Je kind bewust niet laten vaccineren is schuldige nalatigheid

Het is weer helemaal terug van eigenlijk nooit weggeweest: de discussie of de overheid mensen mag verplichten zichzelf of hun kinderen te laten vaccineren. Ging het een paar jaar geleden vooral over de inentingen tegen het corona-virus, nu gaat het over kinderziektes zoals mazelen en kinkhoest.

Gelukkig heeft het overgrote deel van de kinderen in Nederland de BKPT-prik (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) en de BMR-prik (bof, mazelen, rode hond) gekregen. Daardoor zijn tussen 1953 en 1992 rond de 10.000 sterfgevallen voorkomen. Om tot deze groepsbescherming te komen is een inentingsgraad van 95% nodig. Daardoor zijn ongevaccineerde baby’s en kwetsbare kinderen die om gezondheidsredenen niet kunnen worden ingeënt, bijvoorbeeld door leukemie, ook beschermd. Want kinkhoest kan voor baby’s tot één jaar zeer ernstige gevolgen hebben, en mazelen voor alle kinderen. Helaas kunnen ze pas na 11 (DKTP) of 14 maanden (BMR) volledig ingeënt zijn en dus beschermd zijn tegen de gevolgen van deze kinderziektes.

De beide vaccins tegen deze kinderziektes worden al meer dan een halve eeuw gebruikt. Ze zijn absoluut veilig. Ze voorkomen ziekenhuisopnames en sterfgevallen bij baby’s en kinderen. En heel veel ouders snapten dat heel goed. Tot 2015 lag de vaccinatiegraad boven de 95%. Maar vanaf die tijd daalt ‘ie langzaam maar zeker. In 2023 had nog maar 88% van alle kinderen de DKPT-prik gehad en 89,4% de BMR-prik. Dus slaan de zorginstanties alarm. Er dreigen meer uitbraken van met name mazelen en kinkhoest. De gevolgen van beiden kunnen dodelijk zijn, zoals de uitzending van Op1 op donderdag 21 maart liet zien. En sinds 1963 is het niet meer voorgekomen dat er in één jaar vier baby’s overleden zijn aan kinkhoest.

Vooral vanwege dat laatste bericht laaide de discussie over wel of niet verplicht vaccineren weer op. De VVD stelde voor om niet-gevaccineerde kinderen uit de kinderopvang te mogen weren. Meteen was Nederland te klein en een meerderheid in de politiek was niet voor dit plan, want vaccinatieplicht is uit den boze.

Ook de christelijke partijen waren tegen het VVD-voorstel. Ik begrijp daar echt niets van. Nu ben ik niet voor een vaccinatieplicht om deze kinderziektes te voorkomen, al is die gedachte zo gek nog niet als je weet dat 15 Europese landen hier wel voor gekozen hebben.  Het punt is: in het voorstel van de VVD gaat het helemaal niet over een vaccinatieplicht. Het gaat om de maximale bescherming van baby’s tot bijna een jaar die nog niet ingeënt kunnen worden. Die bescherming is voorhanden, want we hebben al meer dan 60 jaar een goed werkend vaccin zonder schadelijke bijwerkingen waardoor dit soort kinderziektes bijna niet meer voorkomen in Nederland. Wanneer er ouders zijn die op grond van hun geloofsovertuiging (die waren er al langer) of vanwege wazig antroposofisch gedachtengoed (dat komt steeds meer voor) of uit argwaan tegen de overheid (dat is sinds corona flink toegenomen) besluiten om hun eigen kind niet in te laten enten, verhogen ze daarmee bewust het risico voor alle baby’s in de kinderopvang om toch kinkhoest of mazelen te krijgen. En dat, terwijl er al 60 jaar lang geen enkel bewijs is dat deze kinderprikken schadelijk zijn voor de ontwikkeling van je kind.

Dat je voor je eigen kind de gok neemt dat het ernstig ziek kan worden of zelfs kan overlijden aan mazelen of kinkhoest is nog tot daar aan toe. Want, eerlijk is eerlijk, dat risico is relatief klein. En dat er nu toevallig vier baby’s in één jaar aan kinkhoest overleden zijn, lijkt mij eerder te verklaren als een logische schommeling dan de start van een strukturele toename. Dat laatste is pas zo als er twee of drie jaar achter elkaar meerdere kinderen aan kinkhoest overlijden. Maar dat ouders hun kind vier jaar lang (van 0 t/m 3) lang ongevaccineerd laten rondlopen in de kinderopvang, zodat het alle baby’s die daar ook zijn, aan besmetting bloot stelt, lijkt mij ethisch onverantwoord. Zeker voor christenouders.

Dus ik snap kinderdagverblijven wel die ongevaccineerde kinderen van boven de 1 jaar en baby’s van ongevaccineerde ouders willen weigeren. Want voorkomen is beter dan genezen. Dan is er geen sprake van vaccinatieplicht of vaccinatiedwang, maar worden ouders geconfronteerd met de consequentie van hun eigen principiële keuze. Als het goed is, heeft men het er dan voor over dat hun kind niet toegelaten wordt bij een kinderdagverblijf waar men kiest voor een vaccinatiegraad van 95%. En vindt men het niet erg om 10 kilometer verderop hun zoon of dochter naar een opvang te brengen waar 80% van de kinderen ongevaccineerd is. Een goed voorbeeld daarvan is kinderopvangorganisatie ‘Berend Botje’ in Noord-Holland. Daar worden geen ongevaccineerde kinderen die ouder zijn dan 14 maanden toegelaten op locaties waar ook baby’s tot 14 maanden opgevangen worden.

Dat beleid zou algemeen moeten worden ingevoerd. Want ook al geeft volgens het RIVM een vaccinatiegraad van 95% alleen maar groepsbescherming binnen grote mensenmassa’s en is het geen garantie voor kleinere groepen mensen zoals binnen de kinderopvang – iedereen begrijpt dat, wanneer er steeds meer ongevaccineerde ouders en kinderen rondlopen, de periodes van grotere uitbraken steeds korter zullen worden, ook binnen kleinere groepen kinderen.

Daarom lijkt het mij onjuist om te zeggen, zoals bv. het Nederlands Dagblad op 22 maart als mening van de hele krant poneerde, dat er sprake is van “een ramkoers vanuit de overheid” wanneer men, zoals de VVD voorstelt, “mensen de vrije vaccinatiekeuze wil ontnemen, als zij hun kind tenminste naar de opvang willen brengen.” Jammer dat ook de ChristenUnie en de SGP deze opvatting zijn toegedaan, waarbij Mirjam Bikker zelfs woorden als “liberale dwingelandij” gebruikte.

Wat je leest en hoort is, dat veel ouders hun kinderen de eerste 14 maanden thuishouden, omdat ze bang zijn dat er teveel niet-gevaccineerde kinderen naar de opvang gaan. Die laatste categorie (11% van de ouders) wordt nu in bescherming genomen tegen een grote meerderheid (89% van de ouders) die graag hun kinderen zo veilig mogelijk naar de opvang laten gaan. Dat is omgekeerde wereld. Jammer dat er zoveel begrip is voor ouders die op basis van een algemeen gevoel van onbehagen het bewezen effect van kindervaccinaties ontkennen en gedreven door een gevoel van egoïstische autonomie geen rekening willen houden met de zorgen die andere ouders zich maken.

Ik preek regelmatig op zondagmiddag uit de Heidelbergse Catechismus. Daar staat in Zondag 40: ‘Ik mag mijzelf (en anderen) geen letsel toebrengen en evenmin mijzelf (en anderen) moedwillig in gevaar begeven, maar ik zal mijn naaste liefhebben en zijn schade zoveel mogelijk voorkomen.’ Bewust je kind niet laat vaccineren is daarom schuldige nalatigheid.

Deze blog verscheen eerder als opiniestuk onder de titel “Onbegrijpelijk dat christenen zich verzetten tegen een vaccinatieplicht’ op CVandaag. Die kop gaf de redactie aan mijn artikel. Zelf ben ik er minder gelukkig mee, omdat er geen sprake is van een afgedwongen vaccinatieplicht als kinderdagverblijven (in mijn ogen terecht) alleen gevaccineerde kinderen willen toelaten.

Twee andere blogs over hoe christenen in het verre en in het recente verleden over vaccinatie dachten:

Christenen over vaccineren – drie posities en iemand die van ‘nee’ naar ‘ja’ging

Vaccinatie – een geloofskeus zonder (overheids)dwang

NPV laat echte transgenders pastoraal in de kou staan met eenzijdige brochure

Noem woorden met ‘gender’ erin, zoals ‘genderdysforie’ en ‘transgender’, en een grote groep orthodoxe christenen, vooral uit reformatorische en evangelische hoek, wijst ongenuanceerd elke vorm van transitie (in gewoon Nederlands: ‘ombouwen’) af. De twee telkens weerkerende argumenten daarbij zijn 1/ de hele genderdiscussie is een linkse, woke-achtige hype waardoor veel kinderen en tieners onzeker gemaakt worden over hun geslacht en identiteit; en 2/ God heeft mensen lichamelijk als man of vrouw geschapen, dus dat scheppingsgegeven moet je onder alle omstandigheden aanvaarden. En dus laat de Gereformeerde Bond in zijn brochure “Genderdysforie” van 2021 weten, “grote ethische bezwaren tegen medische transitie van transgenders’ te hebben en ben je als pastor “geroepen tegenwicht te bieden en het ‘zachte nee’ ter overweging te geven als de weg die God van ons kan vragen”, omdat er “van patiënten in de problematiek van genderdysforie deugden worden gevraagd als aanvaarding, vertrouwen (op Gods leiding en nabijheid), volharding, geduld, moed (om de situatie onder ogen te zien), hoop (op Gods genadige nabijheid en zijn heerlijke toekomst, waarbij er geen genderdysforie meer is.”

Begin 2023 bracht ook de Nederlandse Patienten-Vereniging een brochure uit over dit onderwerp, met als titel M-V-X-Y en als ondertitel Over geslacht en gender, identiteit en cultuur.

Op zich is het een heldere brochure. Vooral, omdat er duidelijk stelling genomen wordt tegen de genderideologie die de laatste jaren in de maatschappij enorm gestimuleerd wordt en heel veel kinderen en jongeren in verwarring brengt, terwijl het overduidelijk niet matcht met het biologische gegeven dat 99,8% van alle mensen biologisch als man of als vrouw geboren wordt (nog geen 0,2% wordt als ‘intersekse’ geboren – bron Wikipedia). Van die 99,8% heeft een heel klein gedeelte genderdysdorie: men voelt al vanaf heel jonge leeftijd, dat men in het verkeerde lichaam is geboren. Volgens de DSM-5, het handboek voor psychiatrie, is dat bij 10 op de 100.00 jongens en 3 op de 100.000 meisjes het geval. In de NPV-brochure wordt daarbij vermeld, dat hiervoor een biologische oorzaak is: de hormoonhuishouding is in een kritische fase van de foetus verstoord: het testosteron is ontoereikend of de foetus is hier ongevoelig voor.

Daarna wordt in de brochure vooral benadrukt hoe groot de druk van de trans-lobby is op onze samenleving, en dat daardoor onzekere jongens en meisje in hun (pre-)pubertijd wordt wijsgemaakt dat ze in het verkeerde lichaam zitten. “De genderideologie zorgt voor een nieuw type transgender” staat in één van de koppen van de brochure. Daar ben ik het helemaal mee eens.

Ook wordt er gewezen op de ingrijpende gevolgen van een geslachtstransitie, en dat daarmee lang niet alle psychische moeiten worden opgeheven. Ook dat deel ik met de NPV-schrijvers.

Maar als aan het eind van de brochure de Bijbel aan het woord komt, wordt vooral benadrukt, dat God ons geschapen heeft als man en vrouw: “onze lichamen zijn een uitdrukking van grote schoonheid waarbij God de architect is.” En dus vindt de NPV: “Het transformeren van een vrouwenlichaam naar een mannenlichaam (of andersom) is niet wat God beoogt met zijn schepping en is geen begaanbare weg.” Er wordt wel verwezen naar de gevolgen van de zondeval, maar die gebrokenheid mag je niet gebruiken om je lichaam, dat uniek geschapen is, via “medisch ingrijpen (…) naar eigen inzicht of verlangen te ‘herscheppen’.”

Als kerk en medechristen heb je daarbij de taak iemand met genderdysforie te helpen “ons lichaam niet af te wijzen of te veranderen, maar ons lichaam te aanvaarden als een geschenk van onze Schepper”. Zo kunnen we “van betekenis zijn door iemand met genderonzekerheid houvast te geven (…) om -met vallen en opstaan en soms in een levenslange strijd-  van zichzelf en van zijn of haar lichaam te (leren) houden. Er kan ontspanning uitgaan als je de biologische werkelijkheid durft te aanvaarden als van God gegeven. (…) Dat kan je helpen met spanning en gebrokenheid om te gaan.”

En na deze laatste woorden eindigt de brochure nog met de bijbeltekst uit Genesis 1 vers 27 en 31: En God schiep de mens naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zag al wat Hij gemaakt, en zie, het was zeer goed.

Ik word hier erg verdrietig van en ook echt boos om.

De NPV erkent dat er een kleine groep mensen is, die echt te maken hebben genderdysforie: ze zijn in het verkeerde lichaam geboren en hebben te maken met een geweldig diep conflict tussen lichaam en psyche. Ook dat is een gevolg van de zondeval. En dat kun je op twee manieren oplossen: door de psyche aan het lichaam aan te passen. Of andersom: door in transitie te gaan.

Het eerste heeft, denk ik, nog steeds de voorkeur. Maar het laatste is sinds een jaar of 40 ook mogelijk. En, als je het als christen bekijkt, ook een legitieme optie. Prof. dr. J. Douma wees daar in de jaren ’90 van de vorige eeuw al op in twee publicaties.

Maar blijkbaar vinden veel reformatorische en evangelische christenen, zoals uit de publicaties van de Gereformeerde Bond (een ‘zacht’ nee) en Bijbels Beraad en nu ook de NPV (beiden een ‘hard’ nee) blijkt, dat verontrustende maatschappelijke ontwikkelingen alleen maar tegengegaan kunnen worden door op bijbelse gronden elke vorm van transitie te verbieden met een beroep Gods schepping. Daarbij wordt niet meegenomen dat de verstoring na de zondeval op alle gebieden even desastreus is. En – heel opmerkelijk, vertrouwde een goede kennis uit de Gereformeerde Bond mij toe – wordt in kringen waar de lichamelijkheid altijd een hele lage waardering kreeg (want het gaat uiteindelijk om het behoud van de ziel) nu opeens het door God gegeven lichaam met stip boven de door God gegeven psyche gesteld. Dat zou wel eens kunnen zijn, omdat men ‘psyche’ interpreteert als ‘gevoel’. Daarmee komt het in de hoek van ‘subjectief’, tegenover het ‘objectieve’ en creatuurlijke van het lichaam. Maar zowel het lichaam als de psyche (geest / ziel) zijn door God geschapen. Ze horen allebei bij de creatuurlijke werkelijkheid. Zo denkt ook de christelijke filosofie van de Wijsbegeerte der Wetsidee daarover. Daarnaast heb je het gevoel. Dat is hoe je persoonlijk subjectief je lichaam en je psyche ervaart. Dat je heel voorzichtig moet zijn om op basis van je gevoel allerlei beslissingen te nemen als het om dit onderwerp gaat, is een meer dan terecht standpunt.

Maar wanneer je zegt dat het altijd tegen Gods bedoeling ingaat wanneer iemand ervoor kiest om in transitie te gaan om lichamelijk te worden wat hij/zij al jarenlang diep van binnen is (en dus niet alleen maar: hoe hij/zij zich voelt): dat vind ik onbarmhartig naar medemensen en medechristenen toe die er echt mee worstelen dat ze in het verkeerde lichaam geboren zijn. Eén van hen, geboren als Lidy, gaat al meer dan twintig jaar als Johan door het leven. Vlak na zijn transitie gaf hij een interview in het Dagblad van het Noorden. Daarin zei hij o.a.: “Dat het lichaam van een hogere orde is dan de psyche wil er bij mij niet in.” Zijn verhaal en nog veel meer informatie over dit onderwerp is te vinden op de site www.christengenderdysforie.nl, die net als de artikelen van prof. Douma door de NPV en Bijbels Beraad volstrekt genegeerd worden in de literatuurlijst.

Sterker nog: op het verzoek om de twee evenwichtige, informatieve publicaties van prof. J. Douma ook op de website van Bijbels Beraad te plaatsen, werd als volgt gereageerd: “Onze website is voor Bijbelgetrouwe toerusting voor kerken en christenen. Het is dus niet bedoeld als forum voor allerlei opvattingen. Uit onze artikelen heeft u terecht geconcludeerd dat wij de opvatting van professor Douma, zoals hij die in de jaren tachtig en negentig ventileerde, niet delen.” Geharnaste taal dus, die geen enkele ruimte laat voor genuanceerde meningen. Met een keihard ‘nee’ wordt de ziel volstrekt onderworpen aan het lichaam en is een christen die toch voor transitie kiest ontrouw aan de Bijbel, omdat hij zich laat leiden door allerlei wind van leer.

Wat dat betreft is de literatuurlijst in de brochure van de Gereformeerde Bond evenwichtiger: Douma mist weliswaar, maar de website ‘christengenderdysforie’ wordt wel genoemd, evenals de bijdrage van prof. dr. Martin den Heijer (lid van de CGK) in het gereformeerde tijdschrift Kontekstueel (jrg. 34, nr. 3, jan. 2000).

Een evenwichtige christelijke visie op genderdysforie, transgender en transitie (deel 2)

In deel 1 van dit drieluik over dit onderwerp schreef ik in de inleiding, hoe jammer het is dat in orthodox-christelijk Nederland de evenwichtige visie van prof. dr. J. Douma niet eens meer genoemd wordt. Zowel de Gereformeerde Bond in 2021 als de Nederlandse Patiënten Vereniging in 2023 wijzen elke vorm van transitie als onbijbels af. Daarmee stellen zij het lichaam van de mens boven de ziel van mens en doen zijn geen recht aan de desastreuze gevolgen van de zondeval.

In 1993 schreef Douma, binnen heel de gereformeerde alom gewaardeerd als zeer bijbelgetrouw ethicus, hier al veel genuanceerder over. Hij had het, zoals iedereen in die tijd, over ‘transseksuelen’, maar introduceerde binnen de gereformeerde wereld toen al de termen ‘genderdysforie’ en ‘genderidentiteit’. In zijn boek ‘Seksualiteit en huwelijk’ (deel 6 in de reeks ‘Ethische Bezinning) schreef hij uitvoeriger over dit onderwerp (blz. 12-19). En in 1997 legde hij in zijn ‘Medische ethiek’ nogmaals zijn op de Bijbel gebaseerde visie over dit onderwerp neer (lees hier)

Wat hieronder volgt is de paragraaf uit ‘Seksualiteit en huwelijk’, inclusief alle noten.

Transseksualiteit

De term transseksualiteit kan de indruk geven, dat er sprake is van een seksueel probleem. Maar het is een identiteitsprobleem. De transseksueel vertegenwoordigt een extreme vorm van wat wij gender-dysforie noemen, d.w.z. hij voelt zich diep ongelukkig omdat hij niet in staat is als lid van het geslacht (‘gender’) te leven waartoe hij biologisch lijkt te behoren. Wat een transseksueel lichamelijk lijkt te zijn, komt niet overeen met hoe hij zich psychisch voelt. Hij heeft een afkeer van het eigen lichaam, met name van zijn geslachtsorganen, die hij niet als z’n eigen organen kan aanvaarden. Een sterk verlangen drijft hem om lichamelijk anders te zijn. Evenals niet-transseksuelen ervaart de transseksueel zijn (psychische) gender-identiteit als iets authentieks, als onvervreemdbaar, iets waaraan niet te tornen valt. Het zou een ontkenning van zichzelf zijn als hij die eigen gender-identiteit opgaf.[2]

Misschien komt nergens duidelijk uit dan in het verschijnsel van de transseksualiteit, hoe een mens verlangt te zijn wie hij (zij) is: man of vrouw. Wat is er met de transseksueel aan de hand? Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Hij beleeft zichzelf als man of vrouw, maar leeft in een lichaam dat het omgekeerde veronderstelt. Volgens een recente schatting zou transseksualiteit voorkomen bij 1 op de 12.900 mannen en bij 1 op de 20.400 vrouwen.[1]

Er zijn pogingen gedaan transseksualiteit te verklaren. Een nieuwe theorie veronderstelt, dat de differentiatie van man of vrouw in de hersenstructuur anders kan zijn dan de uiterlijke geslachtskenmerken aanwijzen. Deze hersendifferentiatie zou pas afgesloten worden tussen het tweede en vierde levensjaar. Maar evenals voor homoseksualiteit is er (nog) geen overtuigend antwoord gegeven op de vraag naar de oorsprong van transseksualiteit.

Duidelijk is in elk geval dat de moeite buitengewoon groot is.[3] Gelet op wat ik hierboven over het ingrijpende onderscheid tussen man en vrouw reeds gezegd heb, is dat ook heel begrijpelijk, hoe onmogelijk het ons ook kan vallen de nood van een transseksueel na te voelen. Een mens wil zijn wat hij is, man of vrouw. Gender-identiteit is wezenlijk voor ons. En daarom ligt het voor de hand dat de ravage geweldig moet zijn. Sommige mensen hebben de vaste overtuiging dat ze man of vrouw zijn, terwijl ze in een lichaam wonen dat daar niet aan beantwoordt.

In transseksualiteit hebben we met een ander verschijnsel te maken dan homoseksualiteit is. Een homofiel heeft geen afkeer van zijn (haar) eigen lichaam, een transseksueel heeft dat wel. Evenmin is de transseksueel te vergelijken met een travestiet[4], die er behagen in schept zich in de kleren van het andere geslacht te steken. Want ook de travestiet kent niet de haat tegen het eigen lichaam.

Het probleem van de transseksueel reikt kennelijk heel diep. Het verschijnsel is waarschijnlijk van alle tijden[5]. Het is in verschillende culturen aanwezig.[6] Wie de nood van de transseksueel enigermate peilt, voelt aan hoe dwaas het zou zijn wanneer we tegen zo iemand gingen zeggen: “U bent toch mens; is het nu zo belangrijk als mens een uitgesproken man of vrouw te zijn?” Het man- of vrouw-zijn is immers niet van secundaire betekenis. Het ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ moeten we niet als een bijvoeglijk naamwoord opvatten dat gemist kan worden, terwijl dan het zelfstandig naamwoord ‘mens’ z’n zelfstandigheid best kan behouden. Zo’n veronderstelling past misschien in verhalen over androgyne wezens, maar loopt te pletter op de praktijk en zeker op de nood waarin transseksuelen ons laten delen.

Tot voor kort was men van mening dat transseksuelen psychisch zwaar gestoorde mensen waren, voor wie dan ook psychiatrische hulp nodig was. Maar dergelijke behandelingen brengen, naar het lijkt, geen baat. En daarom de vraag: als het gender-gevoel onwrikbaar blijkt, mag er dan nagedacht worden over de vraag of een lichamelijke reparatie – hoe gebrekkig die altijd ook zal zijn[7] – niet aan te bevelen is? Men heeft geprobeerd de psyche bij het lichaam aan te passen, zonder succes. Mag ook het om gekeerde: het lichaam bij de psyche aanpassen?

Veel transseksuelen hebben intussen via plastische chirurgie een geslachtsverandering ondergaan, nadat ze eerst geruime tijd met een hormonale therapie op hun nieuwe situatie zijn voorbereid. De uitwendige geslachtsorganen worden verwijderd, terwijl de lichamelijke kenmerken van het bij de persoon passende geslacht zo goed als dat mogelijk is, worden aangebracht[8].

Uiteraard is dit een diep ingrijpende operatie; zó ingrijpend, dat de vraag terecht gesteld wordt, of we geen legitieme grens gepasseerd zijn.

Duidelijk is dat men niet tot een dergelijke operatie kan over gaan, of het moet vaststaan, dat we te maken hebben met a) een grote nood, b) een psychiatrisch niet te verhelpen stoornis en c) een operatieve geslachtswisseling die baat brengt.

Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, hier met stelligheid te antwoorden. Ik kan alleen zeggen dat de literatuur over het onderwerp mij bevestigd heeft in mijn aanvankelijk reeds ingenomen standpunt[9].

Het lijkt mij evident dat de nood van de transseksueel groot is. De gedachte dat we te maken zouden hebben met een gril van deze tijd, waarin alles moet mogen, vind ik een voorbijgaan aan deze zeer diepe nood[10]. Het is ook niet billijk geslachtsverandering als een symptoom te zien van een maatschappij voor wie gezondheid tot een cultus geworden is[11]. Wat de mogelijkheden van psychiatrische hulp betreft: ik ga af op het oordeel van deskundigen dat psychiatrische behandeling niets oplevert. Tenslotte maak ik uit interviews en enquêtes op, dat veel transseksuelen voor hun operatie dankbaar zijn en niet meer terug zouden willen naar hun oude situatie[12].

Nu kan men tegenwerpen dat God ieder van ons geschapen heeft, en wel zé als we lichamelijk zijn. Deze tegenwerping snijdt echter geen hout. Wie zegt dat God ons zus of zo geschapen heeft en er stilzwijgend mee bedoelt, dat we dan ook zo in de wereld moeten blijven als we erin gekomen zijn, vergeet dat bij veel kinderen na (en tegenwoordig soms al voor) hun geboorte wordt ingegrepen om hun leven mogelijk of dragelijk te maken. Zo’n operatie kan ook met de geslachtsbepaling te maken hebben. In gevallen van hermafroditisme[13] maken we geen bezwaar tegen een corrigerende operatie.

Wij kunnen ingrijpen zonder dat we daarmee ontkennen dat God de mens op een onderscheiden manier als man of vrouw geschapen heeft. Dat is uit Genesis 1,27 helder als glas. God heeft de mens niet transseksueel geschapen, met een lichaam dat haaks staat op de ziel. Maar de mens is wel in zonde gevallen, waardoor een ravage werd veroorzaakt, die zelfs een zó basaal gegeven als de mens als man of vrouw, niet onaangetast heeft gelaten. De vraag is nu, of wij daarop mogen ingrijpen, zoals we ook proberen andere handicaps zoveel mogelijk te repareren.

Wij maken dus onderscheid tussen Gods goede schepping en deze door de zonde verstoorde wereld. Als God zelf ons de middelen aanreikt om ziekte en handicaps weg te nemen, of de moeite ervan te verzachten, mogen wij er gebruik van maken. De vraag blijft dan of dat ook voor transseksualiteit kan gelden.

Ik heb al opgemerkt dat we hier met een grenssituatie te maken hebben. Het is geen kleinigheid met een verzoek om geslachtsverandering in te stemmen. Maar het is evenmin een kleinigheid zo’n verzoek bij voorbaat met een simpel beroep op Genesis 1 af te wijzen. De vrijmoedigheid ontbreekt mij om met de bijbel in de hand transseksuelen en hun helpers te veroordelen, wanneer zij tot geslachtsverandering overgaan.

Dat men moet weten wat men doet, is ook de hulpverleners duidelijk. De voorbereidingstijd van een operatie is lang, om zekerheid te krijgen dat de transseksueel bij z’n voornemen blijft en zich bewust is wat er aan zo’n operatie vastzit. Ook moet hij niet de illusie koesteren dat hij in zijn verdere leven niet meer gehandicapt zou zijn.

Wie de operatieve ingreep principieel niet afwijst, neemt het standpunt in dat het man- of vrouw-zijn niet zonder meer bepaald is door lichamelijke kenmerken: heeft iemand mannelijke geslachtsorganen, dan is hij man; heeft iemand vrouwelijke geslachtsorganen, dan is zij vrouw. In veruit de meeste gevallen is dat zo. Maar er zijn helaas uitzonderingen. De mens is meer dan zijn lichaam en dat meerdere kan ons in deze gestoorde wereld soms zelfs tot de conclusie brengen dat hij een ander is dan zijn (haar) lichaam doet vermoeden. Er is in dat geval sprake van een incongruentie tussen lichaam en ik-besef[14]. De mens heeft een lichaam, maar hij is meer dan zijn lichaam. Zijn ‘ik’ valt er niet mee samen. Psychische verschijnselen moeten evenzeer in rekening gebracht worden als de fysieke om tot een volledig beeld te komen van wie de mens is.

Ook christenen kunnen met transseksualiteit problemen hebben, zelfs zo dat zij het leven nauwelijks meer aan kunnen en met zelfmoordplannen rondlopen. Er is tot nu toe weinig gedaan om hen in hun nood met een verantwoord christelijk advies te helpen. Zo’n advies is niet eenvoudig en waarschijnlijk ook moeilijk eenstemmig te geven[15]. Ook voor mij blijven er vragen, al kan ik operatieve geslachtsverandering op grond van Schriftgegevens niet zonder meer afwijzen. Aangenomen dat ik daarin juist oordeel, dan nog blijven er genoeg ethische moeiten over. Kan iemand die van geslacht veranderd is, ook aan een huwelijksrelatie denken? Wat voor ravage veroorzaakt het niet, wanneer transseksuelen die getrouwd geweest zijn en soms kinderen hebben, na een operatie weer een huwelijk aangaan? Het leed is niet alleen groot bij transseksuelen, maar zeker ook bij hun familieleden.

Het zal al winst zijn wanneer wij in christelijke kring het probleem eerlijk onder ogen zien en nadenken over de hulp die aan transseksuelen geboden kan worden. Zij zouden dan gericht hulp kunnen vragen bij hen van wie zij in hun nood allereerst hulp mogen verwachten: hun eigen broeders en zusters in Christus.


[1] L.G.J. Gooren in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1992, no. 39, 1895. Opvallend is dat dezelfde schrijver in Medisch handelen op bestelling, in L.G. Thijs e.a., Veranderende ethiek in de geneeskunden? Voordrachten ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. C. van der Meer, Amsterdam 1987, 14, nog veel lagere getallen noemde: 1:40.000 mannen en 1:100.000 vrouwen.

[2] Gooren, Medisch handelen op bestelling, 12

[3] Een goede indruk van de nood van transseksuelen en van hun familieleden geven R. van Leeuwen, I. Dakman, G. Nijsten in Hij, anders zij. Over transseksualiteit, Rijswijk 1992

[4] Tra(ns)vestitisme is de onweerstaanbare dragen zich geregeld (maar zelden permanent) te kleden en op te maken overeenkomstig de wijze van de andere sekse, aldus G.A. Ladee in Grote Winkler Prins8, dl. 22, Amsterdam 1983, s.v.

[5] In R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam II, Amsterdam 1967, 106vv, wordt van een vrouw verteld, dat zij als man dienst genomen had in het leger. Later trad zij zelfs in het huwelijk, maar werd na de huwelijksnacht als vrouw ontmaskerd. In tegenstelling tot wat Evenhuis vermoedt (een geval van homoseksualiteit), denk ik dat hier sprake is geweest van een transseksueel. Gooren wijst op meisje die vroeger als matroos gingen varen, op mannen die in een nonnenklooster trokken, terwijl in medische situaties, of na de dood bij het opbaren, bleek dat betreffende personen biologisch van het andere geslacht waren, a.w., 18.

[6] Gooren schrijft dat in het boeddhistische Birma de transseksueel beschouwd wordt als een bezetene (zonder daardoor een paria te worden). Een vrouwelijke geest heeft bezit genomen van een mannenlichaam, iets waaraan niets te veranderen valt. “Het is niet verkeer en het is niet goed, het is zoals het is”,  Medisch handelen op bestelling, 19.

[7] Gooren: “Het is onjuist te stellen dat transseksuelen aldus te genezen zijn. Veeleer dringt zich een parallel op met andere gebieden van geneeskundig handelen waar door de behandeling het basisprobleem niet fundamenteel wordt opgelost, maar wel een meer dragelijke vorm van leven wordt bereikt”, ar. Ned. Tijdschr. Voor Geneeskunde 1992, 1895. Zie ook L.G.J. Gooren (ed.) Transseksualiteit, Alphen a.d. Rijn 1986.

[8] Voor resultaten van de transformatie, zie A.J. Kuiper, Transseksualiteit. Evaluatie van de geslachtsaanpassende behandeling, Utrecht 1991, en J.J. Hage, From Penisplastica Totalis to Reassignment Surgery of the External Genitatlia in Female-to-Male Transsexuels, Amsterdam 1993.

[9] Reeds in mijn artikel Van lichaam veranderen, in Nederlands Dagblad (Variant) van 30 januari 1988. Kritiek daarop leidde ertoe dat ik het artikel terugnam, om mij eerst verder in de materie te verdiepen.

[10] Zie ook M. Valenkamp, De problematiek van transsexualiteit en operatieve veranderingen aan het menselijk lichaam vanuit wijsgerig-antropologisch en ethisch perspectief, in Koers. Bulletin vir christelike wetenskap, Potschefstroom, 56e jg. (1991), 395. Ik kan het niet eens zijn met Oliver O’Donnovan, die in zijn mij veelszins sympathieke boekje Begotten or made?, Oxford 1984, met kritische opmerkingen over het huidige sociale klimaat de nood van transseksuelen relativeert. Gender-dysforie beschouwt hij als “induced primarly by social influences”.  Zie a.w., 18vv. Mijn vraag: creëren dergelijk invloeden de transseksuele gevoelens, of versterken ze die alleen maar?

[11] G. Manenschijn in Mijn linkerhand is goed genoeg, Baarn 1993, 28vv. In feite bestrijdt hij zelf reeds deze visie, door geslachtsverandering bij transseksuelen toch niet te veroordelen: “Ik wil aanvaarden dat dit de enige mogelijkheid is om hen een beetje minder ongelukkig te maken.” Als dat zo is, kunnen we deze zaak beter buiten beschouwing laten in een betoog, waarin Maneschijn (terechte) kritiek uitoefent op het moderne spreken over gezondheid in religieuze termen.

[12] Gooren, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1992, 1895, schat het percentage spijtoptanten op 1,5%.

[13] Onder hemafroditisme verstaat men in de geneeskunde het uitzonderlijk verschijnsel dat menselijke individuen zowel eierstokweefsel als zaadbalweefsel bezitten. Het genetisch geslacht kan mannelijk of vrouwelijk of wellicht mozaïek zijn, Grote Winkler Prins8 dl 11, Amsterdam, s.v.

[14] Zie Valenkamp, a.w., 400v, gebruik makend van christelijk-wijsgerige gedachten van H. Dooyeweerd: de diepere identiteit, welke in de zelf-heid beleefd wordt, is een trans-functionele, het is het zich een-en-dezelfde-weten in en boven alle kosmisch-tijdelijke zinfuncties. Ook een genderdysfore mens bezit dit ‘zich een en dezelfde weten’, ondanks de lichamelijke incongruentie.

[15] Ethici van christelijke huize hebben zich nog weinig over het probleem uitgelaten. J.A. Heyns, Teologiese Etiek II/1, Pretoria 1986, 160v, schrijft er aarzelend over. Eerst schrijft hij dat de geslachtelijke identiteit toch niet door de aanwezigheid van geslachtsorganen bepaald wordt. Enkele regels verder lezen we dat de betrokken arts moet vaststellen welke geslachtseigenschappen dominerend zijn, om desnoods door operatief ingrijpen iemand meer man of meer vrouw te doen zijn.

Een evenwichtige christelijke visie op genderdysforie, transgender en transitie (deel 1)

Professor dr. Jochem Douma was zijn tijd ver vooruit. Als één van de eerste christelijke ethici schreef hij al in 1988 over de problematiek van transgenders, in die tijd nog ‘transseksuelen’ genoemd (lees hieronder). In 1993 schreef hij hier nogmaals over en introduceerde bij veel gereformeerden voor het eerst de termen ‘genderdysforie’ en genderidentiteit (lees hier). Weer vier jaar later, in 1997, schreef Douma uitgebreid over wat hij noemde transseksuele operaties in zijn lijvig boekwerk Medische ethiek. In alle publikaties was hij van mening, dat er bijbels gezien geen principiële bezwaren tegen geslachtsveranderende operaties zijn aan te dragen. Als de gevolgen van de zondeval zo ingrijpend zijn, dat sommige mensen een lichaam hebben dat haaks staat op hun ziel, is het legitiem om het lichaam aan te passen aan de psyche als daarmee een dragelijker vorm van leven wordt bereikt – aldus Douma. Want het lichaam is niet per definitie van hogere orde dan de psyche.

Helaas wijst 35 jaar na Douma’s eerste publikatie hierover een groot deel van orthodox-christelijk Nederland nog steeds geslachtsveranderende operaties af bij transgenders die vanaf hun jongste jeugd lijden aan genderdysforie en daarom na rijp beraad weloverwogen voor transitie kiezen. Zowel de Gereformeerde Bond binnen de PKN in hun brochure ‘Genderdysforie – Een pastorale handreiking voor kerkenraden over de omgang met transgenders’ uit 2021 als de Nederlandse Patiënten Vereniging (ook wel: NPV – Zorg voor het leven) in hun in 2023 verschenen brochure ‘M-V-X-Y – Over geslacht en gender, identiteit en cultuur’ vinden, dat de psyche zich altijd moet aanpassen aan het door God bij de schepping gegeven lichaam. “Het transformeren van een vrouwenlichaam naar een mannenlichaam (of andersom) is niet wat God beoogt met zijn schepping van man en vrouw en is geen begaanbare weg.” (NPV blz. 33). Als kerk is men “geroepen tegenwicht te bieden en het ‘zachte nee’ ter overweging te geven” (GB, blz. 54). Van christenen die persoonlijk te maken hebben met en lijden onder “worden in de problematiek van genderdysforie deugden gevraagd als aanvaarding, vertrouwen (op Gods leiding en nabijheid), volharding, geduld, moed (om de situatie onder ogen te zien), hoop (op Gods genadige nabijheid en zijn heerlijke toekomst, waar geen genderdysforie meer is).” (GB, blz.48). Wat hier gebeurt is een verabsolutering van het door God geschapen lichaam, terwijl de identiteit van de mens als beeld van God toch overduidelijk meer is dan zijn of haar lichaam.

In beide brochures wordt niet eens verwezen naar de visie van Douma, die in jaren ’80 en ’90 toch een van de meest geciteerde en gerespekteerde ethische deskundige was binnen heel de breedte van de gereformeerde gezindte. Daarom leek het mij goed om ze alledrie hier volledig te plaatsen. In 1988 was Douma nog aarzelend – hij trok zijn artikel in. In 1993 liet hij weten dat hij, na zich nog meer in de materie verdiept te hebben, nog steeds achter zijn aanvankelijke standpunt stond. En in 1997 geeft hij, als het ware afsluitend, nogmaals uitvoerig en bijbelse onderbouwd zijn visie op genderdysforie en geslachtsveranderende operaties weer.

Vanaf hier volgt het artikel van prof. dr. J. Douma uit 1988

VAN LICHAAM VERANDEREN

Interseksuelen en transseksuelen

Elke keer als er een kind geboren wordt, moet dat aangegeven worden bij de burgerlijke stand. Bij die aangifte moet ook de ‘kunne’ van het kind opgegeven worden. Is het een jongen of een meisje? In veruit de meeste gevallen geeft dat geen enkel probleem, want de uiterlijke geslachtskenmerken zijn immers duidelijk genoeg.

Maar bij een kleine minderheid van de geborenen is die duidelijkheid er niet Wij hebben dan te maken met kinderen die we interseksueel noemen. Ze bezitten geslachtelijke kenmerken van beide seksen. Het komt daardoor voor dat iemand als meisje of jongen wordt grootgebracht, terwijl het eigenlijk toch van het andere geslacht is. Zo kent bijvoorbeeld de sportgeschiedenis vrouwelijke atleten die in werkelijkheid gefeminiseerde mannen waren.

In het geval van interseksualiteit kan iemand later nog van geslacht veranderen. Artikel 29 van het Burgerlijk Wetboek laat toe dat een ‘misslag’ bij het opgeven van het mannelijk of vrouwelijk geslacht te zijner tijd gecorrigeerd wordt. Dat kon tot voor kort niet voor een andere groep mensen, voor wie ik in dit ‘Moreel Beraad’ aandacht vraag. Het gaat over een groep die we geen interseksuelen, maar transseksuelen noemen.

Probleem en oplossing

Ook de transseksuelen vormen een hele kleine groep. Maar ze zitten met een heel groot probleem. Voor de eigenaardigheid die zich hier voordoet, hebben we pas in de laatste vijftien jaar oog gekregen. Wat is namelijk aan de hand? Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Is het een man, dan staat hij vreemd tegenover zijn lichaam. Uiterlijk vertoont hij duidelijk de mannelijke kenmerken; maar psychisch voelt hij zich helemaal een vrouw. Of omgekeerd: is het een vrouw, dan staat zij vreemd tegenover haar lichaam, dat duidelijk vrouwelijk is. Ouders van transseksuelen hebben bij de geboorteaangifte dus geen enkele moeite gehad het geslacht van hun kind op te geven. Maar op later leeftijd blijkt dat er iets bijzonders aan de hand is. Lichamelijk lijkt alles gewoon, maar psychisch groeit er een afkeer van eigen lichaam, terwijl er tegelijk een sterk verlangen aan de dag treed om lichamelijk anders te worden Men wil lichamelijk worden wat men psychisch is.

Om misverstand te voorkomen: een transseksueel is geen homofiel. Een homofiel heeft geen afkeer van z’n eigen lichaam, een transseksueel heeft dat wel. Een transseksueel is ook geen travestiet, die er een behagen in schept zich in de kleren van het andere geslacht te steken. Ook de travestiet heeft geen hekel aan eigen lichaam.

Wij hebben in de transseksualiteit met een heel apart verschijnsel te maken. Het woord wekt de indruk alsof het over een bepaald soort seksualiteit gaat. In werkelijkheid hebben we echter niet met een seksueel, maar met een identiteits-probleem te maken. De transseksueel heeft een lichaam dat niet bij hem past. ‘Ik zit in een verkeerd lichaam’, kan hij zeggen.

Valt daar wat aan te toen? Tot voor kort was men van mening dat transseksuelen psychisch zwaar gestoorde mensen waren, die dan ook psychiatrisch behandeld moesten worden. Maar dergelijke behandelingen brachten geen baat. Bovendien rees er steeds grotere twijfel of deze mensen psychisch wel gestoord waren. Zouden ze in plaats van een psychische geen lichamelijke behandeling nodig hebben? Men ging het omgekeerde proberen: pas de psyche niet aan bij het lichaam, maar het lichaam bij de psyche! De psyche is niet te veranderen, het lichaam wel. Probeer met operaties de mannelijke transseksueel zo vrouwelijk mogelijk en de vrouwelijke transseksueel zo mannelijk mogelijk te maken.

Vele honderden transseksuelen in Nederland hebben intussen via plastische chirurgie een geslachtsverandering ondergaan, nadat ze eerst geruime tijd via een hormonale therapie in het andere geslacht geleefd hebben. Daarna worden de uitwendige geslachtsorganen verwijderd, en poogt men met de plastische chirurgie de kenmerken van het andere geslacht, zo goed en zo kwaad als dat kan, aan te brengen.

De wet aangepast

Het was in 1982 dat ik voor het eerst met het probleem te maken kreeg. Het GPV vroeg mij om advies over het wetsontwerp dat toen was ingediend ‘ten behoeve van transseksuelen omtrent het wijzigen van de vermeldingen van de kunne in de akte van geboorte’. Met deze wet wilde de regering voortaan ook voor transseksuelen de mogelijkheid openen om van geslacht te veranderen. Dat kon niet op grond van het bestaande art. 29, omdat immers bij de geboorte terecht het mannelijk of vrouwelijk geslacht was ingevuld op grond van wat toen te constateren viel. Dat moest met een aanvulling op dit artikel, die het mogelijk maakte op grond van de latere psycho-somatische ontwikkeling alsnog een geslachtsverandering in de akte van geboorte aan te brengen.

In die aanvulling staat nu ongeveer het volgende: iedere Nederlander die de overtuiging heeft tot de andere kunne te behoren dan is vermeld in de akte van geboorte, en die lichamelijk aan het verlangde geslacht is aangepast (voor zover dit uit medisch oogpunt mogelijk en verantwoord is), kan de rechtbank verzoeken de vermelding van zijn geslacht in de akte van geboorte te laten wijzigen. Daarbij geldt dat de persoon a) niet gehuwd is en b) dat de mannelijke verzoeker geen kinderen meer kan verwekken en de vrouwelijke verzoeker geen kinderen meer kan baren.

Uit deze laatste bepaling kan men al lezen dat de (nieuwe) wet het huwelijk tussen man en vrouw respecteert. Wie van men vrouw wordt, omdat ‘hij’ feitelijk een ‘zij’ was, kan vervolgens niet meer als gehuwde met een zij samen (blijven) leven. Bovendien is door de geslachtsveranderende operaties uitgesloten dat een man die vrouw geworden is, nog kinderen verwekt, of een vrouw die man geworden is, nog kinderen baart. Zonder lichamelijk transformatie geen geslachtsverandering.

Na bestudering van de stukken heb ik destijds de GPV-fractie geadviseerd niet tegen te stemmen. Herinner ik mij goed, dan heeft het GPV dit ook niet gedaan, in tegenstelling tot de RPF die wel tegenstemde. Ik begrijp de moeite die het GPV, evengoed als de RPF, met deze zaak had. Ik proef die moeite ook uit vragen die mij over deze materie nogal eens gesteld worden.

Schepping en verstoring  

Een verpleegkundige wijst op Genesis 1:27, waar staat dat God man en vrouw geschapen heeft. Zij vindt dit een argument tegen geslachtsveranderende operaties. Ik geloof niet dat dit een overtuigend beroep op de Schrift is. Zonder twijfel kunnen we zeggen dat God de mens niet transseksueel geschapen heeft Waren er geen lichamelijke en psychische stoornissen ten gevolge van de zondeval opgetreden, dan hoefden we over ons onderwerp niet te praten. God heeft geen lichaam geschapen dat haaks op de ziel staat (transseksualiteit). Hij heeft een mens ook niet zo geschapen dat het twijfelachtig is of hij tot het ene of het andere geslacht behoort (interseksualiteit). Hij heeft de mens, mannelijk en vrouwelijk, gaaf geschapen.

Maar daarmee is niet gezegd dat de mensen ook vandaag gaaf ter wereld komen. Dat kan van niemand meer gezegd worden; maar het is wel heel duidelijk bij zwaar gehandicapt leven, waarvan niemand zal zeggen: zo heeft God dat met zijn schepping gewild. Was dat wel zo, dan mochten we ook niet proberen allerlei handicaps te verzachten of zelfs weg te nemen. Maar omdat wij onderscheid maken tussen Gods goede schepping en deze door de zonde verstoorde wereld, durven wij middelen te gebruiken die God zelf ons in deze wereld aanreikt om handicaps te bestrijden.

De vraag is nu of wij daarmee zover mogen gaan, dat geslachtsveranderende operaties geoorloofd zijn, in geval iemand psychisch een man of vrouw is, terwijl hij dat lichamelijk niet is. Ik moet op grond van wat ik gelezen en gehoord heb, constateren dat de nood bij deze mensen heel groot is. Ze hebben een afkeer van hun eigen lichaam.

Ik kan dan ook niet bestrijden met een beroep op Paulus’ woord dat niemand z’n eigen vlees haat, maar het juist voedt en koestert (Ef. 5:29). Inderdaad, dat merken we bij onszelf en bij vrijwel alle mensen om ons heen, zodat Paulus er best een algemene regel uit kan destilleren. Maar ook op deze regel zijn in onze verscheurde wereld uitzonderingen. In het programma ‘Rondom Tien’ van Henk Mochel hoorde ik een ‘vrouw’ zeggen (die inmiddels als ‘man’ was ingeschreven) dat ze tijdens een periode van zwangerschap gedacht had: ‘ik ben het niet’. We weten ook dat veel transseksuelen zelfmoord gepleegd hebben, omdat zij de moeiten niet meer aankonden. Anderen daarentegen, die via operaties van geslacht veranderden, hebben dit als een grote bevrijding ervaren. En als men daar niet naar verlangde, zou men de zware prijs van deze operaties vragen, stellig niet betalen. Geslachtsverandering is geen zaak die een specialist op een achternamiddag wel even voor z’n rekening neemt.

Als ik dat nu allemaal weet, op grond van welke bijbelse gegevens kan ik dan een afwijzing van geslachtsveranderende operaties funderen? Als ze er zijn, zal ik het doen; maar ik ken ze niet. Ik weet dat er veel nood is die niet kan worden afgeschud, bijvoorbeeld die van de homofiel die op andere manier geholpen moet worden dan met homoseksuele contacten. Maar moet een transseksueel met zijn moeiten blijven leven, als er verlichting door geslachtsverandering mogelijk is? IK durf dat niet voor mijn rekening te nemen.

Prof. dr. J. Douma – Nederlands Dagblad 30 januari 1988

Naschrift (februari 1988)

Op mijn artikel in Moreel Beraad over transseksualiteit heb ik, behalve twee reacties in deze krant, nog een aantal brieven ontvangen. Daarin trekt men soms conclusies uit mijn standpunt die ik zeker niet voor mijn rekening neem en die naar mijn overtuiging ook niet uit mijn artikel voortvloeien. Toch gaf ik kennelijk voor het trekken van zulke conclusies aanleiding. Bovendien moet ik uit de kritische reacties opmaken, dat het verschijnsel transseksualiteit door mij op té small basis bestudeerd was. Ik heb intussen meer gegevens ontvangen, die ik moet verwerken om tot een juister oordeel over transseksualiteit te komen.

Voor zover bekend ben ik de eerste die over dit onderwerp in onze kring nu iets geschreven heb. Voor een zo complexe zaak als waarmee we hier te maken hebben, is meer overleg met anderen nodig. Ik zou het ook op prijs stellen, wanneer ik contact kon opnemen met mensen onder ons, die met transseksualiteit heel direct te maken hebben.

Om alle misverstanden uit te sluiten, neem ik mijn artikel van 30 januari terug, met dank aan allen die mij met hun artikel of brief tot verdere studie hebben aangezet. Op een enkele, meer persoonlijke brief zal ik nog reageren.

J. Douma, Kampen

HOE BEN JE SOLIDAIR MET WIE ECHT AAN ENERGIE-ARMOEDE LIJDT?

Laatst hoorde ik, dat iemand uit solidariteit met de mensen die echt klem zitten vanwege de hoge prijzen voor gas en elektra in eigen huis de temperatuur van 17,5 naar 17 graden wilde laten gaan. Met als vraag erbij: wat is jullie oplossing om het toch nog een beetje warm te krijgen als ik thuis zit te werken?

Foto: Gerd Altmann (Geralt) – Pixabay

Toen ik de suggestie deed om de temperatuur gewoon op 19 graden te houden en op andere dingen te bezuinigen, zoals 1x per week vlees en 1x per maand minder uit eten en 1x per jaar minder op vakantie, kreeg ik als antwoord: de verwarming staat bij ons al een paar jaar op 17,5 graden en die andere dingen doen we ook al uit duurzaamheidsoverwegingen.

Hier kiest iemand voor vrijwillige warmte-armoede omdat er elders in het land mensen echt in energie-armoede leven. Dat is een vorm van solidariteit die op zich te prijzen is, maar volgens mij niet echt zinvol is. Geef toe: als iemand vanwege het klimaat en de ecologische voetafdruk  al heel milieubewust bezig is (de verwarming staat op 17,5 graden!) en de financiële situatie geeft geen reden om nog verder te bezuinigen op het energieverbruik – wat schieten de mensen die echt in de problemen zijn gekomen daar dan mee op?

OK, je kunt het bedrag dat je bespaart door de kachel een half graadje lager te zetten overmaken naar de Voedselbank. Maar voor de rest hou je er alleen maar zelf een goed en warm gevoel aan over (dat laatste alleen als je een extra trui en een paar wollen sokken aantrekt).

“Ik redde de arme die om hulp vroeg (…) en onthield hem nooit waar hij om vroeg.” (Job 29:12a en 31:16a)

Toen ik er nog wat dieper over nadacht kwam bij mij de vraag op: waarom voelt iemand die z’n kachel al op 17,5 heeft staan, zich geroepen om terug naar 17 te gaan? De gereformeerde ethicus Jochem Douma zei eens dat veel christenen die heel erg bewogen zijn met de nood in de wereld zich altijd een beetje schuldig voelen over het feit dat ze het zelf zo goed hebben. Hun valkuil is, zei hij, dat ze voortdurend vinden dat ze eigenlijk een té luxe leventje hebben. Als er dan een oproep komt om minder voor jezelf te leven, zijn zij de eersten die vinden dat ze inderdaad nog steeds in weelde leven en dat het nog wel ietsje minder kan. Wat je dan ziet, aldus Douma, is dat christenen die zich vrij onnadenkend overgeven aan het grote genieten hun consumptiepatroon van lekker eten, weekendjes weg, zomer- én wintervakantie, elk seizoen een nieuwe garderobe etc. etc. hun leefpatroon amper wijzigen, maar dat christenen die op dit vlak al heel bewust leven na zo’n oproep besluiten om het nog soberder aan te doen door hun ene vakantie een jaartje over te slaan of helemaal in tweedehands-kleding te gaan lopen. Want als je jezelf voortdurend vergelijkt met mensen die het veel slechter hebben dan jij, heb je het nog steeds beter als die ander, ook als je bijna niet meer op vakantie gaat, nooit iets nieuws koopt en je de verwarming nog een half graadje lager draait naar 17 graden. Volgens Douma raakt dan het bijbelse evenwicht tussen genieten van de zegeningen die God jou geeft en het aandacht geven aan de armen om je heen zoek. Net zoals trouwens het evenwicht zoek is wanneer iemand die zich christen noemt al z’n tijd en geld voor z’n eigen geluk en consumptie besteedt en z’n medemens afscheept met een fooi.

Gelukkig de mens met ontzag voor de HERE en met liefde voor zijn geboden. Rijkdom en weelde bewonen zijn huis en zijn rechtvaardigheid houdt stand, voor altijd. Gul deelt hij uit aan de armen, zijn rechtvaardigheid houdt stand, voor altijd, hij zal stijgen in aanzien en eer.  (Psalm 112:1,3,9)

Dus nee … ik geloof niet dat christenen uit solidariteit met degenen die echt in armoede leven vanwege de hoge gasprijzen hun verwarming één of een paar graadjes naar beneden moeten draaien. Daardoor raak je zelf in de kou en als je verder niets doet, laat je anderen in de kou zitten.

Wat helpt dan wel? Ik doe zomaar een paar suggesties.

1/ Geef royaal aan de Voedselbank of maak daar maandelijks een vast bedrag naar over.

2/ Als je zelf nog een vast contract hebt t/m 2024 en je weet dat inmiddels de helft van Nederland het dubbele betaalt voor gas en elektra, maak dan uit solidariteit een deel van jouw voordeel over aan de diakonie van je kerk.

3/ Kijk om je heen, vraag of mensen het nog redden en bied waar dat nodig is praktische hulp en steun aan.

4/ Doe het samen, dus motiveer bv. de diakonie van jouw kerk om het voortouw te nemen om in aktie te komen. Op Energiearmoede, inflatie en de diaconie – Kerkpunt is daarover meer informatie te vinden.

Als je bewust een aantal van deze vier dingen doet, hoef je je verwarming volgens mij niet nog lager te zetten. Want, zoals een gevleugelde uitspraak van dezelfde Jochem Douma luidt: ‘Om het ene te doen hoef je het andere niet na te laten.’

Het morele failliet van zorgverzekeraar Pro Life

De christelijke zorgverzekeraar Pro Life Zorgverzekeringen is moreel failliet gegaan. Vanaf 2023 komt abortus en euthanasie ook in het basispakket. Daarmee is Pro Life niet meer expliciet vóór het leven, maar wordt ze net zo neutraal als alle andere zorgaanbieders.

Directeur Jos Leijenhorst vertelt in deze video waarom Pro Life door de knieën is gegaan voor de seculiere druk om de beschermwaardigheid van het ongeboren en het voltooide leven op te geven.


Wat mij opvalt in deze verklaring is, dat Pro Life opeens zélf vindt dat door abortus en euthanasie niet te vergoeden “mensen tegenover elkaar komen te staan” en “sommige mensen zich gekwetst voelen” en dat er hierdoor een tweedeling is ontstaan, ook “soms onder christenen”.
En dan zegt Pro Life met droge ogen: “Je vraagt je misschien af of we anders zijn gaan denken. Nee. We staan nog altijd voor de beschermwaardigheid van het leven. Want wij geloven dat het leven uniek, geliefd en waardevol is voor God. En dit blijven we uitdragen. We zetten ons al bijna 100 jaar in voor zorg die daarbij past. (…) Zorg rondom het levenseinde, hulp aan zwangere vrouwen, en nog zoveel meer. En dat blijft zo.”
Dat is dus niet zo. Pro Life wordt per 1 januari 2023 een neutrale aanbieder die aktief meewerkt aan alle keuzes die mensen persoonlijk maken. Vanwege de bakken aan badwater van de seculiere kritiek wordt, onder nog wat ach-en-wee-geroep, het ongeboren kind en ook de afgeleefde oudere door de gootsteen gespoeld 😥.

Pro Life zegt ook dat er kritiek was op het abortus-, euthanasie-, IVF- en transgender-standpunt van “onze organisatie in politieke discussies en in vragen aan de regering. Soms op basis van onjuistheden en soms op basis van fundamentele meningsverschillen.” Dan denk ik: als het onjuistheden zijn, kun je dat uitleggen; en als het om principiële standpunten gaat, hoef je daar niet aan toe te geven. Niemand is verplicht om vóór Zorgverzekeraar Pro Life te kiezen.

Het blijft heel merkwaardig dat Pro Life opeens tot het inzicht is gekomen, dat “voor wie onze huidige polisvoorwaarden nu te zwart-wit vindt, er geen zorgverzekering met christelijke hulp en services is zoals wij die bieden.” Pardon? Dus om een nieuwe doelgroep te bereiken die het wel prima vindt dat abortus en euthanasie in het basispakket komen, geeft Pro Life vrijwillig een principiële kernwaarde als de beschermwaardigheid van het leven prijs? Natuurlijk kun je kritiek hebben op sommige keuzes die tot nu toe gemaakt zijn. Zelf heb ik bijvoorbeeld nooit begrepen waarom IVF-behandelingen en transgenderzorg per definitie werden uitgesloten van vergoeding. Maar bij abortus en euthanasie ligt dat toch heel anders, lijkt mij.

De knieval voor de tijdgeest en voor de seculiere, steeds agressievere publieke politieke opinie (zowel van linkerzijde als van rechterzijde) komt ook onthutsend duidelijk tot uiting in de volgende uitspraak van de Pro Life directeur: “Ja, wij hebben bedenkingen en soms bezwaren bij behandelingen. En we hopen dat mensen daarover willen nadenken. Maar uiteindelijk beslissen mensen zelf.” Hier geeft hij zelf het antwoord op de vraag hoe je deze verandering moet taxeren: “we zijn ons ervan bewust dat sommigen het ervaren als het opgeven van principes. Anderen zullen het ervaren als een goede stap die christenen verbindt. En die meer ruimte biedt om geloof, zorg en hulp samen te brengen.” Ik kan er met mijn verstand echt niet bij hoe men bij Pro Life de overgang naar aktieve hulp en vergoeding bij abortus en bij euthanasie als de cliënt daarvoor kiest, durft te typeren als iets positiefs. Het verbindt christenen hooguit met het hyperindividualisme van de moderne samenleving, waarvan het ongeboren en bijna voltooide leven de dupe van wordt.

De video van Pro Life over deze principiële beleidswijziging eindigt met: “Heb je nog vragen over deze verandering? Bel gerust!” Ik hoop dat veel christenen die nu nog bij Pro Life zitten, dat zullen doen. Namelijk om aan te geven dat ze zullen overstappen of om puur vanwege pragmatische redenen zullen blijven.

Ik zal mijn moeder van 83 adviseren een goedkopere, net zo neutrale ziektekostenverzekering te zoeken.
En als mijn kinderen ernaar vragen, zal ik zeggen dat ze op praktische gronden (wat extra kraam- en gezinszorg als er niet voor een abortus gekozen wordt) voor Pro Life kunnen kiezen, maar zich niet moeten kietelen met de gedachte dat ze daarmee bewust een principiële keus voor een christelijke zorgaanbieder hebben gemaakt.
En al die andere dingen, zoals “onze unieke programma’s Geloof en gezondheid, Sterke relaties en Ouder worden”? Die bieden organisaties die wel hun christelijke waarden hooghouden zoals de Nederlandse Patiënten Vereniging ook aan.
Mijn voorspelling: het gaat stapels opzeggingen regenen dit najaar en van de toezegging dat het christelijk zorgaanbod de komende jaren verder wordt uitgebouwd komt niks terecht. Sterker nog: ik verwacht dat Pro Life binnen enkele jaren z’n laatste adem uitblaast.

Hieronder volgt de komplete tekst van de onthutsende verklaring van Jos Leijenhorst, directeur van zorgverzekaar die tot en met 31 december 2022 echt Pro Life was.

Fijn dat je kijkt. Graag vertel ik iets meer over een belangrijke verandering in onze basisverzekeringen. Want vanaf 1 januari 2023 nemen we alle zorg op die de basisverzekering standaard biedt. En dat betekent dat ook abortus, euthanasie, standaard IVF en transgenderzorg in onze basisverzekeringen komen.

Wat is er aan de hand? We merken dat er een tweedeling ontstaat in de samenleving en soms ook onder christenen. Door vergoedingen uit te sluiten komen mensen tegenover elkaar te staan. Sommige mensen voelen zich door onze keuzes gekwetst. Dat uit zich in kritiek op onze organisatie in politieke discussies en in vragen aan de regering. Soms op basis van onjuistheden en soms op basis van fundamentele meningsverschillen. En dat raakt ons. Want we willen respectvol naast en met elkaar leven, ook als we van mening verschillen. We willen mensen laten nadenken over onderwerpen zoals de beschermwaardigheid en maakbaarheid van het leven. En helpen bij het maken van keuzes. Ook christenen denken soms verschillend over het uitsluiten van vergoedingen. Want in hoeverre doet dit recht aan soms ontzettend ingewikkelde situaties? We delen vaak dezelfde waardes, maar kunnen verschillen in hoe we dat vertalen naar keuzes. En voor wie onze huidige polisvoorwaarden nu te zwart-wit vindt, is er geen zorgverzekering met christelijke hulp en services zoals wij die bieden.

Wat willen we met die veranderingen bereiken? Wij willen voorkomen dat mensen denken dat wij zwart-wit kijken naar grote levensvragen. En soms ook om te kunnen kiezen voor een zorgverzekering met christelijke hulp en services. Ja, wij hebben bedenkingen en soms bezwaren bij behandelingen. En we hopen dat mensen daarover willen nadenken. Maar uiteindelijk beslissen mensen zelf. Deze verandering bevestigt dat. En we geloven daarbij dat we naast mensen mogen blijven staan ook als zij andere keuzes maken dan wij. En zo ontstaat er ruimte om op een zorgvuldige manier stil te staan bij vragen rondom abortus, euthanasie en geslachtsverandering. Wij gaan bijvoorbeeld extra investeren in de hulp van vertrouwensartsen met wie je in gesprek kunt. Zo helpen we mensen op weg bij het maken van keuzes.

Deze beslissing nemen we natuurlijk niet zomaar. We hebben lang stilgestaan bij de gevoeligheid van deze verandering. We hebben er acht maanden intensief over gepraat. En we zijn ons ervan bewust dat sommigen het ervaren als het opgeven van principes. Anderen zullen het ervaren als een goede stap die christenen verbindt. En die meer ruimte biedt om geloof, zorg en hulp samen te brengen.

Je vraagt je misschien af of we anders zijn gaan denken. Nee. We staan nog altijd voor de beschermwaardigheid van het leven. Want wij geloven dat het leven uniek, geliefd en waardevol is voor God. En dit blijven we uitdragen. We zetten ons al bijna 100 jaar in voor zorg die daarbij past. Denk aan IVF waarbij er geen embryo’s overblijven. Zorg rondom het levenseinde, hulp aan zwangere vrouwen, en nog zoveel meer. En dat blijft zo. Natuurlijk kun je nog steeds kiezen voor christelijke zorg. De christelijke waarden waar Pro Life voor staat blijf je terugzien in onze verzekeringen. Je kunt kiezen voor christelijke zorgverleners waar wij afspraken mee hebben. En onze hulp en services breiden we nu en in de komende jaren nog verder uit. En je kunt ook blijven rekenen op de persoonlijke aandacht van onze hulpverleners en gebruik maken van onze unieke programma’s. Denk daarbij aan ‘Geloof en gezondheid’, ‘Sterke relaties’ en ‘Ouder worden’. Heb je nog vragen over deze verandering? Bel gerust!

Toch vooral dankbaar voor pro-life besluit in Amerika

In het magistrale nummer “Magnificent” zingt Bono, de leadzanger van U2, over de bedoeling van het leven dat al in de moederschoot begonnen is:

I was born, I was born to sing for You,

I didn’t have a choice but to lift You up

and sing whatever song You wanted me to.

I give you back my voice from the womb,

my first cry, it was a joyful noise.

‘Ik ben geboren om voor U te zingen, ik heb geen andere keus.’ In Amerika had het ongeboren leven in de eerste zes maanden van de zwangerschap ook geen keus. In 1973 sprak het Hooggerechtshof in de zaak ‘Roe vs. Wade’ uit dat het recht op zelfbeschikking voor elke vrouw zo belangrijk was, dat in alle staten abortus moest worden toegestaan tot en met week 24 van de zwangerschap.

Vorige week, op 24 juni 2022, draaide het Hooggerechtshof het besluit uit 1973 terug en sprak uit dat er op federaal niveau geen grondwettelijk recht op abortus bestaat. De individuele staten mogen nu zelf wetgeving m.b.t. abortus maken.

Het zal niemand verbazen dat vooral veel christenen in Amerika blij waren met dit besluit. Volgens Psalm 139 heeft God ieder van ons in de moederschoot op kunstige wijze gemaakt en is ieder mens kostbaar in zijn ogen. Er is daarom in veel kerken gedankt voor dit besluit, omdat in minstens de helft van de Amerikaanse staten het aantal kinderen dat na negen maanden het daglicht mag zien, zal toenemen.

Ik vind dit onthutsend. Het laat volgens mij zien hoe diep het individualistische zelfbeschikkings-denken ook in christelijke kringen is doorgedrongen. En hoe bang men is dat pro-life standpunten automatisch leiden tot inperking van vrouwenrechten.

Ik besef heel goed dat iemands keus vóór abortus altijd een achterliggende reden heeft. Dus ben ik heel voorzichtig met mijn oordeel in persoonlijke situaties. Als je als christen alleen maar hard roept dat je tegen abortus bent en verder niets doet aan zwangerschapspreventie of hulp aan ongewenst zwangere vrouwen, ben je bezig met Prinzipenreiterei.

In Nederland merkte ik onder christenen maar weinig dankbaarheid voor dit besluit dat een betere balans aanbrengt tussen vrouwenrechten en het recht om geboren te worden. Meteen werden allerlei bezwaren opgenoemd. Het was een politiek besluit, genomen door de conservatieve opperrechters die Trump had aangesteld. Het trof vooral de arme, meestal zwarte of hispanic vrouwen in achterstandsgebieden die nu hun toevlucht moesten nemen tot illegale abortussen, terwijl rijkere, meestal witte vrouwen naar California of New York konden reizen om daar wel een legale abortus te ondergaan. Het is een schijnheilig besluit, want alle pro-life-aanhangers in Amerika zijn nog fanatieker pro-wapenbezit. En dit besluit om het recht op abortus in te perken zal tot verdere onderdrukking van vrouwen en het terugdraaien van homorechten leiden. Dus nee, mainstream christelijk Nederland was überhaupt niet blij met deze uitspraak.

Maar wat is er op tegen om daarnaast uit te spreken dat het ongeboren leven meer bescherming verdient dan het nu krijgt? En dat je daarom vanuit christelijk én humaan gezichtspunt voor strengere regelgeving rondom abortus bent, omdat het ongeboren kind in de eerste zes maanden van haar of zijn bestaan met deze liberale wetgeving geen enkele keus heeft wanneer de ongewenst zwangere moeder in alle vrijheid (mag je hopen) voor een abortus kiest? En dat je daarnaast echt werk wilt maken van het voorkomen van ongewenste zwangerschappen in plaats van het te “genezen”. Want “genezen” kan nooit de eerste oplossing zijn, ook als lijkt het op dat moment vaak wel de enige te zijn. Ik heb nog bijna nooit iemand horen zeggen, ook niet in achterstandssituaties: ‘Ik had liever gehad dat mijn moeder mij 30 jaar geleden had laten weghalen’.

Dus verbaast het mij dat zo weinig christenen in Nederland niet als eerste uitspreken dat ze blij zijn dat het leven in de moederschoot in Amerika zich nu iets veiliger kan voelen. Ik ben er wel blij mee. In Amerika was de balans tussen vrouwenrechten en het recht om geboren te worden 100 tegen 0. Daar komt nu in veel staten God zij dank verandering in.

Het voelt alleen wel als een ‘holle overwinning’, zoals de Amerikaanse voorganger Chris Davis op zijn Twitter-account @RevChrisDavis verwoordde. Want hij ziet bij zijn conservatieve  landgenoten maar weinig bereidheid om op andere gebieden óók werk te maken van de beschermwaardigheid van kwetsbare groepen mensen. Dat herken ik. Te gemakkelijk wordt na deze historische uitspraak een punt gezet.  

Maar voor ieder leven extra dat geboren mag worden geldt: ‘Vanuit de buik van mijn moeder geef ik U mijn stem. Mijn eerste schreeuw is een vrolijk geluid.’

Foto’s: Pixabay

Christenen over vaccineren – drie posities en iemand die van ‘nee’ naar ‘ja’ ging

Een goede kennis vroeg me laatst: “Wanneer je met goede argumenten kunt komen, laat ik me graag door jou overtuigen om mij toch maar te laten vaccineren. Ik kijk uit naar je reactie.” Nu denk ik niet dat ik mensen kan overtuigen om zich te laten vaccineren. Zelf vind ik dat vaccinatie een door God gegeven middel is dat we kunnen gebruiken om te voorkomen dat mensen doodziek worden of zelfs sterven aan een relatief makkelijk te voorkomen virusinfectie. Een andere goede kennis zei een paar week geleden tegen me: “In de 19e eeuw had je de pokken waar duizenden mensen aan stierven, tot half jaren ’50 van de vorige eeuw had je polio waar honderden mensen aan stierven, en in beide periodes had je predikanten die openlijk schreven dat het een geschenk en dus ook een opdracht van God is om je laten vaccineren. Waarom durven christelijke voorgangers dat nu niet openlijk te zeggen?”

Om me wat verder in dit onderwerp te verdiepen las ik opnieuw het uitstekende boekje POLIO – Afwachten of afweren van prof. dr. J. Douma (TU Kampen – GKV) en prof. dr. W.H. Velema (TU Apeldoorn – CGK) uit 1979. Zij schreven dit boekje n.a.v. de polio-uitbraak in 1978 op initiatief van de regering (!). Want die wilde graag het reformatorische volksdeel dat principiële bezwaren had tegen inenting laten voorlichten, niet door niet-christelijke medici en seculiere politici, maar door “twee bij uitstek deskundigen op het gebied van de theologisch-ethische benadering van het vraagstuk van de vaccinatie” (blz. 7, E. Veder-Smit, staatssecretaris Volksgezondheid en Milieuhygiëne).

Drie posities

Douma en Velema laten zien dat er drie standpunten zijn onder christenen als het om vaccinatie gaat (blz. 63-65).

“Er zijn gelovigen die elke vorm van inenting principieel en radicaal afwijzen. Zij willen er niets van weten. Zij menen dat zij in strijd handelen met het gebod van Gods en het geloof in Gods vaderlijke leiding – de voorzienigheid van God – als ze maatregelen nemen vóór de ziekte toegeslagen heeft.

Een tweede groep van christenen acht inenting geboden als plicht van iedere gelovige. (…) Ieder christen moet uit besef van verantwoordelijkheid voor zijn directe omgeving en voor de samenleving in haar geheel zichzelf en zijn kinderen laten inenten.

(…) Tussen beide standpunten bevindt zich een groep die van mening is dat ieder voor zichzelf een beslissing moet nemen. Wie inenting niet met zijn geweten in overeenstemming acht, moet haar nalaten. Wie er wel vrijmoedigheid voor vindt, moet haar toepassen.”

Douma en Velema geven ook aan, dat de principiële voorstanders van inenting “het als een verplichting zien dat iedere gelovige inenting toepast, ook al willen ze een ander er niet toe dwingen dit te doen. (…) Zij zeggen, met alle respect voor het geweten van de ander: De afwijzing van inenting berust op een verkeerd verstaan van de Schriften. Wie Gods gebod goed verstaat, mag zich aan inenting niet onttrekken. Inenting is plicht.”

Vaccinatiedrang en vaccinatiedwang

Tegelijk is het zo dat de voorstanders van inenting en de aanhangers van het middenstandpunt allebei de grens leggen bij het persoonlijke geweten. “Als het geweten neen zegt, mag niemand – zelfs de overheid niet – tot inenten dwingen.”  Het verschil hierbij is dan wel weer, dat overtuigde ja-zeggers het standpunt huldigen: geen staatsdwang, wel staatdrang. Toch waren ook zij in 1872 in meerderheid tegen de verplichte inenting van onderwijzers en leerlingen. Die was in 1872 niet absoluut trouwens: je mocht kiezen voor ander werk of je kind thuishouden. Maar het werd door veel christenen wel als sociale dwang gezien.

Bij de polio-uitbraken in de jaren ’70 van de vorige eeuw vinden Douma en Velema dat er helemaal geen staatsdwang toegepast mag worden, want die hadden zo’n beperkte omvang dat de gezondheid van de maatschappij niet in gevaar kwam.  

Wat mij dan wel triggert is, hoe Douma (die vorig jaar zelf overleden is aan corona) en Velema gedacht zouden hebben over de vaccinatie-drang en misschien binnenkort de sociale vaccinatie-dwang in onze tijd. Ik vermoed dat ze geen moeite zouden hebben met het eerste. En dat ze verplichte vaccinatie resoluut zouden afwijzen, want dan gaat de overheid over de gewetens van mensen heersen. Maar wat zouden ze vinden van sociale vaccinatie-dwang onder bv. IC-verpleegkundigen en zorgmedewerkers in verpleegtehuizen? Ik vermoed dat ze daar geen voorstander van zouden zijn, maar er gezien de ernst van de corona-epidemie wel begrip voor zouden hebben wanneer de overheid dit zou invoeren voor bepaalde beroepssectoren.

Douma en Velema geven ook duidelijk aan waarom het vertrouwen op de zorg van God het gebruik van preventieve middelen tegen ziektes goed kunnen samengaan. Hun uitleg van bijbelgedeeltes als Matteüs 9:12 (‘Wie gezond zijn hebben geen dokter nodig’) en Exodus 15:26 (‘Ik, de HERE, ben uw Heelmeester’) en Spreuken 22:3 (‘De schrandere ziet het onheil en bergt zich, maar de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten’) kan ik alleen maar ter lezing aanbevelen.

Van een principeel ‘nee’ naar een overtuigd ‘ja’

Het valt mij op dat in de eerste helft van de 19e eeuw de bijbelgetrouwe christenen uit de kringen van het Reveil, zoals de christelijke arts Abraham Capadose in 1823, en onder gereformeerden uit de kring van de Afscheiding van 1834, onder wie Hendrik de Cock, in meerderheid principieel tegen vaccinatie tegen de pokken waren, ook al maakte die vooral onder kleine kinderen veel dodelijke slachtoffers. Dat vaccin was in 1796 uitgevonden in Engeland en werd al snel in heel Europa toegediend.  De twee belangrijkste bezwaren waren ook toen al: ‘vooruitlopen op Gods voorzienigheid’  en ‘je laat je injecteren met het merkteken van het Beest. En complottheoriën zie je ook al opdoemen in die tijd, maar ook bv. als het gaat om het ontstaan van aids (bv. door een uit de hand gelopen experiment in een Amerikaans laboratorium – zoals J. Douma in zijn boekje ‘AIDS – meer dan een ziekte’  op blz. 15 schrijft)

In de tweede helft van de 19e eeuw werd er onder bijbelgetrouwe christenen veel positiever over gedacht, o.a. door Abraham Kuyper, de voorman van de tweede groep gereformeerden die in 1886 met de Doleantie meegingen en ook door Helenius de Cock, die leefde van 1824-1894. Ik blogde al eerder over hem – klik hier.  Helenius was de zoon van Hendrik de Cock, de voorman van de Afscheiding van 1834. Die was fel tegen vaccinatie, ook vanwege de rol van de overheid in de tijd van de Afscheiding: Hendrik de Cock werd vervolgd en gevangen gezet. Dat maakte hem, naast principiële bezwaren, ook argwanend tegen alle wetenschappelijke kennis van niet-gelovigen. Helenius was 17 jaar oud toen in 1841 zijn jongste broertje van bijna één jaar aan de pokken stierf. Jaren later, in 1871, schreef hij een brochure waarom hij zijn kinderen wél liet inenten. Hij vertelde, dat de dood van zijn broertje een verpletterende indruk op zijn vader had gemaakt. Ook, omdat de dokter had verklaard dat het kindje zeker was blijven leven als De Cock het wel had laten inenten. Toch, schreef Helenius, bleef mijn vader bij zijn standpunt dat vaccinatie niet geoorloofd was en heeft hij God nooit verwijten gemaakt dat zijn zoontje niet in leven bleef, hoewel hij er de HERE intens om gebeden had. Mede daarom was Helenius ook lange tijd principieel tegen vaccinatie.

Waarom ging hij uiteindelijk toch over van ‘nee’ naar ‘ja’? Om drie redenen, schrijven Douma en Velema (blz. 35-40). Allereerst: Helenius had de woorden van Christus over gezonden die geen geneesheer nodig hadden nooit letterlijk opgevat. Dat woord sprak Jezus namelijk tegen de farizeeën die in de waan leefden dat zij Jezus als geneesheer van hun zonden niet nodig hadden. Verder had Helenius lange tijd op het standpunt gestaan, dat je als christen beter solidair kunt zijn met gelovige gewetensbezwaarden dan met niet-gelovigen die in hun overmoed door vaccinatie de voorzienigheid van God miskennen. Maar toen hij in Schotland en Duitsland gelovigen tegenkwam die vonden dat vaccinatie voor christenen juist roeping en plicht was, besefte hij, dat je als christen het resultaat van de medische wetenschap niet hoeft af te wijzen, ook al blijf je de hoogmoed erachter afwijzen. Tenslotte moest Helenius toegeven, dat de resultaten van de vaccinatie enorm positief waren en dat alle schrikbeelden van mogelijke schadelijke gevolgen niet waren uitgekomen. Als niet-geneeskundige kon hij die feiten niet weerleggen.

Wat mij opvalt in het nieuwe standpunt van Helenius de Cock zijn de volgende dingen. Allereerst: hij gaat niet mee in het eindtijdscenario. Dat vind ik verstandig. Als christenen moeten we niet te snel met het teken van het beest op de proppen komen. Want als je als christen al vindt dat Openbaring 13 op de huidige tijd van toepassing is, moet je vooral de macht en invloed van de technologie en de toepassing ervan door een dictatuur als China benoemen. Dat was er al ver voordat het corona-virus begin 2020 de wereld rondging. Dat is echt een andere diskussie, vind ik, al is corona voor veel mensen wel een eye-opener als het om deze ontwikkelingen gaat. Verder beseft Helenius heel goed dat hij geen arts en dus geen deskundige is als het om het effect en de bijwerkingen van het pokkenvaccin gaat. Oftewel: argwaan levert niets op – een kritische houding wel. Dus geef ik –al sputterend- de overheid het voordeel van de twijfel als het om de coronamaatregelen gaat, want onze regering is niet te vergelijken met de Romeinse overheid aan wie Paulus zich ook onderwierp als die niet in strijd met Gods Woord handelde.  Daarom vind ik ook dat het RIVM meestal keurig en soms wat slordig objectieve gegevens publiceert. Vaak zijn niet de statistieken, maar de interpretatie die men er aan geeft de grootste leugen. En als ik weer een corona-scepticus tegen komt die een ander geluid laat horen dan de overgrote meerderheid van de deskundigen, check ik eerst even de achtergrond van deze kritische persoon. Dat laat meestal duidelijk zien dat bv. Gert Vanden Bossche of Robert Malone meer omstreden zijn dan ze zelf beweren. Als theologisch schoenmaker hou ik mijn liever bij mijn bijbelse leest dan dat ik denk dat ik het van de 17 miljoen virologen in Nederland het beste weet.

Die bijbelse leest leert mij dat je als christen de morele plicht hebt om de middelen die God in zijn voorzienigheid aan ons als mensheid geeft, niet achteloos te laten liggen, maar dankbaar uit zijn hand te aanvaarden.

VACCINATIE – EEN GELOOFSKEUS ZONDER (OVERHEIDS)DWANG

Laat je jezelf of je kinderen wel of niet inenten? Daar denken christenen al zo’n tweehonderd jaar heel verschillend over. In de afgelopen tijd raakte ik onder de indruk van een preek, een artikel en een ingezonden over dit onderwerp.

Vaccinatie en ons immuunsysteem

Het ingezonden stond in het Nederlands Dagblad van 11 november en had als kop Dankbaar voor immuunsysteem. Ik geef eerlijk toe dat mijn eerste gedachte was: ‘Weer iemand die tegen vaccineren is met als argument dat de HERE ons een prachtig immuunsysteem gegeven heeft.’ Maar niets was minder waar. Volgens de schrijfster is ons immuunsysteem voor een belangrijk deel een preventie-systeem. Na besmetting door een ziekteverwekker maakt ons lichaam geheugencellen aan die bij een volgende besmetting heel snel kunnen reageren. Daardoor verminderen zowel de klachten als de kans op verspreiding. Bij een onbekend virus heeft het lichaam die antistoffen nog niet, dus grijpt een nieuwe ziekte veel sneller en veel heftiger om zich heen. Door je te laten vaccineren laat je je immuunsysteem er alvast preventief kennis mee maken, zodat je beter bestand bent als het virus jou treft. De konklusie van de schrijfster is dan ook: “Met vaccinatie loop je niet vooruit op Gods voorzienigheid, je activeert het immuunsysteem dat Hij jou in zijn voorzienigheid gaf. Ons immuunsysteem weerspiegelt de barmhartigheid en de zorg van God voor deze wereld. We handelen als goede rentmeesters, als we het gebruiken zoals Hij het bedoelde. We eren onze Schepper door ons te laten vaccineren.”

Vader en zoon De Cock over vaccinatie

Later werd Helenius de Cock (1824-1894) één van de eerste professoren aan de Theologische Universiteit. Hij schreef in 1871 een boekje met als titel ‘Waarom heb ik mijn kinderen laten vaccineeren?’ Ik heb het boekje niet gelezen, maar ik kan me voorstellen dat het sterven van zijn jongste broertje hem erg heeft aangegrepen. In de biografie over Hendrik de Cock geeft dr. Harm Veldman op blz. 665 aan, wat volgens Helenius de vijf bezwaren van zijn vader waren tegen vaccinatie:

1/ Het is een middel waarmee de ongelovige wereld de voorzienigheid van de HERE wil bestrijden en zijn oordelen wil ontlopen.

2/ Volgens de Bijbel hebben gezonde mensen geen medicijnmeesters nodig.

3/ Er sterven ook nog steeds ook gevaccineerden aan de pokken.

4/ Ouders worden in gewetensnood gebracht omdat er op de lagere scholen een vaccinatieplicht is voor de kinderen.

5/ Vaccinatie is schadelijk voor de gezondheid: het vermeerdert de kans op andere ziektes en veroorzaakt allerlei andere klachten en kwalen.

Maar niet alleen Helenius de Cock distantieerde zich van de bezwaren van zijn vader tegen vaccinatie. Dat deed ook één van de andere ‘founding fathers’ van de Afscheiding, ds. Anthony Brummelkamp (1811-1888). Als jonge predikant raadde hij vaccinatie niet aan en liet ook zijn eigen kinderen niet inenten. Zijn vrouw wilde het eigenlijk wel. Brummelkamp is zich toen opnieuw gaan bezinnen en ‘na gebed en onderzoek’ besloot hij in 1844 toch zijn kinderen te laten inenten, want hij zag de ontdekking van het pokkenvaccin niet alleen als een “uitvinding van bloot menschelijke wijsheid, maar als toepassing van een door God aangewezen principe.”

Abraham Kuyper over vaccinatie

Ook Abraham Kuyper (1837-1920) hield zich bezig met de vraag of je je als christen mocht laten vaccineren tegen de dodelijke pokkenziekte. Als jonge predikant heeft hij in 1865 in zijn eerste gemeente Beesd een preek over dit onderwerp gehouden. Er ging toen voor de zoveelste keer een pokkenepidemie rond. Deze handgeschreven ‘pokkenpreek’ (zo noemt het TMGN het zelf in de upload-omschrijving) is dit jaar met een mooie, ook voor vandaag behartenswaardige inleiding van Fred van Liebeek digitaal uitgegeven door het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland onder de titel Is de Heer in ons midden of niet?.

Mij vielen een paar dingen op in die preek van Kuyper.

1/ Allereerst zegt hij dat er sinds de zondeval altijd een verband is tussen lijden en zonde. Maar kijk er voor uit om in elke ramp die iemand treft een straf op een bepaalde zonde te zien.

2/ Sommige christenen zeggen: ik mag me niet laten vaccineren, want dan loop ik op God vooruit doordat ik aan een ziekte ontkomen wil waar Hij mij misschien mee treffen wil. Kuyper zegt dan: dit nieuwe vaccin hebben we van God gekregen; het is zelfs “ongodsdienstig” om te zeggen dat het geen middel van God is. Dus dat mag je als voorzorgsmaatregel gebruiken. Dat doet u toch ook “om uw gezondheid te bewaren, om brand te voorkomen, om dreigend gevaar af te wenden”? En wat dat vooruit lopen betreft zegt Kuyper: als je echt vindt dat je niet op Gods zaken vooruit mag lopen – “dan ook geen draad meer op de kruittoren om ’t weerlicht af te leiden, dan ook geen boot meer op ’t strand gezet om den armen schipbreukeling te redden. Neen, waar God u den lijdensbeker te drinken geeft – drink daaruit zooveel ’t God zal behagen. Maar als God u een tegengif biedt om ’t lijden onschadelijk te maken, blijf ook dan een volgzaam kind van uwen hemelschen Vader, en neem ‘t dankbaar aan.”

3/ Maar meteen na deze woorden waarschuwt Kuyper nog sterker tegen een andere houding, namelijk: neerkijken op gelovigen met gewetensbezwaren tegen vaccinatie en hen “onzinnig” noemen, omdat je zelf vindt dat God eigenlijk niet meer nodig hebben, nu we als mensheid het tegengif tegen de pokkenziekte hebben uitgevonden en ontwikkeld. Kuyper zegt dan: “Een middel uitvinden is nog niet een middel maken, en hebt gij het ontdekt – Hij die ’t gemaakt heeft woont daarboven.” Wanneer je helemaal niet meer aan God denkt en rekening met Hem houdt, “dan is er nog meer geloof in die anderen die gij onzinnig noemt. Daar is nog geloof – een verkeerd geloof, het zij zoo, maar geloof dan toch – maar gij hebt van dat geloof zelfs ’t mosterdzaadje niet (…) door wat die ziekte althans u niet meer diep afhankelijk te voelen van God.”

4/ Als laatste merkt Kuyper op, dat je pas echt mee kunt praten over hoe erg een ziekte is, als je dat lijden ook met eigen ogen gezien hebt. Anders ontstaat bij jou “dien diepere indruk van innerlijk medelijden nooit.” Daarbij beschrijft Kuyper de gevolgen van het pokkenvirus heel konkreet: “Zoo ligt hij daar, met een kloppend hoofd, de keel zoo dik en pijnlijk gezwollen, soms rillende van de koorts, die heel zijn lichaam trillen doet, en hem verslindt als een brandende dorst als ’t vocht nauwelijks meer zijn lippen verkoelen kan. En dan in die besmette lucht ademhalen uur aan uur en dag aan dag, en dan zijn ledematen van stijfheid en pijn niet kunnen verroeren.” Dan kun je volgens Kuyper alleen maar erkennen dat als deze ziekte je treft uit Gods slaande hand, je ook van Hem als je hemelse Vader redding en uitkomst en kracht naar kruis verwachten.

Geen vaccinatiedwang

Tenslotte viel me nog iets op in dat artikel in het Nederlands Dagblad. Zowel Brummelkamp als Kuyper zijn persoonlijk vóór vaccinatie, maar zijn beiden faliekant tegen vaccinatie-dwang. In 1872 kwam er een vaccinatie-wet die inenting verplicht stelde. Brummelkamp was hier fel op tegen. Volgens hem mag de regering zich niet mengen in de gewetenskeuzes die iemand tegenover God maakt. Als de overheid dat wel doet, wordt de burger steeds meer “lijfeigene van de staat”. Ook wees Brummelkamp op “de boycot-profetie uit Openb. 13: wie het merkteken van het beest niet heeft, wordt uitgeschakeld.” (citaten uit de dissertatie van dr. Mees te Velde over Anthony Brummelkamp, blz. 454-456). Brummelkamp was daarom aktief betrokken bij het opzetten van een petitie tegen deze wet. Die werd ondertekend door 80.000 burgers (op een bevolking van bijna 4 miljoen mensen), maar de wet op de verplichte inenting werd toch aangenomen.

In ’t verleden ligt (de les voor) het heden

Wat kun je als christen van de discussies over de pokken-vaccinatie uit de 19e eeuw leren? Twee dingen in elk geval. 1) Volgens veel bijbelgetrouwe christenen is een vaccin net als een medicijn een middel dat we van God krijgen om ons te beschermen tegen mogelijke ziektes. Je laadt een grote verantwoordelijkheid op je als je dit middel afwijst en daardoor het virus langduriger en ernstiger laat rondgaan. 2) Vaccinatiedwang mag nooit de oplossing zijn, want ‘laat ieder voor zijn eigen besef ten volle overtuigd zijn’ (Rom. 14:5). Bij dat laatste hoort ook, dat je de gevolgen van je keus gelovig moet dragen. Allereerst naar God toe. Maar ook naar je medemensen toe. En de overheid heeft daarin het goede te zoeken voor heel de bevolking. Elke maatregel heeft daarbij z’n voor- en nadelen. Als de huidige vrijblijvende oproepen om contacten te beperken niet helpen, staat de regering voor een lastig dilemma. Moet heel de bevolking weer het offer van een lockdown brengen om de zorg te ontlasten? Of mag je van de grootste risico-groep extra offers vragen door een 2G-beleid in te voeren? Wijsheid toegebeden!

“Transgenders hebben een conflict tussen hoofd en lichaam” 

Dat zegt Elbert in hoofdstuk 1 van het boekje ‘Genderdysforie’ dat de Gereformeerde Bond heeft uitgegeven. Het is bedoeld als ‘een handreiking aan kerkenraden met het oog op het pastoraat’ staat in de ondertitel.

Toen Elbert nog Elsbeth heette, trouwde zij op haar 22e met Mark, een CGK-dominee. Ze kregen twee kinderen. Op haar 30e liep ze helemaal vast en kwam naar buiten wat ze als kind al wist: “Ik vóelde me een jongetje, wilde een jongetje zijn, maar was het niet.” Ze ging in transitie en vanaf 1 januari 2020 gaat hij als Elbert door het leven. Het conflict tussen hoofd en lichaam moet iedere transgender zelf oplossen. Het is te gemakkelijk om als christen te zeggen: ga in therapie, leer ermee om te gaan. “Die weg heb ik bewandeld, maar het is me niet gelukt. Ik had geen keuze.” Vandaar het advies van Elbert aan het eind van het interview: “Ik hoop dat christenen de weg gaan van het elkaar aanvaarden, ook als de één wel en de ander niet voor transitie kiest. Ga vooral je weg met God. En, waar zou je je meer veilig moeten voelen dan in je eigen gemeente?”

In hoofdstuk 2 kijkt J. Hoek vanuit de Bijbel naar het onderwerp transseksualiteit. Hij laat zien dat God de mens als man en vrouw geschapen heeft, maar dat er na de zondeval een diepe scheur door het het mooie plaatje van Genesis 1 en 2 getrokken wordt. Dat heeft gevolgen voor alle verhoudingen binnen de schepping. “Dat er mannen en vrouwen zijn die diepongelukkig zijn met hun bestaan, omdat ze zich in hun identiteitsbeleving ‘verkeerd verbonden’ voelen, is daarvan een aangrijpend symptoom.” Jezus gaat zonder veroordeling om met geschonden en gebroken levens. Christenen vinden in Hem hun ware identiteit. De zware problematiek van mensen die worstelen met genderdysforie zal er op de nieuwe aarde niet meer zijn. Daar zal niemand zich meer ongelukkig voelen vanwege zijn of of haar sekse, maar zal iedereen met vreugde volledig zichzelf zijn tot God eer.

In hoofdstuk 3 verkent P.J. Verhagen vooral vanuit medisch-psychologisch oogpunt het transgender-vraagstuk. Hij geeft goede informatie over het medisch-biologische traject, benadrukt het belang van goede psychologische en pastorale begeleiding en moet niets hebben van zogenaamde ‘verandertherapieën’, want het baat bijna nooit en schaadt altijd. Verhagen zegt het niet met zoveel woorden, maar het lijkt alsof hij openstaat voor een transitie van man naar vrouw of omgekeerd, want “de transgenderproblematiek is een ernstige vorm van niet overweg kunnen met je lichaam zoals het is.”

Dat geldt niet voor H. Jochemsen, de auteur van hoofdstuk 4, in zijn ethische bezinning over dit onderwerp. Hij vindt het vanuit christelijk standpunt erg problematisch om op basis van de persoonlijke, weliswaar uiterst pijnlijke beleving van een transgender over te gaan tot een operatie zonder medische indicatie. Van christelijke transgenders “worden deugden gevraagd als aanvaarding, vertrouwen (op Gods leiding en nabijheid), volharding, geduld, moed (om de situatie onder ogen te zien), hoop (op Gods genadige nabijheid en Zijn heerlijke toekomst, waar geen genderdysforie meer is).” Toch mag je transgenders in nood niet aan hun lot overlaten, “zeker in de kerk niet”, zegt Jochemsen. Maar hoe ziet hij dat voor zich als hij als de optie “het lichaam aanpassen aan het beleefde geslacht” afwijst en alleen de andere optie “proberen de psyche, de beleving, aan te passen aan het biologische geslacht” als christelijke oplossing erkent?

Het pastorale antwoord daarop in hoofdstuk 5 van M.J. Kater is even eenzijdig als het ethische standunt van Jochemsen. Pastoraat betekent volgens hem, naast luisteren, vooral tegenvragen stellen als iemand overweegt het transitie-traject in te gaan, want “een pastor is ook geroepen tegenwicht te bieden en het ‘zachte nee’ ter overweging te geven als de weg die God van ons kan vragen.” De verbondenheid met Christus bepaalt uiteindelijk onze identiteit als christen. Die prioriteit relativeert het al dan niet verstoorde ‘mannelijk en vrouwelijk’ zijn. En seksuele verlangens krijgen bij christenen “een plek ónder het verlangen dat ons verbindt met God. Dat is geen bagatelliseren van de spanning tussen gender en sekse, maar plaatst het wel in een groter kader dat heilzaam kan werken.”

Een teleurstellend ethisch en pastoraal standpunt

Ik vind de laatste twee hoofdstukken teleurstellend. Beide auteurs vinden uiteindelijk dat iemand die lichamelijk vrouw is, maar zich psychisch helemaal man voelt, op grond van de Bijbel geen geslachtsveranderende operatie mag ondergaan. Dat is geen ‘zacht nee dat van liefde doordrenkt is’, zoals Kater het noemt, maar een behoorlijk hard nee tegen een christelijke transgender die vanuit diepe psychische nood uiteindelijk toch voor de optie kiest om zijn of haar lichaam in overeenstemming te brengen maar hoe zij of hij zich diep van binnen helemaal voelt. Ook gaat Kater er helemaal aan voorbij dat een transgender geen seksueel probleem heeft, maar een identiteitsprobleem, zoals de gereformeerde hoogleraar ethiek J. Douma in 1993 al schreef.

En dat is het tweede wat ik jammer vind: in de hele brochure nergens, zelfs niet in de literatuurlijst, verwezen wordt naar wat Douma in 1988 (Van lichaam veranderen – ND 30.01) en 1993 (Seksualiteit en huwelijk) over transseksualiteit geschreven heeft. Terwijl er nog heel weinig bezinning over dit onderwerp was, kwam Douma tot de conclusie dat een geslachtsveranderende operatie bij een transgender op grond van de Bijbel niet af te wijzen is. “Als God zelf ons de middelen aanreikt om ziekte en handicaps weg te nemen, of de moeite ervan te verzachten, mogen wij er gebruik van maken.” (1993) De stap naar transitie is in veel opzichten zo ingrijpend, dat Douma dat echt als een laatste optie ziet voor mensen met genderdysforie. “Als het gender-gevoel onwrikbaar blijkt en men heeft geprobeerd de psyche bij het lichaam aan te passen, zonder succes. Mag dan ook het omgekeerde: het lichaam bij de psyche aanpassen?” Heel voorzichtig zegt Douma dan ‘ja’. Want “moet een transseskueel met zijn moeiten blijven leven, als er verlichting door geslachtsverandering mogelijk is? Ik durf dat niet voor mijn rekening te nemen.” (1988)

Een gedateerde handreiking

De brochure van Gereformeerde Bond uit 2021 neemt dus een strikt, afwijzend standpunt in als het om transitie gaat. Dat blijkt ook uit de opmerking in de literatuuropgave. Daarin wordt de site genderdysforie genoemd. Deze site, beheerd door ds. Marc ten Brink (GKV ’t Harde) bestaat al sinds 2006 en volgt de lijn van Douma. Volgens de brochure komt deze site “uit op een tamelijk ongeclausuleerd aanvaarden van volledige transitie”, terwijl de auteurs van de brochure “tot een andere ethische afweging komen.”

Al met al vind ik het een tegenvallende brochure. Qua ethische bezinning en pastorale aandacht loopt men, vanaf Douma gerekend, minstens 33 jaar achter. In hun zoektocht zijn christelijke transgenders daar niet echt mee geholpen.

De brochure is via de site van de Gereformeerde Bond te bestellen.