WIJS DE JEUGD DE JUISTE WEG!

Zondag 31 augustus mocht ik in Kampen onze kleindochter Iris dopen. Deze NGK-gemeente in Kampen was vakant, dus er was geen eigen dominee om de doop te bedienen. Ik vond het een bijzonder voorrecht om dat daarom te mogen doen.

Vlak bij de Eudokia-kerk hing een groot spandoek met de tekst De scholen zijn weer begonnen. Maar dat geldt niet alleen voor de scholen. Nee, ook het kerkelijk seizoen is weer begonnen. En net als in de maatschappij investeren we ook in de kerk veel in onze kinderen en in onze jongeren.

Dat doen we, omdat het een opdracht is die God Zelf aan zijn kinderen geeft. In Spreuken 22 vers 6 staat namelijk: Leer een kind van jongs af aan de juiste weg, en het zal er niet van afwijken wanneer het oud (= volwassen) geworden is.

Het gaat in deze bijbeltekst over jonge kinderen. Het hebreeuwse woord voor ‘leren’ betekent in een ander verband ook het ‘inwij­den’  van de tempel of het ‘in gebruik nemen’ van een huis. Het wonder van het geloof is, dat Christus onze Heer graag in de harten van mensen wil komen wonen wil maken (Efeziërs 3 vers 17). We kunnen elkaar het geloof niet geven – alleen de Heilige Geest brengt mensen tot geloof. Maar Hij gebruikt daar wel de middelen van opvoeding (gezin), onderwijs (school) en prediking (kerk) voor.

Daar moet je, zegt dit vers in Spreuken, al vroeg mee beginnen. Want het belangrijkste doel in het leven is, dat je God leert kennen en met Hem wilt leven. Zo staat het in Spreuken 3 vers 6: Denk aan de HERE bij alles wat je doet (NBV21) / Ken de HERE in al uw wegen (NV51). Dat is ook het groet doen van de opvoeding van gelovige ouders: Niets verheugt mij meer dan te horen dat mijn kinderen de weg van de waarheid volgen. (3 Johannes 1 vers 4). waarheid volgen.

Spreuken 22 vers 6 kan ook vertaald worden met: “Onderwijs een kind overeenkomstig zijn verstand en leeftijd.” Dat betekent: hou rekening met zijn of haar mogelijkheden. De oude Statenvertaling merkte daarbij in 1637 al op, dat het ook ‘met tederheid’ gebeuren moet. Wat met liefde en geduld geleerd wordt, werpt meer vruchten af dan wat met harde hand wordt bijgebracht.

Wanneer de kinderen uitvliegen wordt het spannend. Blijven ze dan dicht bij de HERE leven? Spreuken 22 vers 6 leert ouders ook om dat in met vertrouwen in de hand van de HERE te leggen. Je mag je kind los te laten, omdat je weet dat God dat niet doet.

Een goede, consequente christelijke opvoeding blijft zijn waarde houden. Je waardeert het steeds meer. Niet pas als je rond de 70 bent, maar naarmate je ouder wordt. Soms komt een afgedwaald kind toch weer tot geloof als vrucht van de opvoeding.

Tenslotte: dit Bijbelwoord is niet alleen aan ouders gericht. Hier ligt een taak voor ons allemaal als christenen. Hou elkaar erbij! Dat geldt vooral binnen de eigen leeftijdsgroep – daar heb je meestal de meeste aansluiting bij. En we hebben de kerkelijke gemeente nodig. Dat is de plaats waar de Here Jezus ons verzamelt. Daar houdt Hij ons op koers, zodat we niet afwijken, maar altijd dicht bij Hem blijven. Want Hij is in waarheid de juiste weg die naar het eeuwige leven leidt.

?? Welke taak zie jij voor jezelf weggelegd als het gaat om kinderen of jongeren in de kerk de weg naar God en Jezus te wijzen ??

?? Als kinderen God de rug toekeren, wat kan de christelijke gemeente voor hen en voor hun ouders betekenen?

Christelijk onderwijs heeft al 450 jaar bestaansrecht

Binnen de gereformeerde gezindte bestaat al heel lang de gedachte, dat gezin, kerk en school een onverbrekelijke driehoek vormen. Aan de opvoeding van de kinderen die God ons geeft, wordt vooral op deze drie fronten gewerkt. Het mooiste is, dat die drie fronten niet drie verschillende werelden vormen, maar elkaar steunen. Gelukkig staat deze ‘triangel-gedachte’ niet echt ter diskussie. Toch hoor je steeds vaker, dat gereformeerde ouders niet meer automatisch voor het gereformeerde onderwijs te kiezen. We zijn de vanzelfsprekendheid voorbij. Ook in de samenleving is er steeds minder begrip voor het bijzonder onderwijs. GroenLinks wil alleen nog maar openbare scholen waar de overheid toeziet op strikte neutraliteit als het om religieuze zaken (en dus haar staatsideologie aan alle burgers opdringt). In dit artikel wil ik duidelijk maken dat we met de keus voor bijzonder onderwijs in een traditie van meer dan 400 jaren staan. Sinds de Reformatie hebben de gereformeerde kerken zich sterk gemaakt voor zo goed mogelijk christelijk onderwijs.

Onderwijzen en laten onderwijzen

Als iemand vraagt: “Waarom zijn er naast christelijke scholen ook gereformeerde scholen?”, is mijn antwoord: “Dat heeft alles te maken met de doopbelofte van ouders in de gereformeerde kerken.” Het doopformulier is door Petrus Datheen in 1566 uit het Duits vertaald en meteen in de  gereformeerde kerken ingevoerd. In de derde doopvraag beloven christelijke ouders twee dingen. Allereerst, dat ze zelf  hun kinderen bij het opgroeien zo goed mogelijk zullen onderwijzen in de leer van het Oude en Nieuwe Testament. En in de tweede plaats, dat ze hun kinderen naar vermogen, dat is: zo goed mogelijk zullen laten onderwijzen in de christelijke leer. Ik denk, dat we deze volgorde zo moeten laten staan. Het gezin neemt bij de geloofsopvoeding dus belangrijkste plaats in. Tegelijk hebben we elkaar daarbij nodig. Bij het ‘laten onderwijzen’ mag je in eerste instantie denken aan het kerkelijk onderricht, vooral de catechisaties. Maar vanaf het allereerste begin van de Reformatie hebben de Gereformeerde Kerken het ook belangrijk gevonden, om zorg te dragen voor goed christelijk onderwijs.

Christelijk onderwijs in de kerkorde

De eerste landelijke vergadering van gereformeerde kerken (een synode) werd in 1571 gehouden. Toen was er nog geen godsdienstvrijheid. Drie jaar later was Nederland voor een groot deel van de Spanjaarden bevrijd was. De volgende synode, die van Dordrecht, sprak in 1574 uit dat het van groot belang was om overal christelijke scholen op te richten. Twaalf jaar later wordt dat in de kerkorde vastgelegd en vanaf die tijd, 1586, heeft het tot 1978 in de kerkorde van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) gestaan:

De kerkeraden zullen alom toezien, dat er goede schoolmeesters zijn, die niet alleen de kinderen leren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de godzaligheid en in de Catechismus onderwijzen.

In de tijd van de Reformatie tot aan de Franse Tijd (van zeg maar 1570 tot 1800) was de overheid in naam gereformeerd. De Gereformeerde Kerken drongen er in die eeuwen bij de overheid op aan, dat er christelijk onderwijs gegeven werd. In de tijd na de Afscheiding en de Doleantie was de Hervormde Kerk voor een groot deel liberaal en wilde de overheid neutraal zijn. Toen is, van ongeveer 1860 af tot 1920, de schoolstrijd gevoerd: ouders wilden hun kinderen christelijk onderwijs laten volgen, en omdat de overheid dat niet meer kon en wilde garanderen, stichtten ouders eigen christelijke scholen. Rond 1920 leidde dat tot de volkomen gelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Daarbij veranderde ook de taak van de kerken. De Generale Synode van Dordrecht 1893 sprak uit, dat het “de roeping der kerken is, de ouders tot de stichting van zulke scholen aan te sporen, waar ze nog niet zijn.” En in 1923 (dus ruim voor de Vrijmaking) schrijft Joh. Jansen in zijn Korte Verklaring van de Kerkenordening: “De kerken moeten steeds toezien, dat er christelijke scholen zijn en dat er op die scholen inderdaad ook christelijk onderwijs gegeven wordt. Alleen maar, zij dringen deze zaak thans niet bij de overheid, maar bij de ouders aan.” In 1978 werd de kerkorde grondig herzien. Ook artikel 21 was hoognodig aan vervanging toe. Dus kwam in artikel 57 te staan:

De kerkeraden zullen erop toezien, dat de ouders, zoveel zij kunnen, hun kinderen onderwijs laten volgen dat in overeenstemming is met de leer van de kerk, zoals zij dit bij de doop beloofd hebben.

De deputaten die de herziening van de Kerkorde voorbereid hebben, gaven als toelichting: “Dit is art. 21 (oud), gewijzigd. Het zwaartepunt ligt nu bij het toezicht op de ouders. Plaatsing van dit artikel bij de bepaling met betrekking tot de doop ligt daarom voor de hand.” In de nieuwe Kerkorde die sinds 2014 geldig is in onze kerken, zijn doopbelofte en christelijk onderwijs nog steeds nauw met elkaar verbonden. In artikel C47 staat nu:

1. Ouders verplichten zich bij de doop hun kinderen te onderwijzen in de leer van de Schriften en hen op te voeden tot een leven met God. 2. De kerkenraad spoort de ouders aan om voor hun kinderen zoveel mogelijk gebruik te maken van onderwijs dat overeenstemt met de leer van de kerk. 3. De kerken streven naar goede relaties met het gereformeerd en ander christelijk onderwijs.

In hun toelichting kiezen de deputaten die de nieuwe kerkorde opgeteld hebben, er bewust voor “om naast het helpen nakomen van de doopbelofte van de ouders ook het gereformeerd en christelijk onderwijs nadrukkelijk binnen het beeld van de kerken en de ambtsdragers te houden. School, gezin en kerk dienen elkaar te vinden in een driehoek die opkomt voor de grote waarde van christelijk-gereformeerd onderwijs dat kinderen en jongeren vormt en opvoedt voor een leven in Gods dienst.”

Als konklusie uit dit korte historische overzicht mag je dus wel trekken, dat gereformeerde scholen geen vrijgemaakte eigenaardigheid zijn. Altijd al hebben kerk en ouders het samen belangrijk gevonden, dat er christelijk onderwijs was voor de kinderen van het verbond. Logisch, want er moet toch eenheid zijn in geloofsopvoeding tussen gezin, kerk en school?

Waarom gereformeerde scholen?

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er twee nieuwe soorten christelijke scholen: de gereformeerde (=vrijgemaakte) en de reformatorische. De belangrijkste reden van het ontstaan van gereformeerde en reformatorische scholen ligt volgens mij in de secularisatie van het christelijk onderwijs. Wanneer personeel niet meer achter de bijbelse boodschap staat, niet meer in de kerk komt en kinderen van allerlei afkomst zondermeer toegelaten worden op een christelijke school, is het niet te verwonderen, dat de sfeer op een school dermate verandert, dat gereformeerde ouders  zich afvragen, of ze zo hun kinderen naar vermogen kunnen laten onderwijzen in de christelijke leer. Tegelijk wil ik er wel een kanttekening bij plaatsen. Na de Vrijmaking hebben wij als vrijgemaakten ons sterk gemaakt voor de ‘doorgaande reformatie’. De ‘reformatie van het onderwijs’ (zo werd dat in die tijd echt genoemd!) was daarbij een van de belangrijkste speerpunten. Op zich terecht, vind ik, want juist de christelijke school ligt het dichtst tegen de kerk aan. De oprichting van andere G-organisaties, zoals G.P.V. (één van de twee voorlopers van de ChristenUnie) of het Gereformeerd Gezinsblad (nu Nederlands Dagblad) zijn niet gefundeerd op de doopbelofte die gebaseerd is op Deuteronomium 6:7 en Handelingen 2:39. De keus voor chistelijk onderwijs wel. Maar ook het ‘ethisch konflikt’ heeft in die tijd een belangrijke rol gespeeld. Men kon als ‘vrijgemaakten’ en ‘synodalen’ niet meer met elkaar in één kerk zitten, en dus ook door de week niet meer met elkaar door één deur. Ik denk echt, dat er in de jaren vijftig ook sprake was van een flinke portie onzuivere profileringsdrang bij ons als vrijgemaakten. Vóór 1944 werd er nauwelijks over gedacht om ‘eigen scholen’ te gaan stichten. De Christelijke Gereformeerde Kerken wilden dat toen, en K. Schilder heeft dat in 1929 fel afgekeurd. De ‘School met de Bijbel’ was niet de school van een bepaalde kerk, maar van de gereformeerde gezindte. En A. Janse schreef in 1936, dat er op de lagere school geen kritiek gegeven mocht worden op andere kerken, want “dat is niet des kinds. Dat zou het kind zetten tot rechter in een zaak waar het nog geen beoordelaar mag zijn.” Toch was volgens mij de inhoudelijke keus voor gereformeerd onderwijs uiteindelijk belangrijker. “De kinderen van het verbond, die door God zijn aangenomen als zijn kinderen en die in de kerk hun plaats hebben gekregen, behoren te worden opgevoed in de sfeer van de kerk en behoren te worden onderwezen naar de leer van de kerk. De verbinding tussen gezin, school en kerk is niet veranderd, ook al is de tijd voortgeschreden.” (H. van Leeuwen, ‘Een kostbaar bezit’, cahier 45 uit de serie Woord en Wereld, blz. 63)

Gereformeerd onderwijs vandaag? Jazeker!

En die tijd is hard voortgeschreden! Nederlanders zijn in meerderheid niet-christelijk en gaan massaal voor het eigen genot en de eigen carrière. Steeds luider klinkt ook de roep dat elke vorm van religie en geloofsopvoeding alleen maar achter de voordeur mag plaatsvinden. Aan alle kanten worden wij en onze kinderen daardoor beïnvloed. Hoe verantwoord is het dan om je kinderen naar openbare of meer algemeen dan christelijke scholen te sturen?  Zou het niet eerder zo zijn, dat we extra hard scholen nodig hebben die dezelfde normen en waarden hanteren als in het eigen gezin en in de kerk? Samen met andere christenen die dat ook heel belangrijk vinden? Dan gaat het er niet meer om of iedereen in de jaren vijftig overtuigd was van het nut van de oprichting van gereformeerde scholen. Als ze toen niet gesticht waren, zouden we vandaag zeker zo’n school oprichten. En waarom? Omdat kerkenraden en gereformeerde ouders al vanaf de Reformatie veel belang gehecht hebben voor zo goed mogelijk christelijk onderwijs. Je hebt namelijk bij de doop wel iets aan je kind(eren) iets beloofd!