GODS BLIJVENDE TROUW AAN ISRAËL VOLGENS ROMEINEN 11 : 25 – 26

Hieronder volgt een artikel van de oudtestamenticus dr. Henk de Jong (1932-2023), predikant van de GKV Gees, GKV, later NGK Wageningen, NGK Amsterdam-Centrum en NGK Zeist). Het werd in 2009 in de reader van prof. dr. Jochem Douma en ds. Adrian Verbree opgenomen als voorbereiding op de thema-avond over Israel als onderdeel van de cursus ‘Gaan in het spoor van de Bijbel’.

Hier volgt de uitleg van dr. Henk de Jong:

1. Dat de verharding voor slechts een deel over Israël gekomen is, is tot aan het einde van de tijd een blijvende zaak. Er was in Paulus’ dagen al een rest, ‘een overblijfsel naar de verkiezing der genade’, maar dat was voor de tegenwoordige tijd (11 : 5). Hoe zou dat verder gaan? Was niet te verwachten dat bij de overgang van het heil van Israël naar de volken die Joodse rest langzaam zou weg sterven? Nee, zegt nu het aan Paulus geopenbaarde geheimenis, die rest is blijvend. Steeds zal er een contingent christenen zijn van Joodsen bloede. Eerder in het hoofdstuk was al gezegd dat dit mogelijk was (vs. 23), dan dat dit waarschijnlijk was (vs. 24). Maar er moest een aparte openbaring van een geheimenis aan te pas komen om duidelijk te maken dat het werkelijk zo zou gaan. Mogelijkheid – waarschijnlijkheid – werkelijkheid: een zeer bijzondere genade van God voor het volk dat volhardend nee zei tegen de Verlosser.

2. Het binnengaan van de volheid der heidenen is vanaf Pinksteren een wereldbreed en geschiedenislang gebeuren. Jezus zegt: ‘En dit evangelie van het koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde gekomen zijn’ (Matt. 24 : 14). Er is dus geen tijd meer tussen het binnengaan van de volken en het einde, geen periode waarin alsdan geheel Israël nog behouden zou kunnen worden, geen nog nieuwer testament. De bedoeling van de tekst Romeinen 11 : 25 is niet dat er een caesuur in de tijd valt aan te wijzen van eerst dat binnengaan van de volken en vervolgens de beëindiging van de verharding en de bekering van Israël. Ook uit het feit dat eiselthij een aoristus is volgt niet dat er in de geschiedenis een punt aan te wijzen is waarop we het een in het ander zien overgaan. De NBV suggereert dat met de vertaling: ‘Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden’. Beter is de St. Vertaling: ‘De verharding is voor een deel over Israël gekomen totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn’. Het gaat hier over een inclusief ‘totdat’. Je kunt de constructie vergelijken met Ex. 33 : 22: ‘Ik zal je met mijn hand bedekken totdat Ik voorbijgegaan zal zijn’, of Matt. 26 : 36 : ‘…blijf hier zitten totdat Ik heengegaan zijnde aldaar aangebeden zal hebben’ (in beide gevallen worden aoristi gebruikt). Ik omschrijf: ‘Ik zal je met mijn hand bedekken voor zolang als Ik voorbij ga’ en ‘…blijf hier zitten terwijl Ik ondertussen daar ga aanbidden’.  En zo ook: ‘Verharding is voor een deel over Israël gekomen voor heel de tijd dat de volheid der heidenen binnengaat’. In deze zinnen valt het einde van de hoofdzin in tijd samen met het einde van de bijzin. Het gaat om twee gelijktijdigheden. En aangezien wat in de bijzin staat (het binnengaan van de volheid der heidenen) de hele geschiedenis na Pinksteren in beslag neemt, zal ook de gedeeltelijke verharding van Israël de gehele tijd door tot aan de jongste dag duren.

3. En daarom is de vertaling van het kai houtoos als ‘en dan’ onmogelijk. Niet dat dit houtoos deze betekenis nooit kan hebben. Maar er is hier geen plaats voor een ‘en dan’. Vandaar hier de meest voor de hand liggende vertaling: ‘en alzo’. Dit ‘en alzo’ slaat hier terug op wat zoëven gezegd was over het samengaan, de hele geschiedenis door, van Joden en heidenen, van de rest van Israël en de geroepenen uit de volken, in de ene kerk van Jezus Christus. Een aardig gebruik van dit ‘en zo’ vind je op het einde van het schipbreuk-verhaal in Handelingen 27: ‘…en zo geschiedde het dat allen behouden aan land kwamen’. En zo – dat wil zeggen: deels zwemmend deels drijvend op wrakhout. Op gelijke wijze in onze tekst: En zo – dat wil zeggen: in de samengesteldheid van enerzijds de joden die hun verharding opgeven en anderzijds de heidenen die het koninkrijk binnengaan zal geheel Israël behouden worden. Dit is ook de reden dat ik voor geheel Israël een geestelijke in plaats van een letterlijke betekenis overweeg; de letterlijke betekenis is hier on-zinnig. [Voor de geestelijke betekenis van ‘geheel Israël’ zie bijvoorbeeld Jesaja 45 : 20 – 25: de ontkomenen uit Israël + alle einden der aarde = het gehele nakroost van Israël.]

4. Ik kan me voorstellen dat wie het kai houtoos met ‘en dan’ vertaalt de kern van het geheimenis gelegen ziet in de woorden: ‘…en dan zal geheel Israël behouden worden’. Dat is dan immers een synthetisch oordeel dat iets nieuws (en wat voor nieuws!) aan het voorgaande toevoegt. Vertalen we evenwel met ‘en zo’ dan hebben we hier te doen met een analytisch oordeel dat een gevolgtrekking maakt uit het eerder gezegde en daaraan eigenlijk weinig toevoegt. Ik meen daarom dat de hoofdzaak van het geheimenis niet in vers 26 maar in vers 25 staat (al maak ik vs 26 er niet los van). En dat het samengestelde profetencitaat uit Jesaja 59 dan ook met name op die hoofdzaak van het geheimenis betrekking heeft: ‘De Verlosser zal uit Sion komen en de goddeloosheden van Jakob afwentelen. En dit is van mijn kant het verbond voor hen wanneer Ik hun zonden wegneem’. Deze tekst heeft het dan over Gods blijvende trouw aan zijn oude volk, zijn oude liefde. Die trouw bestaat hierin dat de grootste weldaad van het verbond (de vergeving der zonden) naar het Joodse volk blijft uitgaan. En omdat hier aan het eeuwige verbond herinnerd wordt geldt dit voor de duur van heel de geschiedenis.

5. Dat het inderdaad om een blijvend naast elkaar van Joden en niet-Joden gaat blijkt ook nog uit de passage van Romeinen 11 : 30 – 32. Eerst gaat het daarin over een na-elkaar van voorop de Joden en daarna de heidenen, en vervolgens wordt dan die volgorde niet omgekeerd: eerst de heidenen en daarna (nog eens) de Joden, maar verrassenderwijs komt na dat na-elkaar nu een naast-elkaar. Als volgt: ‘Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid, zo zijn ook deze (de Joden) nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden. Want God heeft hen allebei onder de ongehoorzaamheid besloten om zich over hen allebei te ontfermen’. Cruciaal is in vs. 31 het woordje thans. Het is handschriftelijk omstreden en in de NBV ontbreekt het, maar het heeft toch een sterk tekstkritisch getuigenis. Eerst een na-elkaar en dan een naast-elkaar, eigenlijk net zoals in de kunstspreuk van Paulus: ‘Eerst de Jood en ook de Griek’ (Rom. 1 : 16 en 2 : 8 en 9). Niet ‘eerst en dan’, ook niet ‘niet alleen…maar ook’, maar ‘eerst en ook’ – eerst voorrang en vervolgens gelijktijdigheid. Heel apart!

6. Wat het begrip geheimenis betreft, in Efeziërs 3 heeft Paulus het ook over een geheimenis, namelijk ‘dat de heidenen door het evangelie medeërfgenamen, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus zijn’ (Ef. 3 : 6). Het geheimenis waarover Paulus het hier in Romeinen 11 : 25 heeft zou daar de keerzijde van kunnen zijn. Aldus: volgens Efeze: de heidenen ingelijfd in Israël en volgens Romeinen: Israël opgenomen in de blijvende aandacht van God. Het wondere en bijzondere van Gods blijvende genade voor Israël mag ons daarbij niet ontgaan. Want wat had de Heiland gezegd?  Dat het Koninkrijk van God van de Joden weggenomen zou worden en dat het zou gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan zou opbrengen (Matt. 21 : 43). En had Paulus zelf zich ook niet uitermate scherp over het Joodse volk uitgelaten? De Joden, zegt hij, ‘die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde’ (1 Tess. 2 : 15 en 16). Ik bedoel te zeggen dat het niet vanzelfsprekend is dat Gods genadevolle aandacht geschiedenis-lang en wereld-wijd naar hen blijft uitgaan. Dat mag best een geheimenis heten. Aan onszelf denkend en aan Paulus’ waarschuwing ‘wees niet hooggevoelende maar vrees’, horen wij het bevend aan…

7. Hoewel het op grond van de onder het vorige punt aangehaalde teksten (Matt. 21 : 43 en 1 Tess. 2 : 15 en 16) voor de hand zou liggen om van een vervangingstheologie te spreken, laat Romeinen 11 zien dat dit toch onjuist gedacht en gesproken is. Het ligt genuanceerder. Het staat vast dat het volk van Israël niet langer het centrum uitmaakt van Gods kerk. Door zijn verhard ongeloof heeft het die plaats verloren. Christus staat nu in het centrum. Maar daarmee is over het Joodse volk toch niet alles gezegd. Het woord ‘vervanging’ zou dat ten onrechte suggereren en is daarom beter te vermijden. ‘Accentverlegging’ is beter. ‘God zal zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig zijn verbond (met Israël) gedenken’, en: ‘De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk’ (Rom. 11 : 29). En dat komt hierin tot uitdrukking dat de hele geschiedenis door er Joden zullen zijn die de weg naar Jezus Christus zullen vinden. Dat is wat hier van Godswege gegarandeerd wordt. Om recht te doen aan zowel 1 Tessalonicenzen 2 : 16 als aan Romeinen 11 : 25 zou het profetische gebed van Habakuk dienst kunnen doen: ‘Gedenk in de toorn aan ontfermen’. De toorn over het Joodse volk is een realiteit, maar daardoorheen loopt de draad van de goddelijke ontferming. Ziedaar ‘Gods trouw aan Israël, nooit gekrenkt’. 8. Af en toe probeer ik wat ons in een Schriftgedeelte als Romeinen 9 – 11 beschreven staat te veralgemeniseren, in die zin dat ik er een model uit aflees dat zich van tijd tot tijd de hele geschiedenis door in het ene volk van God realiseert. Wissels, accentverleggingen – hoe moet ik het noemen. Reeds in het Oude Testament kom je het tegen dat Efraïm, de leidende stam tot aan het einde van de tijd van de rechters, door zijn hoogmoed uit het centrum van het godsvolk verdwijnt en dat die plaats wordt ingenomen door Juda (Psalm 78 : 65 – 72) . Later, in de nieuwtestamentische tijd, zie je hetzelfde gebeuren tussen het volk Israël en de volken: Israël verdwijnt uit het centrum en het accent komt te liggen op de volken (Matt. 21 : 43). En in onze dagen maken wij het mee dat Europa op fanatieke wijze ontchristelijkt en dat de kerk Afrikaans, Aziatisch en Zuid-Amerikaans wordt. Dat zijn gevoelige verspringingen. Maar steeds zijn die overgangen niet totaal, telkens is er van het oude een rest die in het nieuwe wordt opgenomen, precies als wat Paulus opmerkt over wat in zijn dagen tussen de Joodse gemeente en die uit de heidenen plaats vindt. Sje’aar jasjoev, lees je bij Jesaja, ‘rest keert om’ (Jes. 7 : 3; 10 : 21) – het is een doorgaand gebeuren. Dat geeft aan Romeinen 9 – 11 een reële actualiteit. Laat ik zeggen dat ook ik net als Paulus mijn verwanten naar het vlees heb over wie ik een gedurige smart voel: al die gedoopte Europeanen die behoren tot de kring van het verbond maar die het bloed van dat verbond waardoor zij geheiligd waren onheilig achten en zelfs vertrappen (Hebr. 10 : 29). Het verdriet daarover staat mij nader dan dat over het ongeloof van de Joden uit Paulus’ dagen.

Foto: https://onderwegnaar1kerk.nl

Een zee van ruimte zonder veel richting – over het NGK-rapport ‘Homoseksualiteit in de kerk’

In mijn eerste blog gaf ik een korte samenvatting van het NGK-rapport ‘Homoseksualiteit in de kerk’ (klik hier). Het kreeg van de opstellers de titel ‘Ruimte en richting’ mee. In deze tweede blog wil ik inhoudelijk ingaan op het rapport. Ik doe dat zonder al veel te citeren. Kort gezegd komt mijn reaktie hier op neer: het is een zeer integer rapport met indrukwekkende lifestory’s. Tegelijk vind ik het, zeker nadat ik het nog een paar keer herlezen heb, toch wel een teleurstellend rapport. De opstellers wilden graag zoveel mogelijk ruimte bieden voor de verschillende keuzes die gelovige homo’s en lesbiennes op grond van de Bijbel maken. Tegelijk wilden ze intens zoeken naar richting in de Bijbel en voor Gods aangezicht vanuit een diepe verbondenheid in Christus.

Wat de ruimte betreft: de opstellers hebben de veelheid van opvattingen binnen onze kerken helder en duidelijk beschreven. Maar als het om de adviezen gaat, laten ze het aan de plaatselijke kerken over om uit die veelheid hun eigen keus te maken.

Wat de richting betreft wordt er eigenlijk geen richting gewezen. Er wordt alleen maar een oproep gedaan om elkaar in liefde te verdragen wanneer kerken plaatselijk tot verschillende beleidskeuzes komen. Daarvoor beroept men zich op Romeinen 14 en 15, waarin Paulus aangeeft dat elke christen naar eer en geweten voor Gods aangezicht z’n eigen keus maakt, want Paulus zegt, aldus het rapport “heel beslist: ‘alles wat niet uit geloof voortkomt is zondig’ (14:23). We mogen elkaar als kerken en broers en zussen daarom niet dwingen, zelfs niet verleiden te doen wat ingaat tegen het geweten, wat ingaat tegen de geloofsovertuiging. Een landelijke uitspraak mag dan ook niet dwingend opgelegd worden aaneen lokale kerk wanneer die daarmee een gewetensprobleem heeft.” (blz. 136+137)

Wat zijn dan die landelijke uitspraken die we als Nederlandse Gereformeerde kerken zouden moeten doen? Nou, eigenlijk zijn dat er maar twee.

1/ Heet in alle gemeentes homoseksuele broers en zussen die in een relatie van liefde en trouw samenleven, welkom aan de maaltijd van de Heer.

2/ Laat, als er voldoende draagvlak in de plaatselijke gemeente is, homoseksuele broers en zussen die in een relatie van liefde en trouw samenleven ook toe tot het ambt van ouderling en diaken.

Verder schuift het rapport twee andere onderwerpen door naar een nieuwe landelijke commissie. Die moet zich de komende drie jaar buigen over:

3/ Het al of niet zegenen of bevestigen van een homoverbintenis / homohuwelijk.

4/ Het al of niet toelaten van predikanten die in een homosekuele verbintenis samenleven.

Tenslotte komt (behalve in één van de life-story’s) in het rapport op geen enkele manier een ander belangrijk vraagstuk aan de orde:

5/ Is in het licht van de Bijbel een kinderwens binnen een homoseksuele relatie van liefde en trouw geoorloofd?

Als het erop aan kom laat dit rapport de plaatselijke kerken dus zwemmen in een zee van ruimte zonder duidelijk een richting te wijzen.

Dat komt, denk ik, omdat het rapport niemand in verlegenheid wil brengen. Dat blijkt bijvoorbeeld in de beschrijving van de drie verschillende ‘lenzen’ van waaruit christenen de Bijbel op dit punt benaderen, nl. vanuit 1/ de scheppingsorde, vanuit 2/ de gebrokenheid en vanuit 3/ de variatie. Die drie opvattingen zijn er inderdaad.

Het rapport wijst lens 1/ af, benadruk heel sterk lens 2/ en voelt weinig sympathie voor lens 3/. Het noemt bij de eerste twee lenzen ook orthodoxe theologen uit eigen kring en schaart ten onrechte Ad de Bruijne onder de voorzichtige aanhangers van de derde lens.

Maar als men tot een afweging komt, wil men niemand tekort doen en is elke invulling vanuit de drie lenzen mogelijk, behalve de strikte opvatting dat samenlevende homoseksuele broers en zussen geen belijdenis mogen doen en geen avondmaal mogen vieren.

De opstellers van het rapport willen zowel aan Gods Woord recht doen als aan de inzichten in onze tijd die we als christelijke kerk onder leiding van de Heilige Geest vanuit Bijbels perspektief moeten wegen. Dan kun je, aldus het rapport, tot verschillende konklusies komen als het gaat om de vraag of er in de Bijbel ruimte is voor het aangaan van homoseksuele relaties in liefde en trouw. Want enerzijds tref je in de Bijbel alleen passages aan die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren. Anderzijds gaat het in de Bijbel nergens over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

Nu laat het rapport dat laatste, hedendaagse inzichten, een belangrijke rol in zijn afweging spelen. Ik ben het daar mee eens. Tegelijk aarzelt het rapport om deze homoseksuele oriëntatie gelijk te stellen aan het door God ingeschapen verlangen van een man naar een vrouw en omgekeerd. Het verlangen is een scheppingsgegeven, aldus het rapport, maar de homoseksuele oriëntatie … niet … eigenlijk niet … “een pijnlijk raadsel” (blz. 57). Het valt mij op hoe aarzelend het rapport hier telkens spreekt.

Hoe kan dat? Want de opstellers van het rapport zijn unaniem van mening dat een homoseksuele relatie in liefde en trouw niet een gelijkwaardige variant op het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw is. Ze zeggen namelijk klip en klaar op blz. 104 van hun rapport: “We willen ook aandacht vragen voor de polariteit van ‘mannelijk en vrouwelijk’. (…) Dit scheppingsgegeven willen we hoog blijven houden. De seksuele omgang tussen man en vrouw is vanwege dat wonder van het nieuwe leven meer dan een variant binnen het spectrum van de menselijke seksualiteit.”

Als dit werkelijk hun gemeenschappelijke overtuiging is, zou je op grond daarvan ook een aantal voorstellen mogen verwachten die concreet een richting aanwijst die we in de zee van opvattingen gezamenlijk als Gods kinderen binnen ons kerkverband zouden moeten gaan.

Maar dat doet men niet. En de reden is duidelijk. Meteen op het citaat hierboven volgt namelijk de zin: “Tegelijkertijd erkennen we in de werkelijkheid van mensen om ons heen een breedte van variaties waar we respectvol nabij willen zijn.”

Volgens mij zit hier de bottleneck van het rapport. Uit respect voor de veelheid van meningen wil men geen duidelijke keuzes maken die recht doen aan wat men eigenlijk wel vindt: de relatie tussen man en vrouw die uitmondt in het huwelijk, zoals God dat heeft ingesteld en beschrijft in Genesis 1 en 2, is van een andere orde dan homoseksuele relaties in liefde en trouw. En dus krijgt, met een beroep op Romeinen 14 en 15 (blz. 135+135), elke plaatselijke kerk alle ruimte om zelf uit te zoeken hoe men over homoseksuele relaties denkt en welke consequenties men daar in de praktijk aan verbindt. Alleen de optie ‘afhouding van het avondmaal’ wordt streng afgeraden.

Ik vind dit teleurstellend. Daarmee houdt het rapport toch wel heel erg veel rekening met wat “de dominante visie in onze cultuur” acceptabel vindt, ook al is men voortdurend oprecht en intensief bezig geweest met “de doordenking van God hierin van ons wil” (beide citaten staan op blz. 110). Wolter Rose schrijft in zijn minderheidshoofdstuk dat het rapport weinig oog heeft voor de corrigerende functie van de Bijbel. In het Nederlands Dagblad van 24 feb. 2024 zei Dick Westerkamp iets soortgelijks: als het over homorelaties gaat, krijgt het pastorale spreken van de Bijbel zo veel aandacht, dat het profetisch spreken van de Bijbel ondersneeuwt.

Omdat het rapport in de zee van ruimte geen duidelijke richting wil aanwijzen, zitten er ook een paar merkwaardige inconsequenties in. Ik noem er een paar.

*1* Het huwelijk tussen man en vrouw wordt wel principieel onderscheiden van homoseksuele relaties, maar het rapport stelt niet voor om uit te spreken dat het burgerlijke homohuwelijk niet gelijk staat aan het christelijke huwelijk. Het rapport stelt ook niet voor om uit te spreken dat een homo-relatie daarom niet op dezelfde manier bevestigd kan worden als een christelijk huwelijk.

*2* Als een homoseksuele relatie in liefde en trouw bijbels gezien geen variant is op het huwelijk tussen man en vrouw, zoals het rapport expliciet zegt op blz. 104, hoe kan men dan zonder enige argumentatie voorstellen om uit te spreken “dat plaatselijke gemeenten de mogelijkheid hebben om ook leden die in een homoseksuele verbintenis samenleven tot het ambt te roepen, zo daar binnen de plaatselijke gemeente voldoende draagvlak voor is” (blz. 134)? Er wordt, zelfs niet in een voetnoot, verwezen naar één van de bijbelse criteria voor oudsten, zoals Paulus dat voorschrijft aan Titus: oudsten moeten “onberispelijke mannen [zijn], die maar één vrouw hebben” (Titus 1:6) en aan Timoteüs: “Een opziener moet onberispelijk zijn. Hij kan slechts de man van één vrouw zijn” (1 Tim. 3:2).

*3* Opvallend is ook dat de opstellers van het rapport wel de vragen rond relatievorming en het krijgen van kinderen eventjes aanstippen als belangrijk aandachtspunt, maar dat ze er echt op geen enkele manier op ingaan. Terwijl, als je het over het legitieme verlangen naar een partner dat God in de schepping gelegd heeft, je het toch ook serieus over de even legitieme kinderwens van homoseksuele christenen zou moeten nadenken. Daar hoort ook meteen de vraag bij hoe je moet denken over de doop van kinderen die geboren en/of geadopteerd worden in een vaste homoseksuele relatie.

Terecht kan iemand nu vragen: welke ruimte én richting zouden we als Nederlandse Gereformeerde Kerken dan wel moeten geven en wijzen?

Zelf kom ik vanuit de lens van de gebrokenheid uit bij een mix van ‘milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’.

Dat betekent volgens mij dat we als bijbelgetrouwe kerken niet bang moeten zijn om uit te spreken dat het huwelijk door God bedoeld is als de blijvende liefdesrelatie tussen man en vrouw. Andere relaties binnen de christelijke kerk zijn daar geen variatie op. Daarom kunnen we als Nederlandse Gereformeerde Kerken homo-relaties niet op dezelfde manier inzegenen als het huwelijk van een christelijke man en een christelijke vrouw.

Het betekent ook dat we na de zondeval leven allemaal van Gods barmhartigheid leven. Dus is er ruimte voor homo’s en hetero’s aan de maaltijd van de HERE,  of ze nu zonder partner door het leven gaan of in een relatie van liefde en trouw samenleven – tenminste, wanneer ze niet in grove zonden leven. Voor mij is het enkele feit van een vaste relatie van een vrouw met een bewust-niet-gelovige man (of omgekeerd) of een relatie van twee mannen of twee vrouwen met elkaar of een tweede huwelijk na een ongeoorloofde echtscheiding niet te beschouwen als zo’n grove zonde. Maar al deze drie situaties zijn voor mij wel een belangrijker verhindering om iemand toe te laten als ambtsdrager, omdat de Bijbel aan hogere eisen stelt aan deze geestelijke taak.

Als het om een kinderwens gaat, is mijn denklijn als volgt: of het nu om onvruchtbare hetero-stellen of om homo-stellen met een kinderwens gaat of om alleenstaande vrouwen die dolgraag moeder willen worden: je kind is biologisch van een andere persoon dan je partner. Bijbels gezien is er dan sprake van kunstmatig overspel. En als het gaat om een afweging van belangen: het recht van kinderen op twee biologische ouders weegt volgens mij zwaarder dan het verlangen naar een eigen kind terwijl het niet van je partner is.

‘Milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’ betekent voor mij dus, dat homoseksuele kerkleden die in een vaste relatie van geloof, liefde en trouw leven, op alle fronten volop meedoet in de gemeente, net als ieder ander kerklid. Alleen op het punt van huwelijksbevestiging, ambtsdrager-zijn en kinderwens mogen we volgens mij als kerken uitspreken dat er op grond van Gods Woord zwaarwegende belemmeringen zijn.

Ruimte en richting – het NGK-rapport ‘Homoseksualiteit in de kerk’

Eind 2023 verscheen (met bijgaande foto op de NGK-website) het langverwachte NGK-rapport ‘Homosekualiteit in de kerk’. In deze eerste blog geef ik in eigen woorden een korte samenvatting van de inhoud van het rapport. De opstellers hebben, naast het officiële rapport van 258 bladzijden (klik hier) ook een ‘leeswijzer en samenvatting’ van 38 bladzijden (klik hier) gepubliceerd. Dat is nog behoorlijk uitgebreid, dacht ik. Dus vandaar deze nog beknoptere weergave. Daarin leg ik mijn eigen accenten en is er op één punt een volgens mij noodzakelijke korrektie. In een tweede blog wil ik inhoudelijk ingaan op het rapport.

Opdracht

De (toen nog GKV-)synode van Meppel gaf in 2017 een commissie de opdracht antwoord te geven op de vraag: ‘Wat heeft de gemeente van Christus te bieden aan lesbische zusters en homofiele broeders in haar midden?’

De volgende synode (die van Goes) gaf daarnaast in 2020 de commissie een aantal konkrete vragen mee:

  • geef een Schriftuurlijk onderbouwde visie op de bestaande seksuele diversiteit.
  • geef een Schriftuurlijk onderbouwde waardering van mogelijke seksuele relaties.
  • beschrijf hoe de christelijke gemeente veiligheid kan bieden aan mannen en vrouwen die niet in staat zijn om de weg te volgen die Genesis 2:24 wijst.
  • beschrijf hoe de christelijke gemeente ondersteuning kan bieden aan wie op grond van teksten als Matteüs 19:12 en 1 Korintiërs 7:37 kiezen voor een celibataire levensstijl.
  • beschrijf hoe een kerkenraad kan handelen in het geval gemeenteleden een seksuele relatie aangaan die naar het oordeel van de kerkenraad niet overeenstemt met de Schriftuurlijke norm.

Uitgangspunten

De opstellers hebben steeds een drietal algemene uitgangspunten voor ogen gehouden in het gesprek over LHBTI: het gaat om Christus, het gaat om mensen en het gaat om samen gemeente van Christus zijn.

Hoofdstuk 1 – Het wijdere verband (rapport blz. 30-36, samenvatting blz. 5-6)

Dit hoofdstuk laat zien dat onze westerse samenleving anno 2024 een heel andere tijd is dan die van een paar honderd jaar geleden. De antwoorden van toen zijn daarom niet één op één op vandaag toe te passen. Tegelijk moet het ons voorzichtig maken, want hoe wij in onze cultuur tegen homoseksualiteit aankijken is niet per definitie beter dan in andere tijden en in andere culturen. Als kerk moeten we ons niet laten leiden door de traditie (conservatief) of de huidige stand van zaken in de wetenschap (progressief). Als kerk moeten we telkens zelfstandig, in vertrouwen op Gods Woord en onder voortdurend gebed om wijsheid door Gods Geest, antwoord zoeken op aktuele vragen.

Hoofdstuk 2 – Homoseksualiteit: definitie en terminologie (rapport blz. 53-52, samenvatting blz. 6-8)

Dit hoofdstuk maakt onderscheid tussen * homoseksuele oriëntatie en * gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag. Bij homoseksuele oriëntatie gaat het om de emotionele, romantische en/of seksuele aantrekkingskracht tot personen van hetzelfde geslacht. Men beschouwt zichzelf vaak als ‘homo’ of ‘lesbienne’. Vandaag is algemeen aanvaard dat deze oriëntatie geen ziekte of inbeelding is, maar alles te maken heeft met iemands identiteit en met wie hij of zij ten diepste is. Daarvan te onderscheiden is gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag: de beleving van de seksualiteit tussen twee mensen van hetzelfde geslacht. Dit werd in het verleden nog wel eens beschouwd als hét criterium m.b.t. homoseksualiteit. Dat is onjuist. Gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag is één van de uitingen (en dat nog niet eens altijd) van een homoseksuele oriëntatie.

Hoofdstuk 3 – Bijbel en ‘homoseksualiteit’ (rapport blz. 55-70, samenvatting blz. 9-13)

Dit hoofdstuk zet het onderwerp ‘homoseksualiteit’ in het grotere kader van Gods bedoeling met deze wereld en met zijn kinderen. Genesis 1+2: de unieke, levenslange, exclusieve, alomvattende levenseenheid van één man en één vrouw is een door God ingeschapen verlangen. Genesis 3: Gods goede schepping wordt diepgaand verstoord door de zondeval. Is de homoseksuele oriëntatie daarvan een rechtstreeks gevolg of te omschrijven als ‘pijnlijk raadsel’? Ook bij homo’s en lesbiennes is het door God ingeschapen verlangen naar een maatje voor het leven intact gebleven. Hooglied: binnen de relatie tussen man en vrouw heeft God de seksualiteit gegeven om van te genieten.

Relaties en seksualiteit hebben dus drie doelen: voortplanting, levenseenheid en genieten.

Het O.T. spreekt verschillende keren over ‘gelijkgeslachtelijke seks’ als uitwas (Genesis 19 – Sodom; Rechters 19 – Gibea) of in algemene zin als gruwel in de ogen van de HERE (Leviticus 18:22 en 20:13).

In het N.T. was men binnen het Jodendom unaniem van mening dat gelijkgeslachtelijke seks ‘tegen de natuur’ inging. Opvallend is dat Jezus in Matteüs 19 aangeeft, dat in Gods koninkrijk zoals Hij dat brengt, gelovigen ervoor kunnen kiezen vrijwillig van het huwelijk af te zien om zich volledig in te zetten voor de Heer.

In de rest van het Nieuwe Testament zijn drie plaatsen te vinden waarin gelijkgeslachtelijke seks expliciet genoemd en afgewezen wordt. In 1 Korintiërs 6:9 en in 1 Timoteüs 1:10 gaat het zeer waarschijnlijk om homo-prostitutie.

Paulus schrijft in Romeinen 1:26-27 uitgebreid over gelijkgeslachtelijke seks. Het gaat tegen de door God geschapen orde in. Paulus gebruikt hier dezelfde woorden als in Genesis 1: ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’. Bij seksueel verkeer tussen mensen van hetzelfde geslacht wordt de door de Schepper gestelde grens overschreden.

Het rapport trekt twee belangrijke conclusies uit dit hoofdstuk:

1/ In de Bijbel tref je alleen teksten aan die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren.

2/ Nergens gaat het over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

Hoofdstuk 4 – Verschillende visies (rapport blz. 74-98, samenvatting blz. 13-19)

Dit hoofdstuk beschrijft hoe christenen op drie verschillende manieren aankijken tegen de vraag of en hoeveel ruimte er mag zijn voor homoseksuele relaties. Deze drie lenzen leveren vanuit de Bijbel waardevolle inzichten op, zowel ethisch als pastoraal. Elke lens leidt meestal ook tot een andere uitkomst. [Zelf voeg ik nog een vierde lens toe – zie hierna]

1/ De lens van de scheppingsorde

God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk en stelde het huwelijk tussen man en vrouw in. Heel de Bijbel wijst op morele gronden elke vorm van seksuele omgang tussen mensen van hetzelfde geslacht af. Twee theologen die deze visie aanhangen zijn Wolter Rose (NGK-gkv) en William Webb (Amerikaans Baptist)

Vanuit dit standpunt is elke vorm van homoseksueel verkeer zonde, ook als het plaatsvindt binnen een relatie van liefde en trouw. Wie zo’n relatie heeft kan niet worden toegelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis, de heilige doop en de viering van het heilig avondmaal en kan geen kerkelijk ambt vervullen.

2/ De lens van gebrokenheid

Als gevolg van de zondeval is veel van Gods oorspronkelijk bedoeling verstoord geraakt. Ook op het gebied van seksualiteit en relaties. In onze gebroken wereld maakt God Zich bekend en gaat Hij met mensen om. Hij geeft geboden en verboden en houdt ook rekening met de gebrokenheid. Drie theologen die deze visie aanhangen zijn Henk de Jong (NGK-ngk), Bert Loonstra (CGK) en Jan Mudde (NGK-ngk).

Vanuit dit standpunt is er ruimte voor homorelaties als ‘blijk van milde tegemoetkomendheid’, maar dit ‘noodverband’ is niet gelijk te stellen aan het huwelijk.

3/ De lens van variatie

God heeft in zijn schepping een veelkleurige variatie aangebracht, en dus zijn er naast mensen met een heteroseksuele oriëntatie ook mensen met een homoseksueleoriëntatie. Deze verrijkende minderheidsvariant is geen verarming of degradatie van Gods goede schepping en ook geen gevolg van de zondeval of een teken van gebrokenheid. Volgens het rapport is Ad de Bruijne (NGK-gkv) op een zeer genuanceerde wijze aanhanger van deze visie.

Vanuit dit standpunt komt men in het algemeen tot een volledige acceptatie van alle samenlevingsvormen. Het vraagt van een kerkelijke gemeente dat zij een ’inclusieve’ gemeenschap is waarin iedereen even welkom is ongeacht zijn seksuele oriëntatie en de aard van zijn levensverbintenis.

4/ De lens van de herschepping

Het is volgens mij onterecht dat volgens rapport Ad de Bruijne tot een “voorzichtige duiding van homoseksualiteit als variant” komt. Hij heeft wel veel waardering voor de ‘variatie’-lens, maar ziet een homoseksuele oriëntatie ten diepste als iets wat niet in Gods goede schepping voor komt. De relatie man-vrouw blijft hij beschouwen als een bijbels basisgegeven van het menselijk bestaan. Wat De Bruijne echter sterk benadrukt is, dat we seksualiteit niet alleen vanuit de schepping, maar ook vanuit de toekomst van Gods Koninkrijk moeten benaderen. Daarin heeft seksualiteit geen plaats meer. Hij bekijkt homoseksualiteit dus vooral door de vierde lens van de herschepping. In het Nieuwe Testament zie je daar nu al contouren van, bv. in de herwaardering van het ongetrouwd zijn. Op basis daarvan ziet De Bruijne ook ruimte voor homorelaties, al dan niet incl. seksuele gemeenschap.

Het rapport constateert dat bijna iedereen binnen onze kerken erkent dat de Bijbel zelf zonder enige uitzondering gelijkgeslachtelijke seks afwijst. Toch ziet de een wel en de ander geen ruimte voor homoseksuele relaties. Hierbij is het gezag van de Bijbel niet in het geding. Wel verschilt men van meningover de vraag of de Heilige Geest op dit onderwerp de bijbelschrijvers boven hun eigen tijd en cultuur uittilde, zodat het verbod op homoseksuele relaties voor alle latere tijden en culturen geldt, of dat de Heilige Geest door de eeuwen heen in nieuwe omstandigheden Gods kinderen ook nieuwe inzichten geeft die geheel in lijn met de Bijbel liggen. Het rapport roept aan het eind van dit hoofdstuk op om ruimte te geven aan de verschillen.

Hoofdstuk 5 – Het gesprek (rapport blz. 101-118, samenvatting blz. 19-22)

Dit hoofdstuk laat zien dat er tussen de opstellers van het rapport overeenstemming is over het volgende:

  • De Bijbel schrijft uitsluitend in veroordelende zin over gelijkgeslachtelijke seks.
  • Homoseksualiteit is een modern concept dat je als zodanig niet terug kunt vinden in de Bijbel.
  • Basale verlangens naar geborgenheid, een maatje, intimiteit, iemand met wie je een nieuwe levenseenheid zijn door de HERE God Zelf ook in homoseksuele mensen gelegd.
  • De opvatting dat een homoseksuele oriëntatie een directe uiting is van zonde of verkeerde keuzes wordt nadrukkelijk afgewezen.
  • De seksuele omgang tussen man en vrouw is een scheppingsgegeven met het oog op de voortplanting. Het is dus meer dan een variant binnen het spectrum van de menselijke seksualiteit. Dit heeft gevolgen voor hoe je, als het om homoseksualiteit gaat, over relatievorming en kinderwens denkt.
  • De gemeente van Christus moet een veilige plek voor LHBTI’ers zijn.

De opstellers van het rapport verschillen van mening over de vraag of er binnen de gemeente van Christus ruimte mag zijn voor duurzame, uit liefde gegroeide homoseksuele relaties waarbinnen ook de seksuele omgang een plek heeft. Daarom kan één van hen, Wolter Rose, zich niet vinden in de keuzes die in hoofdstuk 6 gemaakt worden. Hij verantwoordt dat in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 6 – Keuzes maken (rapport blz. 121-138, samenvatting blz. 22-34)

Dit hoofdstuk bevat een aantal voorstellen m.b.t avondmaal, ambten en kerkelijke inzegening van homo-relaties. De Bijbel kent het verschijnsel van een homoseksuele oriëntatie niet, maar wel het herkenbare en diep-menselijke verlangen om niet alleen door het leven te gaan, zoals ook homo’s en lesbiennes dat hebben. De HERE is een barmhartig God en legt mensen geen ondraaglijke lasten op. In de gebrokenheid van dit bestaan kunnen homoseksuele relaties in liefde en trouw daarom geaccepteerd worden. Dat betekent dat iedereen die zich door God geroepen voelt om ongetrouwd door het leven te gaan, respect en ondersteuning verdient. Het betekent ook dat iedereen die het voor God kan verantwoorden om in liefde en trouw een relatie aan te gaan met een partner voor het leven, een volwaardige plek in de gemeente Christus mag hebben. Dit leidt tot de volgende adviezen:

6.2 Heilig Avondmaal

  • Laat homoseksuele broers en zussen die leven in een relatie van liefde en trouw toe tot het Avondmaal.

De motivatie hierbij is, dat het samenleven in een homoseksuele verbintenis van liefde en trouw geen grotere zonde is dan zoveel andere vormen van kwaad in onze cultuur en samenleving waaraan we ons allemaal schuldig maken.

6.3 Homoverbintenissen

  • Stel een nieuwe studiecommissie in om de vragen rondom het al of niet zegenen en/of bevestigen van homoverbintenissen en homohuwelijken te beantwoorden.

De motivatie hierbij is, dat men erkent dat er bijbels gezien een onderscheid blijft tussen het huwelijk tussen man en vrouw en het homohuwelijk. Het is-gelijk-teken dat de overheid tussen beide gezet heeft, kan de kerk niet zomaar overnemen. Aan de andere kant mag geen enkele vorm van een totaalrelatie die twee gelovige mensen voor het leven aangaan binnen de gemeente van Christus vrijblijvend van aard zijn.

6.5 Ambten

  • Plaatselijke kerken mogen kerkleden die in een homoseksuele relatie leven toelaten tot de ambten als daar binnen de gemeente voldoende draagvlak voor is.

Sommige opstellers willen hier terughoudend in zijn omdat ze homo’s die bewust ongetrouwd willen blijven niet in gewetensnood willen brengen. Andere opstellers vinden dat als we een duurzame relatie in liefde en trouw accepteren, dat ook geen belemmering voor het ambt mag zijn.

  • Stel een nieuwe studiecommissie in als het gaat om de vraag of we landelijk ook kerkleden die in een homoseksuele relatie leven kunnen toelaten in het ambt van predikant.

De motivatie hiervoor is, dat predikanten in het hele kerkverband mogen preken en de sakramenten bedienen, en er dus ook regionaal en landelijk voldoende draagvlak moet zijn.

Hoofdstuk 6 eindigt met de oproep om elkaar in liefde te verdragen, ook als kerken plaatselijk verschillende afwegingen maken. Paulus geeft immer aan in Romeinen 14 en 15, dat elke christen naar eer en geweten voor Gods aangezicht z’n eigen keus maakt. Dat mag ook elke plaatselijke kerk biddend doen.

Hoofdstuk 7– Een zijspoor, een dwaalspoor (rapport blz. 144-160, samenvatting blz. 34-35)

In dit hoofdstuk geeft Wolter Rose aan waarom hij niet kan instemmen met de inhoud en de adviezen van de overige opstellers in hoofdstuk 6. In zijn optiek is een homoseksuele oriëntatie niet verkeerd of zondig, maar roept Jezus zijn volgelingen dan op om in seksuele onthouding te leven en te kiezen voor het celibaat. Het rapport schuift volgens hem met een beroep op de barmhartigheid van God het duidelijke onderwijs van heel de Bijbel als het om ‘gelijkgeslachtelijke seks’ gaat op een zijspoor. De kern van Rose’s bezwaren zit ‘m vooral hierin: er wordt geen rekening mee gehouden dat Gods woorden in de Bijbel ook bedoeld zijn om onze opvattingen te corrigeren. We moeten het bijbels onderwijs over huwelijk en seksualiteit onvoorwaardelijk accepteren, zonder argumenten van buiten in te voeren om tot andere conclusies te komen. Ook vindt hij het vreemd dat de meerderheid zich op Romeinen 14+15 beroept om elkaar de ruimte te geven, terwijl uit het hele onderwijs van Paulus blijkt, dat keuzes op dit terrein juist niet onder de christelijke vrijheid vallen. Door op dit onderwerp alles in de vrijheid van de plaatselijke kerken te laten, leggen we met mooie woorden ten diepste Gods Woord naast ons neer en wordt de Bijbel een soort ‘wassen neus’, vatbaar voor elke interpretatie.

Het tweede deel van het rapport (blz. 172-230) bevat een verdieping met als onderwerpen: # Homoseksualiteiten van de negentiende tot de eenentwintigste eeuw — een verkenning; # Biologische aspecten van geslacht, gender en seksuele oriëntatie; # Identiteitsontwikkeling en trends; # Persoonlijke reflecties van de opstellers. Het derde deel (blz. 231-246) geeft praktische tips en adviezen voor het gesprek binnen de kerk. In de samenvatting van het rapport wordt dit allemaal kort genoemd (blz. 35-38)

EENZIJDIGE SOLIDARITEIT MET ISRAEL

Israel in het Oude Testament is niet hetzelfde als Israel in het Nieuwe Testament en is niet hetzelfde als Israel vandaag. Wie dat onderscheid niet maakt, loopt het risico om te vervallen in eenzijdige solidariteit met Israel. In die fout verviel volgens mij Chris Stoffer, de partijleider van de SGP. Hij bracht begin januari met een aantal parlementariërs uit andere Europese landen een ‘solidariteitsreis’ aan Israel. Hij deed dit, zei hij, in het Nederlands Dagblad, vanuit een diepe liefde voor Israel. Hij ging met het leger op stap, sprak met een slachtoffer van de barbaarse slachting die Hamas op 7 oktober aanrichtte en met president Herzog over de traumatische gevolgen voor heel de Israelische bevolking.

Nu is er niks mis mee om solidair te zijn met Israel, nadat het op 7 oktober jl. aangevallen is door een terreurorganisatie die, gedreven door intense Jodenhaat, de totale vernietiging van de Joodse entiteit in Palestina nastreeft. Het gevolg van de pogrom van Hamas is ongenadige Jodenwraak, want Israel wil er alles aan doen om de terreur van Hamas te stoppen en de 500 km (dat is van Groningen naar Berlijn !!) aan tunnels te vernietigen, waarvan de in- en uitgangen bewust onder woningen, scholen, ziekenhuizen en moskeeën zijn aangebracht. Ik begrijp heel goed dat voor Israel een staakt-het-vuren voorlopig nog niet aan de orde is. Voor al het leed van de 2 miljoen inwoners van Gaza is Hamas de eerstverantwoordelijke. Dat durven, ondanks de enorme repressie door Hamas, ook steeds meer burgers van Gaza hardop te zeggen. Pas als Hamas de oorlog beëindigd en de gijzelaars vrij laat, is er een kans op vrede (vinden ook deze twee Palestijnen uit Gaza).  

Israel-bezoek Chris Stoffer

Maar je kunt ook op een eenzijdige manier solidair met Israel zijn. Op Twitter merkte ik op, dat het een gemiste kans was dat Stoffer geen Palestijnse christenen had bezocht, omdat die makkelijk te vinden zijn in Israel, waar 20% van de burgers een Arabisch/Palestijnse identiteit heeft. Ook was hij niet op de Westelijke Jordaanoever wezen kijken hoe terror-kolonisten met hun cowboy-gedrag hun kans schoon zien om, gesteund door een wegkijkende overheid, aan ordinair landjepik te doen en de oorspronkelijke Palestijnse bevolking van hun rechtmatige geboortegrond te verdrijven. Dan loop je toch echt wel aan de leiband van de rechtse regering van Netanyahu.

De SGP-leider reageerde op Twitter als door een wesp gestoken. Hij kwam genoeg mensen tegen die de Palestijnse zaak behartigen, zei hij, maar hij was juist “in Israel geweest om SOLIDARITEIT te tonen met Israël.”

Die wat allergische reactie van de SGP-leider (de hoofdletters waren van hem) is volgens mij het gevolg van een diepe liefde voor Israel die uitgaat van de gedachte: Israel OT = Israel NT = Israel nu. Dat lijkt mij een nogal twijfelachtige, onzorgvuldige en, als je consequent doordenkt, niet bijbelse redenering. De kern daarvan bestaat uit de gedachte: ‘Israel’ staat altijd gelijk aan ‘het Joodse volk’. En omdat Israel in het Oude Testament ‘Gods oogappel’ genoemd wordt (Deut. 32:10, Jer. 31:20, Zach. 2:12), blijft dat ook zo in het Nieuwe Testament, ook al hebben ze in meerderheid Jezus verworpen, en is dat vandaag nog steeds zo als het om het land en (80% van het) volk en de staat Israel gaat.

Wat zegt de Bijbel?

Wie de Bijbel leest vanuit Jezus Christus als centrum, weet dat Abraham door de HERE is uitgekozen om via zijn nakomelingen alle volken tot een zegen te zijn (Gen. 12:3). Voortdurend wordt al in het Oude Testament benadrukt, dat niet iedere geboren Israeliet het ook werkelijk is, want het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis, zeggen Mozes en Jeremia (Deut. 30:6, Jer. 4:4, 9:25), maar om de besnijdenis van het hart. Na Pinksteren benadrukt Paulus dat ook: Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart (Rom. 2:29). Voortdurend lees je ook in het Oude Testament, dat het heil van God voor alle volken bestemd is. Vanaf Pinksteren gaat dat in vervulling, bv. Psalm 87.  Dan wordt overduidelijk, dat iedereen welkom is en zich mag aansluiten bij “het Israel van God” (Gal. 6:16b). Want het ware, geestelijke Israel bestaat, net als in het Oude Testament,  uit allen die in het geloofsspoor van Abraham gaan en in Jezus Christus geloven als de door God beloofde en gekomen Messias.

Dat vroeg een omkeer van denken die er bij de apostelen en de eerste christenen maar moeilijk inging. Zij verwachtten binnen afzienbare tijd het herstel van het koningschap in Israel, maar Jezus zei: ‘Wees mijn getuigen tot aan de einden der aarde.’ (Hand. 1:6-8). Petrus wilde er eerst zelf niet aan en moest zich later verdedigen dat hij de Romein Cornelius had bezocht en hem zo maar, alleen op z’n geloof, had toegelaten tot Gods volk op aarde (Hand. 10:1-11:18). Even later kregen Paulus en Barnabas bakken vol kritiek over zich heen omdat de gelovigen uit de heidenen zich niet aan allerlei Joodse wetten hoefden te houden (Hand. 15). Het zat diep ingesleten in het denkpatroon van de eerste christenen: heidengelovigen zijn welkom bij ons, joodse gelovigen, maar dan moeten ze zich wel aan de oude regels houden. Maar na het grote apostelcongres waren Petrus en Jakobus er, onder leiding van de Heilige Geest, wel uit: christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen worden op dezelfde manier gered, namelijk door de genade van de Heer Jezus, en zo herstelt de Heer het vervallen huis van David, waartoe nu alle christenen afkomstig uit het Joodse volk en uit de heidenen behoren (Hand. 15:11-18). Ook Paulus sloot zich hierbij aan: sinds Pinksteren maakt God geen enkel onderscheid meer en delen alle christenen in het burgerschap van het ene, geestelijke Israel (Ef. 2:11-22).

Heeft Israel een speciale plek?

Wie vandaag nog een speciale plek voor het land Israel en voor het Joodse volk ziet weggelegd, maakt dezelfde denkfout als de apostelen en een deel van de eerste Joodse christenen uit Handelingen. Het gaat na Pinksteren niet meer om dat ene Joodse volk, waarbij de rest van de wereld zich mag aansluiten. Het gaat om de ene Heer, Jezus Christus, en iedereen wordt opgeroepen zich in geloof bij Hem aan te sluiten, ongeacht nationaliteit, afkomst en geslacht. Dat is sinds Pinksteren Gods volk op aarde, Gods oogappel, de bruid van Christus.

Heeft het Joodse volk en het land Israel dan nog een speciale plek in Gods plan met de wereld? Ik denk van niet. Alle beloften van God waren op Christus gericht en zijn in Christus vervuld. Wat nog uitstaat is voor iedereen bestemd tot aan de uiteinden van de aarde, zoals de Psalmen zingen en Jesaja profeteert.

Is er dan geen verschil? Jawel: Joden die tot geloof in Jezus komen, komen er achter dat Hij de Messias is die in hun eigen Tenach is aangekondigd. Hetzelfde geldt in mindere mate voor moslims die tot geloof komen: zij kenden Jezus in hun Koran eerst alleen maar als de profeet Isa. Dat is een heel andere manier van thuiskomen dan vanuit het heidendom. Maar ik geloof er niets van dat God twee lijntjes heeft lopen om mensen tot Zich te trekken. Of dat Hij twee plannen heeft, eentje met het Joodse volk, waarvan iedereen die naar Israel emigreert meer rechten zou hebben op het beloofde land dan de Palestijnse bewoners van wie de stamboom soms teruggaat tot 400 na Christus. Want de God van Jezus Christus, die via Israel tot de wereld gekomen is, wil de God van alle volken, incl. het joodse volk, zijn. Niet het land Kanaän, maar heel de aarde is voor de zachtmoedigen bestemd, zegt Jezus (Mat. 5:5) en wie Hem volgt door zich aan Gods geboden te houden, zal het niet goed gaan in het beloofde land Kanaän, maar hier op aarde (Ef. 6:3).

De oude Simeon zong het al toen hij het kindje Jezus in de armen nam: “Met mijn eigen ogen heb ik de redding gezien die U bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israel, uw volk.” (Luk. 2:30-32).

Eerder geplaatst als opinie-artikel onder de titel “Bezoek SGP-leider Stoffer legt eenzijdige solidariteit met Israël bloot” op CVandaag 11 januari 2024

‘O God, verlos onze Palestijnse medechristenen uit al hun benauwdheden’

Op 13 november schreef ik voor CVandaag het opiniestuk ‘Bijbelse retoriek van sommige pro-Israël christenen is ongepast‘ over christenen die met een beroep op het Oude Testament onvoorwaardelijk de kant van Israel kiezen in het conflict met de Palestijnen. Hieronder volgt de tekst van dat opiniestuk. Maar eerst nog twee vooropmerkingen.

In het Nederlands Dagblad van 27 november stond een interview met Bernard Reitsma die goed onder woorden brengt hoe ongerijmd het is om allerlei profetieën en beloften van God zomaar op het Israel van nu te plakken.

Op 28 november publiceerde CVandaag een interview met Willem Ouweneel, die van mening is dat alleen christenen die wél geloven dat de Bijbelse profetieën over en beloften aan Israel vandaag in vervulling gaan. Volgens hem horen ‘vrijzinnigen’ én ‘aanhangers van de vervangingstheologie’ niet bij de ‘bijbelgetrouwe gelovigen’. Zelf zet hij een is-gelijk-teken tussen Israel toen en Israel nu. “Terwijl het volk Israël in het Oude Testament streed tegen de Amalekieten of de Filistijnen, zo strijdt het volk nu tegen Hamas.” En dus vindt hij het volkomen terecht dat om Psalm 25 vers 22 (O God, verlos Isral uit al zijn benauwdheden) op de politieke situatie van vandaag toe te passen, zoals de organisatie ‘Christenen voor Israël’ meteen na de pogrom van Hamas deed.

Voor mij was het aanhalen van Psalm 25 vers 22 juist de reden om in CVandaag onderstaand opiniestuk te schrijven. Ik had daarbij zelf als kop de titel bedacht: ‘O God, verlos België uit al z’n benauwdheden’ of ‘Als je Bijbel en politiek door elkaar haalt’.

Een aantal jaren geleden bezocht ik met een groep jongeren van 18-20 jaar een gebedsuur tijdens de jaarlijkse Week van Gebed. In drie rondes mochten we in groepjes bidden voor ‘de kerk’, ‘de wereld’ en ‘Israel’. Eén van de jongeren vroeg zich hardop af: “Waarom Israel? Waarom niet België?” Ik heb zijn verbaasde opmerking altijd onthouden. Inderdaad, waarom zou je als christen apart voor het land en de staat en de Joodse burgers van Israel bidden, meer dan voor andere landen en mensen?

Sinds de gruwelijke oorlog in Israel en Gaza die Hamas op 7 oktober jl. ontketend heeft, zijn er veel christenen die Bijbelteksten citeren om hun steun aan Israel te betuigen. De november-editie van Israëlaktueel, het blad van ‘Christenen voor Israël’, plaatste op de voorpagina een grote foto met in vetgedrukte letters: “O God, verlos Israël uit al zijn benauwdheden.” Psalm 25:22 

Nu sta ik achter Israel als het gaat om z’n bestaansrecht. En ik sta achter Israel als het gaat om het recht zichzelf te verdedigen tegen de intense Jodenhaat van Hamas en anderen die Palestina van de rivier tot de zee ‘Judenfrei’ willen maken.

Ik begrijp ook, dat premier Netanyahu het Oude Testament gebruikt om het bestaan van Israel als vrije natie te legitimeren. Want hij is zelf een Jood. Vanuit zijn perspektief heeft het Joodse volk een historisch, goddelijk recht om het land te bewonen dat God hen beloofd heeft.

Het is opmerkelijk dat Natanyahu al op 22 september 2023 tijdens zijn toespraak bij de Verenigde Naties in New York een bijbelgedeelte aanhaalde. Hij hield de leden van de Algemene Vergadering voor, wat er volgens Deuteronomium 27 en 28 op de bergen Ebal en Gerizim gebeurde, toen Israel het beloofde land binnentrok. “Mozes zei dat het lot van het volk bepaald zou worden door de keuze die zij zouden maakten tussen ‘de zegen en de vloek.’ Diezelfde keuze heeft door de eeuwen heen weergalmd – niet alleen voor het volk van Israël, maar voor de hele mensheid. We staan ​​vandaag voor een dergelijke keuze. Het zal bepalen of we de zegeningen zullen genieten van een historisch stukje grenzeloze welvaart en hoop, of zullen lijden onder de vloek van een gruwelijke oorlog van terrorisme en wanhoop,” aldus Netanyahu. Hij zei dit omdat Israel en Saoedi-Arabië binnenkort een vredesakkoord zouden ondertekenen. Dat “zal werkelijk een nieuw Midden-Oosten creëren.” Maar, waarschuwde hij erbij, “er zit een addertje onder het gras zit. Het radicale, giftige terreurregime in Teheran is vastbesloten dit alles te dwarsbomen en nog meer vernietigingszaden in het Midden-Oosten te zaaien.” (zie bron)

Amper twee weken later bleek hoe giftig die adder was, met alle gevolgen van dien tot de dag van vandaag. Intense Jodenhaat leidt tot onbarmhartige Jodenwraak. Op 25 oktober sprak Netanyahu het Israelische volk toe en verwees daarbij naar een profetie van Jesaja. “Onze oorlog tegen Hamas is een test voor de hele mensheid. Het is een strijd tussen de as Iran-Hezbollah-Hamas van het kwaad en de krachten van vrijheid en vooruitgang. Licht zal duisternis verslaan. Met vereende kracht, met een diep geloof dat we een gerechtvaardigde strijd voeren en dat Israel eeuwig zal bestaan, zullen we de profetie van Jesaja 60:18 realiseren: ‘Van geweld in je land wordt niets meer vernomen, noch van verwoesting en rampspoed binnen uw grenzen. Je zult je muren Redding noemen en je poorten Roem.’ Samen zullen we vechten en samen zullen we overwinnen.” (zie bron)

Netanyahu verwijst naar het Oude Testament omdat hij het ziet als Gods boek voor het Joodse volk. Christenen zien dat anders. Gods boek bestaat uit twee delen en gaat over Gods belofte en de realisatie ervan dat Hij Jezus Christus zal sturen om heel de wereld te bevrijden van zonde en schuld en van de aarde weer een paradijs van vrede en veiligheid te maken. Iedereen die vóór zijn komst Jezus als Messias en Redder verwachtte en tijdens zijn leven op aarde in Hem geloofde en iedereen die daarna vanaf Pinksteren Hem als Messias en Redder erkent, hoort bij dat ene volk van God. Al die mensen, die in Christus een nieuwe schepping zijn, zijn “het Israel van God” en delen in de vrede en barmhartigheid dankzij het kruis van Jezus Christus onze Heer, zoals Paulus in Galaten 6:14-18 zegt. Dat ware Israel bestaat uit alle mensen die wandelen in het voetspoor van het geloof van Abraham (Romeinen 4:12).

In het Oude Testament koos God voor het smalspoor van het Joodse volk. Alleen incidenteel traden er ook gelovigen uit de heidenen toe. Sinds Pinksteren verbreedt God Zelf “het burgerschap van Israel” tot heidenen en Joden die zich verbonden weten met Christus en die dankzij Hem samen door één Geest toegang hebben tot de Vader (Efeziërs 2:11-22). Geen wonder dat Paulus daarom ook de belofte dat God het land Kanaän aan de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob zal geven, zonder problemen verbreedt tot “een goed en lang leven op aarde” (Efeziërs 6:3).

Het lijkt mij daarom ongepast om Bijbelteksten over Israel uit het Oude Testament toe te passen  op steun aan de staat en de Joodse burgers van Israel vandaag. Dan krijg je van die vreemde toepassingen zoals ‘Christenen voor Israel’ dat je een Psalm over persoonlijke geloofsvervolging uit het jaar 1000 vóór Christus gaat toepassen op de politieke situatie in Israel anno 2023.

Voor je het weet, praat je daarmee ook andere ontwikkelingen goed, zoals het wangedrag van de Joodse kolonisten op de Westelijke Jordaanoever, die als gangsters de lokale Palestijnse bevolking verjagen, omdat heel Judea en Samaria door God aan het Joodse volk beloofd is. En zelfs Gaza zou dan geheel gezuiverd mogen worden van de niet-Joodse bevolking, want er staat immers in Rechters 1:18: “Ook veroverden de Judeeërs het hele gebied van Gaza, het hele gebied van Askelon en het hele gebied van Ekron.”

Van dit soort bijbelse retoriek zouden christenen zich verre moeten houden. Het zou veel mooier zijn als mijn geloofsgenoten van ‘Christenen voor Israël’ het Oude Testament weer via de lens van Messias Jezus (Pasen) en zijn Heilige Geest (Pinksteren) gaan lezen. Dan zeg je in 2023 met Psalm 25 vers 22: ‘O God, verlos de Eritrese en Noord-Koreaanse christenen uit al hun benauwdheden.” Of nog beter, betrek deze Psalm op de Palestijnse christenen, die al eeuwenlang het land bewonen, van wie sommigen een stamboom hebben die teruggaat tot 400 na Christus en van wie de voorouders misschien wel met Pinksteren op het tempelplein stonden en bij de eerste 3000 christenen hoorden die Jezus als Messias erkenden en zich lieten dopen. Vanuit de onopgeefbare en onvoorwaardelijke verbondenheid die christenen wereldwijd met elkaar voelen bid ik als eerste voor hen: “O God, erbarm U over onze Palestijnse broeders en zusters die klem zitten tussen twee onverdraagzame vuren.”

Wie noemt zichzelf ‘de Roos van Saron’?

In de Bijbel geven God en Jezus Zichzelf vele namen en titels. Onlangs noemde de Christelijke Gereformeerde predikant W.L. van der Staaij onze Heer Jezus Christus de Roos van Saron.  Hij deed dat in  de openingstoespraak van de Haamstedeconferentie 2023 die van 28-30 augustus gehouden werd. Het ging over de vrijmoedigheid van het geloof, vanuit Handelingen 4 en dan met name vers 13:  “Zij nu, ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, (…) kenden hen, dat zij met Jezus geweest waren.” Het was een mooie opening van de conferentie. Goede Bijbeluitleg met een aktuele toepassing naar vandaag toe. En dat alles in een bevindelijk taalkleed. Ergens halverwege (rond minuut 19:00) kwam opeens de Roos van Saron om de hoek kijken, toen Van der Staaij zijn toehoorders de vrijmoedigheid van de apostelen voorhield:  

“Is dat het wat ons drijft? Dat wij ook niet kunnen laten om te spreken wat wij, ja, eerst in de binnenkamer hebben gezien, hebben gehoord, boven het Woord van God gebogen. En dat die Roos van Saron, die heerlijke geur, ons leven mag doortrekken, dat het te ruiken is: ze zijn met Jezus geweest. Waardoor je vrijmoedig en vastberaden dat Woord mag doorgeven. Ja, het werkt dus wat uit, die omgang met de Here Jezus.”

Ik dacht: die typering van Christus hoor ik niet zo vaak in mijn vrolijk-orthodox-gereformeerde omgeving, dus laat ik eens kijken waar die vandaan komt. Nou, dat was vlug gevonden. In Hooglied 2:1 staat: ‘Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.’ De bloem die SV, de HSV en de BGT vertalen met ‘roos’ wordt in de NV51 en de GNB met ‘narcis’ vertaald en in de NBV en de NBV21 met ‘lelie’.

Nu is het Hooglied een door de Heilige Geest geïnspireerd bijbelboek waarin de liefde tussen een jongen en een meisje prachtig bezongen wordt. Volgens een bepaalde uitleg gaat het daarbij niet zozeer om de menselijke liefde, maar om de liefde tussen Jezus Christus als Bruidegom en de christelijke kerk als zijn bruid. De opstellers van de Statenvertaling uit 1637 hangen die vergeestelijkende uitleg aan. Ook de Herziene Statenvertaling van 2010 kiest voor deze uitleg. In de HSV staat in de marge telkens ‘zij’ en ‘Hij’ om aan te geven dat de ene keer de kerk als Bruid van Christus aan het woord is en de andere keer de Bruidegom – Christus Zelf.

De vraag is nu: wie zegt er in Hooglied 2: 1 van zichzelf: Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.’ In sommige bevindelijke christelijke kringen is de Roos van Saron een geliefde aanduiding voor onze Heer Jezus Christus. Een mooi voorbeeld daarvan is de bekende Engelse baptistenpredikant Charles H. Spurgeon. In een overdenking uit zijn dagboek schrijft hij over de roos van Saron: 

“Dit de schoonste en zeldzaamste roos. Jezus is niet slechts een roos, maar een roos van Saron, evenals Hij, zijn gerechtigheid vergelijkende bij ‘goud’ er bijvoegt: ‘het goud van Ophir,’ het allerbeste (…), en het huis vervullende met een liefelijke geur. (…) Gezegende roos, bloei eeuwig in mijn hart!”

HET MEISJE NOEMT ZICHZELF EEN ROOS VAN SARON

Maar wat blijkt? Volgens zowel de Statenvertaling als de Herziene Statenvertaling is het niet de jongen dit van zichzelf zegt, maar is hier het meisje aan het woord! Het gaat het dus, als je Hooglied geestelijk opvat, niet over Christus Zelf, maar over zijn Bruid – de kerk.

De auteurs van de Statenvertaling zeggen in de Kanttekeningen, dat volgens sommigen hier de Bruidegom spreekt, maar zelf kiezen ze nadrukkelijk voor andere optie:

“Overmits hier gesproken wordt van de roos, wassende in de velden van Saron, en van de leliën in de dalen (…), zoo schijnt het dat hiermede wordt te kennen gegeven dat de kerk van Christus verdrukking onderworpen is, gelijk de bloemen des velds van ieder, die daar voorbijgaat, lichtelijk afgeplukt en van de beesten vertreden en afgebeten worden. Deze zin blijkt de rechte te zijn uit vs. 2.”

In de Herziene Statenvertaling staat in de marge van dit vers niet ‘Hij’, maar ‘zij’. Oftewel: de kerk van Christus tooit zichzelf met de titels ‘een roos van Saron’ en ‘een lelie der dalen’.

Nu zegt dit niet alles. De Herziene Statenvertaling houdt in een noot de optie open dat hier (net als in de twee verzen eraan vooraf) ‘Hij´ aan het woord is. En volgens een reformatorische collega noemen de kanttekeningen beide opties, dus is het heel legitiem om Christus de Roos van Saron te noemen die met zijn heerlijke geur het leven van zijn volgelingen doortrekt.

GEVOEL MAG DE UITLEG NIET BEPALEN

Maar zo gemakkelijk kun je je er volgens mij niet van afmaken. En wel om twee redenen. Allereerst: veel christenen die graag de typering van Christus als de Roos van Saron gebruiken, zijn van mening dat de mannen die de Statenvertaling hebben opgesteld door de Heilige Geest geleid zijn. Daarom vinden ze alle andere vertalingen tot aan de HSV aan toe minder bijbelgetrouw. Volgens hen moet je ook de kanttekeningen als integraal onderdeel van de Statenvertaling zeer serieus nemen. Als dat jouw opvatting is, kun je volgens mij niet opeens zeggen: ‘Ook al kiezen de Statenvertalers heel bewust voor de uitleg dat in Hooglied 2:1 het meisje aan het woord is en geven ze nadrukkelijk aan dat het hier om de kerk van Christus gaat die als een roos in het open veld en een lelie in het open dal aan allerlei verdrukking onderworpen is – toch kiezen wij, omdat wij zo gehecht zijn aan de geliefde bevindelijke typering dat Christus als Bruidegom voor zijn kerk als bruid de Roos van Saron, voor de andere interpretatie die de Statenvertaling wel als mogelijkheid noemt, maar zeer onwaarschijnlijk acht. Dat is volgens mij een erg mensgerichte manier van bijbellezen: de exegese / uitleg van Gods Woord wordt bepaald door het gevoel dat de lezer bij de tekst heeft.

SCHRIFT MET SCHRIFT VERGELIJKEN

Dat brengt mij bij de tweede reden waarom je volgens mij,  wanneer je Hooglied strikt op Christus en zijn kerk toepast, de uitdrukking ‘een roos van Saron’ niet op Jezus kunt toepassen. Je moet als exegeet altijd kijken in welk verband een woord of een passage staat. Nu komt de uitdrukking ‘een roos van Saron’ verder niet voor in Hooglied en ook niet in de rest van de Bijbel (alleen in Jesaja 35:1+2 komen ‘roos’ en ‘de Saron’ in hetzelfde verband voor, namelijk dat de woestijn weer in bloei zal staan als een roos -vs. 1- en er zo prachtig zal uitzien als de Libanon, de Karmel en de Saron). Maar de lelie, de tweede bloem waarmee het meisje zich in Hooglied 2:1 vergelijkt, staat nog zeven keer in het hele boek Hooglied: de lelie. Daarvan gaat het drie keer om de lelie als beeldende taal voor iets moois (4:5 – uw beide borsten, 5:13 – zijn lippen, 7:2 – uw buik). Maar de andere vier keer is het de jongen die zijn meisje een lelie noemt. Ik citeer ze alle vier uit de Statenvertaling

In Hooglied 2:1 zegt het meisje: “Ik ben eene roos van Saron, eene lelie der dalen.” Meteen reageert de jongen door in Hooglied 2:2 met de woorden: “Gelijk eene lelie onder de doornen, alzoo is mijne vriendin onder de dochteren.” De kanttekeningen zeggen, dat het hier over de ware kerk gaat.

In Hooglied 2:16 zegt het meisje: “Mijn liefste is mijn, en ik de zijne, die weidt onder de leliën.” De kanttekeningen zeggen hier, dat de lelies ‘het gezelschap der godzaligen’ is.

In Hooglied 6:2 zegt het meisje:  “Mijn liefste is afgegaan in zijnen hof, tot de specerijbedden, om te weiden in de hoven en om de leliën te verzamelen.” De kanttekeningen zeggen over dat laatste: ‘om tot zich te vergaderen zijn uitverkoren volk, hetwelk vergeleken wordt bij de leliën onder de doornen.’

En in Hooglied 6:3 zegt het meisje opnieuw: “Ik ben mijns liefsten, en mijn liefste is mijn, die onder de leliën weidt.” Hier zeggen de kanttekeningen dat de lelies een beeld zijn van ‘een overvloedige, lustige weide, tot verkwikking en tot eeuwigen troost zijner schapen.’

PAS OP VOOR KLANKEXEGESE

Uit dit vergelijkend Bijbelonderzoek blijkt duidelijk, dat in Hooglied het beeld van de lelie nooit voor de jongen gebruikt wordt. Dan is het onwaarschijnlijk dat in Hooglied 2:1 de jongen aan het woord is en zichzelf een roos van Saron en een lelie der dalen noemt. Zeker als meteen daarop in vers 2 de jongen exact hetzelfde woord voor lelie gebruikt en zijn meisje zo noemt.

Hetzelfde geldt voor Hooglied 1:16. Daar zet de HSV, net als 2:1, zonder uitleg in de marge een * met onderaan: ‘zij – Of: Hij’. Alleen maar, vermoed ik, om tegemoet te komen aan lezers dieRoos van Saronvanuit geliefd bevindelijk taalgebruik op Christus willen laten slaan. Maar in 1:16 zegt het meisje ‘Mijn Liefste’. Dat woord wordt in heel Hooglied 31x gebruikt en is dan altijd een aanduiding van de Bruidegom. Dat geldt ook voor 1:16. Nu zegt in de HSV ook de Bruidegom 1x ‘liefste’ tegen zijn bruid, nl. in Hooglied 7:6. Maar daar staat een ander Hebreeuws woord dan voor ‘mijn liefste’, en volgens de Statenvertaling en veel bijbeluitleggers (COT / POT) betekent het eerder ‘liefde’ dan ‘liefste’.

Als dan ook nog eens de kanttekeningen van de voor veel reformatorische christenen meest bijbelgetrouwe Nederlandse vertaling (zowel letterlijk als qua eerbied voor Gods Woord) telkens de lelie op het meisje = de kerk als Bruid van Christus betrekken, en de lelies op de uitverkoren gelovigen, kun je als bijbelgetrouwe exegeet moeilijk anders dan erkennen, dat in Hooglied 2:1 het meisje aan het woord is en zichzelf vergelijkt met een geurige roos die staat te schitteren in de vlakte van Saron en een lelie die prachtig in bloei staat in een lieflijk beekdal.

Volgens mij is het dan niet logisch om te zeggen dat Jezus Christus onze Heer de meest voortreffelijke Roos van Saron is die ons leven met zijn heerlijke geur wil doortrekken. Dat is een vorm van klank-exegese: op het gevoel af een bijbelse term op de verkeerde Persoon toepassen.

WEES ALS KERK VAN CHRISTUS EEN WELRIEKENDE ROOS VAN SARON

Je zou beter kunnen benadrukken dat christenen persoonlijk en de christelijke kerk er alles aan moeten doen om, geheiligd door de Heilige Geest, als een Roos van Saron de lieflijke geur van het Evangelie te verspreiden. Dat past ook nog eens bij de vergelijking die Paulus in 2 Korintiërs 2:15+16 maakt: “Wij zijn voor God een aangename geur van Christus, onder hen die gered worden (…) een levensgeur, die leidt tot het leven.” Christenen en kerken die goed bekend staan verspreiden een heerlijke geur. Ze ruiken net zo lekker als een Saron-roos.

Wanneer is iemand een BIJBELGETROUW christen?

Op 11 juni noemde ik op Twitter Rick Warren ‘een bijbelgetrouwe theoloog’. Dit naar aanleiding van zijn ruiterlijk excuus tegenover alle vrouwen  die hij jarenlang heeft uitgesloten om als voorganger het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen.

Daarop vroeg collega Gertjan van Harten (@hardgras) mij: “Wanneer ben je een bijbelgetrouw theoloog en wie beslist dat?”

Ik antwoordde hem: “Het criterium is voor mij: Jezus als Verlosser en niet alleen als Voorbeeld.”

Hij reageerde daar weer op met: “Het gaat mij erom dat het etiket ‘bijbelgetrouw’ fungeert als een keurmerk. Wie mag zo’n keurmerk geven? En wat zijn de criteria (of wat is het criterium) voor dit keurmerk? Niet flauw bedoeld, maar kun je bijbelgetrouw en hermeneutiek los van elkaar zien? Dus bv. bijbelgetrouw zijn en tegelijk slavernij verdedigen?”

Mijn korte reaktie daarop was: “Zolang ons kennen beperkt is, zullen christenen per periode en cultuur bepaalde items verschillend interpreteren. En zullen wie Jezus niet als Verlosser erkennen het op die items soms/vaak beter zien.”

Een dag later, op 12 juni, gaf Willem Ouweneel in het Nederlands Dagblad aan, dat iemand een orthodox christen is wanneer “hij gelooft in de lichamelijke opstanding van Christus. Dat is een simpele toetssteen. Gewoon rechtstreeks: wat de apostelen gepredikt hebben in Handelingen 2 tot 5: Christus is werkelijk opgestaan.” Over andere punten, zoals de plaats van de vrouw of de omgang met homo’s kun je verschillen, vindt Ouweneel, maar ‘de opstanding van Christus ziet hij als breekpunt’, aldus het ND-artikel (dat op papier de kop had: ‘Ouweneel: Bijbel is vaak minder zwart-wit dan wij denken’, maar op internet de wat eenzijdige kop: ‘Willen Ouweneel waarschuwt kerken die duidelijke grenzen stellen’).

Dat leverde het volgende kommentaar op van collega Evert Overeem (@dsDiederik): “Wie heeft Ouweneel als toetser-met-categorische-vragen aangesteld?”

Daar reageerde Gertjan van Harten als volgt op: Dit raakt mijn vraag aan @ds_Ernst. Hij noemde Rick Warren een bijbelgetrouw theoloog. Wanneer ben je bijbelgetrouw? En wie beslist dat?”

Mijn antwoord daarop was: “Ik kan mij wel goed vinden in deze ‘Ouweneel-toetssteen. Wie de lichamelijk opstanding van onze Heer Jezus ontkent, is geen bijbelgetrouw theoloog. En wie dat bepaalt? Ik denk de communis opinio van de gezamenlijke wereldkerk.”

Daarop stelde Gertjan opnieuw zijn prangende vraag: “Je kunt dus iemand die de lichamelijke opstanding van Jezus belijdt, maar tegelijk ook de slavernij verdedigt, bijbelgetrouw noemen? Ik bedoel dit echt niet flauw, maar het woord ‘bijbelgetrouw’ triggert me.”

En, het lijkt op een herhaling van zetten, antwoordde ik hem opnieuw: “Bijbelgetrouw begint met de fysiek opgestane Christus als fundament (1 Kor. 15). Qua ethische standpunten zullen christenen per periode en cultuur bepaalde items verschillend interpreteren. Ook zullen wie Jezus niet als Verlosser erkennen het op dat soort items vaak beter zien.”

Tot zover de diskussie op Twitter. Maar ik wil het graag nog iets uitwerken, want het is een terecht vraag: wanneer mag je iemand een bijbelgetrouw (mijn woorden) orthodox (Ouweneels typering) noemen?

OP WELK FUNDAMENT STA JE?

Ik snap het punt van Gertjan wel: iemand die met de mond belijdt dat Jezus voor onze zonden is gestorven en door God is opgewekt uit de dood, maar er allerlei andere meningen en/of een levensstijl op na houdt die beslist niet christelijk zijn, kun je toch moeilijk een bijbelgetrouw christen noemen?

Toch denk ik, dat je echt een onderscheid moet maken tussen het fundament waarop je staat of zegt te staan als het om je levensovertuiging gaat, en over wat je daarna als consequentie van die overtuiging als standpunten inneemt.

De basale, fundamentele overtuiging van het hele Nieuwe Testament is volgens mij, dat Jezus voor onze zonden is gestorven en na drie dagen weer is opgestaan en zijn Heilige Geest heeft uitgedeeld opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Jezus zegt dat Zelf volgens zijn vier biografen. Het is volgens Lukas de terugkerende boodschap van Petrus, Stefanus en Paulus in het boek Handelingen. Het wordt voortdurend onderstreept in de brieven van Paulus, Petrus en Johannes.

Als dan iemand zegt, of het nu subtiel of choquerend is, dat je die opstanding niet al te letterlijk opvatten, want ik geloof niet in ‘een goocheltruuk met beenderen’, is er geen gezamenlijke basis meer waarop we elkaar kunnen aanspreken. Zo iemand is dan voor mij geen ‘bijbelgetrouwe christen’. Want, zegt Paulus, in 1 Korintiërs 3 en 1 Korintiërs 15: het fundament van uw geloof is Jezus Christus die hoogstpersoonlijk voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en is verschenen aan meer dan 500 broeders en zusters tegelijk, daarna aan alle apostelen en op het laatst ook aan mij. En hij zegt er nadrukkelijk bij: Als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden en worden de doden die Christus toebehoren, niet gered. Als wij voor alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

Nu zijn er veel mensen die zich door het voorbeeld van Jezus laten inspireren en zich daarom ook ‘christen’ noemen. En er zijn mensen die alles wat Paulus over Jezus zegt voor waar aannemen, maar er verder niet naar leven. Ook zij noemen zich ‘christen’. Dat maakt het er allemaal natuurlijk niet gemakkelijker op om te bepalen wanneer je iemand een ‘bijbelgetrouwe / orthodoxe christen’ mag noemen.

BIJBELGETROUW: JEZUS ALS VERLOSSER

Zelf vind ik het onderscheid tussen Jezus als Verlosser en Jezus als Voorbeeld een goed criterium.

Met iemand die Jezus alleen maar als Voorbeeld en Inspiratiebron ziet kan ik op allerlei ethische punten net zo goed samenwerken als met iemand die zich door Mohammed, Mahatma Gandhi of Nelson Mandela of Wubbo Ockels laat inspireren. Maar ik voel daarbij geen geloofsverwantschap. Hooguit snap ik hem of haar beter omdat we dezelfde culturele achtergrond delen.

Omgekeerd: als iemand die Jezus voluit als opgestane Heer en Verlosser erkent, maar bv. een totaal andere visie heeft dan ik op bv. slavernij (het voorbeeld van Gertjan vind ik wat gedateerd; vandaag denk ik eerder aan zeer uiteenlopende standpunten over vrouwen, homo’s, migranten, klimaat, evolutie etc.), dan kunnen we vanuit hetzelfde fundament daarover met elkaar stevig doorspreken. Dan kan het zijn dat onze meningen echt zo ver uit elkaar lopen dat ik mij afvraag of die ander misschien alleen maar in naam belijdt dat Jezus zijn of haar Redder is. Maar zolang iemand zich daar op laat aanspreken, zou ik niet snel tegen hem of haar zeggen: ‘jij bent geen bijbelgetrouwe christen.’ Er zijn grenzen. Maar die trek je samen als kerk (zoals bv. in 1936 over de NSB en in 1986 in Zuid-Afrika over de apartheid) en niet door persoonlijk elkaar te cancellen als bijbelgetrouw christen.

Bij de typering ‘bijbelgetrouw christen’ gaat het dus over de vraag: hoe kijk jij tegen Jezus aan? Wie Hem niet als Verlosser ziet, is niet trouw aan de bijbelse boodschap, ook al zijn veel van zijn of haar opvattingen geheel in de stijl van Jezus.

Wie Hem wel als Verlosser ziet, maar dat verder op geen enkele manier laat blijken, heeft een dood geloof volgens Jakobus, de broer van Jezus.

Daartussenin kom je volgelingen van Jezus tegen die Hem echt als Verlosser én Voorbeeld zien. Bijbelgetrouwe christenen dus, die Hem met vallen en opstaan volgen en het dus vaak met elkaar oneens zijn als het om de christelijke leer of de christelijke levensstijl gaat. Maar waar je wel de diepe verbondenheid en verwondering proeft dat Gods liefde en verlangen om mensen te redden zo ver gaat, dat Hij zijn eigen Zoon daarvoor liet sterven én opstaan.