Douma over Openbaring 20, Romeinen 11, het Oude Testament en Israel nu

In 2009 gaven de Kamper hoogleraar ethiek Jochem Douma (1933-2020) en de bijbelleraar en columnist Adrian Verbree, nu predikant van NGK-0523, een aantal lezingen over Bijbelse onderwerpen. Eén avond ging over het onderwerp ‘Hoe staan wij als christenen tegenover Israël?’ Prof. Douma hield twee referaten, over ‘Israel en het duizendjarig rijk’ en over ‘Israel en onze toekomst’. N.a.v. hiervan kwamen er veel vragen binnen die allemaal beantwoord zijn en met de tekst van de lezingen naderhand aan de bezoekers zijn toegestuurd. Hier volgen deze vragen en antwoorden, met medeweten en instemming van ds. Verbree. In de beantwoording verwijst Douma regelmatig naar zijn toen net verschenen boek, waarvan hij zelf een samenvatting geeft: ‘Christenen voor Israël?’.

Vragen i.v.m. Openbaring 20

Men heeft mij gevraagd, zowel tijdens de discussie op de avonden alsook daarna, wat ik nu zelf van Openb. 20 vind. Laat ik beginnen met de opmerking dat ik met alle drie opvattingen over Openb. 20 moeite heb. Niemand kan ons dwingen perse één ervan de kiezen.

Wanneer het amillennialisme (Augustinus e.a.) de duizend jaar opvat als de periode in de kerkgeschiedenis tussen de hemelvaart en Christus’ wederkomst, vraag ik mij af of men dan de totale binding van de satan (Openb. 20,1-3) serieus neemt. Satan wordt in de diepte gegooid en de put boven hem wordt gesloten en verzegeld, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden. Maar hoe kan de zó weggeborgen satan dan tijdens de kerkgeschiedenis nog als een brullende leeuw (1 Petr. 5,8) rondgaan?!

Het postmillennialisme gelooft in een ‘gouden eeuw’ aan het einde van onze geschiedenis en het kan lijken dat het postmillennialisme die eeuw laat samenvallen met het duizendjarig rijk. Maar dat is vaak onduidelijk bij verdedigers van dit standpunt. Waar vinden we echter in het Nieuwe Testament de aankondiging van een geweldige bekering van heidenen en Joden, die de aarde vol zal maken van de grootheid van de Heer? Waar krijgen we de indruk dat Jezus bij zijn terugkomst ontvangen wordt door een wereld die Hem alle hulde komt brengen, omdat men zich tot Hem bekeerd heeft? Ik krijg uit allerlei teksten juist de indruk dat Jezus juist weinig geloof op aarde zal vinden, dat er veel afval van het geloof zal zijn en dat Hij juist komt om zijn vijanden uit te schakelen (o.a. Luc. 18,8; 1 Tim. 5,3vv; 2 Tess. 2,8vv; 1 Tim.4,1vv). Nergens lees ik dat het met de verkondiging crescendo gaat aan het einde van de tijden.

Het premillennialisme neemt de duizend jaar in Openb. 20 letterlijk en ziet er het vrederijk in zoals het Oude Testament daarover heeft gesproken. Maar ik herhaal wat ik al gezegd en geschreven heb:

a) Het gaat in Openb. 20 over de zielen van hen die gedood zijn en met Christus regeren. We hebben niet te maken met mensen die nog op aarde leven, maar die reeds gestorven waren. Het zijn martelaren van de kerk, over wie reeds eerder in Openb. 2,11; 3,11.21; 6,9 gesproken is.

b) Hier bevinden we ons in de hemel waar de troon van Christus is en waar zij die vanwege hun geloof zijn omgebracht met Christus regeren (vgl. Openb. 20,4v met 3,21). Ik vermeld opnieuw de teksten die duidelijk maken dat tronen in het boek Openbaring in de hemel staan (1,4; 3,21; 4,2vv 5,1vv; 6,16, etc.). De regerende martelaren zijn tegelijk priesters in de tempel, die we in de hemel aantreffen (Openb. 7,15; 11,19; 14,15.17; 15,5vv; 16,17).

c) Het belangrijkste argument dat ik tegen de premillennialistische opvatting heb, is hun tekening van het duizendjarig rijk als een specifiek Joodse aangelegenheid, waarbij Christus als Messias in en vanuit Jeruzalem over de aarde regeert. Deze opvatting waarin Israël en de kerk tot twee aparte grootheden en twee aparte volken worden, verwerp ik met overtuiging. Ik heb er geen moeite mee wanneer men in Openb. 7,4vv de 144.000 uit de stammen van Israël als Joden wil onderscheiden van de onafzienbare menigte uit alle landen en volken etc. Maar nergens blijkt uit het boek Openbaring dat aan het volk van de Joden nog een eigen stuk geschiedenis ten deel zal vallen nadat (volgens het premillennialisme) de kerk uit de wereld is weggenomen. Ik verwijs naar mijn CvI, pag. 108vv.

Nadat ik dit allemaal heb gezegd, komt de andere vraag aan de orde hoe ik dan zelf de passage Openb. 20:1-6 plaats in het geheel van het boek Openbaring. Ik kan hier alleen maar aarzelend spreken. Wat ik weet, durf ik te zeggen; voor wat ik niet (precies) weet, kom ik graag openlijk uit. Dat doet echter niets af aan mijn overtuiging dat van een duizendjarig Joods rijk, met hun Messias als vorst in Jeruzalem, nergens met één woord sprake is. Ook niet in Openb. 20, 9 als daar sprake is van het ‘kamp van de heiligen en van de geliefde stad’. Want dan gaat het  niet meer over het duizendjarig rijk dat immers al voorbij is (Openb. 20,7). De ‘geliefde stad’ is geen zetel van Christus’ heerschappij, maar een beeld van de gemeente van Christus en de heiligen, gesymboliseerd als Jeruzalem, dat te lijden heeft onder de laatste satanische aanval van de volken tegen de gemeente van Christus.

Het feit echter dat de ‘zielen’ in Openb. 20,4 tot leven zijn gekomen, zonder dat de andere doden tot leven kwamen, en ook de opmerking dat dit een ‘eerste opstanding’ wordt genoemd, lijken mij erop te wijzen dat we aan een lichamelijke opstanding moeten denken. Het gaat maar niet zonder meer om martelaren in de hemel als ‘zielen’ (onder het altaar bv.), maar om opgestane ‘zielen’ die met Christus op tronen zitten. Over de algemene opstanding gaat het pas in Openb. 20,11vv.

Iemand is nog geen premillennialist als hij over een duizendjarig rijk spreekt waarin lichamelijk opgestane martelaren het voorrecht hebben met Christus te regeren. Het gaat niet over een apart aards rijk voor de Joden, maar om een hemels rijk waarin Christus met de martelaren van het laatste uur regeert. Ik zeg in CvI (pag. 120) dat martelaren kunnen worden opgewekt en ten hemel varen, zoals Openb. 11, 11v laat zien.

Daarmee staan nog niet alle gelovigen op. Dat komt pas in Openb. 20,7vv. Van de martelaren die opstaan wordt gezegd, dat zij het beest en zijn beeld niet hebben aanbeden (Openb. 20,4). Het is daarom een bepaalde categorie van martelaren uit de allerlaatste fase van de geschiedenis, ook al zouden we er de vertegenwoordigers van de hele kerk in kunnen zien. Ik veronderstel dat de ‘duizend jaren’ een periode zijn die we op de grens van de geschiedenis moeten plaatsen. Zij omvat niet op augustiniaanse wijze de hele kerkgeschiedenis.

N.B. Als ik in CvI, pag. 130 schrijf dat de duizend jaren op de grens van de geschiedenis kunnen vallen ‘en daarom eigenlijk niet meer te plaatsen zijn in de geschiedenis’, bedoel ik niet meer te zeggen dan dat ik het duizendjarig rijk niet à la Augustinus ergens terugvindt in onze kerkgeschiedenis. We zijn aan het einde van die geschiedenis gekomen, waarin de afrekening plaatsvindt (Openb. 19,11vv; 20v7vv) en de martelaren van het laatste uur hun recht (vs. 4) in ontvangst nemen om met Christus in de hemel ‘duizend jaar’ te regeren.

Ik besef dat het moeilijk is van de ‘duizend jaren’ een overtuigende uitleg te geven. Andere uitleggingen zijn mij sympathiek zonder mij te overtuigen Zo vraagt iemand mij:

Vraag: “Kunnen we de 1000 jaar niet opvatten als een samenvattende benaming van alle stukjes rust voor de kerk om haar werk te doen, de windstiltes. De windstoten, de stukjes kerkvervolging kunnen dan de samenvattende naam ‘de grote verdrukking’ krijgen.” De vraagsteller verwijst naar de uitleg van prof. De Vuyst.

Mijn antwoord: Het zou mooi zijn als het zo was. Maar waarom wordt er dan een volgorde in Openb. 19 en 20 aangegeven: eerst uitschakeling van het beest en de valse profeet – daarna binding van de satan – dan een periode van rust (geen verleiding door satan) – daarna weer loslating van de satan die opnieuw de volken probeert te misleiden, uitlopend op zijn definitieve uitschakeling? Zijn de duizend jaren toch niet een afsluiting in plaats van een samenvatting van alle stukjes rust voor de kerk?!

Een soortgelijk antwoord geef ik op een andere vraag: “Wat betekent het feit dat voor God duizend jaren één dag zijn voor de in Openbaring 20 genoemde duizend jaren?”

Ik geloof dat het getal van ‘duizend jaar’ best symbolisch mag worden opgevat als een ‘volmaakte’ afronding van 10x10x10, en daarom niet precies duizend jaren hoeft te duren. Maar wat ik op de vorige vraag geantwoord heb, geldt ook hier. De duizend jaren staan in een contekst van eerst dit, toen dat en daarna weer wat anders. Daarom zullen we toch wel aan een periode en niet aan een flits van één dag moeten denken, hoe waar het ook is dat bij God duizend jaren als een dag zijn.

Vragen i.v.m. Romeinen 11

Vraag: “Is het juist, zo wordt gevraagd om in de edele olijfboom (vs. 17vv) een beeld van Israël te zien? Kunnen we bij de boom ook niet aan Christus denken?”

Mijn antwoord: Ik zou niet weten waarom men tegen de identificatie met ‘Israël’ bezwaar kan hebben. Het gaat toch over de boom waarin Joden thuishoren en heidenen een plaats mogen ontvangen, mits ze goed beseffen dat ze er ‘van nature’ (11,24) niet in thuis horen? Heidenen komen nl. van wilde olijfbomen! Het is erg geforceerd om bij de boom aan Christus te denken. Dan valt moeilijk uit te leggen waarom de Joden daaraan van nature deel hadden en zullen hebben. Deel aan Christus hebben Jood en heiden alleen door in Hem te geloven. Deel uitmaken van een volk dat grote voorrechten ontvangen heeft en dat ‘geliefd’ is omdat God de aartsvaders had uitgekozen (11,28), slaat alleen op de Joden.

Vraag: “Moeten we uit het ‘geheim’ van 11,25 vv concluderen tot een nog te verwachten grote bekering onder de Joden?”

Mijn antwoord: Ik verwijs naar mijn uiteenzetting in CvI (pag. 127-130). Mijn conclusie is dat het aannemen van een grote bekering heel aantrekkelijk is, maar niet waterdicht is. Ik zelf voel me niet overtuigd door de argumenten voor zo’n massale bekering. Tegelijk hoeven de wegen van christenen hier niet uiteen te gaan. Een bekering op grond van Rom. 11 is ook nog wat anders dan uitgaan van de vorming van de staat Israël als een bewijs voor de bewering dat God vanaf 1948 onderweg is naar een grote bekering van zijn volk. In al die discussies is verschil van mening mogelijk. Maar zodra men de bekering van het huidige Israël zo belangrijk niet vindt en er eigenlijk twee heilswegen zijn – een voor ons en een voor Israël – staat het sein voor mij heel duidelijk op rood.

Vraag: Iemand vraagt mij of ik alleen al de verwijzing naar Rom. 9-11 duidelijk vind voor het constateren dat Israël een bijzondere positie inneemt.

Antwoord: ja, als maar bedacht wordt dat deze bijzondere positie nooit een aparte positie is los van de geschiedenis van de kerk. Het heil is verbreed tot allen die Jezus Christus als Heer belijden. Profetieën uit het Oude Testament zijn of worden vervuld binnen de verbrede bedding van het nieuwe verbond.

Vragen i.v.m. oudtestamentische profetieën

Een hele serie vragen zijn mij gesteld naar aanleiding van oudtestamentische profetieën, die niet zouden zijn vervuld en daarom nog op vervulling wachten. De manier waarop de vragenstellers redeneren, is eigenlijk heel eenvoudig. Ik kan dat toelichten aan de hand van één voorbeeld.

Vraag: “Komt er geen vrederijk op aarde?” Het antwoord dat men geeft, lijkt zo klaar als een klontje. Lezen we niet (Jes. 65,10) dat de mensen minstens honderd jaar oud zullen worden; dat er sprake is van vrede tussen mensen en dieren (Jes. 11,6v; 65,25); dat er een nieuwe tempel komt waar nog offers worden gebracht; dat er nog zonde is en God nog in een tempel woont (Zach. 14,17; 6,12vv; 40vv)? Enzovoorts. Dit gaat duidelijk niet over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarin immers de mensen ouder dan honderd jaar worden (eeuwig leven), waar geen zonde en geen tempel meer is, etc. Conclusie: wat in Jesaja en Zacharia staat moet nog vervuld worden!

Mijn antwoord:

a) Op deze manier kan ook ik tientallen bladzijden vullen met teksten die nog niet vervuld zijn. Dat kost niet de minste moeite.

b) Gaan we zo te werk, dan botsen bedrijvers van dit soort Bijbeluitleg herhaalde malen op onoverkomelijke moeiten. Ik geef twee voorbeelden uit Ez. 40vv. Daar wordt over een nieuwe tempel gesproken die volgens de vraagstellers nog steeds gebouwd moet worden. God zal in die tempel, zo lees ik bij hen, langdurig, d.w.z. duizend jaar wonen. Zij menen dus dat het de tempel in het duizendjarig rijk zal zijn. Maar over duizend jaar spreekt de profeet Ezechiël nergens! Wat nog belangrijker is, Ezechiël spreekt ook niet over ‘langdurig’, maar over ‘eeuwig’! De vraagstellers kapittelen mij dat ik aan het woord ‘eeuwig’ vaak te kort doe.  ‘Eeuwig’ is ‘eeuwig’ zeggen zij. Maar als zij dat menen, moeten ze in Ez. 43,7 niet vertalen met ‘langdurig’ (1000 jaar), maar met ‘eeuwig’, omdat er ‘eeuwig’ in die tekst staat. Uiteraard kunnen ze dat niet aanvaarden, want ‘eeuwig’ is alleen immers de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en niet het wonen van God in de (volgens hen) nog te bouwen tempel! Zij beweren immers dat het vrederijk vóór het aanbreken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde moet vallen. Welnu, dan moeten die profetieën eerst nog vervuld worden.

Hoe moeilijk men het zich maakt, merk je ook uit een tweede voorbeeld. Dan gaat het over de vorst in Ez. 45, die offert in de tempel. Die vorst is volgens hen de Messias. Dat ligt in hun redenering voor de hand, want het gaat over het vrederijk (duizendjarig rijk) waarin de Messias vorst is. Maar… van die vorst wordt in Ezechiël gezegd dat hij zondoffers brengt voor zichzelf en voor het volk (Ez. 45,22). Dat kan toch niet van de Messias gezegd worden. En dus maken de vraagstellers ervan, dat de vorst namens zichzelf en namens het volk zorgt voor een stier als zondoffer. Hij stelt alleen maar offergaven beschikbaar en offert niet voor zichzelf! Voor zo’n exegese die met het Hebreeuws niets te maken heeft, zal geen serieuze exegeet zijn hand in het vuur steken. We lezen verder over zoons van deze vorst (Ez. 46,16.18). Maar de Messias heeft geen zoons en daarom moeten we volgens de vraagstellers geloven dat het woord ‘zoons’ hier niet letterlijk te nemen is, maar op mensen wijst met wie de vorst nauw verbonden is. Het zal volgens hen wel op de priesters wijzen. Ik zou mijn vraagstellers willen aanraden toch niet achter dergelijke onzin aan te gaan die ze ergens gelezen moeten hebben. Zij dringen erbij ons op aan alles toch vooral letterlijk te nemen. En intussen is het met de handen te tasten dat ze dit zelf niet doen als hun ideeën over het duizendjarig rijk en over de Messias dat niet toelaten!

c) Wie zo het Oude Testament leest als deze vraagstellers het doen, gaat aan een grondregel voor de goede uitleg van het Oude Testament voorbij. Het Oude Testament moeten we lezen in het licht van het Nieuwe. We kunnen niet doen alsof Christus nog niet gekomen is en alsof wij over allerlei oudtestamentische beloften zonder het door Jezus Christus verrichte werk kunnen nadenken. Dat gebeurt wel in het schema van het premillennialisme. Immers de kerk is daar een intermezzo en na het intermezzo van de kerk rijdt de trein als Joodse trein gewoon verder. En dan krijgen we dus weer te maken met het land Israël, met het aardse Jeruzalem en met een heuse tempel van steen, Het Nieuwe Testament maakt ons echter duidelijk dat, als we Golgota achter ons hebben, er geen te bouwen tempel meer voor ons is. Dat laat de Brief aan de Hebreeën goed zien. De Bijbel lezen en de Messias verwachten zoals de rabbijnen dat doen, is een streep halen door wat Paulus over de Joodse lezing van het Oude Testament in 2 Cor. 3,15: ‘Tot op de dag van vandaag ligt er een sluier over hun hart telkens als de wet van Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich tot de Heer (Jezus) wendt, wordt de sluier weggenomen’.

Daarom vind ik het ook misplaatst wanneer vraagstellers opmerken:

Vraag: “Als God moeite doet om Ezechiël acht (!) hoofdstukken te laten schrijven over een tempel en de verdeling van het land, dan kunnen we daar helemaal NIETS mee, als we dat proberen te vergeestelijken, symbolisch uit te leggen of van toepassing proberen te verklaren op de kerk.”

Mijn antwoord: Op die manier kan ik als christen ook niets met alle offerbepalingen uit de Mozaïsche wetten, als ik daarin niet op Christus let en het mij niet lukt door het oudtestamentisch gewaad heen te kijken naar wat Hij tot verzoening van onze zonden heeft gedaan. Ik moet te werk gaan zoals ook de Brief aan de Hebreeën dat over de oudtestamentische eredienst heeft gedaan. De tempel van Ezechiël is voor ons een lesbrief en geen schets om alsnog in Jeruzalem zo’n tempel te bouwen.

Het valt mij trouwens op dat de vraagstellers zich wel erg druk maken over de nieuwe tempel, maar niet over de verdeling van het land Israël, dat volgens de tekening van Ezechiël in repen (van west naar oost) verdeeld moet worden over de twaalf stammen: 7 stammen ten noorden en 5 stammen ten zuiden van het centrale heilige gedeelte voor de stam van Levi, die rond het heiligdom woont. Menen zij nu werkelijk dat het hier over het duizendjarig rijk gaat, onder leiding van de Messias die als ‘koning’ in het boek Ezechiël niet eens in Jeruzalem blijkt te wonen? Ik heb met vreugde over dit Bijbelgedeelte gepreekt, maar zou de preekstoel niet op durven als men mij gebood de dingen hier ‘letterlijk’ te nemen. De les die desondanks én voor het oude Israël én voor het nieuwe Israël uit dit Bijbelgedeelte gepuurd kon (kan) worden is vertroostend en waarschuwend genoeg. Wie wil weten wat ik erover gezegd heb, verwijs ik naar mijn boekje Ezechiël en Daniël (2006).

d) In het verlengde hiervan merk ik het volgende op: Lezen we het Oude Testament alsof de onvervulde beloften zo zullen worden vervuld als daar beschreven staat, dan vergeten we dat we ons blindstaren op een oudtestamentische wereld en op oudtestamentische beelden. We lezen van ballingen die zullen worden teruggebracht uit Assyrië en Egypte, uit Patros, Nubië en Elam, uit Sinear en Hamat (Jes. 11). Volken worden genoemd die er niet meer zijn, of in andere volken zijn opgegaan. De oudtestamentische wereld van de Filistijnen tot de Babyloniërs toe, is verdwenen en zal ook niet terugkeren. Oudtestamentisch wordt uitgebeeld hoe men pas als honderdjarige sterft, nieuwtestamentisch zeggen we vandaag dat in het vrederijk (nieuwe hemel en nieuwe aarde) de dood volledig vernietigd is. In Christus keren alle oudtestamentische beloften rijker terug. Het gaat niet meer over Israël, maar over de wereld. De blik is niet op een aards koninkrijk, maar op het rijk van Jezus Christus in de hemel gericht. Zoek de dingen die boven zijn, zoals de aartsvaders al naar een beter, dat is het hemels, vaderland uitkeken (Hebr. 11,15). De beloften vanaf Abraham zijn gebleven, maar hun vervulling ontvangt in en door Christus een rijker perspectief dan het Oude Testament ons kon laten zien.

e) Met vrijmoedigheid wijs ik opnieuw naar CvI, en nu naar heel hoofdstuk 5, waarin ik over (de vervulling van) oudtestamentische profetieën geschreven heb. Ik dring erop aan de hele Bijbel christelijk te lezen en niet in gezichtsvernauwing te vervallen door te doen alsof we de oudtestamentische profetieën kunnen lezen zonder erop te letten hoe zij in Christus vervuld zijn of nog vervuld zullen worden.

Vragen i.v.m. de politieke consequenties

Hoezeer de politieke visie samenhangt met onze godsdienstige visie, blijkt ook uit  opmerkingen die sommige vraagstellers mij deden toekomen.

Vraag: Ik las bv.: “Is er ook maar één tekst in de Bijbel te vinden die duidelijk maakt, dat Joden en Palestijnen zich dienen te verzoenen? Nee, de Bijbel leert juist het tegendeel!” Voor het bewijs van deze bewering lees ik dan: “De Palestijnen maken duidelijk, dat de strijd tegen Israël een godsdienststrijd is die nooit in een verzoening en vrede met Israël kan uitlopen. Elk bestand is slechts een tijdelijk bestand waarin de Palestijnen zich willen hergroeperen om daarna opnieuw aan te vallen. Dat is in hun godsdienst zo geregeld. Mogen de Joden dan ook volgens hun heilig boek leven? Welk voorbeeld geeft het heilig boek van de Joden? Leert de Bijbel dat de Joden en de Palestijnen in vrede met elkaar moeten leven? Beslist niet. De Bijbel leert, dat God in de eindtijd Filistijnen hard zal treffen – God Zelf zal dit doen door middel van het Joodse volk.”

Mijn antwoord: Ik ben eerlijk gezegd diep verbaasd over het oordeel dat christenen hier durven vellen. Allereerst is het erg goedkoop zomaar een gelijkteken te zetten tussen Filistijnen en Palestijnen. God zal in de eindtijd de goddelozen treffen, maar die vindt men onder alle volken, inclusief in Nederland. Verder is het uit de Bijbel duidelijk dat wij onze naasten – ook onze vijanden – zullen liefhebben als onszelf. Daarom kunnen er volgens Ps. 87 ook Filistijnen, Tyriërs en Moren binnen Jeruzalem worden geboren. Dit betekent o.m. dat wij ook aan Palestijnen het evangelie van Jezus Christus mogen en moeten voorhouden. Het zal ieder die mij beluisterd heeft op de cursusavond wel duidelijk zijn dat niet alleen Palestijnen, maar ook Joden dit evangelie nodig hebben.  De onverzoenlijkheid die ik bij Islamieten merk tegenover het christelijk geloof, merk ik idem dito bij de Joden. Christenen die zich zo inspannen om geld in te zamelen waarmee Joden vanuit de hele wereld naar het land Israël kunnen terugkeren, moeten bedenken dat Messiasbelijdende christenen op grond van de Joodse wet niet welkom zijn. Wie christen is, hoort dus eigenlijk in Israël niet thuis. Dit apartheidsbeleid steun ik niet, omdat ik mijn Heiland niet wil beledigen.

Het is op de cursusavond wel uitgekomen dat ik geen protest laat horen tegen Israël dat zich tegen Hamas-raketten verdedigt. Maar ik protesteer wel als een christelijke partij zich zou laten leiden door wat ik hierboven lees over het afrekenen met de Palestijnen als Filistijnen. En daarom ben ik op mijn hoede als ik in het partijprogram van de ChristenUnie lees dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad van de staat Israel behoort te zijn. Mijn verbondenheid aan het evangelie belet mij eenvoudig mij aan apartheidsdenken over te geven. 

Vragen speciaal gericht op uitspraken in mijn boek ‘Christenen voor Israël?’

Vraag: Op een mij toegezonden kaartje las ik twee dingen: “1) we hechten meer waarde aan een bijbelse onderbouwing dan aan een theologische; 2) voor ons is eeuwig eeuwig.”

Mijn antwoord: 1) Voor mij is er geen goede theologische onderbouwing zonder de Bijbel te laten spreken. Wel zijn er schijnbaar ‘eenvoudige’ bijbelse onderbouwingen waaruit net zo goed een theologie spreekt als uit mijn theologie die men bestrijdt. Heel mijn boekje wil daarvan getuigenis afleggen. Ik herhaal wat ik gezegd heb en wat uit mijn bestudering van veel vragen die ik kreeg, mij ook dubbel en dwars gebleken is: ook gereformeerde mensen kunnen doen alsof ze mij ‘eenvoudig’ de Schrift voorhouden, maar ze hebben daarbij wel een bepaalde Israël-theologie als bril op. M.i. vaak met heel goede bedoelingen en zonder het zelf door te hebben.

2) Eeuwig is eeuwig, ja zeker. Maar niet elk ‘eeuwig’ (als vertaling van het Hebreeuwse woord ōlām in de Bijbel) duurt even lang. Het verschil ziet natuurlijk iedereen als hij vergelijkt wat onderdanen in de Bijbel hun koning kunnen toewensen (o koning, leef in eeuwigheid) en wat over Gods eeuwigheid gezegd wordt.  Wie het zo eenvoudig wil houden als mijn kaartschrijver, moet dan ook geloven dat de sabbat er eeuwig zal zijn (Ex. 31,17 e.a.p.) en dat wij ten onrecht de zondag als zodanig vieren. De besnijdenis (Gen. 17,13), het bezit van het land Kanaän (Gen. 18,7; Ex. 32,13), het branden van de lamp in de tabernakel (Ex. 27, 21) en andere rituele zaken worden ook ‘eeuwigdurend’ genoemd. En in de tempel van Salomo wil God ook eeuwig wonen (1 Kon. 8,13). Moeder Hanna staat haar zoon Samuël aan de tabernakel af om daar ‘voor eeuwig’ voor het aangezicht des Heren te blijven (1 Sam. 1,22).

Ik kan dus handhaven wat ik CvI, pag. 55v over ‘eeuwig’ geschreven heb. Wel is het zo dat we iets ‘eeuwig’ kunnen noemen ook al ondergaat het aanzienlijke veranderingen. Met name denk ik aan het verbond dat God met Abraham sloot. Dat verbond zal eeuwig duren, maar het kan van een ‘oud’ ook een ‘nieuw’ verbond worden. Besnijdenis als teken is niet eeuwig, maar God bevestigt later met de doop zijn ’eeuwig’ verbond. De tempel is Gods ‘eeuwige’ woning, maar daarom woont Hij nog niet eeuwig in Salomo’s tempel, etc.

Vraag: “Waarom geen opname van de gemeente?” Noach en Lot worden aangehaald in Luc. 17, twee mensen die beiden in veiligheid zijn gebracht. Waarom, zo luidt de vraag, moeten wij als kerk, als gelovigen de ‘grote verdrukking’ nog ondergaan? Waarom moeten wij nog gestraft worden? Het offer van de Here Jezus is toch genoeg? Moeten wij nog gestraft worden voor onze zonden?

Mijn antwoord: Zie CvI (78vv). Wie verdrukkingen ondergaat, wordt daarom nog niet gestraft voor zijn zonden, alsof het offer van Christus niet genoegzaam zou zijn. Maar Job en vele andere gelovigen in het Oude en Nieuwe Testament hebben geleden, beproefd als zij werden in hun vertrouwen op God en hun Heiland. Lees bv. Hebr. 11! God straft elke zoon van wie Hij houdt (Hebr. 12,4). Hoe kan men dan beweren dat gelovigen niet meer verdrukt worden omdat Christus alles voor hen geleden heeft?  Hoe moeten we dan denken over ernstige christenvervolgingen in tweeduizend jaar kerkgeschiedenis? Een dienaar is niet meer dan zijn meester, heeft onze Heiland ons voorgehouden. Wij zullen beproefd worden in ons geloof, al zal die beproeving onze kracht niet te boven gaan en zal de lijdenstijd soms ook verkort moeten worden (Matt. 24,22). Wie Matt. 24,22 combineert met Luc. 17,32 ziet dat er van verkorten van de verdrukking, maar niet van wegnemen uit de verdrukking sprake is.

Overige vragen

Vraag: “Mogen we over het (huidige) Israël niet spreken als over Gods oogappel?”

Antwoord: Wie de Joden ‘geliefden om der vaderen wil’ (NBG) wil noemen, of mensen die God blijft liefhebben omdat Hij de aartsvaders heeft uitgekozen’ (NBV), doet daar m.i. goed aan. Anders wordt het wanneer men elke beperking (‘met het oog op de aartsvaders’ of iets dergelijks) weglaat en het huidige Israël gewoonweg Gods oogappel noemt. Waarbij het vaak lijkt dat wel Israël, maar niet de kerk Gods oogappel is. Het lijkt dan alsof het er weinig toe doet dat de Joden vijandig staan tegenover Jezus Christus en dat iemand als Paulus zich inspande om sommigen van hen te redden. Eens Gods oogappel betekent nog niet altijd Gods oogappel, evenmin als ‘eens zijn volk’ betekent ‘altijd zijn volk’. Zoals Israël ook ‘niet-mijn- volk kon worden, zo kan het ook niet-Gods-oogappel worden. Wie de Joden Gods oogappel noemt en tegelijk zich gedreven voelt de bekering van de Joden een noodzaak te vinden, kan ik volgen als hij/zij de Joden zo kwalificeert. Wie over Gods oogappel spreekt en het tegelijk helemaal niet nodig vindt dat het evangelie onder hen gebracht wordt (‘dat zal God t.z.t. wel doen’), kan ik niet volgen.

Vraag: “Hoe rijmt het dat Jezus’ wederkomst zal zijn als die van een dief in de nacht (Matt. 24,43; 1 Tess. 5,2; 2 Petr. 3,10; Openb. 3,13; 16,5), terwijl u de mogelijkheid openhoudt dat er nog een grote bekering van de Joden zal komen?”

Antwoord: Wanneer een gebeurtenis komt als een dief in de nacht, betekent dat nog niet dat die gebeurtenis volkomen onverwacht moet heten. Jezus zegt juist dat wij daarom op onze hoede moeten zijn. Als wij geweten hadden wanneer de dief zou komen, hadden wij maatregelen genomen. Wij kunnen het onszelf vaak verwijten dat wij niet beter opgelet hebben. De komst van Christus zal volkomen onverwacht zijn voor allen die niet waakzaam zijn. Vergelijk vooral ook 1 Tess. 5,2 en 4. In dat laatste vers wordt duidelijk dat de dag van de Heer ons juist niet zal overvallen als een dief. Wij lopen niet in het duister maar in het licht, zegt Paulus. Voor wie de ‘tekenen van de tijd’ onderscheidt (Matt. 16,3), is de wederkomst van Christus geen donderslag bij heldere hemel.  Het lijkt mij ook legitiem om na te denken over een eventuele nog te verwachten grote bekering van de Joden, zonder dat nadenken af te snijden met een beroep op Christus’ komst als een dief in de nacht.

Vraag: “De verschrikkelijke gebeurtenis van de Holocaust is voor mij een groot mysterie en veel christenen hebben naar aanleiding van de Holocaust hun geloof verloren. De belangrijkste vraag daarbij was en is: Waar was God? Als Israël Gods oogappel is, waar was toen God toen de Joden door de nazi’s werden uitgeroeid? Hoe rijmt men zijn standpunten met dit gebeuren en waar plaatst men dit in de tijdbalk?”

Antwoord: Wij kunnen hier alleen maar met grote behoedzaamheid spreken. Wie zou zeggen dat de Joden de holocaust aan zichzelf te wijten hebben, zoals vroeger heel vaak beweerd werd (‘zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’), moet zich dan ook afvragen of de massamoord onder de Armeense christen door de Turken aan die Armeniërs zelf te wijten was. Wij moeten zulke antwoorden beslist niet geven, maar aan God overlaten wie Hij oordeelt, straft en beproeft.

Over Israel, het chiliasme en het ‘duizendjarig rijk’

Prof. dr. Jochem Douma over (politieke) consequenties m.b.t. Israel als je de dwaling van het chiliasme aanhangt.

In eerste maanden van 2009 hielden prof. dr. Jochem Douma en dominee-schrijver Adrian Verbree een serie thema-avonden door het land. Eén van de onderwerpen was ‘Hoe staan wij als christenen tegenover Israël?’ Prof. Douma hield twee lezingen die op elkaar aansloten. In zijn eerste lezing gaat hij uitvoerig in op de dwaling van het chiliasme en hoe bepalend dat is voor de manier waarop je het bestaan van Israël sinds 1948 bekijkt. In zijn tweede lezing benadrukt hij dat de christenen uit de heidenen zijn opgenomen in het Israel van God en niet omgekeerd, en dat daarom het joodse volk nooit vergeten mag worden als het om de verkonding van het evangelie aan alle volken gaat.

Wat hier volgt, is de eerste lezing van Douma over de dwaling van het chiliasme.

1. Onze avonden over Israël vinden plaats terwijl er een oorlog woedt of nauwelijks nog is uitgewoed in de Gaza-strook. Het volk Israël dat door raketten bestookt werd vanuit het zuiden door de Palestijnse Hamasbeweging, verdedigde zich daartegen met de wapens. Het is Israëls goed recht om zijn buren, zo nodig met geweld, tot de orde te roepen. Israël is een internationaal erkende staat die de veiligheid van zijn grondgebied mag verdedigen. Bijval zal vanavond wel samengaan met het leveren van kritiek op bepaalde aspecten van Israëls politiek en ook met kritiek op de bijval die zij die veel christenen maar moeilijk op het huidige Israël kunnen leveren

2. Het eerste thema op deze avond brengt ons in een totaal andere sfeer dan in die van geweld en oorlog. Wij spreken over het ‘duizendjarig rijk’. Bijbelvaste lezers begrijpen dat het dan gaat over Openbaring 20, waar we in de eerste verzen het volgende lezen:

Ik (Johannes) zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaren voorbij waren; daarna moet hij korte tijd worden losgelaten. (Openbaring 20:1vv)

Wat gebeurt er in de tijd van deze opsluiting van Satan? Satan kan de volken niet meer misleiden. Nog eenmaal zal hij daarvoor de tijd krijgen, maar dan na die duizend jaren. Gedurende deze duizend jaren gebeurt het volgende:

Ik zag tronen en aan hen die erop zaten werd recht gedaan. Het zijn de zielen van hen die onthoofd waren omdat ze van Jezus hadden getuigd en over God hadden gesproken; zij hadden het beest en zijn beeld niet aanbeden en ook zijn merkteken niet op hun voorhoofd of hand gekregen. Zij waren tot leven gekomen en heersten duizend jaar lang met de messias. De andere doden kwamen niet tot leven voordat de duizend jaar voorbij waren. Dit is de eerste opstanding. (Openbaring 20:4 vv)

Het zijn de woorden ‘duizend jaar’ die wij in de naam van een paar theologische richtingen terugvinden.

amillennialisme          ‘a’ betekent: Er is geen sprake van een apart aards duizendjarig rijk

postmillennialisme     ‘post’ betekent: Christus komt na het duizendjarig terug op aarde

premillennialisme       ‘pre’ betekent:  Christus komt voor het duizendjarig rijk terug op aarde    

millennium (Lat.) = duizendjarig (rijk) of chiliasme, van het Griekse woord chilioi = duizend

3. Laat ik beginnen met het amillennialisme. De aanhangers van deze visie ontkennen natuurlijk niet dat Openb. 20 in de Bijbel staat. Dat zou je even kunnen denken door het voorzetsel ‘a’. ‘A’ betekent ‘zonder’. Als we iemand a-muzikaal noemen, bedoelen we dat hij geen muzikale aanleg heeft. Maar als we over amillennialisten spreken, gaat het niet over mensen die Openb. 20 uit hun Bijbel schrappen. Zij menen echter dat het in hoofdstuk niet letterlijk over een duizendjarig rijk gaat als een apart rijk dat tijdens de wereldgeschiedenis op aarde gevestigd wordt. In navolging van de kerkvader Augustinus (354-430) werd Openb. 20 symbolisch opgevat als aanduiding van heel de kerkgeschiedenis tussen Christus’ eerste komst en zijn wederkomst. In die periode zou de Satan aan banden liggen waardoor de verkondiging van het evangelie alle volken kan bereiken. Als ik het even schematisch mag voorstellen op een tijdbalk, ziet de geschiedenis er volgens het amillennialisme zo uit:

Op deze balk zal u weinig tot niets onbekend voorkomen. Het Oude Verbond is vervangen door het Nieuwe na de komst, de kruisiging en de hemelvaart van Christus. Terecht wordt er tegenwoordig nadruk gelegd op het feit dat de kerk Israël niet kwam vervangen. Het is immers niet zo dat het oude Israël uitgeschakeld werd om door iets geheel nieuws te worden vervangen. Veel juister is het om te zeggen dat het heil vanaf Christus’ hemelvaart niet meer beperkt bleef tot de Joden alleen, maar bestemd was voor allen die in Christus zouden geloven. Maar, zo leert Paulus duidelijk, het heil in Christus is wel in de eerste plaats bestemd voor de Joden en vervolgens ook voor de heidenen – de andere volken (Rom. 1,16). Alle volken mochten het evangelie nu horen over Jezus Christus, aan wie alle macht in de hemel en op de aarde gegeven was (Matt. 28,18v).

Anders gezegd: het Oude Verbond werd niet afgeschaft, maar onderging een geweldige verbreding. Het verbond met Abraham en zijn nageslacht houdt eeuwig stand, maar laat in zijn nieuwe gedaante zien wat aan Abraham reeds was aangekondigd: In jou zullen alle volken gezegend worden (Gen. 13,3; Gal. 3,8). Op tal van punten is het Nieuwe Verbond ook anders dan het Oude. Ik denk aan de offerdienst met altaar en tempel, die na de kruisiging van Christus op Golgota zijn zin heeft verloren. Ik denk aan het land Kanaän dat niet meer het centrum van het Nieuwe Verbond is, zoals eertijds Jeruzalem dat was. Nu de evangelisatiecampagne zich op alle volken gaat richten, is een eigen land, een eigen hoofdstad met een tempel voor de aanbidding van God achterhaald. U herinnert zich wat Jezus tegen de Samaritaanse vrouw zei: Er komt een tijd, en die is nu gekomen, dat jullie noch op deze berg (Gerizim) noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Julie kunnen vanaf nu overal God aanbidden in Geest en in waarheid (Joh. 4,23v).

Zoals u uit de tijdbalk voor het amillennialisme kunt aflezen, loopt de verkondiging van het evangelie uit op de ‘grote verdrukking’ waarover in het Nieuwe Testament sprake is (Matt. 24,21; Openb. 7,14). Ik heb voor de verbreiding van het evangelie een onderbroken lijn getekend. De kerkgeschiedenis kent haar ups en downs. Er is bloei, maar ook verval en niet te vergeten lijden en verdrukking. Die verdrukking zal vooral aan het einde duidelijk worden als de antichristelijke machten zich sterk zullen laten voelen. Het lijden is een kenmerk van de kerk, vanaf de eerste gemeenten tot aan het einde van de geschiedenis, wanneer het dieptepunt zal worden bereikt.

4. Kijkt u nog even naar de tijdbalk van het amillennialisme, om de verschillen te constateren met de tekening die ik u nu laat zie van het postmillennialisme.

Ik wijs u op een paar verschillen met het amillennialisme. Het eerste wat opvalt, is de schuine streep die nu niet neerwaarts, maar opwaarts gaat. Het postmillennialisme drukt zich positiever uit over het resultaat van de evangelieverkondiging in deze wereld dan het amillennialisme dat doet. Een tekst die postmillennialisten daarbij vaak aanhalen is Habakuk 2,14: ‘Zoals de zee vol water is, zo zal de aarde vol van de grootheid van de Heer zijn’. Welnu, zo zal volgens het amillennialisme de oogst van de evangelieverkondiging zijn. Heel de wereld zal eens – nog tijdens de kerkgeschiedenis – getuigen van Gods grootheid en van Jezus’ macht over deze wereld. Christus is koning en Hij oefent zijn macht op aarde uit door het werk van de Heilige Geest. Daarover moeten we niet gering denken. Het gaat maar niet alleen om het behoud van zielen, maar om het stempel dat de Geest op heel deze wereld wil en zal zetten. Het postmillennialisme geeft een toekomstbeeld dat door hoop gekenmerkt wordt. De schuine streep heb ik opnieuw met onderbrekingen aangegeven. Uiteraard weten de postmillennialisten ook van ups en downs in de kerkgeschiedenis. Het gaat niet allemaal met vliegende vaandels en slaande trom. Ook zij weten van geestelijk verval en van lijden en onderdrukking. Maar als het aankomt op het eindresultaat, zijn zij optimistischer dan de amillennialisten. Er is progressie naar een eindstadium toe, waarin de wereld voor Christus gewonnen is. Ik heb in de tijdbalk van het amillennialisme de neergaande lijn laten overlopen in de tijd van de grote verdrukking door de antichrist. Maar het postmillennialisme laat een rechtstreekse overgang zien van een wereld die aan Christus’ voeten ligt naar de wederkomst van Christus. De wereld is voor Hem gewonnen. En als dat zo is, zal dit ook gelden voor de Joden.

Ook amillennialisten kunnen aandacht hebben voor een grote toekomstige bekering van de Joden. Ik noem hier de naam van de Kamper exegeet prof. dr. S. Greijdanus die op goede gronden via zijn exegese van Rom. 11 tot het aannemen van zo’n grote bekering onder de Joden kwam. Hij week daarin af van Johannes Calvijn en van Herman Bavinck die z’n grote bekering niet verdedigden, maar juist bestreden. U zult kunnen begrijpen dat het postmillennialisme wel gemakkelijker aan zo’n bekering denkt, omdat die immers geheel in overeenstemming is met wat zij zeggen over een algemene bekering van de wereld en van de volken. Hoe zou dan het Joodse volk kunnen achterblijven?! De Geest van Jezus Christus grijpt ook het oude Verbondsvolk in het hart. De wereld wordt bekeerd, de Joden wenden zich en masse tot Christus en de kerk van Joden en van heidenen ontvangt haar uit de hemel terugkerende Heer!

5. Een totaal ander beeld geeft ons de tijdbalk van het premillennialisme. De onderlinge verschillen tussen het amillennialisme en het postmillennialisme zijn volgens mij kleinigheden als wij hun opvattingen vergelijken met die van het premillennialisme.

Wat zijn de belangrijkste verschillen? U ziet dat Israël links van het kruis en de gemeente rechts ervan geen eenheid vormen. Die tweeheid is welbewust zo getekend. Het grootste deel van Israël heeft zich aan het kruis van Golgota geërgerd, terwijl de gemeente als een geheel nieuw fenomeen wordt beschouwd. De tot geloof gekomen Joden worden in dit schema niet vermeld. De gemeente (of: de kerk, zoals wij doorgaans zeggen) is in de premillennialistische visie een totaal ander verschijnsel dan Israël. Er is in feite geen verbinding tussen het Oude en het Nieuwe Verbond. Paulus en anderen in het Nieuwe Testament trekken de lijn van Abraham door. Alle gelovigen hebben deel aan de beloften die aan Abraham gegeven waren (Rom. 4). Wat eens Lo- Ammi heette (niet-mijn-volk), mag nu Ammi (wel-mijn-volk) heten (Hos. 1,9; Rom. 9, 25). De deur om tot het ene volk van God te worden toegelaten, nl. de deur van het geloof, wordt opengezet voor Jood en heiden.

Maar volgens het premillennialisme is de kerk een gloednieuw verschijnsel, nadat de Joden Jezus als hun Messias niet wensten te erkennen. Wat gebeurde er toen? God onderbrak zijn geschiedenis met het Joodse volk om tijdelijk voor de gemeente plaats te maken  Maar deze kerk mogen we beslist niet als de voortzetting van het oude Verbond zien. Het volk Israël en de kerk zijn twee volken waarmee God verschillende wegen bewandelt.

Dat blijkt wel heel duidelijk als u de tijdbalk verder volgt. Er is daarop sprake van de Opname van de gemeente (Engels: Rapture). Kort voordat de grote verdrukking aanbreekt, wordt de kerk uit deze wereld weggenomen. Christus daalt af om de zijnen door de lucht mee te voeren naar de hemel. Als bewijsteksten voor deze eerste terugkomst van Christus gebruikt men 1 Tess. 4,15vv en 1 Kor. 15, 50vv.

De kerk wordt daarmee voor de grote verdrukking bewaard, maar door die grote verdrukking heen, die met name de Joden en heidense volken treft, knoopt God zijn band met het Joodse volk weer aan. De kerk is dus een intermezzo, een tussenperiode, die loopt van de verwerping van Jezus Christus door de Joden tot aan de bekering van de Joden tot Jezus, hun Messias.

Ik wijs u er nog eens op dat de kerk door haar Opname in de hemel geheel buiten de grote verdrukking valt. Alles wat er in Openb. 6-19 staat, heeft volgens de premillennialistische opvatting met de Joden en niets met de kerkgeschiedenis te maken. De geschiedenis die zich verder op aarde zal afspelen, inclusief de duizend jaren die als een periode van precies duizend jaren wordt opgevat, vormt de voortzetting van de geschiedenis tussen God en zijn volk Israël.

Let er goed op wat dit betekent! Toen Jezus naar de hemel opvoer, was Hij kennelijk nog geen Messias die zeggenschap over de wereld en alle volken had, zoals het amillennialisme en het postmillennialisme, op grond van Mat. 28,18 stellen. Kijkt nog even naar een van de andere tijdbalken en let op de tekst die bij de hemelvaart van Christus vermeld is. Met andere woorden: volgens de a- en post-millennialisten begint Jezus als de  Messias zijn heerschappij niet pas te effectueren in een duizendjarig rijk, maar dat doet Hij al vanaf zijn hemelvaart. God heeft Jezus, zoals Petrus het onder woorden brengt in Hand 2,36, tot Heer en Messias aangesteld. De Messias moet nog niet komen, maar is al gekomen.

Maar in het premillennialisme keert het Joodse leven met de thora, met de sabbat en met de tempel terug, alsof er geen Jezus als hogepriester zijn verzoenend werk voor de hele mensheid, inclusief voor het Joodse volk, verricht heeft!

Verder zien we dat na de terugkeer van Christus – die ‘pre’, d.i. vóór de aanvang van het duizendjarig rijk plaatsvindt – precies duizend jaren duurt. Uiteraard is dat dan een rijk waarin Christus, begeleid door zijn gemeente in de hemel, samen met het Joodse volk over de wereld regeert. De Messias zou tronen te Jeruzalem, als vorst uit het huis van David.

Maar wie Openbaring 20 leest, zal daar geen Joden vermeld vinden. Het gaat daar over zielen van hen die onthoofd waren, omdat ze van Jezus hadden getuigd en over God hadden gesproken (Openb. 20,4). Bovendien wekt alles de indruk dat de tronen in de hemel en niet op de aarde staan. Tronen staan in het boek Openbaring in de hemel (1,4; 3,21; 4,2vv 5,1vv; 6,16, etc.). Het rijk van de Messias – let weer op de tijdbalk van het premillennialisme – duurt hier duizend jaar, terwijl ik daar tegenover plaats dat zijn rijk als Messias over christenen en Joden, ja over alle volken vanaf zijn hemelvaart, duurt tot aan het einde van de geschiedenis.

6. Wat heeft dit nu met politiek te maken? Meer dan u denkt! Laat ik dat illustreren aan een brief die ik enkele dagen geleden kreeg van de organisatie ‘Christenen voor Israël’. Deze organisatie staat pal achter het volk en de staat Israël, op grond van de beloften die in de Bijbel voor het volk Israël zouden gelden. De vorming van de staat Israël in 1948 ziet men bij deze organisatie als een vervulling van Gods beloften. Alleen aan het Joodse volk zou het land Palestina toevallen. Jeruzalem zou de ondeelbare hoofdstad van het volk Israël moeten zijn. Ook al wonen er in Oost-Jeruzalem 250.000 Palestijnen, zij wonen op grond die alleen Israël toebehoort. Het feit dat Palestijnse en Arabische voorouders er mogelijk al eeuwenlang gewoond hebben vóór 1948, weegt niet op tegen beloften die alleen voor de Joden gelden. Daar tegenover vragen wij ons af waarom alleen de Joden burgers in volle rechten zouden kunnen zijn en al die Palestijnen slechts vreemdelingen en bijwoners moeten heten. Het premillennialisme meent dat de Bijbel ons dit leert.

Zoals ik al zei kreeg ik kort geleden een brief van de organisatie ‘Christenen voor Israël’. Met de vraag of ik wilde bidden voor zes onderwerpen die te maken hebben met de huidige oorlog in de Gazastrook. Naast het zesvoudig gebed wordt mij ook nog verzocht te danken voor het feit dat de Here rondom zijn volk is, zoals de bergen rond Jeruzalem. Ook al begrijpen wij niet alles, zo zegt de brief, God is getrouw aan het verbond met zijn volk.

Mijn antwoord is dat ik zo (let wel zo!) voor Israël niet zal bidden. Ik heb sympathie voor dit volk en deze staat, zoals ik aan het begin van deze bijdrage reeds liet blijken. Maar ik heb niet de vrijmoedigheid Israël zomaar ‘Gods volk’ te noemen. Ik noem nl. geen enkel volk Gods volk wanneer het afkerig is van Jezus Christus als Redder voor Jood en heiden. Ik weet immers maar al te goed dat het oude volk van God Lo-Ammi (niet-mijn-volk) genoemd werd, toen het zich van God afkeerde. Dat kan veranderen, en ook mijn hart verlangt ernaar dat het volk van Israël zich tot Jezus Christus zal bekeren. Wat nu Lo-Ammi is, kan weer Ammi (mijn-volk) worden. Maar zolang dit niet het geval is, blijf ik het volk van God alleen dáár zoeken waar de Christus en zijn Joodse apostelen het ons laten vinden, nl. bij allen die in Jezus Christus  geloven, ongeacht of het Joden, Palestijnen of andere mensen zijn. Gods volk is de gemeente, de kerk van Jezus Christus.

Juist daarom bevreemdt het mij als christelijke fans van Israël niet in het spoor van de apostel Paulus gaan door zich in te zetten om (in elk geval nog een deel van de) Joden voor Christus te winnen. Velen keren zich wrevelig van mij af als ik daarover begin. Ik mag bidden tot God of Hij de terugkeer van zoveel mogelijk Joden naar Israël wil zegenen en of het volk Israël bevrijd mag worden van de kwelling door de Palestijnen, maar niemand spoort mij aan te bidden voor hun behoud door Jezus Christus.

Wie over het huidige Israël wil spreken, moet inderdaad daarvoor de Bijbel openen. Dat heb ik in  mijn boekje geprobeerd. Tot in de politiek toe heeft dat zijn consequenties. Als iemand mij voorhoudt dat God wil dat wij achter Israël gaan staan, Jeruzalem aan de Joden laten toevallen, Joodse nederzettingen op Palestijns gebied niet teruggeven, dan is mij vraag: ‘Wil God het?’ Niets bederft de christelijke politiek erger dan dat wij voor Gods wil uitgeven wat Gods wil niet is.

Gaan alle christenen vlak voor de grote verdrukking voor 1000 jaar naar de hemel?

Op 18 december 2021 plaatste het Nederlands Dagblad zeven korte interviews (klik hier) waarin lezers aangaven waarom ze zich wel of niet hadden laten vaccineren. Eén van de zeven christenen liet weten, dat hij in ‘de opname van de gemeente’ geloofde. Die term staat voor de gedachte dat alle christenen op aarde in één oogwenk worden opgenomen in de hemel, vlak voordat op aarde een korte, maar hevig verdrukking losbarst. Daarna breekt het duizendjarig rijk aan en als dat millennium bijna voorbij is, komt de duivel nog één keer met een laatste wanhoopsoffensief om de wereld te veroveren. Dat mislukt doordat Jezus uit de hemel neerdaalt en definitief terugkomt op aarde. Volgens deze theorie vindt de terugkomst van Jezus dus in twee etappes plaats, met duizend of 1007 jaar ertussen.

Iemand vroeg mij: ‘Wat wordt met de opname van de gemeente van Jezus, vlak voor de grote verdrukking, bedoeld? Komt Jezus twee keer terug?’

Daar wil ik wel wat over zeggen. De ‘opname van de gemeente’ is een onderwerp waar je het uitgebreid over kunt hebben. Maar in de kern is het vrij eenvoudig.

In Openbaring 20 gaat het over een periode van 1000 jaar waarin de duivel aan de ketting wordt gelegd en waarin alle gelovigen samen met Jezus 1000 jaar in de hemel heersen.

Ik lees dat, net als de meerderheid van gereformeerde, protestantse, lutherse en katholieke bijbeluitleggers, symbolisch. Want héél het boek Openbaring staat vol van getallensymboliek, zoals de 144.000 mensen die voor Gods troon staan. Dat is in Openbaring 7:4 het symbolische aantal (12 x 12 x 1000) van de volheid van Gods kinderen uit het Oude Testament en in Openbaring 14:1+3 van de volheid van alle gelovigen die onvoorwaardelijk trouw gebleven zijn aan Jezus als het Lam van God. Ook word in dit bijbelboek vaak de tijdsduur van ‘tijd, tijden en een halve tijd’ = 42 maanden = 1260 dagen gebruikt. Dat staat allemaal voor het getal 3½ en dat betekent ‘een korte periode’, want het getal 7 staat symbool voor ‘eeuwig’.

Verder is het goed om te weten dat in het boek Openbaring de opname van de gemeente helemaal niet voor komt. Ook in Openbaring 20 staat nergens dat alle gelovigen in één keer weggevoerd worden naar de hemel toe. Maar als je die 1000 jaar letterlijk neemt, moet er dus een periode zijn dat alle gelovigen in de hemel zijn. Hoe komen de gelovigen die op het moment dat het duizendjarig rijk begint, dan in de heme?

Dat staat, zo op het oog, in 1 Tessalonicenzen 4:16+17: Als de Heer uit de hemel zal neerdalen, zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen worden weggevoerd op de wolken en gaan wij de Heer in de lucht tegemoet. Dan zullen we altijd bij Hem zijn.

Alleen gaat het in dit bijbelgedeelte, net als overal in het Nieuwe Testament, zowel bij Jezus onze Heer zelf (bv. in Mat. 25:31-46) als bij de apostelen (bv. Paulus in 1 Kor. 15:50-57 en Petrus in 2 Pe. 3:10-14), om de definitieve terugkomst van onze Heer Jezus Christus naar de aarde. Paulus’ punt is, dat op moment alle gestorven gelovigen weer levend worden en dat wij, die dan nog leven, samen met hen altijd bij Jezus zullen zijn. Er staat hier helemaal niets over ‘samen met Hem 1000 jaar heersen in de hemel’.

Maar wat bedoelt Paulus dan als hij zegt: ‘wij gaan de Heer in de lucht tegemoet’? Alle bijbeluitleggers die dus niet in een letterlijk 1000-jarig rijk geloven zijn het er over eens dat Paulus hier het beeld gebruikt van de keizer die officieel een stad komt bezoeken. Voordat de keizer de stad binnentrekt, trekken de inwoners massaal naar buiten om de keizer eer te bewijzen. Zo wordt de keizer feestelijk begroet en verwelkomd. Pas daarna trekt hij de stad in. Omdat Jezus uit de hemel komt, gaan wij Hem in de lucht tegemoet om Hem blij en feestelijk in te halen als de Bruidegom die weer bij ons komt wonen op de nieuwe aarde. Je kunt het ook vergelijken met als Nederland wereldkampioen wordt of als Nederland heel veel medailles op de Olympische Spelen haalt. Dan gaan veel supporters in hun oranje uitdossing naar Schiphol. Dat doen ze niet om zelf ergens naar toe te gaan vliegen, maar om hun sporthelden feestelijk in te halen.

De theorie van een zichtbaar rijk van Christus op aarde dat duizend jaar zal duren heet ‘het chiliasme’. Deze bijbeluitleg kwam al in de eerste eeuwen na Christus voor. Het werd door de kerk in die tijd afgewezen. Als je wat Johannes op geheimvolle wijze in beelden had gesproken letterlijk neemt, heb je het niet begrepen, schreef Eusebius rond het jaar 300 in zijn ‘Kerkelijke geschiedenis’.

De leer van de opname van de gemeente vlak voordat het duizendjarig rijk begint, is pas rond het jaar 1800 ontstaan. Het werd vijftig jaar geleden in charismatisch-evangelische kringen populair door de boeken van Hall Lindsey en daarna door de romanserie ‘De laatste bazuin’ van Tim LaHaye en Jarry B. Lenkins. Het is dus een behoorlijk nieuwe uitleg van een aantal bijbelgedeeltes.

Allebei zijn het in mijn ogen verkeerde interpretaties van de Bijbel. Ze ontstaan doordat sommige christenen Openbaring te letterlijk nemen. Als dat het uitgangspunt wordt, gaan ze ook allerlei andere bijbelteksten uit hun verband halen. Dat is geen uitlegkunde, maar inlegkunde.

Eén ding weet ik zeker: Jezus komt terug! En soms denk ik: dat zou best wel eens snel kunnen gebeuren. Maar ik waag mij niet aan een voorspelling, want Hij komt als een dief in de nacht, heeft Hij zelf gezegd en zeggen Paulus en Petrus hem na.

Wat ik wel weet is dit, om het met een bekend lied te zeggen: eens, als de bazuinen klinken uit de hoogte links en recht, komt Jezus Christus terug, voor eens en voor goed!

Foto afkomstig van www.bijbelshandboek.nl

“Als het einde nabij is, zullen de mensen misleid worden door de farmacie.”

Op 18 december 2021 plaatste het Nederlands Dagblad zeven korte inverviews over christenen die zich wel of niet laten vaccineren, onder de titel “pro- en antivaxxers, spijtoptanten en uitstellers”. Van één van de zeven hem komt de titel boven dit stuk. Deze medechristen vindt dat vanuit de Bijbel heel duidelijk aan te tonen is, dat we in de eindtijd leven en dat de farmaceutische industrie daar een belangrijke rol in speelt. Want in Openbaring 18 staat, dat het grote Babel door Gods vonnis in één uur te gronde zal gaan. Dan komt er in één klap een einde aan grote invloed van de handelaars (dat is de wereldeconomie) en worden de alle volken niet meer misleid en verleid door haar tovenarij (Openbaring 18:23). Het Griekse woord voor ‘tovenarij’ is ‘pharmakeia’. Volgens hem betekent dat ‘geneesmiddelen, farmacie’ en dus, zei hij, staat er “dat als het einde nabij is, de mensen misleid zullen worden door de farmaceutische industrie. Dat is voor mij de belangrijkste reden waakzaam te zijn als het gaat om vaccinatie en de QR-samenleving.”

Iemand uit de gemeente vroeg mij: klopt het dat het Griekse woord voor ‘toverij’ eigenlijk ‘geneesmiddelen, farmacie’ betekent? En heeft dat dan betrekking op deze tijd?

Het antwoord is: nee, het slaat nergens op om te zeggen dat de vaccinaties die we dankzij de farmaceutische industrie vandaag kunnen inzetten tegen het corona-virus, al in de Bijbel zijn voorspeld en worden afgewezen als misleidend middel van de duivel en het grote Babylon.

1/ Allereerst heeft het woord ‘pharmakia’ in het Grieks twee betekenissen, nl. ‘geneesmiddel/medicijn’ óf ‘tovermiddel/tovenarij’. Dat geldt ook voor het werkwoorden ‘pharmakeuein’ en ‘pharmassein’. Het eerste betekent ‘een geneesmiddel of giftige stof toedienen’ óf ‘met tovermiddelen te werk gaan’.  Het tweede betekent ‘door geneesmiddelen genezen’ óf ’betoveren’.

De reden waarom deze twee betekenissen voorkomen, komt omdat het woord oorspronkelijk iets te maken heeft met het toedienen van een lichaamsvreemde stof. Vandaar dat het in het Grieks soms voor ‘medicijnen’ gebruikt wordt (vaak in combinatie met woorden als ‘gezondheid’ of ‘ziekte’ of ‘arts’), maar ook voor giftige middelen die hallucinaties kunnen oproepen. Van daaruit komt de betekenis ‘tovenarij’ om de hoek kijken.

2/ Als je één tekst in de Bijbel vindt, moet je voor de betekenis ook naar de andere bijbelteksten kijken die hetzelfde woord gebruiken. In totaal komen de woorden ‘pharmakeia’ en ‘pharmakos’ vijf keer voor in het Nieuwe Testament, waarvan vier keer in het boek Openbaring.

Ik zet ze even op een rijtje:

In Galaten 5:20 zet Paulus de gevolgen van onze zondige eigen wil tegenover de vrucht van de Heilige Geest. Die zondige verlangens brengen het volgende teweeg: “ontucht, zedeloosheid en losbandigheid, afgoderij en toverij (‘pharmakeia’), vijandschap, tweespalt, jaloezie en woede, gekonkel, geruzie en rivaliteit, afgunst, bras- en slemppartijen, en nog meer van dat soort dingen.”

In Openbaring 9:21 staat, dat als 1/3 van de mensheid omkomt door Gods plagen die de wereld treffen, de mensen die het overleven, zich niet tot God bekeren, maar hun afgoden blijven aanbidden. “Evenmin braken ze met hun leven van moord en toverij (‘pharmakeia’), van ontucht en  diefstal.”

In Openbaring 18:23 staat, dat de invloed van Babel zo groot was, dat “door uw toverij  (‘pharmakeia’) alle volken verleid werden.”

Als het Nieuwe Jeruzalem neerdaalt op aarde, zullen volgens Openbaring 21:8  “de lafhartigen, ongelovigen, verfoeilijken, ontuchtplegers, tovenaars (‘pharmakos’), afgodendienaars en alle leugenaars” zullen omkomen in de poel van vuur en zwavel.

Tenslotte wordt in Openbaring 22:15 gezegd, dat “de honden, de tovernaars (‘pharmakos’), de ontuchtplegers, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder die de leugen liefheeft en doet” buiten het Nieuwe Jeruzalem geplaatst wordt.

Als je vervolgens naar het Oude Testament kijkt, zie je dat het Hebreeuwse woord voor ‘toverij’ een heel ander woord is dan voor ‘genezing’. En van de wereldmachten in die tijd, Babel en Nineve, wordt gezegd:

“Je gedraag je als een hoer, een verleidster ben je, bedreven in toverij, je verkwanselt volken voor je ontuchtige praktijken, en stammen voor je toverkunst.” (Nahum 3:4 over Nineve).

“Kom van je troon af, zet je neer in het stof, vrouwe Babel. Onverwacht komt de ondergang, waarvan je geen vermoeden had. Ga maar door met je bezweringsformules en met talloze toverkunsten waarmee je je van jongs af aan hebt afgemat. Er is niemand die jou redt.” (Jesaja 47:1a, 12a, 15b over Babel).

Niet voor niets staat in Daniël 2:2 dat Nebukadnessar na zijn enge droom “opdracht gaf om de magiërs, bezweerders, tovenaars en Chaldeeën bijeen te roepen om hem te vertellen waar zijn droom over ging.”

Volgens de Bijbel heeft ‘pharmakeia’ dus nooit iets met geneesmiddelen te maken, maar staat het altijd in verband met ontucht, waarzeggerij, afgoderij en andere verderfelijke, vaak occulte dingen. Het heeft dus helemaal niets met farmaceutische middelen of medicijnen te maken, ook al is het woord ‘farmacie’ inderdaad afgeleid van het Griekse woord ‘pharmakeia’. Maar dat heeft een dubbele betekenis, zoals onder 1/ al is vermeld.

3/ Er is nog een reden waarom het erg gezocht is om de ‘Big Pharma’ opeens als de grote verleider uit het bijbelboek Openbaring te zien. Het woord ‘farmacie’ is pas een paar honderd jaar oud. Het is vanuit het Frans overgenomen als vervanging van het ouderwetse woord ‘artsenijbereidkunde’. Het is uiteindelijk wereldwijd het gangbare woord geworden voor het bereiden en testen van medicijnen die vaak via de apotheek verstrekt worden.

Ieder weldenkende christen zou toch moeten begrijpen dat een nieuwe aanduiding voor ‘medicijnbereiding’ niets te maken heeft met door God  verboden praktijk van tovenarij.

Als conclusie trek ik uit dit alles:  de ‘toverij’ waarmee het grote Babel in Openbaring 18:23 alle volken verleidt, heeft niets te maken met de farmaceutische industrie van vandaag. Je kunt het op geen enkele manier gebruiken als  argument om je niet te laten vaccineren. Wie dat wel doet, laat de Bijbel buikspreken.

Nog twee leuke feitjes als toegift.

*1* in het Nieuwe Jeruzalem staat weer een levensboom. Volgens Openbaring 22:3 “brengen de bladeren van de boom de volken genezing.” In het Grieks staat daar het woord ‘therapeia’. Daar is het Nederlandse ‘therapie’ van afgeleid. Maar niemand zal nu zeggen dat ‘therapie’ en ‘genezing’ nog precies hetzelfde zijn. Vandaag is een ‘therapie’ meestal gericht op ‘innerlijke, mentale genezing’.

*2* In het moderne Grieks is ‘pharmakeio’ het woord voor ‘apotheek’ en ‘pharmako’ het woord voor ‘medicijn’.

Iedereen nog één keer publiek aan de schandpaal op de dag dat Jezus terugkomt?

In het voorjaar van 2018 preekte ik over de terugkomst van Jezus, onze Heer. Uitgangspunt voor de preek waren Openbaringen 20:11 t/m 21:8 en de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 37 van  over ‘Het laatste oordeel’ (hier na te lezen). Als Jezus terugkomt, zal Hij als Rechter optreden. Dan zullen voor deze grote Rechter persoonlijk verschijnen alle mensen die ooit geleefd hebben: mannen, vrouwen en kinderen (NGB art. 37). Dan worden de boeken geopend en zal iedereen nog één keer voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven gedaan heeft, of het nu goed is of slecht (2 Korintiërs 5:10).

Ik kreeg hier via de mail een vraag over van een gemeentelid:

Je legde uit dat op de jongste dag de boeken worden opgedaan en al je zonden bekend worden gemaakt. Maar als je je zonden belijdt tegenover Jezus en je vergeving vraagt dan geeft hij dat toch en gooit de zonden in “de diepste zee”? Het kan toch niet zo zijn dat God op de jongste dag je zonden als het ware weer uit de zee vist en je er alsnog aansprakelijk voor stelt? Wat heeft het vragen voor vergeving dan nog voor zin? Dat lijkt mij zo wrang.

Wederkomst 04 bazuinen

Schilderij van Gerda Kloek-Mol https://gkloekmol.blogspot.com/

Deze vraag vind ik heel herkenbaar. In art 37 van de NGB zegt niet voor niets: Terecht is de gedachte aan dit oordeel schrikwekkend en angstaanjagend. De NGB kan er wel bij zeggen, dat dat alleen geldt voor de slechte en goddeloze mensen, maar ook als gelovige moet je er toch niet aan denken dat alles wat je in je levenstijd op aarde gedaan en gedacht hebt, nog een keer op een groot scherm verschijnt. Waar zou dat goed voor zijn? Bij God geldt toch: vergeven = vergeven? Daar komt Hij toch nooit meer op terug?

Hier worden meestal twee antwoorden op gegeven. Die verschillen wel een beetje van elkaar, maar vullen elkaar ook aan.

Het eerste antwoord is, dat als Jezus bij zijn terugkomst voor de laatste keer aan iedereen laat zien, dat zijn oordeel volstrekt rechtvaardig is en dat wie met Hem mee mag om voor eeuwig op de nieuwe aarde te leven, dat volledig aan zijn genade te danken heeft en Hem daar ook echt dankbaar voor is. Dus wordt alles, maar dan ook echt alles, nog één keer benoemd. Voor de gelovigen is dat geen reden voor nieuwe angst, maar het geeft hun een nog dieper besef van blijdschap en dankbaarheid voor hun redding door Jezus Christus alleen. En omgekeerd is het voor de ongelovigen ook meteen duidelijk dat er geen mensen voorgetrokken worden, want het oordeel valt voor iedereen negatief uit: geen mens krijgt toegang tot de hemel omdat hij of zij het verdiend heeft. ‘Niet door rechtvaardige daden, maar door het bloed van het Lam’ Opwekking 369).

Wederkomst 02Het tweede antwoord is, dat als de boeken geopend worden, er geen publieke, openbare bekendmaking volgt. Dus geen groot scherm in een bomvol stadion waar iedereen nog eens van iedereen te horen en te zien krijgt wat je allemaal gedaan, gezegd en gedacht hebt tijdens je leven op aarde. Je moet het, volgens deze opvatting, eerder zo zien, dat Jezus met alle mensen persoonlijk hun levensboek nog een keer doorneemt en daar zijn conclusie en eindoordeel aan verbindt. Voor de ongelovigen is er dan geen ontkomen meer aan: zij hebben Jezus altijd verworpen en zullen nu door Jezus voor altijd verworpen worden. Voor de gelovigen is dit persoonlijke gesprek wel confronterend, maar niet bedreigend: ze krijgen te horen dat ze met vallen en opstaan toch altijd God aanbeden en op Jezus vertrouwd hebben. Hij is de reden van hun redding. Hij is de reden dat zij mogen ingaan tot het feest van hun Heer.  In de Bijbel lees je bv. dat Jezus na zijn opstanding persoonlijk is verschenen aan Petrus, die Hem drie keer verloochend had – onder vier ogen. En persoonlijk aan zijn tot dan toe ongelovige broer Jakobus – onder vier ogen. In de ‘Kronieken van Narnia’ beschrijft C.S. Lewis hoe het broertje Edmund, die overgelopen was naar de witte Tovenares, toch ook door Aslan gered wordt, nadat Aslan met hem een gesprek gehad had – onder vier ogen. Oftewel: mijn levensboek gaat nog een keer open, maar het blijft onder ons – onder Jezus en mij.

Wederkomst 03Uiteindelijk geeft een ander boekje de doorslag: “Het boek van het leven”. Daar staan de namen van alle gelovigen. De uitdrukking ‘het boek van het leven’ komt negen keer voor in de Bijbel. Eén keer in het Oude Testament, in Psalm 69:29. Daar vraagt David op de HERE de goddeloze mensen wil uitsluiten van zijn genade en hun namen wil schrappen uit ‘het boek van het leven’. In het Nieuwe Testament zegt Paulus in Filippenzen 4:3 dat de namen van de mensen die zich hebben ingezet voor het evangelie van Christus, in ‘het boek van het leven’ staan. De andere zes keer komt de uitdrukking ‘het boek van het leven (van het Lam)’ in het laatste Bijbelboek voor (Openbaringen 3:5, 13:8, 17:8, 20:12, 20:15, 21:27 – in sommige vertaling staat het ook nog in Openbaring 22:19, maar daar staat in het Grieks ‘boom van het leven’).

Uit die zes passages komt duidelijk naar voren dat de mensen die niet in God en Jezus willen geloven, aanbidden vol verwondering het beest en dragen zijn merkteken (Opb. 13:8+12, 16:2, 17:8). Maar de namen van de gelovigen staan in het boek van het leven geschreven, zodat ze het vol houden om tegen de verdrukking en verleiding in van Jezus te blijven getuigen. Jezus Zelf belooft, dat Hij hun namen daar niet uit zal schrappen (Opb. 3:5). Sterker nog: die namen stonden al vanaf het begin van de wereld in het boek van het leven, het boek van het Lam dat geslacht is (Opb. 13:8). Dit is de meest uitgebreide omschrijving van het boek van het leven. Het geeft elke gelovige maximale zekerheid over het feit dat ze straks voor altijd bij Jezus mogen zijn (dat ligt al vast vanaf het begin van de wereld) en het benadruk nog een keer de reden waarom ze voor altijd bij Jezus mogen zijn (Hij is het Lam dat voor hun zonden geslacht is).

Wederkomst 01Iedereen die dat gelooft, hoeft in dit leven voor de duivel niet bang te zijn en hoeft op de dag dat Jezus terugkomt om over alle levenden en doden het oordeel uit te spreken ook niet bang te zijn om alsnog veroordeeld te worden. De boeken die dan geopend worden maken namelijk voor de laatste keer overtuigend duidelijk dat Koning Jezus voorgoed is terugkomen om echt alles recht te zetten. Alle ongerechtigheid in de wereld en alle onvolkomenheid in het leven van Gods kinderen. Dus kan art. 37 van de NGB eindigen met deze prachtige zin: Daarom verwachten wij die grote dag met sterk verlangen, om ten volle te genieten van de beloften die God ons gegeven heeft in Jezus Christus, onze Heer.

Of hiermee alle vragen beantwoord zijn? Nou, nee dus. Het gemeentelid reageerde:

Dank voor je reactie. Het blijft moeilijk hoor. In beide antwoorden roept God ons ter verantwoording met als verschil dat bij optie 1 het publiekelijk gebeurt en bij optie 2 niet. Bij beide opties liggen de zonden dus niet in de diepste zee (zoals in Micha staat)? Dat staat er toch ook niet voor niks?  Eigenlijk kan ik er niet bij. Waarom zal God dat zo bij zijn kinderen willen doen? Waarschijnlijk komen we er niet achter en zullen we het vanzelf gaan zien …

Dat laatste vind ik mooi … als je het niet rond krijgt, erop vertrouwen dat we de reden ervoor later wel te horen krijgen. Je hoeft niet alles van God te snappen om toch op Hem te vertrouwen.