Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie

Oerknal LJvdZ“Eens, once upon a time, maakte God in korte tijd een kant en klaar heelal en schiep Hij één mensenpaar als zijn evenbeeld. En met het intellect dat God Zelf in onze hersenen gelegd heeft, kunnen we het allemaal narekenen: als God het niet in een krappe week geschapen heeft, zou het ongeveer 13,7 miljard jaar oud zijn. Zo’n machtig God is Hij!”

Met deze zin sloot ik in 2015 een drieluik af die ik begonnen was met de zin: “Waarschijnlijk ben ik een simpele gelovige.”

21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? 

Meewarig

Een paar lezers lieten mij weten dat ik met dat woordje ‘simpel’ me te makkelijk af maak van de bevindingen van noeste wetenschappelijke arbeid en daarmee dus eigenlijk ook de integriteit van duizenden christelijke wetenschappers een beetje in twijfel trek. Ik kan me die reaktie wel een beetje voorstellen. Ik heb die drieluik over de verhouding tussen schepping en evolutie geschreven omdat ik toen de indruk kreeg, dat weldenkende bijbelgetrouwe christenen die niet volledig meegaan in de theïstische-evolutionistische visie van mensen als (om even twee voormannen te noemen) Gijsbert van den Brink en Cees Dekker) wat meewarig worden aangekeken, zelfs als ze nadrukkelijk afstand nemen van het klassiek orthodoxe standpunt van mensen als (om even een andere voorman te noemen) Mart-Jan Paul, die vinden dat de vormgeving van de aarde niet meer dan zo’n 6000 jaar geleden in exact  6 x 24 uur heeft plaatsgevonden.

Dat gevoel van meewarigheid tegenover wie niet volledig meegaat met de gedachte dat “de oerknal dus het daverende startschot was” (Dagblad Trouw 20-05-2020) van Gods plan met de schepping, maar waarbij de hele uitbouw van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde incl. de eerste mens-achtigen volstrekt evolutionair bepaald is, is volgens mij nog steeds aanwezig.

Daar heb ik wat moeite mee. Vanuit natuurwetenschappelijk oogpunt begrijp ik wel dat een christenwetenschapper zo veel mogelijk meegaat in de algemeen aanvaarde opvattingen over het ontstaan van het heelal en onze aarde. Maar die houding wil nog wel eens doorslaan naar de mening dat de wetenschap in elk opzicht het laatste woord heeft als het om de vraag gaat hoe God precies hemel en aarde geschapen heeft (meer hierover in mijn blog ‘Houdt God ons voor de gek?’  van 01-09-2017).

Als dat zo is, moet je wel komen met een verhaal zoals in het schitterend geschreven boek “Oer” van Gijsbert van den Brink, Cees Dekker en Corien Oranje. Die visie is niet nieuw. Die visie is ook niet onbijbels. Maar die visie hoef je niet meteen als dé waarheid te omarmen. Het is in mijn optiek niet meer dan een denkoefening van gelovige medechristenen die maximale input geven aan de huidige stand van de wetenschap als het om het scheppingsverhaal gaat. Aan de andere kant staan (excuus voor het woord) de biblicisten die bij de geringste onenigheid tussen bijbel en wetenschap zich meteen in allerlei bochten wringen om de resultaten van bv. natuurkundige hypotheses en archeologisch onderzoek in de mal van letterlijk bijbellezen te persen (zoals de ongeloofwaardige poging om de tijd tussen zondvloed en Abraham met duizend jaar op te plussen – meer hierover in mijn blog ‘Wedden op twee paarden’ van 08-12-2017)

Een wetenschappelijk scheppingsverhaal …

Al in 2003 hield de Amerikaanse briljante, veelzijdige, christelijke filosoof Peter van Inwagen een lezing over The Problem of Evil (uitgegeven in 2006). Daarin zegt hij dat het Bijbelse verhaal in Genesis over de zondeval van Adam en Eva niet letterlijk zo gebeurd kan zijn, omdat het volgens hem ingaat tegen wat de wetenschap ontdekt heeft over menselijke evolutie en de geschiedenis van het fysieke universum. Maar als christen gelooft hij wel dat Genesis 1 t/m 3 een weergave is van feitelijke gebeurtenissen in de menselijke prehistorie. Volgen Van Inwagen bestuurt God de gang van de evolutie. Op Evolutie aap naar menshet moment dat er een paar honderd primaten op de aarde zijn, laat God hen op wonderbaarlijke wijze ineens doorgroeien tot rationele wezen. Hij geeft hun gaven als taal en abstract denken, maar ook onbaatzuchtige liefde en het daarbij behorende geschenk van de vrije wil. Deze voorouders van ons leefden in een paradijselijke enclave waar ze leefden in volmaakte, harmonieuze liefde en waar ze gevrijwaard waren van ziekte, destructieve natuurlijke gebeurtenissen, veroudering en doodgaan. Deze eerste mensen waren geschapen voor een volmaakte wereld zonder lijden. Maar ze misbruikten het geschenk van de vrije wil en maakten zich los uit hun eenheid met God. Als logisch gevolg van hun opstand overspoelde het natuurlijke kwaad van lijden en dood door de willekeurige krachten van de natuur, dat in de rest van de wereld al aanwezig was, hen nu ook. Daarnaast kreeg de wereld nu voor het eerst te maken met moreel kwaad, omdat de menselijke natuur vanaf dat moment totaal verdorven was door zondige ik-gerichtheid.

… dat je niet klakkeloos hoeft te volgen

Bovenstaande weergave van Van Inwagen staat in het boek ‘Aan Gods hand door pijn en lijden’ van Tim Keller (voor de liefhebbers: op blz. 394-395 en nog een keer op blz. 399-400, merkwaardigerswijs twee keer op verschillende wijze in het Nederlands geciteerd). Maar Keller past ervoor om dit verhaal één op één over te nemen als de meest logische hervertelling van het scheppingsverhaal waar alle christenen in 2020 in zouden moeten geloven. “Van Inwagens verhaal en argumentatie zijn ingenieus, en christenen die in evolutie geloven kunnen met dit verhaal nog steeds de zondeval gebruiken als verklaring voor het bestaan van natuurlijk en moreel kwaad. Maar ook al is het (…) als filosofisch argument heel verdienstelijk, ik geloof niet dat dit verhaal te rijmen is met hoe het in de Bijbel verteld wordt. Als Adam en Eva niet werkelijk hebben bestaan, dan kunnen we niet verklaren waarom alle mensen even zondig zijn, en het klopt evenmin met wat Paulus in Romeinen 5 en in 1 Korintiërs 15 schrijft over Adam als vertegenwoordiger van het gehele menselijke geslacht.” (blz. 395) “Ik geloof dat er in het verleden echt een echtpaar heeft bestaan dat zich van God afkeerde, door wie het natuurlijke en morele kwaad in de wereld is gekomen en van wie alle mensen afstammen. (blz. 399).

Keller verwijst het verhaal van Van Inwagen niet linea recta naar de prullebak. Hij beschouwt het eerder als een interessante denkoefening voor wetenschappelijk en filosofisch ingestelde christenen. “Als je gelooft in een letterlijke Adam en Eva en tegelijk gelooft dat het leven op aarde ontstaan is door evolutie, dan kun je (…) wel iets hebben aan de lijn van het verhaal van Van Inwagen. In dit verhaal adopteert God (of hij creëert uit het niets) Adam en Eva en plaats hen in de paradijselijke enclave, de Hof van Eden. Dit was de wereld waar God de mensen voor geschapen had en ook het soort leven dat gemeengoed geworden was als Adam en Eva God gehoorzaamd hadden. Maar zodra zij in zonde vielen, kregen ze met de omringende wereld te maken en werd aan het natuurlijke kwaad van de wereld het morele kwaad toegevoegd waardoor de wereld een vreselijk oord werd. Dit verhaal [van Van Inwagen]  steunt de Bijbelse grondlijn dat het lijden en het kwaad in de wereld, evenals al het morele kwaad en de dood van mensen, te wijten zijn aan menselijke zonde.” (blz. 399-400)

Een interessante denkoefening. Niet meer en niet minder. De ene christen vindt het redelijk overtuigend. De andere christen houdt het vast een historische Adam en Eva. De een hoeft zich niet meer en de ander zich niet minder te voelen. Of omgekeerd.

Naast de hierboven genoemde blogs schreef ik op 01/12/2015 ook nog En zo werd de mensaap beeld van God?

Van wie was Eva er 1?

Hoe foutloos lees jij deze twee verzen uit het begin van de Bijbel hardop?

Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’ Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

Het is het lied van Adam, toen hij van God zijn Eva kreeg en de conclusie die God Zelf in het paradijs daaraan geeft, nl. dat het huwelijk een unieke relatie voor het leven is tussen één man en één vrouw.

Als dit gedeelte, Genesis 2:23-24, in de kerk of thuis aan tafel hardop gelezen wordt, struikelt de voorlezer vaak over het woordje ‘een’. Dat komt zes keer voor in deze twee verzen. Wat moet je elke keer zeggen:  ‘un’ of ‘één’?  Laatst laaide de diskussie weer eens op over de vraag wanneer je wel of geen streepjes op de beide éé’s van ‘een’ moet zetten als je het als ‘1’ uitspreekt. Toen dacht ik: laat ik dat eens aan het ‘Genootschap Onze Taal’ vragen. Die geven altijd graag en deskundig advies, is mijn ervaring. Dus ik vroeg hen:

Wat is het officiële criterium om het telwoord 1, als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat, soms als ‘een’ en soms als ‘één’ te schrijven?

De aanleiding voor mijn vraag is deze: in kerkdiensten wordt altijd uit de Bijbel gelezen en dan komt ook Genesis 2:23+24 nog wel eens voorbij. Daarin gaat het over Adam en zijn vrouw Eva. Regelmatig hoor ik dan dat de voorlezer zich verslikt in vers 24, omdat daar 4x ‘een’ staat, waarvan drie keer als telwoord en één keer als lidwoord, maar alle drie als ‘een’ geschreven. Maar in vers 24 staat 1x ‘een’ (lidwoord) en 1x ‘één’ (telwoord). Vandaar mijn vraag. Met als toch nog tweede vraag: hoe fout is het om voor de zekerheid altijd ‘één’ te schrijven als het uitgesproken dient te worden als het telwoord ‘één’?

Genesis 2

23 Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’ 24 Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

Op mijn vraag kreeg ik, zoals verwacht, uitgebreid antwoord. En gewoon omdat ik het leuk vind, plaats ik dit antwoord hier op mijn weblog. Met toestemming van Onze Taal uiteraard. Dit is hun reaktie:

Er is geen officiële regel die bepaalt wanneer er wel of niet accenten op ‘een’ komen. In principe wordt het woord ‘een’ ongeacht de uitspraak zonder accenten geschreven. Er zijn veel grensgevallen, en de passage uit Genesis is daar een fraai voorbeeld van. Op onze website staat een heel lijstje met twijfelgevallen: https://onzetaal.nl/taaladvies/een-van-beiden/.

Vers 23 kan inderdaad een struikelblok zijn voor een voorlezer. Het eerste en het tweede ‘een’ kunnen al enige twijfel over de gewenste uitspraak oproepen, maar vooral het deel ‘vrouw, een uit een man gebouwd’ is lastig te doorzien. Dat laatste komt mede doordat de hele zinsconstructie verwarring kan opleveren. Het zal niet voor iedere lezer meteen duidelijk zijn dat het derde ‘een’ in de zin (direct na het woord ‘vrouw’) op één lijn staat met het eerste ‘een’ (na ‘Eindelijk’) en het tweede ‘een’ (na ‘vlees’). Men had eventueel twee keer voor een bijzin met een persoonsvorm kunnen kiezen, bijvoorbeeld ‘Eindelijk een die gelijk is aan mij …’ en ‘een die uit een man gebouwd is’. Maar het is goed mogelijk dat men bewust – bijvoorbeeld op basis van de brontekst of het ritme – toch voor deze ‘compactere’ oplossing gekozen heeft.

Gezien de mogelijke verwarring zouden er accenten op ‘een’ kunnen: ‘Eindelijk één gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, één die zal heten: vrouw, één uit een man gebouwd.’ Verplicht zijn de accenten echter niet. De regel die wij in het bovengenoemde webadvies vermelden, luidt: ‘Eén is juist als echt het telwoord één bedoeld is (je kunt achter de zin en geen twee of meer denken) én als er anders verwarring kan ontstaan.’ In dit geval is steeds het telwoord ‘één’ bedoeld, maar zijn accenten strikt genomen niet nodig omdat uitspraak van (een van) de woorden ‘een’ met een toonloze e-klank hier geen grammaticale zin oplevert. Toch had hier wat ons betreft ook wel driemaal voor ‘één’ kunnen worden gekozen, om verwarring te voorkomen. De schrijfwijze ‘één uit een man gebouwd’ maakt wat duidelijker dat van die woorden het eerste ‘één’ op één lijn staat met de twee eerdere woorden ‘één’, en misschien ook nog dat het laatste ‘een’ het lidwoord ‘een’ is en dat het dus niet gaat om ‘één man’.

In vers 24 is ‘één’ in ‘één van lichaam’ nog een twijfelgeval. Ook hier zou je kunnen volhouden dat accenten niet strikt nodig zijn, omdat ‘een’ in deze zin geen lidwoord kan zijn. Toch vinden we het terecht dat er wel accenten staan. Het gaat hier om een telwoord dat bovendien enige nadruk heeft; de schrijfwijze ‘een’ kan ook hier voor enige verwarring zorgen.

Het is niet zonder meer fout te noemen om altijd ‘één’ te schrijven als het moet worden uitgesproken als het telwoord ‘één’, maar we zouden dat toch niet aanbevelen. In gevallen als ‘een van beiden’, ‘zij is een van de besten’ en ‘ik zal een en ander toelichten’ komt de schrijfwijze ‘één’ nadrukkelijker over dan nodig is. Altijd accenten schrijven bij de uitspraak met een lange e-klank zou weliswaar veel twijfel kunnen voorkomen, maar dit uitgangspunt botst met het principe dat het woord ‘een’ in principe zonder accenten wordt geschreven, tenzij er reden is daarvan af te wijken.

Het ‘Genootschap Onze Taal’  heeft niet alleen een eigen website, maar geeft ook 10x per jaar het tijdschrift ‘Onze Taal’ uit en is erg aktief op Facebook en Twitter (beide keren @onzetaal).

Helemaal los hiervan: bij ‘Onze Taal’ vindt men het vast en zeker inkorrekt wanneer iemand in veel gevallen de ‘c’ vervangt door een ‘k’, maar volgens een alternatieve theorie, die in Vlaanderen meer aanhang vindt dan in Nederland, is het schrijven van een ‘c’ voor ‘a-o-u’ een gallicisme (beïnvloeding door het Frans) en past het gebruik van de ‘k’ beter bij het Nederlands als Germaanse taal.