Geen old-school-zendelingen meer, maar ook geen zending op afstand

Op verzoek van CVandaag reageerde ik op het bericht dat Verre Naasten geen zendingswerkers meer uit wil zenden. Het werd op 4 oktober geplaatst onder de titel ‘Een typisch voorbeeld van het vrijgemaakte ‘alles-of-niets-syndroom’.

Oud-GKV-ers hebben regelmatig last van het ‘alles-of-niets-syndroom’. Dat mag ik zeggen, want ik ben voor de volle 100% zo’n vrijgemaakte jongen. Dat geldt ook voor de stevige uitspraken van Klaas Harink, de net afgetreden directeur van Verre Naasten en de huidige interim-directeur Janneke de Vries over het niet meer uitzenden van zendelingen naar het buitenland. Verre Naasten (in de volksmond DVN genoemd, omdat het tot voor kort De Verre Naasten was) is de organisatie voor zending en hulpverlening binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken. Klaas Harink leidde DVN van 2013 tot 2024. In die periode verdwenen de laatste zendelingen bij DVN “en daar zijn we trots op”, liet hij optekenen in het Nederlands Dagblad, want “nu ondersteunen we lokaal mensen, die in hun eigen land en taal Gods liefde in woorden en daden uitdelen.” Zijn tijdelijke opvolger Janneke de Vries is er ook blij mee dat DVN geen zendelingen meer naar het buitenland stuurt. In het Reformatorisch Dagblad zegt ze: “De verantwoordelijkheid van de Evangelieverkondiging ligt bij lokale christenen.” Volgens haar is de DVN daarbij een helpende partner van betekenis door in woord en daad kerken, organisaties en theologische instellingen te steunen die dat nodig hebben. Maar dan wel vanuit Nederland, want “het uitzenden van een persoon kost veel meer geld dan het inzetten van lokale deskundigen. In die zin getuigt deze werkwijze van goed rentmeesterschap.”

Er is al veel gereageerd op deze beleidswijziging, zowel door andere, kerkelijke en niet-kerkelijke zendingsorganisaties als door oud-zendelingen. In CVandaag noemde HHK-predikant M. van Reenen het niet meer uitzenden van zendingswerkers ‘een verkeerd signaal’. https://cvandaag.nl/102918-een-verkeerd-signaal-ngk-stopt-met-uitzenden-zendingswerkers/aHVpVUxiZldwdU1OOVVINFVMY1hwcTdja1d3N3cvUHNKcXc1cllXUi9vT2F1d3FXNVhndlluND0

Ik ben dat met hem eens. De robuuste, typisch vrijgemaakte aankondiging van ‘Wij gaan het nu helemaal anders doen, wij zenden niemand meer uit’ is vooral een slecht signaal naar de eigen Nederlandse achterban. Want zal DVN in de toekomst nooit meer voor langere tijd gemotiveerde christenen uitzenden als kerken in India of Oeganda daar om vragen? Ik hoop van harte dat ze dat wel blijven doen.

Niemand ontkent dat het klassieke zendingsmodel voorbij is van de blanke zendeling die “als witte persoon met een zak geld naar een zendingsgebied afreist” (zoals Klaas Harink de vrijgemaakt-gereformeerde zending van 1944 t/m 2024 nogal karikaturaal neerzet) om daar de grote daden van God te verkondigen aan blinde heidenen die de HERE uit de duisternis wil roepen tot zijn wonderbaar licht. Maar moet je dan van weersomstuit vanuit Nederland als een soort expertise-centrum buitenlands kerken alleen maar gaan adviseren bij kerkplanting, theologische vorming en diakonale projekten? Zou je het echt waar zijn wat Janneke de Vries zegt: alleen “in het verleden was het nodig om mensen naar het buitenland te zenden voor medisch werk, scholing en evangelisatie”, maar dat het in het kader van gelijkwaardigheid nu alleen maar nodig is om “samen op te lopen met geloofsgemeenschappen en organisaties”?

Ik geloof het niet. Het leidt, als ik er over na denk, tot betrokkenheid op afstand. Dat zeiden ook Kees Haak en Jan de Vries, beiden jarenlang zendeling en de eerste ook nog 25 jaar hoogleraar missiologie aan de Theologische Universteit in Kampen in het Nederlands Dagblad heel goed verwoord. Volgens hen kleeft er een groot risico aan, wanneer het contact met buitenlandse partners vooral onderhouden wordt “met professioneel management, economische inzichten, kortstondige ontmoetingen met agenten en digitale verbindingen.” De beide oud-zendelingen erkennen dat “het werk van zending en oecumene professionele ondersteuning niet kan missen” en zijn het, denk ik, ook grotendeels eens met Janneke de Vries als die zegt: “Als organisatie willen we daarom lokale christenen de verantwoordelijkheid voor het missiewerk geven.” Maar ze waarschuwen er terecht voor dat als de “warme relaties door de langdurige aanwezigheid van uitgezondenen (…) vervangen wordt door bezoek van de professionals van De Verre Naasten aan enkele kerkleiders elders in de wereld en verder door internetcontact” er “een bureaucratisch gestuurd management” kan ontstaan dat “door de buitenlandse partners vaak als koud aangevoeld wordt.”

Ik denk dat hun kritiek hout snijdt. Als de contacten tussen gelijkwaardige partners vooral bestaan uit geloofsopbouwende ontmoetingen in het kader van toerusting en coaching van DVN-personeel in Nederland en kerkelijk projektleiders in het buitenland, ervaren zowel hier als daar gewone christenen een toenemende afstand. Hier in Nederland wordt af en toe een buitenlandse predikant ingevlogen die de synode bezoekt, een DVN-curus volgt en in die week ook nog in een kerkdienst of op een gemeente-avond iets mag vertellen. Maar de betrokkenheid met ‘onze man in Teheran’ of ‘ons zendingsgezin in het verre Benin’ is er niet meer. En in India of Oeganda komt af en toe iemand van DVN op werkbezoek en houdt dan ook daar in de kerkdienst of op een avond een praatje voor heel de gemeente. Of er komen via DVN af en toe Nederlanders langs die voor een maand of drie “meelopen bij een Afrikaanse of Aziatische kerk om te leren hoe mensen daar christen zijn in hun omgeving. In ruil daarvoor helpen ze mee bij een project.” Want dat mag dan weer wel volgens Klaas Harink, omdat op zulke ‘inspiratieplekken’ niet het helpen, maar het “een poosje langszij komen” vanuit gelijkwaardigheid centraal staat.

Wat helemaal onderbelicht blijft in de nieuwe visie van DVN is, dat plaatselijke kerken en organisaties nog regelmatig aangeven dat ze behoefte hebben aan langdurige aanwezigheid van zendingswerkers. Niet in de vorm van de klassieke zendeling, maar omdat ze zélf van mening zijn dat daardoor de Evangelieverkondiging, de gemeenschapsvorming en het succes van diakonale projekten beter verloopt. De manier waarop Wycliffe Bijbelvertalers dat doet is een goed voorbeeld. Die sturen al lang niet meer een blanke man met een talenknobbel incl. gezin naar een gebied in Afrika of Azië om daar jarenlang eerst de taal van de lokale bevolking te leren en ze daarna een Bijbel in Eigen Taal in handen te duwen. Vandaag de dag stuurt Wycliffe langdurig mensen uit die met de lokale bevolking samenwerken en regelmatig de dorpen bezoeken om goed scherp te krijgen hoe Gods Woord zo goed mogelijk in die lokale taal op schrift gezet kan worden. En als dan de eerste bijbelboeken worden aangeboden, is het geen hotemetoot van Wycliffe die dat plechtig aan de chief van de regio overhandigt, maar wordt het feestelijk uitgedeeld in de plaatselijke kerken door de eigen vertalers én de buitenlanders die er ook jarenlang waren en al die tijd regelmatig in de dorpen hun gezicht hebben laten zien. En omgekeerd steunen veel plaatselijke kerken in Nederland de Wycliffe-medewerkers uit hun eigen gemeente die voor langere tijd uitgezonden zijn en heeft Wycliffe in de persoon van Bart Sikkema een fantastische ‘verhalenverteller’ in de aanbieding voor elke gemeente die meer wil weten over hoe tot aan de einden van de aarde ieder volk in zijn eigen taal over Gods grote daden kan lezen. Een ander voorbeeld zijn de kleinere kerken over heel de wereld die roepen: ‘Kom over en help ons!’ – en dan, naast ondersteuning en gebed, juist ook voor langere tijd om een eigen missionaire predikant of zendingswerker vragen die kan helpen de Naam van Jezus Christus te verspreiden in de eigen omgeving. In Europa ondersteunen organisaties werkers ECM Nederland en de SSRO zulke kerken en zendingsplekken.

Dus ja … er gaat een verkeerd signaal van uit als ik in de krant moet lezen dat iemand die bij DVN aanklopt met de vraag: ‘Kan ik uitgezonden worden door jullie organisatie?’ een kort maar krachtig ‘Nee’ te horen krijgt. Typisch een voorbeeld van het vrijgemaakte ‘alles-of-niets-syndroom’. Want als je als missie hebt: geloof delen wereldwijd! met als doel het vieren en beleven van samen kerk-zijn, elkaar inspireren, bemoedigen, aansporen en ondersteunen in het bekend maken van Gods reddingsplan wereldwijd, hoort daar ook bij dat je ook naar wegen zoekt om, als je kerkelijke partner dat nodig vindt en daarom vraagt, langdurig mensen uitzendt als werkers in dat deel van Gods wijngaard.

One thought on “Geen old-school-zendelingen meer, maar ook geen zending op afstand

  1. Beste Ernst, hartelijk dank voor deze woorden. Helpen kan bevoogdend zijn. Maar de laatste 20 jaar is hulp in toenemende mate een woord in de ban lijkt het wel, op alle terreinen van het leven. In beleidsstukken is hulp vervangen door ondersteunen van zelfredzaamheid en autonomie, even langszij komen, outreach, keukentafelgesprek. Als ik eerlijk ben is het gevolg vaak een onthouden van hulp aan mensen die ervan afhankelijk zijn. Dat laatste is ook een woord in de ban.

    Wij belijden elke zondag dat onze hulp is in de naam des Heeren. Wat betekent dit woord hulp (ik denk oorspronkelijk Grieks)? En wat betekent het dat wereldwijd Christenen dit samen belijden? Wat betekent het voor de onderlinge hulp bij het volgen van Christus?

    Met hartelijke groet,

    Ine van den Akker, Woudenberg.

Plaats een reactie