GODS BLIJVENDE TROUW AAN ISRAËL VOLGENS ROMEINEN 11 : 25 – 26

Hieronder volgt een artikel van de oudtestamenticus dr. Henk de Jong (1932-2023), predikant van de GKV Gees, GKV, later NGK Wageningen, NGK Amsterdam-Centrum en NGK Zeist). Het werd in 2009 in de reader van prof. dr. Jochem Douma en ds. Adrian Verbree opgenomen als voorbereiding op de thema-avond over Israel als onderdeel van de cursus ‘Gaan in het spoor van de Bijbel’.

Hier volgt de uitleg van dr. Henk de Jong:

1. Dat de verharding voor slechts een deel over Israël gekomen is, is tot aan het einde van de tijd een blijvende zaak. Er was in Paulus’ dagen al een rest, ‘een overblijfsel naar de verkiezing der genade’, maar dat was voor de tegenwoordige tijd (11 : 5). Hoe zou dat verder gaan? Was niet te verwachten dat bij de overgang van het heil van Israël naar de volken die Joodse rest langzaam zou weg sterven? Nee, zegt nu het aan Paulus geopenbaarde geheimenis, die rest is blijvend. Steeds zal er een contingent christenen zijn van Joodsen bloede. Eerder in het hoofdstuk was al gezegd dat dit mogelijk was (vs. 23), dan dat dit waarschijnlijk was (vs. 24). Maar er moest een aparte openbaring van een geheimenis aan te pas komen om duidelijk te maken dat het werkelijk zo zou gaan. Mogelijkheid – waarschijnlijkheid – werkelijkheid: een zeer bijzondere genade van God voor het volk dat volhardend nee zei tegen de Verlosser.

2. Het binnengaan van de volheid der heidenen is vanaf Pinksteren een wereldbreed en geschiedenislang gebeuren. Jezus zegt: ‘En dit evangelie van het koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde gekomen zijn’ (Matt. 24 : 14). Er is dus geen tijd meer tussen het binnengaan van de volken en het einde, geen periode waarin alsdan geheel Israël nog behouden zou kunnen worden, geen nog nieuwer testament. De bedoeling van de tekst Romeinen 11 : 25 is niet dat er een caesuur in de tijd valt aan te wijzen van eerst dat binnengaan van de volken en vervolgens de beëindiging van de verharding en de bekering van Israël. Ook uit het feit dat eiselthij een aoristus is volgt niet dat er in de geschiedenis een punt aan te wijzen is waarop we het een in het ander zien overgaan. De NBV suggereert dat met de vertaling: ‘Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden’. Beter is de St. Vertaling: ‘De verharding is voor een deel over Israël gekomen totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn’. Het gaat hier over een inclusief ‘totdat’. Je kunt de constructie vergelijken met Ex. 33 : 22: ‘Ik zal je met mijn hand bedekken totdat Ik voorbijgegaan zal zijn’, of Matt. 26 : 36 : ‘…blijf hier zitten totdat Ik heengegaan zijnde aldaar aangebeden zal hebben’ (in beide gevallen worden aoristi gebruikt). Ik omschrijf: ‘Ik zal je met mijn hand bedekken voor zolang als Ik voorbij ga’ en ‘…blijf hier zitten terwijl Ik ondertussen daar ga aanbidden’.  En zo ook: ‘Verharding is voor een deel over Israël gekomen voor heel de tijd dat de volheid der heidenen binnengaat’. In deze zinnen valt het einde van de hoofdzin in tijd samen met het einde van de bijzin. Het gaat om twee gelijktijdigheden. En aangezien wat in de bijzin staat (het binnengaan van de volheid der heidenen) de hele geschiedenis na Pinksteren in beslag neemt, zal ook de gedeeltelijke verharding van Israël de gehele tijd door tot aan de jongste dag duren.

3. En daarom is de vertaling van het kai houtoos als ‘en dan’ onmogelijk. Niet dat dit houtoos deze betekenis nooit kan hebben. Maar er is hier geen plaats voor een ‘en dan’. Vandaar hier de meest voor de hand liggende vertaling: ‘en alzo’. Dit ‘en alzo’ slaat hier terug op wat zoëven gezegd was over het samengaan, de hele geschiedenis door, van Joden en heidenen, van de rest van Israël en de geroepenen uit de volken, in de ene kerk van Jezus Christus. Een aardig gebruik van dit ‘en zo’ vind je op het einde van het schipbreuk-verhaal in Handelingen 27: ‘…en zo geschiedde het dat allen behouden aan land kwamen’. En zo – dat wil zeggen: deels zwemmend deels drijvend op wrakhout. Op gelijke wijze in onze tekst: En zo – dat wil zeggen: in de samengesteldheid van enerzijds de joden die hun verharding opgeven en anderzijds de heidenen die het koninkrijk binnengaan zal geheel Israël behouden worden. Dit is ook de reden dat ik voor geheel Israël een geestelijke in plaats van een letterlijke betekenis overweeg; de letterlijke betekenis is hier on-zinnig. [Voor de geestelijke betekenis van ‘geheel Israël’ zie bijvoorbeeld Jesaja 45 : 20 – 25: de ontkomenen uit Israël + alle einden der aarde = het gehele nakroost van Israël.]

4. Ik kan me voorstellen dat wie het kai houtoos met ‘en dan’ vertaalt de kern van het geheimenis gelegen ziet in de woorden: ‘…en dan zal geheel Israël behouden worden’. Dat is dan immers een synthetisch oordeel dat iets nieuws (en wat voor nieuws!) aan het voorgaande toevoegt. Vertalen we evenwel met ‘en zo’ dan hebben we hier te doen met een analytisch oordeel dat een gevolgtrekking maakt uit het eerder gezegde en daaraan eigenlijk weinig toevoegt. Ik meen daarom dat de hoofdzaak van het geheimenis niet in vers 26 maar in vers 25 staat (al maak ik vs 26 er niet los van). En dat het samengestelde profetencitaat uit Jesaja 59 dan ook met name op die hoofdzaak van het geheimenis betrekking heeft: ‘De Verlosser zal uit Sion komen en de goddeloosheden van Jakob afwentelen. En dit is van mijn kant het verbond voor hen wanneer Ik hun zonden wegneem’. Deze tekst heeft het dan over Gods blijvende trouw aan zijn oude volk, zijn oude liefde. Die trouw bestaat hierin dat de grootste weldaad van het verbond (de vergeving der zonden) naar het Joodse volk blijft uitgaan. En omdat hier aan het eeuwige verbond herinnerd wordt geldt dit voor de duur van heel de geschiedenis.

5. Dat het inderdaad om een blijvend naast elkaar van Joden en niet-Joden gaat blijkt ook nog uit de passage van Romeinen 11 : 30 – 32. Eerst gaat het daarin over een na-elkaar van voorop de Joden en daarna de heidenen, en vervolgens wordt dan die volgorde niet omgekeerd: eerst de heidenen en daarna (nog eens) de Joden, maar verrassenderwijs komt na dat na-elkaar nu een naast-elkaar. Als volgt: ‘Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid, zo zijn ook deze (de Joden) nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden. Want God heeft hen allebei onder de ongehoorzaamheid besloten om zich over hen allebei te ontfermen’. Cruciaal is in vs. 31 het woordje thans. Het is handschriftelijk omstreden en in de NBV ontbreekt het, maar het heeft toch een sterk tekstkritisch getuigenis. Eerst een na-elkaar en dan een naast-elkaar, eigenlijk net zoals in de kunstspreuk van Paulus: ‘Eerst de Jood en ook de Griek’ (Rom. 1 : 16 en 2 : 8 en 9). Niet ‘eerst en dan’, ook niet ‘niet alleen…maar ook’, maar ‘eerst en ook’ – eerst voorrang en vervolgens gelijktijdigheid. Heel apart!

6. Wat het begrip geheimenis betreft, in Efeziërs 3 heeft Paulus het ook over een geheimenis, namelijk ‘dat de heidenen door het evangelie medeërfgenamen, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus zijn’ (Ef. 3 : 6). Het geheimenis waarover Paulus het hier in Romeinen 11 : 25 heeft zou daar de keerzijde van kunnen zijn. Aldus: volgens Efeze: de heidenen ingelijfd in Israël en volgens Romeinen: Israël opgenomen in de blijvende aandacht van God. Het wondere en bijzondere van Gods blijvende genade voor Israël mag ons daarbij niet ontgaan. Want wat had de Heiland gezegd?  Dat het Koninkrijk van God van de Joden weggenomen zou worden en dat het zou gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan zou opbrengen (Matt. 21 : 43). En had Paulus zelf zich ook niet uitermate scherp over het Joodse volk uitgelaten? De Joden, zegt hij, ‘die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde’ (1 Tess. 2 : 15 en 16). Ik bedoel te zeggen dat het niet vanzelfsprekend is dat Gods genadevolle aandacht geschiedenis-lang en wereld-wijd naar hen blijft uitgaan. Dat mag best een geheimenis heten. Aan onszelf denkend en aan Paulus’ waarschuwing ‘wees niet hooggevoelende maar vrees’, horen wij het bevend aan…

7. Hoewel het op grond van de onder het vorige punt aangehaalde teksten (Matt. 21 : 43 en 1 Tess. 2 : 15 en 16) voor de hand zou liggen om van een vervangingstheologie te spreken, laat Romeinen 11 zien dat dit toch onjuist gedacht en gesproken is. Het ligt genuanceerder. Het staat vast dat het volk van Israël niet langer het centrum uitmaakt van Gods kerk. Door zijn verhard ongeloof heeft het die plaats verloren. Christus staat nu in het centrum. Maar daarmee is over het Joodse volk toch niet alles gezegd. Het woord ‘vervanging’ zou dat ten onrechte suggereren en is daarom beter te vermijden. ‘Accentverlegging’ is beter. ‘God zal zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig zijn verbond (met Israël) gedenken’, en: ‘De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk’ (Rom. 11 : 29). En dat komt hierin tot uitdrukking dat de hele geschiedenis door er Joden zullen zijn die de weg naar Jezus Christus zullen vinden. Dat is wat hier van Godswege gegarandeerd wordt. Om recht te doen aan zowel 1 Tessalonicenzen 2 : 16 als aan Romeinen 11 : 25 zou het profetische gebed van Habakuk dienst kunnen doen: ‘Gedenk in de toorn aan ontfermen’. De toorn over het Joodse volk is een realiteit, maar daardoorheen loopt de draad van de goddelijke ontferming. Ziedaar ‘Gods trouw aan Israël, nooit gekrenkt’. 8. Af en toe probeer ik wat ons in een Schriftgedeelte als Romeinen 9 – 11 beschreven staat te veralgemeniseren, in die zin dat ik er een model uit aflees dat zich van tijd tot tijd de hele geschiedenis door in het ene volk van God realiseert. Wissels, accentverleggingen – hoe moet ik het noemen. Reeds in het Oude Testament kom je het tegen dat Efraïm, de leidende stam tot aan het einde van de tijd van de rechters, door zijn hoogmoed uit het centrum van het godsvolk verdwijnt en dat die plaats wordt ingenomen door Juda (Psalm 78 : 65 – 72) . Later, in de nieuwtestamentische tijd, zie je hetzelfde gebeuren tussen het volk Israël en de volken: Israël verdwijnt uit het centrum en het accent komt te liggen op de volken (Matt. 21 : 43). En in onze dagen maken wij het mee dat Europa op fanatieke wijze ontchristelijkt en dat de kerk Afrikaans, Aziatisch en Zuid-Amerikaans wordt. Dat zijn gevoelige verspringingen. Maar steeds zijn die overgangen niet totaal, telkens is er van het oude een rest die in het nieuwe wordt opgenomen, precies als wat Paulus opmerkt over wat in zijn dagen tussen de Joodse gemeente en die uit de heidenen plaats vindt. Sje’aar jasjoev, lees je bij Jesaja, ‘rest keert om’ (Jes. 7 : 3; 10 : 21) – het is een doorgaand gebeuren. Dat geeft aan Romeinen 9 – 11 een reële actualiteit. Laat ik zeggen dat ook ik net als Paulus mijn verwanten naar het vlees heb over wie ik een gedurige smart voel: al die gedoopte Europeanen die behoren tot de kring van het verbond maar die het bloed van dat verbond waardoor zij geheiligd waren onheilig achten en zelfs vertrappen (Hebr. 10 : 29). Het verdriet daarover staat mij nader dan dat over het ongeloof van de Joden uit Paulus’ dagen.

Foto: https://onderwegnaar1kerk.nl

Douma over Openbaring 20, Romeinen 11, het Oude Testament en Israel nu

In 2009 gaven de Kamper hoogleraar ethiek Jochem Douma (1933-2020) en de bijbelleraar en columnist Adrian Verbree, nu predikant van NGK-0523, een aantal lezingen over Bijbelse onderwerpen. Eén avond ging over het onderwerp ‘Hoe staan wij als christenen tegenover Israël?’ Prof. Douma hield twee referaten, over ‘Israel en het duizendjarig rijk’ en over ‘Israel en onze toekomst’. N.a.v. hiervan kwamen er veel vragen binnen die allemaal beantwoord zijn en met de tekst van de lezingen naderhand aan de bezoekers zijn toegestuurd. Hier volgen deze vragen en antwoorden, met medeweten en instemming van ds. Verbree. In de beantwoording verwijst Douma regelmatig naar zijn toen net verschenen boek, waarvan hij zelf een samenvatting geeft: ‘Christenen voor Israël?’.

Vragen i.v.m. Openbaring 20

Men heeft mij gevraagd, zowel tijdens de discussie op de avonden alsook daarna, wat ik nu zelf van Openb. 20 vind. Laat ik beginnen met de opmerking dat ik met alle drie opvattingen over Openb. 20 moeite heb. Niemand kan ons dwingen perse één ervan de kiezen.

Wanneer het amillennialisme (Augustinus e.a.) de duizend jaar opvat als de periode in de kerkgeschiedenis tussen de hemelvaart en Christus’ wederkomst, vraag ik mij af of men dan de totale binding van de satan (Openb. 20,1-3) serieus neemt. Satan wordt in de diepte gegooid en de put boven hem wordt gesloten en verzegeld, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden. Maar hoe kan de zó weggeborgen satan dan tijdens de kerkgeschiedenis nog als een brullende leeuw (1 Petr. 5,8) rondgaan?!

Het postmillennialisme gelooft in een ‘gouden eeuw’ aan het einde van onze geschiedenis en het kan lijken dat het postmillennialisme die eeuw laat samenvallen met het duizendjarig rijk. Maar dat is vaak onduidelijk bij verdedigers van dit standpunt. Waar vinden we echter in het Nieuwe Testament de aankondiging van een geweldige bekering van heidenen en Joden, die de aarde vol zal maken van de grootheid van de Heer? Waar krijgen we de indruk dat Jezus bij zijn terugkomst ontvangen wordt door een wereld die Hem alle hulde komt brengen, omdat men zich tot Hem bekeerd heeft? Ik krijg uit allerlei teksten juist de indruk dat Jezus juist weinig geloof op aarde zal vinden, dat er veel afval van het geloof zal zijn en dat Hij juist komt om zijn vijanden uit te schakelen (o.a. Luc. 18,8; 1 Tim. 5,3vv; 2 Tess. 2,8vv; 1 Tim.4,1vv). Nergens lees ik dat het met de verkondiging crescendo gaat aan het einde van de tijden.

Het premillennialisme neemt de duizend jaar in Openb. 20 letterlijk en ziet er het vrederijk in zoals het Oude Testament daarover heeft gesproken. Maar ik herhaal wat ik al gezegd en geschreven heb:

a) Het gaat in Openb. 20 over de zielen van hen die gedood zijn en met Christus regeren. We hebben niet te maken met mensen die nog op aarde leven, maar die reeds gestorven waren. Het zijn martelaren van de kerk, over wie reeds eerder in Openb. 2,11; 3,11.21; 6,9 gesproken is.

b) Hier bevinden we ons in de hemel waar de troon van Christus is en waar zij die vanwege hun geloof zijn omgebracht met Christus regeren (vgl. Openb. 20,4v met 3,21). Ik vermeld opnieuw de teksten die duidelijk maken dat tronen in het boek Openbaring in de hemel staan (1,4; 3,21; 4,2vv 5,1vv; 6,16, etc.). De regerende martelaren zijn tegelijk priesters in de tempel, die we in de hemel aantreffen (Openb. 7,15; 11,19; 14,15.17; 15,5vv; 16,17).

c) Het belangrijkste argument dat ik tegen de premillennialistische opvatting heb, is hun tekening van het duizendjarig rijk als een specifiek Joodse aangelegenheid, waarbij Christus als Messias in en vanuit Jeruzalem over de aarde regeert. Deze opvatting waarin Israël en de kerk tot twee aparte grootheden en twee aparte volken worden, verwerp ik met overtuiging. Ik heb er geen moeite mee wanneer men in Openb. 7,4vv de 144.000 uit de stammen van Israël als Joden wil onderscheiden van de onafzienbare menigte uit alle landen en volken etc. Maar nergens blijkt uit het boek Openbaring dat aan het volk van de Joden nog een eigen stuk geschiedenis ten deel zal vallen nadat (volgens het premillennialisme) de kerk uit de wereld is weggenomen. Ik verwijs naar mijn CvI, pag. 108vv.

Nadat ik dit allemaal heb gezegd, komt de andere vraag aan de orde hoe ik dan zelf de passage Openb. 20:1-6 plaats in het geheel van het boek Openbaring. Ik kan hier alleen maar aarzelend spreken. Wat ik weet, durf ik te zeggen; voor wat ik niet (precies) weet, kom ik graag openlijk uit. Dat doet echter niets af aan mijn overtuiging dat van een duizendjarig Joods rijk, met hun Messias als vorst in Jeruzalem, nergens met één woord sprake is. Ook niet in Openb. 20, 9 als daar sprake is van het ‘kamp van de heiligen en van de geliefde stad’. Want dan gaat het  niet meer over het duizendjarig rijk dat immers al voorbij is (Openb. 20,7). De ‘geliefde stad’ is geen zetel van Christus’ heerschappij, maar een beeld van de gemeente van Christus en de heiligen, gesymboliseerd als Jeruzalem, dat te lijden heeft onder de laatste satanische aanval van de volken tegen de gemeente van Christus.

Het feit echter dat de ‘zielen’ in Openb. 20,4 tot leven zijn gekomen, zonder dat de andere doden tot leven kwamen, en ook de opmerking dat dit een ‘eerste opstanding’ wordt genoemd, lijken mij erop te wijzen dat we aan een lichamelijke opstanding moeten denken. Het gaat maar niet zonder meer om martelaren in de hemel als ‘zielen’ (onder het altaar bv.), maar om opgestane ‘zielen’ die met Christus op tronen zitten. Over de algemene opstanding gaat het pas in Openb. 20,11vv.

Iemand is nog geen premillennialist als hij over een duizendjarig rijk spreekt waarin lichamelijk opgestane martelaren het voorrecht hebben met Christus te regeren. Het gaat niet over een apart aards rijk voor de Joden, maar om een hemels rijk waarin Christus met de martelaren van het laatste uur regeert. Ik zeg in CvI (pag. 120) dat martelaren kunnen worden opgewekt en ten hemel varen, zoals Openb. 11, 11v laat zien.

Daarmee staan nog niet alle gelovigen op. Dat komt pas in Openb. 20,7vv. Van de martelaren die opstaan wordt gezegd, dat zij het beest en zijn beeld niet hebben aanbeden (Openb. 20,4). Het is daarom een bepaalde categorie van martelaren uit de allerlaatste fase van de geschiedenis, ook al zouden we er de vertegenwoordigers van de hele kerk in kunnen zien. Ik veronderstel dat de ‘duizend jaren’ een periode zijn die we op de grens van de geschiedenis moeten plaatsen. Zij omvat niet op augustiniaanse wijze de hele kerkgeschiedenis.

N.B. Als ik in CvI, pag. 130 schrijf dat de duizend jaren op de grens van de geschiedenis kunnen vallen ‘en daarom eigenlijk niet meer te plaatsen zijn in de geschiedenis’, bedoel ik niet meer te zeggen dan dat ik het duizendjarig rijk niet à la Augustinus ergens terugvindt in onze kerkgeschiedenis. We zijn aan het einde van die geschiedenis gekomen, waarin de afrekening plaatsvindt (Openb. 19,11vv; 20v7vv) en de martelaren van het laatste uur hun recht (vs. 4) in ontvangst nemen om met Christus in de hemel ‘duizend jaar’ te regeren.

Ik besef dat het moeilijk is van de ‘duizend jaren’ een overtuigende uitleg te geven. Andere uitleggingen zijn mij sympathiek zonder mij te overtuigen Zo vraagt iemand mij:

Vraag: “Kunnen we de 1000 jaar niet opvatten als een samenvattende benaming van alle stukjes rust voor de kerk om haar werk te doen, de windstiltes. De windstoten, de stukjes kerkvervolging kunnen dan de samenvattende naam ‘de grote verdrukking’ krijgen.” De vraagsteller verwijst naar de uitleg van prof. De Vuyst.

Mijn antwoord: Het zou mooi zijn als het zo was. Maar waarom wordt er dan een volgorde in Openb. 19 en 20 aangegeven: eerst uitschakeling van het beest en de valse profeet – daarna binding van de satan – dan een periode van rust (geen verleiding door satan) – daarna weer loslating van de satan die opnieuw de volken probeert te misleiden, uitlopend op zijn definitieve uitschakeling? Zijn de duizend jaren toch niet een afsluiting in plaats van een samenvatting van alle stukjes rust voor de kerk?!

Een soortgelijk antwoord geef ik op een andere vraag: “Wat betekent het feit dat voor God duizend jaren één dag zijn voor de in Openbaring 20 genoemde duizend jaren?”

Ik geloof dat het getal van ‘duizend jaar’ best symbolisch mag worden opgevat als een ‘volmaakte’ afronding van 10x10x10, en daarom niet precies duizend jaren hoeft te duren. Maar wat ik op de vorige vraag geantwoord heb, geldt ook hier. De duizend jaren staan in een contekst van eerst dit, toen dat en daarna weer wat anders. Daarom zullen we toch wel aan een periode en niet aan een flits van één dag moeten denken, hoe waar het ook is dat bij God duizend jaren als een dag zijn.

Vragen i.v.m. Romeinen 11

Vraag: “Is het juist, zo wordt gevraagd om in de edele olijfboom (vs. 17vv) een beeld van Israël te zien? Kunnen we bij de boom ook niet aan Christus denken?”

Mijn antwoord: Ik zou niet weten waarom men tegen de identificatie met ‘Israël’ bezwaar kan hebben. Het gaat toch over de boom waarin Joden thuishoren en heidenen een plaats mogen ontvangen, mits ze goed beseffen dat ze er ‘van nature’ (11,24) niet in thuis horen? Heidenen komen nl. van wilde olijfbomen! Het is erg geforceerd om bij de boom aan Christus te denken. Dan valt moeilijk uit te leggen waarom de Joden daaraan van nature deel hadden en zullen hebben. Deel aan Christus hebben Jood en heiden alleen door in Hem te geloven. Deel uitmaken van een volk dat grote voorrechten ontvangen heeft en dat ‘geliefd’ is omdat God de aartsvaders had uitgekozen (11,28), slaat alleen op de Joden.

Vraag: “Moeten we uit het ‘geheim’ van 11,25 vv concluderen tot een nog te verwachten grote bekering onder de Joden?”

Mijn antwoord: Ik verwijs naar mijn uiteenzetting in CvI (pag. 127-130). Mijn conclusie is dat het aannemen van een grote bekering heel aantrekkelijk is, maar niet waterdicht is. Ik zelf voel me niet overtuigd door de argumenten voor zo’n massale bekering. Tegelijk hoeven de wegen van christenen hier niet uiteen te gaan. Een bekering op grond van Rom. 11 is ook nog wat anders dan uitgaan van de vorming van de staat Israël als een bewijs voor de bewering dat God vanaf 1948 onderweg is naar een grote bekering van zijn volk. In al die discussies is verschil van mening mogelijk. Maar zodra men de bekering van het huidige Israël zo belangrijk niet vindt en er eigenlijk twee heilswegen zijn – een voor ons en een voor Israël – staat het sein voor mij heel duidelijk op rood.

Vraag: Iemand vraagt mij of ik alleen al de verwijzing naar Rom. 9-11 duidelijk vind voor het constateren dat Israël een bijzondere positie inneemt.

Antwoord: ja, als maar bedacht wordt dat deze bijzondere positie nooit een aparte positie is los van de geschiedenis van de kerk. Het heil is verbreed tot allen die Jezus Christus als Heer belijden. Profetieën uit het Oude Testament zijn of worden vervuld binnen de verbrede bedding van het nieuwe verbond.

Vragen i.v.m. oudtestamentische profetieën

Een hele serie vragen zijn mij gesteld naar aanleiding van oudtestamentische profetieën, die niet zouden zijn vervuld en daarom nog op vervulling wachten. De manier waarop de vragenstellers redeneren, is eigenlijk heel eenvoudig. Ik kan dat toelichten aan de hand van één voorbeeld.

Vraag: “Komt er geen vrederijk op aarde?” Het antwoord dat men geeft, lijkt zo klaar als een klontje. Lezen we niet (Jes. 65,10) dat de mensen minstens honderd jaar oud zullen worden; dat er sprake is van vrede tussen mensen en dieren (Jes. 11,6v; 65,25); dat er een nieuwe tempel komt waar nog offers worden gebracht; dat er nog zonde is en God nog in een tempel woont (Zach. 14,17; 6,12vv; 40vv)? Enzovoorts. Dit gaat duidelijk niet over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarin immers de mensen ouder dan honderd jaar worden (eeuwig leven), waar geen zonde en geen tempel meer is, etc. Conclusie: wat in Jesaja en Zacharia staat moet nog vervuld worden!

Mijn antwoord:

a) Op deze manier kan ook ik tientallen bladzijden vullen met teksten die nog niet vervuld zijn. Dat kost niet de minste moeite.

b) Gaan we zo te werk, dan botsen bedrijvers van dit soort Bijbeluitleg herhaalde malen op onoverkomelijke moeiten. Ik geef twee voorbeelden uit Ez. 40vv. Daar wordt over een nieuwe tempel gesproken die volgens de vraagstellers nog steeds gebouwd moet worden. God zal in die tempel, zo lees ik bij hen, langdurig, d.w.z. duizend jaar wonen. Zij menen dus dat het de tempel in het duizendjarig rijk zal zijn. Maar over duizend jaar spreekt de profeet Ezechiël nergens! Wat nog belangrijker is, Ezechiël spreekt ook niet over ‘langdurig’, maar over ‘eeuwig’! De vraagstellers kapittelen mij dat ik aan het woord ‘eeuwig’ vaak te kort doe.  ‘Eeuwig’ is ‘eeuwig’ zeggen zij. Maar als zij dat menen, moeten ze in Ez. 43,7 niet vertalen met ‘langdurig’ (1000 jaar), maar met ‘eeuwig’, omdat er ‘eeuwig’ in die tekst staat. Uiteraard kunnen ze dat niet aanvaarden, want ‘eeuwig’ is alleen immers de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en niet het wonen van God in de (volgens hen) nog te bouwen tempel! Zij beweren immers dat het vrederijk vóór het aanbreken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde moet vallen. Welnu, dan moeten die profetieën eerst nog vervuld worden.

Hoe moeilijk men het zich maakt, merk je ook uit een tweede voorbeeld. Dan gaat het over de vorst in Ez. 45, die offert in de tempel. Die vorst is volgens hen de Messias. Dat ligt in hun redenering voor de hand, want het gaat over het vrederijk (duizendjarig rijk) waarin de Messias vorst is. Maar… van die vorst wordt in Ezechiël gezegd dat hij zondoffers brengt voor zichzelf en voor het volk (Ez. 45,22). Dat kan toch niet van de Messias gezegd worden. En dus maken de vraagstellers ervan, dat de vorst namens zichzelf en namens het volk zorgt voor een stier als zondoffer. Hij stelt alleen maar offergaven beschikbaar en offert niet voor zichzelf! Voor zo’n exegese die met het Hebreeuws niets te maken heeft, zal geen serieuze exegeet zijn hand in het vuur steken. We lezen verder over zoons van deze vorst (Ez. 46,16.18). Maar de Messias heeft geen zoons en daarom moeten we volgens de vraagstellers geloven dat het woord ‘zoons’ hier niet letterlijk te nemen is, maar op mensen wijst met wie de vorst nauw verbonden is. Het zal volgens hen wel op de priesters wijzen. Ik zou mijn vraagstellers willen aanraden toch niet achter dergelijke onzin aan te gaan die ze ergens gelezen moeten hebben. Zij dringen erbij ons op aan alles toch vooral letterlijk te nemen. En intussen is het met de handen te tasten dat ze dit zelf niet doen als hun ideeën over het duizendjarig rijk en over de Messias dat niet toelaten!

c) Wie zo het Oude Testament leest als deze vraagstellers het doen, gaat aan een grondregel voor de goede uitleg van het Oude Testament voorbij. Het Oude Testament moeten we lezen in het licht van het Nieuwe. We kunnen niet doen alsof Christus nog niet gekomen is en alsof wij over allerlei oudtestamentische beloften zonder het door Jezus Christus verrichte werk kunnen nadenken. Dat gebeurt wel in het schema van het premillennialisme. Immers de kerk is daar een intermezzo en na het intermezzo van de kerk rijdt de trein als Joodse trein gewoon verder. En dan krijgen we dus weer te maken met het land Israël, met het aardse Jeruzalem en met een heuse tempel van steen, Het Nieuwe Testament maakt ons echter duidelijk dat, als we Golgota achter ons hebben, er geen te bouwen tempel meer voor ons is. Dat laat de Brief aan de Hebreeën goed zien. De Bijbel lezen en de Messias verwachten zoals de rabbijnen dat doen, is een streep halen door wat Paulus over de Joodse lezing van het Oude Testament in 2 Cor. 3,15: ‘Tot op de dag van vandaag ligt er een sluier over hun hart telkens als de wet van Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich tot de Heer (Jezus) wendt, wordt de sluier weggenomen’.

Daarom vind ik het ook misplaatst wanneer vraagstellers opmerken:

Vraag: “Als God moeite doet om Ezechiël acht (!) hoofdstukken te laten schrijven over een tempel en de verdeling van het land, dan kunnen we daar helemaal NIETS mee, als we dat proberen te vergeestelijken, symbolisch uit te leggen of van toepassing proberen te verklaren op de kerk.”

Mijn antwoord: Op die manier kan ik als christen ook niets met alle offerbepalingen uit de Mozaïsche wetten, als ik daarin niet op Christus let en het mij niet lukt door het oudtestamentisch gewaad heen te kijken naar wat Hij tot verzoening van onze zonden heeft gedaan. Ik moet te werk gaan zoals ook de Brief aan de Hebreeën dat over de oudtestamentische eredienst heeft gedaan. De tempel van Ezechiël is voor ons een lesbrief en geen schets om alsnog in Jeruzalem zo’n tempel te bouwen.

Het valt mij trouwens op dat de vraagstellers zich wel erg druk maken over de nieuwe tempel, maar niet over de verdeling van het land Israël, dat volgens de tekening van Ezechiël in repen (van west naar oost) verdeeld moet worden over de twaalf stammen: 7 stammen ten noorden en 5 stammen ten zuiden van het centrale heilige gedeelte voor de stam van Levi, die rond het heiligdom woont. Menen zij nu werkelijk dat het hier over het duizendjarig rijk gaat, onder leiding van de Messias die als ‘koning’ in het boek Ezechiël niet eens in Jeruzalem blijkt te wonen? Ik heb met vreugde over dit Bijbelgedeelte gepreekt, maar zou de preekstoel niet op durven als men mij gebood de dingen hier ‘letterlijk’ te nemen. De les die desondanks én voor het oude Israël én voor het nieuwe Israël uit dit Bijbelgedeelte gepuurd kon (kan) worden is vertroostend en waarschuwend genoeg. Wie wil weten wat ik erover gezegd heb, verwijs ik naar mijn boekje Ezechiël en Daniël (2006).

d) In het verlengde hiervan merk ik het volgende op: Lezen we het Oude Testament alsof de onvervulde beloften zo zullen worden vervuld als daar beschreven staat, dan vergeten we dat we ons blindstaren op een oudtestamentische wereld en op oudtestamentische beelden. We lezen van ballingen die zullen worden teruggebracht uit Assyrië en Egypte, uit Patros, Nubië en Elam, uit Sinear en Hamat (Jes. 11). Volken worden genoemd die er niet meer zijn, of in andere volken zijn opgegaan. De oudtestamentische wereld van de Filistijnen tot de Babyloniërs toe, is verdwenen en zal ook niet terugkeren. Oudtestamentisch wordt uitgebeeld hoe men pas als honderdjarige sterft, nieuwtestamentisch zeggen we vandaag dat in het vrederijk (nieuwe hemel en nieuwe aarde) de dood volledig vernietigd is. In Christus keren alle oudtestamentische beloften rijker terug. Het gaat niet meer over Israël, maar over de wereld. De blik is niet op een aards koninkrijk, maar op het rijk van Jezus Christus in de hemel gericht. Zoek de dingen die boven zijn, zoals de aartsvaders al naar een beter, dat is het hemels, vaderland uitkeken (Hebr. 11,15). De beloften vanaf Abraham zijn gebleven, maar hun vervulling ontvangt in en door Christus een rijker perspectief dan het Oude Testament ons kon laten zien.

e) Met vrijmoedigheid wijs ik opnieuw naar CvI, en nu naar heel hoofdstuk 5, waarin ik over (de vervulling van) oudtestamentische profetieën geschreven heb. Ik dring erop aan de hele Bijbel christelijk te lezen en niet in gezichtsvernauwing te vervallen door te doen alsof we de oudtestamentische profetieën kunnen lezen zonder erop te letten hoe zij in Christus vervuld zijn of nog vervuld zullen worden.

Vragen i.v.m. de politieke consequenties

Hoezeer de politieke visie samenhangt met onze godsdienstige visie, blijkt ook uit  opmerkingen die sommige vraagstellers mij deden toekomen.

Vraag: Ik las bv.: “Is er ook maar één tekst in de Bijbel te vinden die duidelijk maakt, dat Joden en Palestijnen zich dienen te verzoenen? Nee, de Bijbel leert juist het tegendeel!” Voor het bewijs van deze bewering lees ik dan: “De Palestijnen maken duidelijk, dat de strijd tegen Israël een godsdienststrijd is die nooit in een verzoening en vrede met Israël kan uitlopen. Elk bestand is slechts een tijdelijk bestand waarin de Palestijnen zich willen hergroeperen om daarna opnieuw aan te vallen. Dat is in hun godsdienst zo geregeld. Mogen de Joden dan ook volgens hun heilig boek leven? Welk voorbeeld geeft het heilig boek van de Joden? Leert de Bijbel dat de Joden en de Palestijnen in vrede met elkaar moeten leven? Beslist niet. De Bijbel leert, dat God in de eindtijd Filistijnen hard zal treffen – God Zelf zal dit doen door middel van het Joodse volk.”

Mijn antwoord: Ik ben eerlijk gezegd diep verbaasd over het oordeel dat christenen hier durven vellen. Allereerst is het erg goedkoop zomaar een gelijkteken te zetten tussen Filistijnen en Palestijnen. God zal in de eindtijd de goddelozen treffen, maar die vindt men onder alle volken, inclusief in Nederland. Verder is het uit de Bijbel duidelijk dat wij onze naasten – ook onze vijanden – zullen liefhebben als onszelf. Daarom kunnen er volgens Ps. 87 ook Filistijnen, Tyriërs en Moren binnen Jeruzalem worden geboren. Dit betekent o.m. dat wij ook aan Palestijnen het evangelie van Jezus Christus mogen en moeten voorhouden. Het zal ieder die mij beluisterd heeft op de cursusavond wel duidelijk zijn dat niet alleen Palestijnen, maar ook Joden dit evangelie nodig hebben.  De onverzoenlijkheid die ik bij Islamieten merk tegenover het christelijk geloof, merk ik idem dito bij de Joden. Christenen die zich zo inspannen om geld in te zamelen waarmee Joden vanuit de hele wereld naar het land Israël kunnen terugkeren, moeten bedenken dat Messiasbelijdende christenen op grond van de Joodse wet niet welkom zijn. Wie christen is, hoort dus eigenlijk in Israël niet thuis. Dit apartheidsbeleid steun ik niet, omdat ik mijn Heiland niet wil beledigen.

Het is op de cursusavond wel uitgekomen dat ik geen protest laat horen tegen Israël dat zich tegen Hamas-raketten verdedigt. Maar ik protesteer wel als een christelijke partij zich zou laten leiden door wat ik hierboven lees over het afrekenen met de Palestijnen als Filistijnen. En daarom ben ik op mijn hoede als ik in het partijprogram van de ChristenUnie lees dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad van de staat Israel behoort te zijn. Mijn verbondenheid aan het evangelie belet mij eenvoudig mij aan apartheidsdenken over te geven. 

Vragen speciaal gericht op uitspraken in mijn boek ‘Christenen voor Israël?’

Vraag: Op een mij toegezonden kaartje las ik twee dingen: “1) we hechten meer waarde aan een bijbelse onderbouwing dan aan een theologische; 2) voor ons is eeuwig eeuwig.”

Mijn antwoord: 1) Voor mij is er geen goede theologische onderbouwing zonder de Bijbel te laten spreken. Wel zijn er schijnbaar ‘eenvoudige’ bijbelse onderbouwingen waaruit net zo goed een theologie spreekt als uit mijn theologie die men bestrijdt. Heel mijn boekje wil daarvan getuigenis afleggen. Ik herhaal wat ik gezegd heb en wat uit mijn bestudering van veel vragen die ik kreeg, mij ook dubbel en dwars gebleken is: ook gereformeerde mensen kunnen doen alsof ze mij ‘eenvoudig’ de Schrift voorhouden, maar ze hebben daarbij wel een bepaalde Israël-theologie als bril op. M.i. vaak met heel goede bedoelingen en zonder het zelf door te hebben.

2) Eeuwig is eeuwig, ja zeker. Maar niet elk ‘eeuwig’ (als vertaling van het Hebreeuwse woord ōlām in de Bijbel) duurt even lang. Het verschil ziet natuurlijk iedereen als hij vergelijkt wat onderdanen in de Bijbel hun koning kunnen toewensen (o koning, leef in eeuwigheid) en wat over Gods eeuwigheid gezegd wordt.  Wie het zo eenvoudig wil houden als mijn kaartschrijver, moet dan ook geloven dat de sabbat er eeuwig zal zijn (Ex. 31,17 e.a.p.) en dat wij ten onrecht de zondag als zodanig vieren. De besnijdenis (Gen. 17,13), het bezit van het land Kanaän (Gen. 18,7; Ex. 32,13), het branden van de lamp in de tabernakel (Ex. 27, 21) en andere rituele zaken worden ook ‘eeuwigdurend’ genoemd. En in de tempel van Salomo wil God ook eeuwig wonen (1 Kon. 8,13). Moeder Hanna staat haar zoon Samuël aan de tabernakel af om daar ‘voor eeuwig’ voor het aangezicht des Heren te blijven (1 Sam. 1,22).

Ik kan dus handhaven wat ik CvI, pag. 55v over ‘eeuwig’ geschreven heb. Wel is het zo dat we iets ‘eeuwig’ kunnen noemen ook al ondergaat het aanzienlijke veranderingen. Met name denk ik aan het verbond dat God met Abraham sloot. Dat verbond zal eeuwig duren, maar het kan van een ‘oud’ ook een ‘nieuw’ verbond worden. Besnijdenis als teken is niet eeuwig, maar God bevestigt later met de doop zijn ’eeuwig’ verbond. De tempel is Gods ‘eeuwige’ woning, maar daarom woont Hij nog niet eeuwig in Salomo’s tempel, etc.

Vraag: “Waarom geen opname van de gemeente?” Noach en Lot worden aangehaald in Luc. 17, twee mensen die beiden in veiligheid zijn gebracht. Waarom, zo luidt de vraag, moeten wij als kerk, als gelovigen de ‘grote verdrukking’ nog ondergaan? Waarom moeten wij nog gestraft worden? Het offer van de Here Jezus is toch genoeg? Moeten wij nog gestraft worden voor onze zonden?

Mijn antwoord: Zie CvI (78vv). Wie verdrukkingen ondergaat, wordt daarom nog niet gestraft voor zijn zonden, alsof het offer van Christus niet genoegzaam zou zijn. Maar Job en vele andere gelovigen in het Oude en Nieuwe Testament hebben geleden, beproefd als zij werden in hun vertrouwen op God en hun Heiland. Lees bv. Hebr. 11! God straft elke zoon van wie Hij houdt (Hebr. 12,4). Hoe kan men dan beweren dat gelovigen niet meer verdrukt worden omdat Christus alles voor hen geleden heeft?  Hoe moeten we dan denken over ernstige christenvervolgingen in tweeduizend jaar kerkgeschiedenis? Een dienaar is niet meer dan zijn meester, heeft onze Heiland ons voorgehouden. Wij zullen beproefd worden in ons geloof, al zal die beproeving onze kracht niet te boven gaan en zal de lijdenstijd soms ook verkort moeten worden (Matt. 24,22). Wie Matt. 24,22 combineert met Luc. 17,32 ziet dat er van verkorten van de verdrukking, maar niet van wegnemen uit de verdrukking sprake is.

Overige vragen

Vraag: “Mogen we over het (huidige) Israël niet spreken als over Gods oogappel?”

Antwoord: Wie de Joden ‘geliefden om der vaderen wil’ (NBG) wil noemen, of mensen die God blijft liefhebben omdat Hij de aartsvaders heeft uitgekozen’ (NBV), doet daar m.i. goed aan. Anders wordt het wanneer men elke beperking (‘met het oog op de aartsvaders’ of iets dergelijks) weglaat en het huidige Israël gewoonweg Gods oogappel noemt. Waarbij het vaak lijkt dat wel Israël, maar niet de kerk Gods oogappel is. Het lijkt dan alsof het er weinig toe doet dat de Joden vijandig staan tegenover Jezus Christus en dat iemand als Paulus zich inspande om sommigen van hen te redden. Eens Gods oogappel betekent nog niet altijd Gods oogappel, evenmin als ‘eens zijn volk’ betekent ‘altijd zijn volk’. Zoals Israël ook ‘niet-mijn- volk kon worden, zo kan het ook niet-Gods-oogappel worden. Wie de Joden Gods oogappel noemt en tegelijk zich gedreven voelt de bekering van de Joden een noodzaak te vinden, kan ik volgen als hij/zij de Joden zo kwalificeert. Wie over Gods oogappel spreekt en het tegelijk helemaal niet nodig vindt dat het evangelie onder hen gebracht wordt (‘dat zal God t.z.t. wel doen’), kan ik niet volgen.

Vraag: “Hoe rijmt het dat Jezus’ wederkomst zal zijn als die van een dief in de nacht (Matt. 24,43; 1 Tess. 5,2; 2 Petr. 3,10; Openb. 3,13; 16,5), terwijl u de mogelijkheid openhoudt dat er nog een grote bekering van de Joden zal komen?”

Antwoord: Wanneer een gebeurtenis komt als een dief in de nacht, betekent dat nog niet dat die gebeurtenis volkomen onverwacht moet heten. Jezus zegt juist dat wij daarom op onze hoede moeten zijn. Als wij geweten hadden wanneer de dief zou komen, hadden wij maatregelen genomen. Wij kunnen het onszelf vaak verwijten dat wij niet beter opgelet hebben. De komst van Christus zal volkomen onverwacht zijn voor allen die niet waakzaam zijn. Vergelijk vooral ook 1 Tess. 5,2 en 4. In dat laatste vers wordt duidelijk dat de dag van de Heer ons juist niet zal overvallen als een dief. Wij lopen niet in het duister maar in het licht, zegt Paulus. Voor wie de ‘tekenen van de tijd’ onderscheidt (Matt. 16,3), is de wederkomst van Christus geen donderslag bij heldere hemel.  Het lijkt mij ook legitiem om na te denken over een eventuele nog te verwachten grote bekering van de Joden, zonder dat nadenken af te snijden met een beroep op Christus’ komst als een dief in de nacht.

Vraag: “De verschrikkelijke gebeurtenis van de Holocaust is voor mij een groot mysterie en veel christenen hebben naar aanleiding van de Holocaust hun geloof verloren. De belangrijkste vraag daarbij was en is: Waar was God? Als Israël Gods oogappel is, waar was toen God toen de Joden door de nazi’s werden uitgeroeid? Hoe rijmt men zijn standpunten met dit gebeuren en waar plaatst men dit in de tijdbalk?”

Antwoord: Wij kunnen hier alleen maar met grote behoedzaamheid spreken. Wie zou zeggen dat de Joden de holocaust aan zichzelf te wijten hebben, zoals vroeger heel vaak beweerd werd (‘zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’), moet zich dan ook afvragen of de massamoord onder de Armeense christen door de Turken aan die Armeniërs zelf te wijten was. Wij moeten zulke antwoorden beslist niet geven, maar aan God overlaten wie Hij oordeelt, straft en beproeft.

De boom blijft Israël heten en wordt niet omgekapt!

“Op het heil zoals wij het in Jezus Christus ontvangen, staat duidelijk en tot in alle eeuwigheid toe het stempel van Israël.”

In 2009 organiseerden prof. dr. Jochem Douma en predikant-schrijver Adrian Verbree de cursus ‘Gaan in het spoor van de Bijbel’. Eén van de avonden ging over het onderwerp ‘Israël’. Prof. Douma hield twee lezingen, de eerste over de verschillende visies op het duizendjarig rijk en de plaats die Israel / het Joodse volk daarbij innemen. Volgens Douma geeft de Bijbel geen enkele aanleiding om het huidige Israel vandaag ‘Gods volk’ te noemen. Wie Jezus als beloofde of gekomen Redder afwijst, wordt in de Bijbel namelijk ‘Lo-Ammi’ = niet-mijn-volk genoemd. Daarom, zegt Douma in zijn eerste lezing, “blijf ik het volk van God alleen dáár zoeken waar de Christus en zijn Joodse apostelen het ons laten vinden, nl. bij allen die in Jezus Christus  geloven, ongeacht of het Joden, Palestijnen of andere mensen zijn.” Maar, zegt Douma er nadrukkelijk bij: “Wat nu Lo-Ammi is, kan weer Ammi (mijn-volk) worden” om zo te delen in het heil van Jezus Christus. Maar volgens Douma mag daarbij nooit vergeten, dat op dat het heil van Jezus Christus, dat na Pinksteren aan alle volken verkondigd wordt, tot in eeuwigheid het stempel van Israel staat.

Daarover gaat de tweede lezing van Douma, die van hemzelf als titel kreeg: ‘Israël en onze toekomst’.

In mijn eerste bijdrage heb ik mij vooral kritisch uitgelaten over een visie waarin feitelijk een sterk onderscheid gemaakt wordt tussen Jezus Christus voor de christenen en Jezus de Messias voor de Joden. Ik heb benadrukt dat de Messias gekomen is. Het enige verschil tussen Christus en Messias is een kwestie van taal. Zowel ‘Christus’ als ‘Messias’ betekenen ‘gezalfde’, alleen is het eerste woord Grieks en het tweede Hebreeuws. Dat is alles. Maar het is belangrijk om tegenover allen die tegen u zeggen: ‘ja, maar de Joden verwachten toch de Messias en Hij zal  toch straks als hún Messias komen’, te blijven belijden dat vandaag de dag én de Joden én de heidenen voor hun behoud opgeroepen worden te geloven in Jezus Christus die gekomen is. Of u deze boodschap aan het adres van de Joden zending wilt noemen of niet, maakt mij niets uit. Van belang is dat het evangelie ook aan de Joden wordt voorgehouden als de enige weg voor hun behoud, hetzij in persoonlijke, hetzij in nationale zin.

Wij moeten ons voor dit evangelie niet schamen. En dat doen wij wel, als wij ons verschuilen achter bv. het argument dat wij medeschuldig staan aan de holocaust en daardoor niet geschikt zijn om de Joden tot bekering op te roepen. Wij moeten volgelingen van Paulus zijn, die aanvankelijk de christelijke gemeente wilde uitmoorden, maar na zijn bekering tot Jezus Christus blaakte van ijver om, als het hem gegeven mocht worden, ook slechts enigen van zijn volksgenoten, tot bekering te brengen. Ik krijg nu vaak uit pro-Israël publicaties de indruk dat het zo belangrijk niet is om de Joden tot bekering op te roepen. God staat immers altijd als een muur om hen heen, en hun bekering volgt later wel. Als belijder van de Christus verwerp ik zo’n gedachte uit de grond van mijn hart. Ik ben er tevens van overtuigd, dat het er in het Midden-Oosten ook in politiek opzicht heel anders zou uitzien wanneer de Joden wél de Christus der Schriften zouden aanvaarden.

Nadat ik dit gezegd heb, wil ik daar nadrukkelijk het volgende aan toevoegen. Op het heil zoals wij het in Jezus Christus ontvangen, staat duidelijk en tot in alle eeuwigheid toe het stempel van Israël. Het begon met Abraham in wie alle volken gezegend zouden worden. Maar daar zat meteen de volgende toekomst in verscholen, die Paulus aldus formuleert:

Gal. 3,8v Nu heeft de Schrift voorzien dat God ook andere volken door geloof zou aannemen en daarom aan Abraham verkondigd: ‘In jou zullen alle volken gezegend worden.’ En dus wordt iedereen die gelooft samen met Abraham, de gelovige, gezegend.’

Als het over ons geloof gaat, verbinden wij dat aan Abraham. Paulus noemt hem de vader van alle gelovigen, niet alleen van besneden, maar ook van onbesneden gelovigen ( Rom. 4,12). Het uitzicht dat Abraham kreeg, viel niet samen met het beloofde land Kanaän, want

Rom. 4,13 Abraham en zijn nageslacht ontvingen de belofte dat ze de wereld in bezit zouden krijgen.

Wat wij hier zien, moeten we bij alle oudtestamentische profetieën in rekening brengen: Het verbond met Abraham kan in de loop van de geschiedenis van gedaante veranderen, al blijft het ook het verbond met Abraham, zodat wij bij de doop van onze kinderen zijn naam blijven noemen:

Ps. 105,8 Tot in eeuwigheid zal Hij gedenken zijn belofte aan duizend geslachten, het verbond dat Hij sloot met Abraham en voor Isaak bevestigde met een eed.

3. Hoe evident het is dat het stempel van Israël op alle heil blijft staan en wij dit volk nimmer kunnen vergeten, blijkt vooral uit Rom. 9-11, waar de apostel Paulus intens met het heil van zijn volksgenoten bezig is. Terwijl deze man zich siert met het predicaat ‘apostel van de heidenen’ (Rom. 11,13; Gal. 2,8; vgl. Ef. 3,5.8), kan hij onmogelijk zijn eigen volk Israël uit het oog verliezen. Hij zegt dat zelfs heel sterk:

Rom. 11,13 Zeker, ik ben een apostel voor de heidenen, maar ik schat mijn taak juist dáárom zo hoog, omdat ik hoop afgunst bij mijn volksgenoten op te wekken en een deel (NBG: sommigen) van hen te redden.

En waarom wil hij dat? Waarom ziet deze apostelen van de heidenen het als de kroon op zijn werk wanneer hij sommige, of een deel van de Joden zou kunnen redden? Omdat kennelijk de Joden door God niet zijn afgeschreven vanwege hun ongeloof. De kerk is geen intermezzo, zagen we in de eerste lezing, maar Israël is dat nog minder. Het gaat God om heil voor de wereld, zeer zeker, maar de uitverkiezing van het Joodse volk blijft Gods aandacht houden.

Rom. 11,1v Heeft God zijn volk soms verstoten? Beslist niet…God heeft zijn volk dat Hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten.

Graveer die woorden in uw geheugen! Wat God van alle eeuwigheid af besloten heeft, laat Hij niet schieten, ook niet door de ongehoorzaamheid van de massa onder de Joden. Paulus brengt dat in zijn mooie gelijkenis over Israël als een edele olijfboom tot uitdrukking. Van de olijfboom worden takken afgebroken, vanwege het Joodse ongeloof. In plaats daarvan worden er loten van een wilde olijfboom tussen de overgebleven takken geënt. Dat zijn de heidenen die tot geloof gekomen zijn.  Maar deze heidenen moeten goed beseffen dat zij als wilde loten tussen edele takken van de boom Israël geplaatst zijn. De boom blijft Israël heten en wordt niet omgekapt! Wij wonen bij Israël in en niet omgekeerd Israël bij ons. Ik herhaal het: na Pinksteren werd Israël verbreed en niet afgedankt of vervangen, of hoe met dat ook maar wil formuleren. Wij heidenen moeten in alle bescheidenheid bedenken dat ook onze tak weer kan worden weggekapt. En dan nog wat:

Rom. 11,23 Als de Israëlieten niet volharden in hun ongeloof, zullen ook zij worden geënt, want God is bij machte hen opnieuw te enten. Immers, als u die van nature een tak van de wilde olijfboom bent, tegen de natuur in op de edele olijfboom bent geënt, hoeveel eerder zullen zij die er van nature bij horen op die boom worden geënt!

Het is zelfs zo dat er tussen de bekering van de heidenen en die van de Joden een verband bestaat. Paulus onthult aan zijn lezers een geheim:

Rom. 11, 30 Zoals u God eens ongehoorzaam was, maar door hun ongehoorzaamheid (nl. die van de Joden) Gods barmhartigheid hebt ondervonden, zo zijn zij nu ongehoorzaam om door de barmhartigheid die u ondervonden  hebt, ook zelf barmhartigheid te ondervinden.

Ik ga nu niet uitvoerig in op de vraag of er straks een grote bekering van Joden zal plaatsvinden. Daarover heb ik in mijn boekje m.i. genoeg gezegd. Het gaat er mij nu om dat wij de Joden nooit en te nimmer kunnen afschrijven, alsof zij niet meer zouden meetellen. Ik hoef niets terug te nemen van wat ik gezegd heb over de ernst van hun ongeloof. Wij moeten hen met het evangelie van de Jood Jezus Christus en van zijn Joodse apostelen aanspreken. Ik heb eens beweerd dat een predikant of zendeling ook bevestigd zou kunnen worden in zijn ambt  met een tekst uit Rom. 11 en dan met deze toepassing: U moet zo preken dat het evangelie inderdaad heidenen en half-heidenen kan bereikten. Maar wat zou het mooi zijn als ook enkele Joden tot jaloersheid gebracht werden, want God verheugt zich over de terugkeer van één Joods schaap. Eén verloren Joods schaap dat dwaalt en niet weet van zijn grote voorrechten als zoon van Abraham, als Israëliet, als iemand die door God bemind wordt om der vaderen wil.

Duidelijk moet het ons allen zijn dat er aan het einde van de geschiedenis geen volheid van de gelovigen uit de heidenen zal zijn zonder de volheid van Israël – al of niet na een grote bekering van Israël. Op alle heil zal tot in eeuwigheid het stempel Israël staan. Jafet woont in Sems tenten. De zielen worden in Abrahams schoot gedragen. Geen heil vloeit de wereld toe, of het komt van Jezus Christus, de Jood uit Nazareth. Niemand komt de eeuwige stad van God binnen dan door poorten die versierd zijn met de namen van de twaalf stammen van Israëls zonen en binnen een stadsmuur met twaalf grondstenen waarop de namen van de twaalf apostelen van het Lam staan. Deze stad heet – hoe kan het ook anders – Jeruzalem (vgl. Openb. 21).

Over Israel, het chiliasme en het ‘duizendjarig rijk’

Prof. dr. Jochem Douma over (politieke) consequenties m.b.t. Israel als je de dwaling van het chiliasme aanhangt.

In eerste maanden van 2009 hielden prof. dr. Jochem Douma en dominee-schrijver Adrian Verbree een serie thema-avonden door het land. Eén van de onderwerpen was ‘Hoe staan wij als christenen tegenover Israël?’ Prof. Douma hield twee lezingen die op elkaar aansloten. In zijn eerste lezing gaat hij uitvoerig in op de dwaling van het chiliasme en hoe bepalend dat is voor de manier waarop je het bestaan van Israël sinds 1948 bekijkt. In zijn tweede lezing benadrukt hij dat de christenen uit de heidenen zijn opgenomen in het Israel van God en niet omgekeerd, en dat daarom het joodse volk nooit vergeten mag worden als het om de verkonding van het evangelie aan alle volken gaat.

Wat hier volgt, is de eerste lezing van Douma over de dwaling van het chiliasme.

1. Onze avonden over Israël vinden plaats terwijl er een oorlog woedt of nauwelijks nog is uitgewoed in de Gaza-strook. Het volk Israël dat door raketten bestookt werd vanuit het zuiden door de Palestijnse Hamasbeweging, verdedigde zich daartegen met de wapens. Het is Israëls goed recht om zijn buren, zo nodig met geweld, tot de orde te roepen. Israël is een internationaal erkende staat die de veiligheid van zijn grondgebied mag verdedigen. Bijval zal vanavond wel samengaan met het leveren van kritiek op bepaalde aspecten van Israëls politiek en ook met kritiek op de bijval die zij die veel christenen maar moeilijk op het huidige Israël kunnen leveren

2. Het eerste thema op deze avond brengt ons in een totaal andere sfeer dan in die van geweld en oorlog. Wij spreken over het ‘duizendjarig rijk’. Bijbelvaste lezers begrijpen dat het dan gaat over Openbaring 20, waar we in de eerste verzen het volgende lezen:

Ik (Johannes) zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaren voorbij waren; daarna moet hij korte tijd worden losgelaten. (Openbaring 20:1vv)

Wat gebeurt er in de tijd van deze opsluiting van Satan? Satan kan de volken niet meer misleiden. Nog eenmaal zal hij daarvoor de tijd krijgen, maar dan na die duizend jaren. Gedurende deze duizend jaren gebeurt het volgende:

Ik zag tronen en aan hen die erop zaten werd recht gedaan. Het zijn de zielen van hen die onthoofd waren omdat ze van Jezus hadden getuigd en over God hadden gesproken; zij hadden het beest en zijn beeld niet aanbeden en ook zijn merkteken niet op hun voorhoofd of hand gekregen. Zij waren tot leven gekomen en heersten duizend jaar lang met de messias. De andere doden kwamen niet tot leven voordat de duizend jaar voorbij waren. Dit is de eerste opstanding. (Openbaring 20:4 vv)

Het zijn de woorden ‘duizend jaar’ die wij in de naam van een paar theologische richtingen terugvinden.

amillennialisme          ‘a’ betekent: Er is geen sprake van een apart aards duizendjarig rijk

postmillennialisme     ‘post’ betekent: Christus komt na het duizendjarig terug op aarde

premillennialisme       ‘pre’ betekent:  Christus komt voor het duizendjarig rijk terug op aarde    

millennium (Lat.) = duizendjarig (rijk) of chiliasme, van het Griekse woord chilioi = duizend

3. Laat ik beginnen met het amillennialisme. De aanhangers van deze visie ontkennen natuurlijk niet dat Openb. 20 in de Bijbel staat. Dat zou je even kunnen denken door het voorzetsel ‘a’. ‘A’ betekent ‘zonder’. Als we iemand a-muzikaal noemen, bedoelen we dat hij geen muzikale aanleg heeft. Maar als we over amillennialisten spreken, gaat het niet over mensen die Openb. 20 uit hun Bijbel schrappen. Zij menen echter dat het in hoofdstuk niet letterlijk over een duizendjarig rijk gaat als een apart rijk dat tijdens de wereldgeschiedenis op aarde gevestigd wordt. In navolging van de kerkvader Augustinus (354-430) werd Openb. 20 symbolisch opgevat als aanduiding van heel de kerkgeschiedenis tussen Christus’ eerste komst en zijn wederkomst. In die periode zou de Satan aan banden liggen waardoor de verkondiging van het evangelie alle volken kan bereiken. Als ik het even schematisch mag voorstellen op een tijdbalk, ziet de geschiedenis er volgens het amillennialisme zo uit:

Op deze balk zal u weinig tot niets onbekend voorkomen. Het Oude Verbond is vervangen door het Nieuwe na de komst, de kruisiging en de hemelvaart van Christus. Terecht wordt er tegenwoordig nadruk gelegd op het feit dat de kerk Israël niet kwam vervangen. Het is immers niet zo dat het oude Israël uitgeschakeld werd om door iets geheel nieuws te worden vervangen. Veel juister is het om te zeggen dat het heil vanaf Christus’ hemelvaart niet meer beperkt bleef tot de Joden alleen, maar bestemd was voor allen die in Christus zouden geloven. Maar, zo leert Paulus duidelijk, het heil in Christus is wel in de eerste plaats bestemd voor de Joden en vervolgens ook voor de heidenen – de andere volken (Rom. 1,16). Alle volken mochten het evangelie nu horen over Jezus Christus, aan wie alle macht in de hemel en op de aarde gegeven was (Matt. 28,18v).

Anders gezegd: het Oude Verbond werd niet afgeschaft, maar onderging een geweldige verbreding. Het verbond met Abraham en zijn nageslacht houdt eeuwig stand, maar laat in zijn nieuwe gedaante zien wat aan Abraham reeds was aangekondigd: In jou zullen alle volken gezegend worden (Gen. 13,3; Gal. 3,8). Op tal van punten is het Nieuwe Verbond ook anders dan het Oude. Ik denk aan de offerdienst met altaar en tempel, die na de kruisiging van Christus op Golgota zijn zin heeft verloren. Ik denk aan het land Kanaän dat niet meer het centrum van het Nieuwe Verbond is, zoals eertijds Jeruzalem dat was. Nu de evangelisatiecampagne zich op alle volken gaat richten, is een eigen land, een eigen hoofdstad met een tempel voor de aanbidding van God achterhaald. U herinnert zich wat Jezus tegen de Samaritaanse vrouw zei: Er komt een tijd, en die is nu gekomen, dat jullie noch op deze berg (Gerizim) noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Julie kunnen vanaf nu overal God aanbidden in Geest en in waarheid (Joh. 4,23v).

Zoals u uit de tijdbalk voor het amillennialisme kunt aflezen, loopt de verkondiging van het evangelie uit op de ‘grote verdrukking’ waarover in het Nieuwe Testament sprake is (Matt. 24,21; Openb. 7,14). Ik heb voor de verbreiding van het evangelie een onderbroken lijn getekend. De kerkgeschiedenis kent haar ups en downs. Er is bloei, maar ook verval en niet te vergeten lijden en verdrukking. Die verdrukking zal vooral aan het einde duidelijk worden als de antichristelijke machten zich sterk zullen laten voelen. Het lijden is een kenmerk van de kerk, vanaf de eerste gemeenten tot aan het einde van de geschiedenis, wanneer het dieptepunt zal worden bereikt.

4. Kijkt u nog even naar de tijdbalk van het amillennialisme, om de verschillen te constateren met de tekening die ik u nu laat zie van het postmillennialisme.

Ik wijs u op een paar verschillen met het amillennialisme. Het eerste wat opvalt, is de schuine streep die nu niet neerwaarts, maar opwaarts gaat. Het postmillennialisme drukt zich positiever uit over het resultaat van de evangelieverkondiging in deze wereld dan het amillennialisme dat doet. Een tekst die postmillennialisten daarbij vaak aanhalen is Habakuk 2,14: ‘Zoals de zee vol water is, zo zal de aarde vol van de grootheid van de Heer zijn’. Welnu, zo zal volgens het amillennialisme de oogst van de evangelieverkondiging zijn. Heel de wereld zal eens – nog tijdens de kerkgeschiedenis – getuigen van Gods grootheid en van Jezus’ macht over deze wereld. Christus is koning en Hij oefent zijn macht op aarde uit door het werk van de Heilige Geest. Daarover moeten we niet gering denken. Het gaat maar niet alleen om het behoud van zielen, maar om het stempel dat de Geest op heel deze wereld wil en zal zetten. Het postmillennialisme geeft een toekomstbeeld dat door hoop gekenmerkt wordt. De schuine streep heb ik opnieuw met onderbrekingen aangegeven. Uiteraard weten de postmillennialisten ook van ups en downs in de kerkgeschiedenis. Het gaat niet allemaal met vliegende vaandels en slaande trom. Ook zij weten van geestelijk verval en van lijden en onderdrukking. Maar als het aankomt op het eindresultaat, zijn zij optimistischer dan de amillennialisten. Er is progressie naar een eindstadium toe, waarin de wereld voor Christus gewonnen is. Ik heb in de tijdbalk van het amillennialisme de neergaande lijn laten overlopen in de tijd van de grote verdrukking door de antichrist. Maar het postmillennialisme laat een rechtstreekse overgang zien van een wereld die aan Christus’ voeten ligt naar de wederkomst van Christus. De wereld is voor Hem gewonnen. En als dat zo is, zal dit ook gelden voor de Joden.

Ook amillennialisten kunnen aandacht hebben voor een grote toekomstige bekering van de Joden. Ik noem hier de naam van de Kamper exegeet prof. dr. S. Greijdanus die op goede gronden via zijn exegese van Rom. 11 tot het aannemen van zo’n grote bekering onder de Joden kwam. Hij week daarin af van Johannes Calvijn en van Herman Bavinck die z’n grote bekering niet verdedigden, maar juist bestreden. U zult kunnen begrijpen dat het postmillennialisme wel gemakkelijker aan zo’n bekering denkt, omdat die immers geheel in overeenstemming is met wat zij zeggen over een algemene bekering van de wereld en van de volken. Hoe zou dan het Joodse volk kunnen achterblijven?! De Geest van Jezus Christus grijpt ook het oude Verbondsvolk in het hart. De wereld wordt bekeerd, de Joden wenden zich en masse tot Christus en de kerk van Joden en van heidenen ontvangt haar uit de hemel terugkerende Heer!

5. Een totaal ander beeld geeft ons de tijdbalk van het premillennialisme. De onderlinge verschillen tussen het amillennialisme en het postmillennialisme zijn volgens mij kleinigheden als wij hun opvattingen vergelijken met die van het premillennialisme.

Wat zijn de belangrijkste verschillen? U ziet dat Israël links van het kruis en de gemeente rechts ervan geen eenheid vormen. Die tweeheid is welbewust zo getekend. Het grootste deel van Israël heeft zich aan het kruis van Golgota geërgerd, terwijl de gemeente als een geheel nieuw fenomeen wordt beschouwd. De tot geloof gekomen Joden worden in dit schema niet vermeld. De gemeente (of: de kerk, zoals wij doorgaans zeggen) is in de premillennialistische visie een totaal ander verschijnsel dan Israël. Er is in feite geen verbinding tussen het Oude en het Nieuwe Verbond. Paulus en anderen in het Nieuwe Testament trekken de lijn van Abraham door. Alle gelovigen hebben deel aan de beloften die aan Abraham gegeven waren (Rom. 4). Wat eens Lo- Ammi heette (niet-mijn-volk), mag nu Ammi (wel-mijn-volk) heten (Hos. 1,9; Rom. 9, 25). De deur om tot het ene volk van God te worden toegelaten, nl. de deur van het geloof, wordt opengezet voor Jood en heiden.

Maar volgens het premillennialisme is de kerk een gloednieuw verschijnsel, nadat de Joden Jezus als hun Messias niet wensten te erkennen. Wat gebeurde er toen? God onderbrak zijn geschiedenis met het Joodse volk om tijdelijk voor de gemeente plaats te maken  Maar deze kerk mogen we beslist niet als de voortzetting van het oude Verbond zien. Het volk Israël en de kerk zijn twee volken waarmee God verschillende wegen bewandelt.

Dat blijkt wel heel duidelijk als u de tijdbalk verder volgt. Er is daarop sprake van de Opname van de gemeente (Engels: Rapture). Kort voordat de grote verdrukking aanbreekt, wordt de kerk uit deze wereld weggenomen. Christus daalt af om de zijnen door de lucht mee te voeren naar de hemel. Als bewijsteksten voor deze eerste terugkomst van Christus gebruikt men 1 Tess. 4,15vv en 1 Kor. 15, 50vv.

De kerk wordt daarmee voor de grote verdrukking bewaard, maar door die grote verdrukking heen, die met name de Joden en heidense volken treft, knoopt God zijn band met het Joodse volk weer aan. De kerk is dus een intermezzo, een tussenperiode, die loopt van de verwerping van Jezus Christus door de Joden tot aan de bekering van de Joden tot Jezus, hun Messias.

Ik wijs u er nog eens op dat de kerk door haar Opname in de hemel geheel buiten de grote verdrukking valt. Alles wat er in Openb. 6-19 staat, heeft volgens de premillennialistische opvatting met de Joden en niets met de kerkgeschiedenis te maken. De geschiedenis die zich verder op aarde zal afspelen, inclusief de duizend jaren die als een periode van precies duizend jaren wordt opgevat, vormt de voortzetting van de geschiedenis tussen God en zijn volk Israël.

Let er goed op wat dit betekent! Toen Jezus naar de hemel opvoer, was Hij kennelijk nog geen Messias die zeggenschap over de wereld en alle volken had, zoals het amillennialisme en het postmillennialisme, op grond van Mat. 28,18 stellen. Kijkt nog even naar een van de andere tijdbalken en let op de tekst die bij de hemelvaart van Christus vermeld is. Met andere woorden: volgens de a- en post-millennialisten begint Jezus als de  Messias zijn heerschappij niet pas te effectueren in een duizendjarig rijk, maar dat doet Hij al vanaf zijn hemelvaart. God heeft Jezus, zoals Petrus het onder woorden brengt in Hand 2,36, tot Heer en Messias aangesteld. De Messias moet nog niet komen, maar is al gekomen.

Maar in het premillennialisme keert het Joodse leven met de thora, met de sabbat en met de tempel terug, alsof er geen Jezus als hogepriester zijn verzoenend werk voor de hele mensheid, inclusief voor het Joodse volk, verricht heeft!

Verder zien we dat na de terugkeer van Christus – die ‘pre’, d.i. vóór de aanvang van het duizendjarig rijk plaatsvindt – precies duizend jaren duurt. Uiteraard is dat dan een rijk waarin Christus, begeleid door zijn gemeente in de hemel, samen met het Joodse volk over de wereld regeert. De Messias zou tronen te Jeruzalem, als vorst uit het huis van David.

Maar wie Openbaring 20 leest, zal daar geen Joden vermeld vinden. Het gaat daar over zielen van hen die onthoofd waren, omdat ze van Jezus hadden getuigd en over God hadden gesproken (Openb. 20,4). Bovendien wekt alles de indruk dat de tronen in de hemel en niet op de aarde staan. Tronen staan in het boek Openbaring in de hemel (1,4; 3,21; 4,2vv 5,1vv; 6,16, etc.). Het rijk van de Messias – let weer op de tijdbalk van het premillennialisme – duurt hier duizend jaar, terwijl ik daar tegenover plaats dat zijn rijk als Messias over christenen en Joden, ja over alle volken vanaf zijn hemelvaart, duurt tot aan het einde van de geschiedenis.

6. Wat heeft dit nu met politiek te maken? Meer dan u denkt! Laat ik dat illustreren aan een brief die ik enkele dagen geleden kreeg van de organisatie ‘Christenen voor Israël’. Deze organisatie staat pal achter het volk en de staat Israël, op grond van de beloften die in de Bijbel voor het volk Israël zouden gelden. De vorming van de staat Israël in 1948 ziet men bij deze organisatie als een vervulling van Gods beloften. Alleen aan het Joodse volk zou het land Palestina toevallen. Jeruzalem zou de ondeelbare hoofdstad van het volk Israël moeten zijn. Ook al wonen er in Oost-Jeruzalem 250.000 Palestijnen, zij wonen op grond die alleen Israël toebehoort. Het feit dat Palestijnse en Arabische voorouders er mogelijk al eeuwenlang gewoond hebben vóór 1948, weegt niet op tegen beloften die alleen voor de Joden gelden. Daar tegenover vragen wij ons af waarom alleen de Joden burgers in volle rechten zouden kunnen zijn en al die Palestijnen slechts vreemdelingen en bijwoners moeten heten. Het premillennialisme meent dat de Bijbel ons dit leert.

Zoals ik al zei kreeg ik kort geleden een brief van de organisatie ‘Christenen voor Israël’. Met de vraag of ik wilde bidden voor zes onderwerpen die te maken hebben met de huidige oorlog in de Gazastrook. Naast het zesvoudig gebed wordt mij ook nog verzocht te danken voor het feit dat de Here rondom zijn volk is, zoals de bergen rond Jeruzalem. Ook al begrijpen wij niet alles, zo zegt de brief, God is getrouw aan het verbond met zijn volk.

Mijn antwoord is dat ik zo (let wel zo!) voor Israël niet zal bidden. Ik heb sympathie voor dit volk en deze staat, zoals ik aan het begin van deze bijdrage reeds liet blijken. Maar ik heb niet de vrijmoedigheid Israël zomaar ‘Gods volk’ te noemen. Ik noem nl. geen enkel volk Gods volk wanneer het afkerig is van Jezus Christus als Redder voor Jood en heiden. Ik weet immers maar al te goed dat het oude volk van God Lo-Ammi (niet-mijn-volk) genoemd werd, toen het zich van God afkeerde. Dat kan veranderen, en ook mijn hart verlangt ernaar dat het volk van Israël zich tot Jezus Christus zal bekeren. Wat nu Lo-Ammi is, kan weer Ammi (mijn-volk) worden. Maar zolang dit niet het geval is, blijf ik het volk van God alleen dáár zoeken waar de Christus en zijn Joodse apostelen het ons laten vinden, nl. bij allen die in Jezus Christus  geloven, ongeacht of het Joden, Palestijnen of andere mensen zijn. Gods volk is de gemeente, de kerk van Jezus Christus.

Juist daarom bevreemdt het mij als christelijke fans van Israël niet in het spoor van de apostel Paulus gaan door zich in te zetten om (in elk geval nog een deel van de) Joden voor Christus te winnen. Velen keren zich wrevelig van mij af als ik daarover begin. Ik mag bidden tot God of Hij de terugkeer van zoveel mogelijk Joden naar Israël wil zegenen en of het volk Israël bevrijd mag worden van de kwelling door de Palestijnen, maar niemand spoort mij aan te bidden voor hun behoud door Jezus Christus.

Wie over het huidige Israël wil spreken, moet inderdaad daarvoor de Bijbel openen. Dat heb ik in  mijn boekje geprobeerd. Tot in de politiek toe heeft dat zijn consequenties. Als iemand mij voorhoudt dat God wil dat wij achter Israël gaan staan, Jeruzalem aan de Joden laten toevallen, Joodse nederzettingen op Palestijns gebied niet teruggeven, dan is mij vraag: ‘Wil God het?’ Niets bederft de christelijke politiek erger dan dat wij voor Gods wil uitgeven wat Gods wil niet is.

Christenen voor Israel? – prof. dr. Jochem Douma over zijn boek

In het najaar van 2008 schreef prof. dr. Jochem Douma, hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit aan de Broederweg in Kampen, het boek Christenen voor Israël? De recensie in het Nederlands Dagblad van 2 januari 2009 vatte zijn standpunt als volgt samen: “Het ware Israël bleef bestaan toen de grote meerderheid van de Joden Jezus als Messias verwierp. Aangevuld met gelovigen uit de volken ontstond een nieuw volk van God. Het is daarom onjuist om van de staat Israël Gods oogappel te maken.”

In diezelfde tijd gaf prof. Douma samen met de gereformeerde predikant en schrijver/columnist Adrian Verbree de cursus ‘Gaan in het spoor van de Bijbel’. Eén van de cursusavonden had als thema: ‘Hoe staan wij als christenen tegenover Israël?’ Als voorbereiding ontvingen men een reader met voorstudiemateriaal. Daarin gaf Douma o.a. een samenvatting van zijn boek. Inmiddels is Jochem Douma (1931-2020) bij zijn Heer, dus hij kan geen toestemming meer geven voor publicatie ervan. Zijn compaan Adrian Verbree liet weten dat wat indertijd aan het grote publiek is toegestuurd, ook nu nog vrij gepubliceerd mag worden. Die volgt nu hier, zonder enige bewerking.

Christenen voor Israël? Het vraagteken geeft aan dat de keuze voor Israël geen vanzelfsprekende zaak is. Ik bezin mij op de vraag of en hoe wij voor Israël kunnen kiezen. Mijn sympathie gaat uit naar het volk en ook naar de staat Israël, maar tegelijk sta ik afwijzend tegen de manier waarop veel christenen ons op bijbelse gronden in Israël als het volk van God willen laten geloven.

Niet alles wat in mijn boek staat is voor de lezer gemakkelijk te volgen. Ik erken dat voluit, maar ik heb geen ogenblik geaarzeld om het boek toch zo uit te geven als het nu gebeurd is. Ik vind nl. dat er veel onkunde bestaat over de theologische achtergronden van met name een bepaalde pro-Israël-richting, die vooral in de Verenigde Staten een ontzaglijke invloed heeft gekregen. Zij hangen de premillennialistische opvatting aan en hebben boeken geschreven die een wereldwijde verspreiding hebben gekregen. Ik denk hier aan mensen als Hal Lindsey (met zijn boek De Planeet die aarde heette) en aan de romans van Tim LaHaye en Jerry B. Jenkins in de serie De laatste bazuin. Ook prof. dr. W. Ouweneel moeten we rekenen tot de premillennialisten, al is hij gematigder als het over de politieke consequenties gaat van het genoemde premillennialistische standpunt dan bv. de schrijvers in het blad Israël Aktueel, waar de Nederlandse stichting ‘Christenen voor Israël’ achter staat.

Als ik kort mijn boek Christenen voor Israël? bij de cursisten mag introduceren, zou ik ze het volgende willen aanraden.

a) Hoofdstuk 1 vertelt in vogelvlucht de geschiedenis van het volk Israël tot en met de oprichting van de staat Israël. Ik vertel iets over het zionisme dat onder leiding van Theodor Herzl de stoot gegeven heeft tot de oprichting van de staat Israël, ook al heeft hijzelf het grote moment van die oprichting (1948) niet meer meegemaakt. Realiseer u dat de Joden vanaf de Babylonische ballingschap nauwelijks en na de verwoesting van de tempel te Jeruzalem in het jaar 70 n.Chr. helemaal geen eigen staat meer hebben gekend en dat de Al Aqsa moskee in Jeruzalem langer stadn heeft gehouden dan de Joodse tempels uit de tijd van Salomo, van Ezra en van Herodes bij elkaar. Bedenk ook dat de geschiedenis van het land Israël (Palestina) beslist niet samenvalt met die van het volk Israël. De herleving van een staat Israël is m.i. een uniek wonder in de wereldgeschiedenis na de zeer lange periode waarin niet-Joden vrijwel alle rechten in Palestina hadden, tot en met de Arabische (moslim-) overheersing van het land.

De feiten die in dit hoofdstuk beschreven worden, roepen groot respect op voor de nieuwe Joodse staat, maar laten tegelijk zien dat er ook een wettige claim door de Arabieren (Palestijnen) op (een deel van) het land mag worden gelegd.

b) Het tweede hoofdstuk springt over van het geseculariseerde zionisme (van Herzl c.s.) naar het christelijk zionisme. Dan belanden we in een heel ander klimaat. Hierin wordt ons aan de hand van de Bijbel voorgehouden hoe God met het huidige Israël bezig is en wat Hij met dit volk van plan is. Ik raad de cursisten aan vooral het schema dat op pag. 31 van mijn boek te vinden is te bestuderen. U ziet aan de hand daarvan dat de kerk (gemeente) wordt opgenomen in de hemel voordat de ‘grote verdrukking’ aanbreekt, die wel de wereld (en de Joden!) zal treffen, maar niet de kerk, die veilig naar de hemel wordt gevoerd. Ik geef in dit gedeelte ook een uitleg van een aantal moeilijke termen. Hier zijn ze:

Onder chiliasme, afkomstig van het Griekse woord chilioi (= duizend)) in Openb. 20,3vv, verstaan we de leer omtrent de duizend jaren waarin de teruggekeerde Messias over een aards vrederijk regeert, voordat het definitieve einde van de wereldgeschiedenis zal aanbreken.

Binnen het chiliasme zijn allerlei schakeringen te vinden. Ik noem er voor ons onderwerp twee:

Het premillennialisme (samengesteld uit de woorden pre = voor, en millennium = duizend, in het Latijn) leert dat de Messias terugkomt vóór de aanvang van de duizend jaren.

Het postmillennialisme (samengesteld uit de woorden post = na, en millennium = duizend) leert dat de Messias zal terugkomen ná de duizend jaren.

Verschillend van beide genoemde richtingen is het amillennialisme (in de betekenis van: zónder duizendjarig rijk), dat geen chiliasme is, omdat het niet gelooft in een apart Messiaans rijk kort voor het einde van de geschiedenis. In navolging van Augustinus geloven velen dat het duizendjarig rijk samenvalt met de geschiedenis van de kerk vanaf Pinksteren tot Jezus’ terugkeer.

Voor mijn boek is het voldoende dat de lezer begrijpt wat bedoeld is met de term premillennialisme – de chiliastische richting die in dit boekje het grootste deel van onze aandacht zal vragen.

Nadat ik vier belangrijke kenmerken van het premillennialisme heb beschreven, laat ik zien van hoe grote invloed die zijn op de politieke keus van mensen als Hal Lindsey. Heel Israël, van Dan tot Berseba toe, is van de Joden en niet van de Arabieren (Palestijnen). Er zal een geweldige slag geleverd worden bij Armageddon, zonder dat de kerk daardoor getroffen wordt. Zij is intussen immers al veilig en wel in de hemel. De Joden zullen een tweede Holocaust beleven. Een nieuwe tempel zal in Jeruzalem verrijzen. De mensen die dat laatste actief willen bevorderen, schromen niet er een gewapend conflict voor over te hebben, waarin de moslimheiligdommen worden opgeruimd om plaats te maken voor de nieuwe tempel. Een dergelijk radicalisme is naar mijn overtuiging voor een christen onaanvaardbaar. Veel Israëlfans begrijpen eenvoudig niet wat zij doen als zij dit allemaal aanvaarden, tot een kernoorlog rond Armageddon toe, omdat God het zo zou willen!

c) In het derde hoofdstuk geef ik alvast kort mijn eigen mening (tegen)over de opvatting dat de beloften voor het land en voor het volk van de Joden een eeuwig karakter zouden dragen, en dat het een opdracht van God is een nieuwe tempel voor de Joodse eredienst in oudtestamentische stijl te herbouwen, in aansluiting aan het tempelvisioen van Ezechiël 40vv.

d) Daarna komen in hoofdstuk 4-6 de moeilijke gedeelten, waarin ik een aantal belangrijke onderwerpen aan de orde stel die met de opvattingen van de premillennialisten essentieel verbonden zijn. In hoofdstuk 4 komt hun visie op Israël en de kerk aan de orde. Staan Israël en de kerk als twee grootheden zó naast elkaar dat de kerk feitelijk een tussenperiode (een intermezzo) vormt in de geschiedenis die God met Israël als zijn volk gaat? Volgens het premillennialisme komt de kerk in heel het Oude Testament niet voor. De geschiedenis tussen God en Israël wordt vanaf Pinksteren onderbroken, maar hersteld nadat de kerk plotseling wordt opgenomen in de hemel. En dan gaan alle oudtestamentische profetieën die allemaal op Israël slaan, in vervulling. Omdat Israël en de kerk nergens tot een eenheid worden, vinden we allerlei verdubbelingen en tegenstellingen: Israël is uiteindelijk bestemd voor de aarde, de kerk voor de hemel. Jezus Christus is er voor de kerk, Jezus de Messias zal over de Joden regeren. Er is ook tweeërlei opstanding uit de doden. Eerst staan de gelovigen op om in de hemel te worden opgenomen, terwijl aan het eind van de geschiedenis de ongelovigen opstaan en naar de hel verwezen worden. In het vijfde hoofdstuk doe ik een poging om het Oude Testament anders te lezen dan de premillennialisten het doen. Ik laat zien dat het Nieuwe Testament wel degelijk allerlei profetieën uit het Oude Testament in de ene gemeente, bestaande uit Joden én heidenen, in vervulling doet gaan. Het premillennialisme kan wel zeggen dat het Oude Testament niet over de kerk spreekt, maar wie gelooft in de vervulling van de oudtestamentische beloften in Jezus Christus kan dat onmogelijk volhouden, als we in Christus als het hoofd en de kerk als zijn lichaam mogen zien. De premillennialisten gaan er prat op dat zij de profetieën letterlijk nemen en de gereformeerden ze vergeestelijken. Ik meen dat zij heel veel niet letterlijk nemen en hun systeem vaak laten heersen over de teksten.

In het zesde hoofdstuk doe ik iets soortgelijks als in het vijfde, maar nu toegepast op het boek Openbaring. Volgens de premillennialisten gaat het alleen in Openb. 1-3 over de kerk (de zeven gemeenten). Tussen Openb.3 en 4 vindt de opname van de gemeente plaats, ook al wordt daarover met geen woord gerept. Alles in Openb. 4-19 zou betrekking hebben op een geschiedenis van slechts 7 jaar (zie weer het schema op pag. 31!), waarin het Joodse volk een geweldige verdrukking zal ondergaan. Maar dan breekt het duizendjarig rijk aan (Openb. 20), waarin de Messias met zijn vrederijk voor de Joden komt.

Terwijl ik niet geloof in een duizendjarig Joods vrederijk, heb ik tijdens mijn studie moeilijkheden gekregen met de heersende gereformeerde opvatting, die in de lijn van Augustinus bij de binding van de satan gedurende duizend jaren denkt aan de hele kerkgeschiedenis van Pinksteren tot vlak voor Christus’ terugkeer op aarde. Ik kan op dit punt moeilijk meer met Greijdanus’ opvatting en die van anderen uit de voeten, omdat Openb. 20 over een volledige binding en uitschakeling van de satan gedurende duizend jaren spreekt Die tijdelijke volledige binding van satan is volgens mij nergens in de kerkgeschiedenis te bespeuren. Ik vind het moeilijk met een andere verklaring te komen. Zie pag. 118-121 van mijn boek.

e) Na de wat moeilijker hoofdstukken 4-6 wordt de stof weer toegankelijker. Ik geef in hoofdstuk 7 mijn eigen standpunt weer. Daarbij kies ik voor het verbredingsmodel. De cursisten zullen weten dat er vaak met afschuw over een ander model, nl. het vervangingsmodel wordt gesproken. Dit model houdt in dat Israël wegens z’n ongehoorzaamheid aan Christus vervangen zou zijn door de kerk. Ik ben wat milder in mijn veroordeling van het ‘vervangingsmodel’, omdat de aanhangers ervan in het verleden en heden ook best weten dat Israël niet volledig werd uitgeschakeld. Maar het lijkt mij beter over het verbredingsmodel te spreken. Nadat Israël Christus verwierp, ging God met de rest van Israël verder, terwijl die rest verbreed werd tot de gemeente (kerk) waarin naast Joden ook heidenen een plaats kregen. Vooral Rom. 11 is hier van groot belang.

f) In het laatste hoofdstuk kom ik terug op het politieke aspect van ons onderwerp. U zult begrijpen dat ik op voorzichtigheid aandring als het over het toepassen van Bijbelteksten op het huidige ongelovige Israël gaat. Met een beroep op ‘God wil het’ kan ik onmogelijk beweren dat Jeruzalem de ongedeelde hoofdstad van de staat Israël moet zijn en blijven. We weten maar al te goed dat de woorden ‘God wil het’ (denk aan de leus voor de kruistochten) niet kloppen. Ondanks alle verbondenheid die ook ik met de Joden in Israël en daarbuiten voel, verklaar ik mij een tegenstander van deze claim op Jeruzalem voor de Joden door een christelijke politieke partij.

Gun Hamas -net als Hitler- geen adempauze

De oorlog in Gaza is verschrikkelijk. De internationale druk op Israël is groot om tot een langdurig of permanent staakt-het-vuren over te gaan. Ook Hamas wil graag de wapens vier, vijf maanden neerleggen. Toch is dat een slecht idee. Dictatoriale regimes die op geen enkele manier vrede willen, moet je geen adempauze gunnen. Die moet je, terwijl je blijft praten, net zo lang bevechten tot ze zich onvoorwaardelijk overgeven.

Hamas is namelijk vergelijkbaar met Hitler. Die liet op gruwelijke wijze alle Joden in Duitsland en omringende landen vermoorden. Veel Palestina-sympathisanten vergeten dat Hamas hetzelfde nastreeft in Palestina: de totale vernietiging van de ‘zionistische entiteit’. Wat dat voor Hamas werkelijk inhoudt werd op 7 oktober 2023 duidelijk tijdens die beestachtige pogrom: zonder pardon, planmatig en doelbewust werden vreedzame festivalgangers, bejaarden, vrouwen, kinderen en baby’s in koelen bloede afgeslacht, enkel omdat ze Jood waren. Maar vrijwel meteen begon in vooral linkse kringen het witwassen en wegkijken.

doorvechten

Hamas is vergelijkbaar met Hitler. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten de geallieerden aan Amerikaans-Europese en aan Russische zijde net zo lang door tot Nazi-Duitsland zich onvoorwaardelijk overgaf. Dat had Duitsland al in juni 1944 kunnen doen. Maar Hitler ging door tot het bittere eind. Het resultaat was verschrikkelijk: honderdduizenden burgers in Duitsland en de bezette gebieden kwamen in de elf maanden tussen D-day en mei 1945 om door honger en geweld. Was dat de geallieerden aan te rekenen? Nee. Want met een oorlogszuchtige dictator onderhandel je terwijl de strijd doorgaat. Je gun hem geen adempauze.

Hamas is vergelijkbaar met Hitler. Dus kan Israël maar een ding doen, net als indertijd de geallieerden: onderhandelen én doorvechten totdat Hamas zich onvoorwaardelijk overgeeft. Anders krijgt Hamas de gelegenheid zich te hergroeperen, op adem te komen en een volgende ronde aan gruwelijkheden te beginnen. En zullen er nog meer onschuldige Palestijnse burgerslachtoffers vallen. Dat is vooral Hamas aan te rekenen. Dat gebruikt de eigen bevolking bewust als levend schild voor zijn ideologische strijd. Hamas zette z’n masker af op 7 oktober en toont tot op de dag van vandaag z’n ware gezicht: al heeft de Gaza-oorlog al meer dan 20.000 eigen burgers het leven gekost, de prijs om heel Palestina nagenoeg ‘Judenrein’ te maken kan nooit hoog genoeg zijn. 

Hamas is dan ook geen groep vrijheidsstrijders die opkomt voor een eigen Palestijns-Arabische staat naast een Joods-Israëlische staat, zoals volgens internationaal recht al sinds 1948 de bedoeling is. Het is een van de Palestijnse terroristengroeperingen die vanuit intense Jodenhaat zich voortdurend met geweld tegen deze twee-staten-oplossing hebben gekeerd. Iedere kans op vrede werd telkens succesvol opgeblazen.

nieuwe werkelijkheid

Wanneer Israël, net als de geallieerden in 1944, doorvecht tot het Hamas definitief op de knieën heeft gekregen, breekt een nieuw tijdperk aan. Daar kun je sceptisch over zijn als je kijkt naar de plannen van extreem-rechtse, racistische Joodse terror-kolonisten. Die willen alle Palestijnen uit Gaza en de Westbank deporteren en een groot-Israël stichten. Dat sombere toekomstscenario kan inderdaad gebeuren. 

Na de Tweede Wereldoorlog gebeurde iets soortgelijks. Aan de ene kant van het IJzeren Gordijn zuchtte de bevolking van Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechoslowakijke, Hongarije, Roemenië en Bulgarije nog 70 jaren lang onder de dictatuur van het communisme. 

relatieve vrede

Als deze Gaza-oorlog voorbij is, is er volgens mij voldoende democratisch gehalte in Israël om de niet-populaire regering van Netanyahu weg te stemmen. En als de wereldpolitiek het niet laat afweten kan er, onder internationale druk, gewerkt worden aan een nieuwe toekomst waarin Palestijnen en Israëli’s in relatieve vrede met en naast elkaar kunnen leven. Net zoals na 1945 aan de andere kant van het IJzeren Gordijn met de Marshall-hulp van Amerika de wederopbouw van een vrij en democratisch Europa plaatsvond. 

Maar in 1944 was de angst voor de Russen geen reden om Hitler een adempauze te gunnen. Zolang Hamas net zo erg blijft als Hitler, is daar nu, 80 jaar later, ook geen reden voor. Alleen totale overgave bracht toen en kan nu vrede brengen. 

EENZIJDIGE SOLIDARITEIT MET ISRAEL

Israel in het Oude Testament is niet hetzelfde als Israel in het Nieuwe Testament en is niet hetzelfde als Israel vandaag. Wie dat onderscheid niet maakt, loopt het risico om te vervallen in eenzijdige solidariteit met Israel. In die fout verviel volgens mij Chris Stoffer, de partijleider van de SGP. Hij bracht begin januari met een aantal parlementariërs uit andere Europese landen een ‘solidariteitsreis’ aan Israel. Hij deed dit, zei hij, in het Nederlands Dagblad, vanuit een diepe liefde voor Israel. Hij ging met het leger op stap, sprak met een slachtoffer van de barbaarse slachting die Hamas op 7 oktober aanrichtte en met president Herzog over de traumatische gevolgen voor heel de Israelische bevolking.

Nu is er niks mis mee om solidair te zijn met Israel, nadat het op 7 oktober jl. aangevallen is door een terreurorganisatie die, gedreven door intense Jodenhaat, de totale vernietiging van de Joodse entiteit in Palestina nastreeft. Het gevolg van de pogrom van Hamas is ongenadige Jodenwraak, want Israel wil er alles aan doen om de terreur van Hamas te stoppen en de 500 km (dat is van Groningen naar Berlijn !!) aan tunnels te vernietigen, waarvan de in- en uitgangen bewust onder woningen, scholen, ziekenhuizen en moskeeën zijn aangebracht. Ik begrijp heel goed dat voor Israel een staakt-het-vuren voorlopig nog niet aan de orde is. Voor al het leed van de 2 miljoen inwoners van Gaza is Hamas de eerstverantwoordelijke. Dat durven, ondanks de enorme repressie door Hamas, ook steeds meer burgers van Gaza hardop te zeggen. Pas als Hamas de oorlog beëindigd en de gijzelaars vrij laat, is er een kans op vrede (vinden ook deze twee Palestijnen uit Gaza).  

Israel-bezoek Chris Stoffer

Maar je kunt ook op een eenzijdige manier solidair met Israel zijn. Op Twitter merkte ik op, dat het een gemiste kans was dat Stoffer geen Palestijnse christenen had bezocht, omdat die makkelijk te vinden zijn in Israel, waar 20% van de burgers een Arabisch/Palestijnse identiteit heeft. Ook was hij niet op de Westelijke Jordaanoever wezen kijken hoe terror-kolonisten met hun cowboy-gedrag hun kans schoon zien om, gesteund door een wegkijkende overheid, aan ordinair landjepik te doen en de oorspronkelijke Palestijnse bevolking van hun rechtmatige geboortegrond te verdrijven. Dan loop je toch echt wel aan de leiband van de rechtse regering van Netanyahu.

De SGP-leider reageerde op Twitter als door een wesp gestoken. Hij kwam genoeg mensen tegen die de Palestijnse zaak behartigen, zei hij, maar hij was juist “in Israel geweest om SOLIDARITEIT te tonen met Israël.”

Die wat allergische reactie van de SGP-leider (de hoofdletters waren van hem) is volgens mij het gevolg van een diepe liefde voor Israel die uitgaat van de gedachte: Israel OT = Israel NT = Israel nu. Dat lijkt mij een nogal twijfelachtige, onzorgvuldige en, als je consequent doordenkt, niet bijbelse redenering. De kern daarvan bestaat uit de gedachte: ‘Israel’ staat altijd gelijk aan ‘het Joodse volk’. En omdat Israel in het Oude Testament ‘Gods oogappel’ genoemd wordt (Deut. 32:10, Jer. 31:20, Zach. 2:12), blijft dat ook zo in het Nieuwe Testament, ook al hebben ze in meerderheid Jezus verworpen, en is dat vandaag nog steeds zo als het om het land en (80% van het) volk en de staat Israel gaat.

Wat zegt de Bijbel?

Wie de Bijbel leest vanuit Jezus Christus als centrum, weet dat Abraham door de HERE is uitgekozen om via zijn nakomelingen alle volken tot een zegen te zijn (Gen. 12:3). Voortdurend wordt al in het Oude Testament benadrukt, dat niet iedere geboren Israeliet het ook werkelijk is, want het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis, zeggen Mozes en Jeremia (Deut. 30:6, Jer. 4:4, 9:25), maar om de besnijdenis van het hart. Na Pinksteren benadrukt Paulus dat ook: Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart (Rom. 2:29). Voortdurend lees je ook in het Oude Testament, dat het heil van God voor alle volken bestemd is. Vanaf Pinksteren gaat dat in vervulling, bv. Psalm 87.  Dan wordt overduidelijk, dat iedereen welkom is en zich mag aansluiten bij “het Israel van God” (Gal. 6:16b). Want het ware, geestelijke Israel bestaat, net als in het Oude Testament,  uit allen die in het geloofsspoor van Abraham gaan en in Jezus Christus geloven als de door God beloofde en gekomen Messias.

Dat vroeg een omkeer van denken die er bij de apostelen en de eerste christenen maar moeilijk inging. Zij verwachtten binnen afzienbare tijd het herstel van het koningschap in Israel, maar Jezus zei: ‘Wees mijn getuigen tot aan de einden der aarde.’ (Hand. 1:6-8). Petrus wilde er eerst zelf niet aan en moest zich later verdedigen dat hij de Romein Cornelius had bezocht en hem zo maar, alleen op z’n geloof, had toegelaten tot Gods volk op aarde (Hand. 10:1-11:18). Even later kregen Paulus en Barnabas bakken vol kritiek over zich heen omdat de gelovigen uit de heidenen zich niet aan allerlei Joodse wetten hoefden te houden (Hand. 15). Het zat diep ingesleten in het denkpatroon van de eerste christenen: heidengelovigen zijn welkom bij ons, joodse gelovigen, maar dan moeten ze zich wel aan de oude regels houden. Maar na het grote apostelcongres waren Petrus en Jakobus er, onder leiding van de Heilige Geest, wel uit: christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen worden op dezelfde manier gered, namelijk door de genade van de Heer Jezus, en zo herstelt de Heer het vervallen huis van David, waartoe nu alle christenen afkomstig uit het Joodse volk en uit de heidenen behoren (Hand. 15:11-18). Ook Paulus sloot zich hierbij aan: sinds Pinksteren maakt God geen enkel onderscheid meer en delen alle christenen in het burgerschap van het ene, geestelijke Israel (Ef. 2:11-22).

Heeft Israel een speciale plek?

Wie vandaag nog een speciale plek voor het land Israel en voor het Joodse volk ziet weggelegd, maakt dezelfde denkfout als de apostelen en een deel van de eerste Joodse christenen uit Handelingen. Het gaat na Pinksteren niet meer om dat ene Joodse volk, waarbij de rest van de wereld zich mag aansluiten. Het gaat om de ene Heer, Jezus Christus, en iedereen wordt opgeroepen zich in geloof bij Hem aan te sluiten, ongeacht nationaliteit, afkomst en geslacht. Dat is sinds Pinksteren Gods volk op aarde, Gods oogappel, de bruid van Christus.

Heeft het Joodse volk en het land Israel dan nog een speciale plek in Gods plan met de wereld? Ik denk van niet. Alle beloften van God waren op Christus gericht en zijn in Christus vervuld. Wat nog uitstaat is voor iedereen bestemd tot aan de uiteinden van de aarde, zoals de Psalmen zingen en Jesaja profeteert.

Is er dan geen verschil? Jawel: Joden die tot geloof in Jezus komen, komen er achter dat Hij de Messias is die in hun eigen Tenach is aangekondigd. Hetzelfde geldt in mindere mate voor moslims die tot geloof komen: zij kenden Jezus in hun Koran eerst alleen maar als de profeet Isa. Dat is een heel andere manier van thuiskomen dan vanuit het heidendom. Maar ik geloof er niets van dat God twee lijntjes heeft lopen om mensen tot Zich te trekken. Of dat Hij twee plannen heeft, eentje met het Joodse volk, waarvan iedereen die naar Israel emigreert meer rechten zou hebben op het beloofde land dan de Palestijnse bewoners van wie de stamboom soms teruggaat tot 400 na Christus. Want de God van Jezus Christus, die via Israel tot de wereld gekomen is, wil de God van alle volken, incl. het joodse volk, zijn. Niet het land Kanaän, maar heel de aarde is voor de zachtmoedigen bestemd, zegt Jezus (Mat. 5:5) en wie Hem volgt door zich aan Gods geboden te houden, zal het niet goed gaan in het beloofde land Kanaän, maar hier op aarde (Ef. 6:3).

De oude Simeon zong het al toen hij het kindje Jezus in de armen nam: “Met mijn eigen ogen heb ik de redding gezien die U bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israel, uw volk.” (Luk. 2:30-32).

Eerder geplaatst als opinie-artikel onder de titel “Bezoek SGP-leider Stoffer legt eenzijdige solidariteit met Israël bloot” op CVandaag 11 januari 2024

‘O God, verlos onze Palestijnse medechristenen uit al hun benauwdheden’

Op 13 november schreef ik voor CVandaag het opiniestuk ‘Bijbelse retoriek van sommige pro-Israël christenen is ongepast‘ over christenen die met een beroep op het Oude Testament onvoorwaardelijk de kant van Israel kiezen in het conflict met de Palestijnen. Hieronder volgt de tekst van dat opiniestuk. Maar eerst nog twee vooropmerkingen.

In het Nederlands Dagblad van 27 november stond een interview met Bernard Reitsma die goed onder woorden brengt hoe ongerijmd het is om allerlei profetieën en beloften van God zomaar op het Israel van nu te plakken.

Op 28 november publiceerde CVandaag een interview met Willem Ouweneel, die van mening is dat alleen christenen die wél geloven dat de Bijbelse profetieën over en beloften aan Israel vandaag in vervulling gaan. Volgens hem horen ‘vrijzinnigen’ én ‘aanhangers van de vervangingstheologie’ niet bij de ‘bijbelgetrouwe gelovigen’. Zelf zet hij een is-gelijk-teken tussen Israel toen en Israel nu. “Terwijl het volk Israël in het Oude Testament streed tegen de Amalekieten of de Filistijnen, zo strijdt het volk nu tegen Hamas.” En dus vindt hij het volkomen terecht dat om Psalm 25 vers 22 (O God, verlos Isral uit al zijn benauwdheden) op de politieke situatie van vandaag toe te passen, zoals de organisatie ‘Christenen voor Israël’ meteen na de pogrom van Hamas deed.

Voor mij was het aanhalen van Psalm 25 vers 22 juist de reden om in CVandaag onderstaand opiniestuk te schrijven. Ik had daarbij zelf als kop de titel bedacht: ‘O God, verlos België uit al z’n benauwdheden’ of ‘Als je Bijbel en politiek door elkaar haalt’.

Een aantal jaren geleden bezocht ik met een groep jongeren van 18-20 jaar een gebedsuur tijdens de jaarlijkse Week van Gebed. In drie rondes mochten we in groepjes bidden voor ‘de kerk’, ‘de wereld’ en ‘Israel’. Eén van de jongeren vroeg zich hardop af: “Waarom Israel? Waarom niet België?” Ik heb zijn verbaasde opmerking altijd onthouden. Inderdaad, waarom zou je als christen apart voor het land en de staat en de Joodse burgers van Israel bidden, meer dan voor andere landen en mensen?

Sinds de gruwelijke oorlog in Israel en Gaza die Hamas op 7 oktober jl. ontketend heeft, zijn er veel christenen die Bijbelteksten citeren om hun steun aan Israel te betuigen. De november-editie van Israëlaktueel, het blad van ‘Christenen voor Israël’, plaatste op de voorpagina een grote foto met in vetgedrukte letters: “O God, verlos Israël uit al zijn benauwdheden.” Psalm 25:22 

Nu sta ik achter Israel als het gaat om z’n bestaansrecht. En ik sta achter Israel als het gaat om het recht zichzelf te verdedigen tegen de intense Jodenhaat van Hamas en anderen die Palestina van de rivier tot de zee ‘Judenfrei’ willen maken.

Ik begrijp ook, dat premier Netanyahu het Oude Testament gebruikt om het bestaan van Israel als vrije natie te legitimeren. Want hij is zelf een Jood. Vanuit zijn perspektief heeft het Joodse volk een historisch, goddelijk recht om het land te bewonen dat God hen beloofd heeft.

Het is opmerkelijk dat Natanyahu al op 22 september 2023 tijdens zijn toespraak bij de Verenigde Naties in New York een bijbelgedeelte aanhaalde. Hij hield de leden van de Algemene Vergadering voor, wat er volgens Deuteronomium 27 en 28 op de bergen Ebal en Gerizim gebeurde, toen Israel het beloofde land binnentrok. “Mozes zei dat het lot van het volk bepaald zou worden door de keuze die zij zouden maakten tussen ‘de zegen en de vloek.’ Diezelfde keuze heeft door de eeuwen heen weergalmd – niet alleen voor het volk van Israël, maar voor de hele mensheid. We staan ​​vandaag voor een dergelijke keuze. Het zal bepalen of we de zegeningen zullen genieten van een historisch stukje grenzeloze welvaart en hoop, of zullen lijden onder de vloek van een gruwelijke oorlog van terrorisme en wanhoop,” aldus Netanyahu. Hij zei dit omdat Israel en Saoedi-Arabië binnenkort een vredesakkoord zouden ondertekenen. Dat “zal werkelijk een nieuw Midden-Oosten creëren.” Maar, waarschuwde hij erbij, “er zit een addertje onder het gras zit. Het radicale, giftige terreurregime in Teheran is vastbesloten dit alles te dwarsbomen en nog meer vernietigingszaden in het Midden-Oosten te zaaien.” (zie bron)

Amper twee weken later bleek hoe giftig die adder was, met alle gevolgen van dien tot de dag van vandaag. Intense Jodenhaat leidt tot onbarmhartige Jodenwraak. Op 25 oktober sprak Netanyahu het Israelische volk toe en verwees daarbij naar een profetie van Jesaja. “Onze oorlog tegen Hamas is een test voor de hele mensheid. Het is een strijd tussen de as Iran-Hezbollah-Hamas van het kwaad en de krachten van vrijheid en vooruitgang. Licht zal duisternis verslaan. Met vereende kracht, met een diep geloof dat we een gerechtvaardigde strijd voeren en dat Israel eeuwig zal bestaan, zullen we de profetie van Jesaja 60:18 realiseren: ‘Van geweld in je land wordt niets meer vernomen, noch van verwoesting en rampspoed binnen uw grenzen. Je zult je muren Redding noemen en je poorten Roem.’ Samen zullen we vechten en samen zullen we overwinnen.” (zie bron)

Netanyahu verwijst naar het Oude Testament omdat hij het ziet als Gods boek voor het Joodse volk. Christenen zien dat anders. Gods boek bestaat uit twee delen en gaat over Gods belofte en de realisatie ervan dat Hij Jezus Christus zal sturen om heel de wereld te bevrijden van zonde en schuld en van de aarde weer een paradijs van vrede en veiligheid te maken. Iedereen die vóór zijn komst Jezus als Messias en Redder verwachtte en tijdens zijn leven op aarde in Hem geloofde en iedereen die daarna vanaf Pinksteren Hem als Messias en Redder erkent, hoort bij dat ene volk van God. Al die mensen, die in Christus een nieuwe schepping zijn, zijn “het Israel van God” en delen in de vrede en barmhartigheid dankzij het kruis van Jezus Christus onze Heer, zoals Paulus in Galaten 6:14-18 zegt. Dat ware Israel bestaat uit alle mensen die wandelen in het voetspoor van het geloof van Abraham (Romeinen 4:12).

In het Oude Testament koos God voor het smalspoor van het Joodse volk. Alleen incidenteel traden er ook gelovigen uit de heidenen toe. Sinds Pinksteren verbreedt God Zelf “het burgerschap van Israel” tot heidenen en Joden die zich verbonden weten met Christus en die dankzij Hem samen door één Geest toegang hebben tot de Vader (Efeziërs 2:11-22). Geen wonder dat Paulus daarom ook de belofte dat God het land Kanaän aan de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob zal geven, zonder problemen verbreedt tot “een goed en lang leven op aarde” (Efeziërs 6:3).

Het lijkt mij daarom ongepast om Bijbelteksten over Israel uit het Oude Testament toe te passen  op steun aan de staat en de Joodse burgers van Israel vandaag. Dan krijg je van die vreemde toepassingen zoals ‘Christenen voor Israel’ dat je een Psalm over persoonlijke geloofsvervolging uit het jaar 1000 vóór Christus gaat toepassen op de politieke situatie in Israel anno 2023.

Voor je het weet, praat je daarmee ook andere ontwikkelingen goed, zoals het wangedrag van de Joodse kolonisten op de Westelijke Jordaanoever, die als gangsters de lokale Palestijnse bevolking verjagen, omdat heel Judea en Samaria door God aan het Joodse volk beloofd is. En zelfs Gaza zou dan geheel gezuiverd mogen worden van de niet-Joodse bevolking, want er staat immers in Rechters 1:18: “Ook veroverden de Judeeërs het hele gebied van Gaza, het hele gebied van Askelon en het hele gebied van Ekron.”

Van dit soort bijbelse retoriek zouden christenen zich verre moeten houden. Het zou veel mooier zijn als mijn geloofsgenoten van ‘Christenen voor Israël’ het Oude Testament weer via de lens van Messias Jezus (Pasen) en zijn Heilige Geest (Pinksteren) gaan lezen. Dan zeg je in 2023 met Psalm 25 vers 22: ‘O God, verlos de Eritrese en Noord-Koreaanse christenen uit al hun benauwdheden.” Of nog beter, betrek deze Psalm op de Palestijnse christenen, die al eeuwenlang het land bewonen, van wie sommigen een stamboom hebben die teruggaat tot 400 na Christus en van wie de voorouders misschien wel met Pinksteren op het tempelplein stonden en bij de eerste 3000 christenen hoorden die Jezus als Messias erkenden en zich lieten dopen. Vanuit de onopgeefbare en onvoorwaardelijke verbondenheid die christenen wereldwijd met elkaar voelen bid ik als eerste voor hen: “O God, erbarm U over onze Palestijnse broeders en zusters die klem zitten tussen twee onverdraagzame vuren.”

HAMAS EN HET CHRISTELIJKE ‘ISRAËLISME’

Onder deze titel publiceerde dr. Steven Paas op 10 oktober 2023 dit artikel op LinkedIn. Hij laat zien dat zowel de haat tegen het huidige Israel als de liefde voor het huidige Israel gevoed worden door dezelfde wortel: een extreme religieuze fixatie op het land en het volk van de Joden. Met zijn instemming mag ik zijn artikel ook hier delen.

Giftige hartstocht

Zaterdagochtend 7 oktober begon een moorddadige terreur-aanval op Israël door de Palestijnse ‘Islamitische verzetsbeweging’ Hamas. Het Arabische woord ‘hamas’ betekent zoiets als: hartstocht, ijver. In dit geval hebben die woorden een zeer giftige lading. Ze staan nu voor een afschuwelijke moordpartij op niets vermoedende Israëlische burgers onder wie veel jonge mensen. Het betreft ernstige oorlogsmisdaden die onmiddellijk onze sympathie voor Israël wekken. Ook onder de Palestijnn vallen veel onschuldige slachtoffers. We leven mee met de nabestaanden van alle partijen en met de gegijzelden en we bidden voor hen

Voor veel christenen bevestigt de terreurdaad van Hamas de opvatting dat hier opnieuw sprake is van een aanval op ‘Gods oogappel’, die in wezen gericht is tegen Gods plan voor de wereld. Dat doet me denken aan woorden van de directeur van ‘Christenen voor Israël’, Cornelis Kant. Onlangs poneerde hij de altijd durende betekenis van Israël en het Joodse volk in Gods heilsplan voor de wereld (‘the everlasting significance of Israel and the Jewish people in God’s salvation plan for the world.’). De gepassioneerde Israël-haat van Hamas staat lijnrecht tegenover de religieuze Israëlverheffing door veel hedendaagse christenen. Tegelijk hebben ze meer met elkaar te maken dan hun vertegenwoordigers zouden willen.

Doorgetrokken heil-positie

Kant vertegenwoordigt met zijn bewering de opvatting van christenen die menen dat ‘Israël’ – meestal wordt daarmee het Joodse volk of de moderne Israëlische staat bedoeld – een uitzonderlijke religieuze positie in Gods heilsplan heeft en een bijzondere glorierijke toekomst tegemoet gaat. Dat leidt men af uit een bepaalde interpretatie van de profetische beloften van herstel en verlossing voor Israël in het Oude Testament. Het Nieuwe Testament zou die specifieke heilsbeloften voor Israël bevestigen. Vaak wordt dan gewezen op het Jood-zijn van Jezus en op Romeinen 9-11, waar Paulus met de woorden ‘zo zal heel Israël zalig worden’ (11:26, HSV) een massale bekering van het Joodse volk in het vooruitzicht zou stellen. Niet zelden verbindt men aan die interpretatie een verwachting van een wereldomvattende bloeitijd voor de Kerk.

In verschillende publicaties (op LinkedIn verzameld onder: ‘Focust de Bijbel op Israël of op Jezus Christus?’ ) heb ik onderzoek gedaan naar dat doortrekken naar het huidige Joodse volk van de oudtestamentische bijzondere uitverkorenheid van Israël als demonstratie van Gods handelen met de wereld. Mijn conclusie is dat deze veronderstelling stuit op veel bezwaren in de Schrift, zowel hermeneutisch als exegetisch. Immers, het specifieke verbondshandelen van God met Israël – als metafoor voor Zijn handelen met de wereld –  is een voorafschaduwing van de definitieve vervulling ervan door Christus. In Christus wordt Israël niet vervangen door de Kerk. Maar in Hem is wat God bedoelde met Israël geldig voor alle volken voor wie Israël als voorbeeld diende, zonder onderscheid. Onder de nieuwe bedeling van Gods genadeverbond is Israël nog steeds cultureel uniek en waardevol, evenals elk volk en land, maar in Gods plan met de wereld is het Joodse volk niet uitzonderlijker dan alle andere volken. Dat plan kent geen raciale of geografische prioriteiten. Christus zendt tot vandaag Zijn boodschappers naar alle volken en verzamelt zo Zijn ene bijzondere ‘volk van God’, de Kerk (van Joden en niet-Joden). De specifieke instrumentele uitverkorenheid van oudtestamentisch Israël is overgegaan naar alle volken. Zo sprak de Joodse predikant Christiaan Salomon Duytsch (1734-1795) op p. 91 van zijn korte dogmatiek Jehova verheerlijkt, Amsterdam 1769 (Zie K. Exalto, in: De Waarheidsvriend, 23-9-1976). Zo spreekt vandaag ook de Joodse christen-theoloog Steve Wohlberg in zijn lezingen en publicaties over Israël in de eindtijd.

Doorgetrokken oordeel-positie

Er is echter nog een ander zwaarwegend argument tegen het eenzijdig religieus verheffen van Israël boven de volken. In het Oude Testament was Israël immers niet alleen een instrument of demonstratie om aan de wereld Zijn liefde en genade te tonen. Gods handelen met Israël liet de wereld ook de oordelen zien waarmee Hij Israël strafte als het Hem ongehoorzaam was. Zij die het Joodse volk religieus verbijzonderen met een eenzijdig beroep op Gods eeuwige trouw en liefde zijn inconsequent of op zijn minst onvolledig. Zij zouden ook de oudtestamentische noties van Gods toorn en oordelen in rekening moeten brengen. Het is merkwaardig dat weinigen die consequentie trekken. Dat kan komen door een oppervlakkige doordenking van de verbanden tussen het Oude en het Nieuwe Testament. De oorzaak kan ook zijn dat men, in het licht van beruchte aspecten van de Europese geschiedenis, beducht is om oudtestamentische oordeelsteksten te betrekken op het huidige Israël. Daarmee kun je namelijk in problemen raken.

Een voorbeeld is het boek De kring rond de Messias: Israël als volk van de lijdende Heer (Zoetermeer 2002). De auteur is Abraham (Bram) van de Beek. Deze begaafde hoogleraar is niet bang om buiten de lijnen te kleuren. Als weinigen is hij zich ervan bewust dat als je van Gods heilsbeloften voor Israël spreekt, je Zijn oordelen over Israël niet mag verzwijgen. Daarom brengt hij in zijn theologie de positie van Israël niet alleen in verband met een bijzondere heilsverwachting maar ook met het lijden van het Joodse volk door de eeuwen heen (77-143). Het trekken van die consequentie is een daad van theologische ‘eerlijkheid’. Maar daarmee kom je tegelijk op glad ijs. Want, wordt zo het spreken over de akelige werkelijkheid van het Joodse lijden niet salonfähig gemaakt? Meer dan twintig jaar na het verschijnen van dit knap geschreven en tot doordenken aanzettende boek heeft de Vrije Universiteit het van de verplichte literatuurlijst voor studenten gehaald. Als reden werd aangevoerd dat Van de Beeks theologische logica studenten kan verleiden tot een afglijden naar antisemitisme. Met deze vorm van bijna-censuur wordt Bram van de Beek besmet met de odeur van Jodenhaat. Volstrekt ten onterechte, want het is buiten kijf dat deze integere hoogleraar elke vorm van antisemitisme verafschuwt.

Zijn fout is niet dat hij de weg zou banen voor het antisemitisme, maar dat hij, evenals andere op het na-Bijbelse Israël gefocuste theologen, de oudtestamentische aparte religieuze positie en toekomst van Israël doortrekt naar het Joodse volk van vandaag, alsof Christus dat schaduwbeeld niet had vervuld, zowel wat betreft de heilsbeloften als wat de oordeelsdreigingen aangaat. Van de Beek hanteert een variant van de algemene opvatting in het ‘Israëlisme’. Hij doet dat met een redenering waardoor het Joodse volk niet alleen als ‘Gods oogappel’ wordt verheven tot een bijzondere heilspositie en toekomst, maar ook – in een dynamische tegenstelling – dat de Joden worden getroffen door een weg van pijnlijke vernedering. Zo kan er ruimte ontstaan voor een theologie waarin pogroms, vervolgingen, deportaties, genocides en uiteindelijk de Shoah (Holocaust) een plaats krijgen. Ook de afschuwelijke moordpartijen van Hamas kunnen een theoretische acceptatie ontvangen in zo’n denk-systeem, niet in morele zin uiteraard, maar als onontkoombaar fenomeen. Het mag duidelijk zijn dat ik deze visie van een doorgetrokken oordeel-positie van de Joden niet minder onaanvaardbaar vind dan de visie van een voortgaande uitzonderlijke heil-positie voor het Joodse volk.

Dezelfde wortel

De Jodenhaat van enerzijds bijvoorbeeld het Nazisme en terreur-organisaties als Hamas en anderzijds de extreme Israëlverheffing van veel christenen hebben naar mijn inzicht ten diepste te maken met hetzelfde verschijnsel: het religieus/ ideologisch verbijzonderen van Israël, hetzij als te elimineren vijand hetzij als vertroeteld idool. Israël is het beste af niet alleen zonder antisemitisme maar ook zonder filosemitisme. Beide verschijnselen worden gevoed door dezelfde wortel: een extreme religieuze fixatie op het land en het volk van de Joden. Als Hamas niet uit was geweest op het in de naam van Allah vernietigen van de Joden in Israël en het fanatiek koesteren van het alleenrecht van Palestina hadden voorbije vredesinitiatieven waarschijnlijk al lang tot (meer) vrede kunnen leiden. Als Israël zich niet had vastgebeten in de positie van bezettende macht of kolonisator en de Palestijnen gelijke politieke (burger)rechten had gegeven (desgewenst in een eigen staat toen dat nog kon) waren de problemen vermoedelijk niet zo hoog opgelopen als nu het geval is.

Westerse christenen met hun vaak door schuldgevoelens gevoede Israëlliefde hebben de problemen verergerd door eenzijdig de rechten van Israël te steunen en die van de Palestijnen te negeren of verdacht te maken. Daardoor hebben ze onbedoeld bijgedragen aan de escalatie van het conflict. Dit is vooral pijnlijk voor de Palestijnse christenen, die zich niet gesteund en beschermd zagen door hun broeders en zusters in Amerika en Europa. Het christelijke ‘Israëlisme’ is vooral schadelijk voor de geloofwaardigheid van het Bijbelse geloof en daarmee voor de effectiviteit van de missionaire taak van de Kerk. Die schade blijft niet beperkt tot het christelijke getuigenis onder Joden en (Palestijnse) Moslims. Oog in oog met de onverzoenlijkheid in Israël-Palestina moeten we terugvallen op Christus van wie gezegd is: ‘Want Hij is onze vrede’ (Efeze 2: 14).

Dr. Steven Paas bestudeert Israëlvisies en is actief op de terreinen van kerkgeschiedenis, missiologie, en de lexicografie van het Chichewa, een veel gesproken taal in centraal Afrika.

JODENHAAT leidt tot JODENWRAAK

Het was een gruwelijke pogrom op zaterdag 7 oktober 2023 door de terroristen van Hamas. Net als de eerste die Haman wilde organiseren in de tijd van koning Ahasveros van Perzië. Net als de eeuwen erna in West-Europa, in Oost-Europa en in de Arabische landen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen soldaten en burgers of tussen volwassenen en kinderen. Het gaat erom zoveel mogelijk slachtoffers te maken, omdat iedereen die tot dat andere volk of die andere religie behoort, niet mag blijven leven.

Een pogrom is een genocide in het klein. Engeland deed het in de 19e eeuw met de Ieren. Turkije deed het in de 20e eeuw met de Armenen. Hitler deed het op grote schaal tijdens de Holocaust. En Hamas deed het op 7 oktober 2023. Het waren vooropgezette moorddadige plannen, schreef het Nederlands Dagblad: “In papieren die op gedode Hamas-terroristen zijn aangetroffen, was te lezen hoe deze zeer gedetailleerde instructies bevatten om basisscholen en dergelijke aan te vallen, of om ‘zoveel als mogelijk te doden’.”

Een pogrom wordt ingegeven door intense haat. Ongeacht de context. En dus lijkt het mij ongepast om meteen de context erbij te halen om deze gruwelijke slachtpartij met meer dan 1.200 doden, waaronder kinderen, vrouwen en ouderen te ‘verklaren’. Om het met cabaretier Hans Teeuwen te zeggen: “Jodenhaters hebben helemaal geen context nodig. Ze haten Joden en daarom moeten ze dood, daarom moeten ze verkracht, daarom moeten ze onthoofd, en daarom moeten ze verbrand.”

Wat mij bij deze Hamas-pogrom opvalt is, dat veel sympathisanten voor de Palestijnse zaak meteen in de reflex schieten dat vooral de onderdrukking van de Palestijnen door de staat Israel de diepere oorzaak is van deze gruwelijke moorden.  

Mijn broer Martijn, onverdacht onafhankelijk in het Israelisch-Palestijnse konflikt, twitterde (volg hem op @amleeftink, zou ik zeggen): “Kun je als moslim ook eens iets volledig en hartgrondig als terreur veroordelen, zonder steeds weer alle schuld bij de ander neer te leggen? Erkennen dus dat er ook aan moslim-zijde soms iets niet deugt ipv in slachtofferrol te blijven hangen?”  

Ik denk dat wie een gruwelijke pogrom niet onomwonden veroordeelt, voet geeft aan de intense Jodenhaat van Hamas-terroristen en hun sympathisanten. Dat na deze slachtpartij door tienduizenden Nederlanders geroepen wordt ‘Free Palestine – from the river to the sea’ is zorgelijk.

Er is alleen één verschil. Deze pogrom was niet gericht tegen een zwakke, verdrukte minderheid die geen schijn van kans had te ontsnappen. Deze pogrom was gericht tegen een sterke tegenstander die keihard terugslaat. Daar kun je van alles van vinden. Dat moet je zelfs heel kritisch volgen. Maar volgens mij moet je wel blijven letten op de volgorde in de gebeurtenissen sinds 7 oktober 2023. En dat is: Intense Jodenhaat leidt tot Onbarmhartige Jodenwraak.

Dus ja, ik steun Israel in zijn poging om het Hamas-terrorisme met wortel en tak uit te roeien. Er was geen enkel excuus aan te voeren voor de aangerichte gruweldaden, en dus is er ook geen enkele reden om Israel het recht van zelfverdediging te onthouden.

Maar wat ik wel zie is dit: de haat zit aan beide kanten. Op de Westoever zien Joodse kolonisten hun kans schoon. Ze doen aan ordinair landjepik door Palestijnse inwoners uit hun dorpen te jagen en van hun grondgebied te verdrijven. Er vindt daar een etnische zuivering plaats, volgens kritische Israelitische burgers. Bij dat eenzijdige geweld van Israelische kant zijn sinds 7 oktober al 54 Palestijnen omgekomen, aldus het Nederlands Dagblad. Sommigen simpelweg neergeknald door gemaskerde Joodse kolonisten die hun gang kunnen gaan omdat de Israelitische overheid hen al jarenlang hun gang laat gaan en de aanwezige politie en soldaten wegkijken. Kolonisten die er dezelfde mening op na houden als de terroristen van Hamas: Free Eretz Yisrael – from the river tot he sea’.

Zondag 15 oktober werden voorgangers opgeroepen om te bidden voor de situatie in Israel, Palestina en Gaza. Waarvoor moet ik in vredesnaam bidden, dacht ik. “Geef vrede, Heer, geef vrede. De wereld wil slechts strijd” – Lied 285 uit het oude Liedboek misschien? Maar al snel bedacht ik mij, dat dat te algemeen was. De onvrede en de onverdraagzaamheid zit veel ook in mijzelf. Dus heb ik dit gebeden:

We bidden ook om vrede in de wereld. Zoveel conflicten. Zoveel haat. In Oekraïne en Rusland, in Azerbeidzjan en Armenië. En nu weer zo intens in het Midden-Oosten. Intense Jodenhaat leidt tot onbarmhartige Jodenwraak. Ontferm U, Heer. En als we bidden om vrede – geef vrede, Heer, geef vrede: dan is het niet alleen de wereld die slechts strijd wil, maar dan bidden we U ook: bekeer ons felle hart. Ontferm U, Heer. Over de burgers van Israël. Over de inwoners van de Gaza-strook. Over de Palestijnen die wonen op de Westoever en de joodse kolonisten die daar illegaal verblijven. Temper hun haat en hun woede. Ontferm U, Heer. Ontferm U vooral over de christenen daar – de Palestijnse christenen die daar al eeuwenlang wonen en de Messiasbelijdende Joden die daar zijn thuisgekomen. Zij zitten het meeste klem. Laat U zien, Here Jezus, als de Vredevorst voor alle mensen. Laat uw licht schijnen in al die harde harten. Geef vrede, Heer, ja, geef ons uw vrede.