Aan het begin van deze drieluik schreef ik, hoe jammer het is dat in orthodox-christelijk Nederland de evenwichtige visie van prof. dr. J. Douma niet eens meer genoemd wordt. Zowel de Gereformeerde Bond in 2021 als de Nederlandse Patiënten Vereniging in 2023 wijzen elke vorm van transitie als onbijbels af. Daarmee stellen zij het lichaam van de mens boven de ziel van mens en doen zijn geen recht aan de desastreuze gevolgen van de zondeval.
Al in 1988 deel 1 en 1993 deel 2 schreef prof. Douma over dit onderwerp. Dat waren misschien nog wat eerste gedachten die voor correctie vatbaar waren. Maar in 1997, vlak voor zijn emeritaat als hoogleraar christelijke ethiek aan de Theologische Universiteit in Kampen en bijzonder hoogleraar medische ethiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam ging hij in zijn diepgravende ‘Medische ethiek’ nogmaals in op genderdysforie en transitie. Hij doet dat in het hoofdstuk dat over ‘Orgaantransplantatie’ gaat in paragraaf 16:11 (vanaf blz. 347 t/m 349):
16.11 Transseksuele operaties
Wat is er met de transseksueel aan de hand? Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Hij beleeft zichzelf als man of vrouw, maar leeft in een lichaam dat het omgekeerde veronderstelt. De term transseksualiteit kan de indruk geven, dat er sprake is van een seksueel probleem. Maar het is een identiteitsprobleem. Transseksualiteit is het verschijnsel ‘waarbij iemand met de normale in- en uitwendige geslachtsorganen van de ene sekse in de onweerlegbare overtuiging leeft tot de andere sekse te behoren.’ [Kuiper, 1991, 2]. De transseksueel vertegenwoordigd een extreme vorm van wat wij genderdysforie noemen, d.w.z. hij voelt zich diep ongelukkig omdat hij niet in staat is als lid van het geslacht (‘gender’) te leven waartoe hij biologisch lijkt te behoren. De transseksueel heeft een afkeer van het eigen lichaam, met name van de geslachtsorganen, die hij niet als zijn (haar) eigen kan aanvaarden. Een sterk verlangen drijft hem (haar) om lichamelijk anders te zijn.
Er zijn pogingen gedaan transseksualiteit te verklaren. Een nieuwe theorie veronderstelt, dat de differentiatie van man of vrouw in de hersenstructuur anders kan zijn dan de uiterlijke geslachtskenmerken aanwijzen. Deze hersendifferentiatie zou pas afgesloten worden tussen het tweede en vierde levensjaar. Maar evenals voor homoseksualiteit is er (nog) geen overtuigend antwoord gegeven op de vraag naar de oorsprong van transseksualiteit. Zie voor verklaringen en onzekerheden op dit terrein Van Leeuwen [1996, 27vv].
In transseksualiteit hebben we met een ander verschijnsel te maken dan in homoseksualiteit. Een homofiel heeft geen afkeer van zijn (haar) eigen lichaam, een transseksueel heeft dat wel. Evenmin is de transseksueel te vergelijken met een travestiet, die er behagen in schept zich in de kleren van het andere geslacht te steken. Want ook de travestiet kent niet de haat van het eigen lichaam.
Het verschijnsel is waarschijnlijk van alle tijden. Het is verschillende culturen aanwezig.
Tot voor kort was men van mening dat transseksuelen psychisch zwaar gestoorde mensen waren, voor wie dan ook psychiatrische hulp nodig was. Maar dergelijke behandelingen brengen, naar het lijkt, geen baat. Daarom is de vraag urgent of, als het gendergevoel onwrikbaar blijkt, een lichamelijke reparatie niet aan te bevelen is. De resultaten ervan leiden niet tot het wegnemen van alle moeiten. Van een ‘restitutio ad integrum’ is geen sprake [Gooren 1990. 26] en geslachtsoperatie is geen panacee [Kuiper 1991, 68]. Toch geven veel transseksuelen aan dat zij zich nu hun ‘detransseksualisatie’ veel gelukkiger voelen dan daarvoor.
Uiteraard hebben we hier met een diep ingrijpende operatie te maken. Is een dergelijke ingreep moreel geoorloofd? Duidelijk is dat men niet tot een dergelijke operatie kan overgaan, of het moet vaststaan, dat we te maken hebben met a) een grote nood, b) een psychiatrisch niet te verhelpen stoornis en c) een operatieve geslachtsaanpassing die baat brengt.
Het valt niet in te zien waarom we alleen maar zouden mogen proberen de psyche bij het lichaam aan te passen – iets wat langdurig geprobeerd is, maar kennelijk zonder veel succes. Waarom mogen we ook het omgekeerde niet proberen: het lichaam bij de psyche aanpassen? De nood van de transseksueel is evident.
De gedachte dat we te maken zouden hebben met een gril van deze tijd, waarin alles moet mogen, vind ik voorbijgaan aan de diepe nood van de transseksueel. O’Donnovan [1984, 18vv] relativeert die nood door genderdysforie te beschouwen als índuced primarily by social influences’. Mijn vraag: creëren dergelijke invloeden de transseksuele gevoelens of versterken ze die alleen maar? Wat de mogelijkheden van psychiatrische hulp betreft: ik ga af op het oordeel van deskundigen dat psychiatrische behandeling niets oplevert. Tenslotte maak ik uit interviews en enquêtes op, dat veel transseksuelen voor hun operatie dankbaar zijn en niet meer terug zouden willen naar hun oude situatie. Er zijn spijtoptanten, maar hun aantal is klein.
Een veel gehoorde tegenwerping is dat God ieder van ons geschapen heeft, en wel zó als we lichamelijk zijn. Maar wie zegt dat God ons zus of zo geschapen heeft en er stilzwijgend mee bedoelt, dat we dan ook zo in de wereld moeten blijven als we erin gekomen zijn, vergeet dat bij veel kinderen na (en tegenwoordig soms als voor) hun geboorte wordt ingegrepen om hun leven mogelijk of draaglijk te maken. Operaties kunnen ook met de geslachtsbepaling te maken hebben. In gevallen van hermafroditisme maken we geen bezwaar tegen een corrigerend operatie. Dan zijn zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken bij hetzelfde individu aanwezig.
We grijpen in, zonder daarmee te ontkennen dat God de mens op een onderscheiden manier als man of vrouw geschapen heeft (2.7.1).
2.7.1 Wellicht komt de moeite die aan het man- of vrouw-zijn verbonden kan zijn, nergens sterker uit dan in het fenomeen van de transseksualiteit. Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Hij beleeft zichzelf als man of vrouw, maar leeft in een lichaam dat het omgekeerde veronderstelt. Een sterk verlangen drijft hem om lichamelijk ander te zijn. Evenals niet-transseksuelen ervaart de transseksueel zijn (psychische) gender-identiteit als iets authentieks, als onvervreemdbaar, iets waaraan niet te tornen valt. Het zou een ontkenning zijn van zichzelf, als hij die eigen gender-identiteit opgaf [Gooren 1987, 12]. Als het gender-gevoel onwrikbaar blijkt, mag er dan nagedacht worden over de vraag, of een lichamelijke reparatie – hoe gebrekkig die ook altijd zal zijn – niet aan te bevelen is? Men heeft geprobeerd de psyche bij het lichaam aan te passen. Mag ook het omgekeerde plaatsvinden, nl. het lichaam bij de psyche aanpassen? Ik kom hier later op terug (16.11).
Waarom mogen we dan niet ingrijpen, juist omdat God de mens als man of vrouw en niet als transseksueel geschapen heeft? Wij maken onderscheid tussen Gods goede schepping en deze door de zonde verstoorde wereld. Kennelijk is die verstoring ook binnengeslopen in een zo basaal gegeven als het man- of vrouw-zijn. En als we met betrekking tot andere handicaps proberen die weg te nemen of te verzachten, waarom zou dat bij transseksualiteit dan niet mogen? We kunnen zo’n verzoek niet met een simpel beroep op Genesis 1 afwijzen.
Wie de operatieve ingreep principieel niet afwijst, neemt het standpunt in dat het man- of vrouw-zijn niet zonder meer bepaald is door lichamelijk kenmerken: heeft iemand mannelijke geslachtsorganen, dan is hij man; heeft iemand vrouwelijke geslachtsorganen, dan is zij vrouw. In veruit de meeste gevallen is dat zo. Maar er zijn blijkbaar uitzonderingen. De mens is meer dan zijn lichaam en dat meerdere kan ons in deze gestoorde wereld soms zelfs tot de conclusie brengen dat hij (zij) een ander is dan zijn (haar) lichaam doet vermoeden. Er is in dat geval sprake van een incongruentie tussen lichaam en ik-besef [Valenkamp 1991, 400vv]. De mens heeft een lichaam, maar hij is meer dan zijn lichaam. Zijn ‘ik’ valt er niet mee samen. Psychische verschijnselen moeten evenzeer in rekening gebracht worden als de fysieke om tot een volledig beeld te komen van wie de mens is.
Ook christenen kunnen met transseksualiteit problemen hebben, zelfs zo dat zij het leven nauwelijks meer aan kunnen en met zelfmoordplannen rondlopen. Er is tot nu toe weinig gedaan om hen in hun nood met een verantwoord christelijk advies te helpen. Zo’n advies is niet eenvoudig en waarschijnlijk ook moeilijk eenstemmig te geven. Dat blijkt o.a. uit het rapport Transseksualiteit, dat door het prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut in 1996 werd uitgegeven. Het doet weldadig aan dat de samenstellers van dit rapport eenstemmig vinden dat ook een transseksueel die besluit een geslachtsaanpassende operatie te ondergaan, moet kunnen blijven rekenen op pastorale begeleiding en opvang binnen de gemeente. Tegelijk bleef er onder de samenstellers van het rapport verdeeldheid inzake ethische beoordeling van geslachtsaanpassende ingrepen.
Ook wanneer we, zoals ik zelf, geslachtsaanpassende operaties niet principieel veroordelen, blijven er genoeg ethische vragen over. Kan iemand na zo’n operatie ook aan een huwelijksrelatie beginnen? Juist omdat we van aanpassing moeten spreken en een integrale verandering van geslacht niet mogelijk is, is een huwelijk niet vanzelfsprekend. Verder, is de prijs van zo’n operatie niet te hoog als een transseksueel getrouwd (geweest) is en kinderen heeft? Het leed is niet alleen groot bij transseksuelen, maar zeker ook bij hun familieleden. Kinderen vervreemden van hun vader of moeder, wanneer hun vader of moeder verder als vrouw of hun moeder verder als man door het leven gaat.
Wanneer het voor de aanpassing van het geslacht technisch mogelijk wordt geslachtsorganen te transplanteren, moet dezelfde bedenking die we in 16.3 aan de orde stelden ook hier gelden. Orgaantransplantatie kent morele grenzen, die worden overschreden als testes en ovaria beschikbaar worden gesteld. De transseksueel kan door een operatie verlichting van zijn genderdysforie ontvangen; maar hij kan niet de illusie koesteren, dat hij op grond van zijn eigen identiteit met betrekking tot procreatie lichamelijk normaal zal functioneren.
Geciteerde literatuur
Gooren, L.G.J., Hij ten Zij, Amsterdam: VU 1990
Jochemsen, H. (red.), Transseksualiteit, Ede: Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut 1996
Kuiper, A.J., Transseksualiteit. Evaluatie van geslachtsaanpassende behandeling, Amsterdam/Utrecht: Elinkwijk 1991
Leeuwen, M. van, Verklaringstheorieën, in Jochemsen, H. (red.), Transseksualiteit, 27-33
O’Donovan, O., Begotten or made?, Oxford: University Press 1984
Valenkamp, M., De problematiek van transsexualiteit en operatieve veranderingen aan het menselijk lichaam vanuit wijsgerig-antropologisch en ethisch perspectief, in Koers (Potchefstroom), jg. 56 (1991), 383-407
Douma, J., Medische ethiek, Kampen: Uitgeverij Kok, 1997, 46 (2.7.1), 347-349 (16.11)