In 2 Koningen 5 staat het verhaal over de wonderlijke weg die de HERE met Naäman is gegaan. In dit artikel wil ik speciaal aandacht vragen voor de verzen 18 en 19. Naäman heeft net gezegd dat hij in het vervolg alleen nog maar offers voor de HERE wil brengen. Daarom wil hij graag zoveel ‘gewijde grond’ meenemen naar Damaskus als twee ezels kunnen dragen. Dat is geen kwestie van bijgeloof. Integendeel: Naäman brengt daarmee tot uitdrukking, dat hij echt gelooft in de God van Abraham, Isaak en Jakob, die zich door zijn verbond aan het volk en het land Israel verbonden heeft.
Naämans allerlaatste verzoek is dan: ‘Maar moge de HERE dit aan uw knecht vergeven: wanneer mijn heer in de tempel van Rimmon komt om zich aldaar neer te buigen, terwijl hij op mijn arm leunt, zodat ik mij in de tempel van Rimmon moet neerbuigen – als ik mij dan neerbuig inn de tempel van Rimmon, moge de HERE deze zaak aan uw knecht vergeven.’ De reaktie van Elisa daarop is kort en krachtig: ‘Ga in vrede.’
Wat kun je uit het antwoord van Elisa afleiden? Keurt hij het goed dat Naäman toch nog de tempel van Rimmon, de god van Aram blijft bezoeken? Want Rimmon was de belangrijkste god van de Arameeërs. Hij werd ook wel de god Hadad genoemd. Hij is de god van het weer, speciaal van het onweer. Hadad betekent ‘verbreker’ of ‘verwoester’ en Rimmon betekent in het aramees ‘bruller’ of ‘donderaar’.
Het is heel aardig, dat in de tijd van de Reformatie sommige christenen het voorbeeld van Naäman, die in de tempel van Rimmon zich neerbuigt, gebruikt hebben om te verdedigen waarom ze lid van de rooms-katholieke kerk bleven. Want, zeiden zij: wij aanbidden daar geen afgoden of heiligen of de maagd Maria, maar alleen maar de enige ware God en Jezus Christus.

Foto: Pepijntje, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons
In 1566, midden in de tijd van de beeldenstorm en de vervolgingen door de Inquisitie, schreef een lutheraan, dat het niet erg was om beelden in de kerk te hebben, wanneer ze maar niet als afgodsbeelden aanbeden werden. En als dat wel gebeurt, is het niet de plicht van het gewone volk, maar de taak van de overheid, om ze te verwijderen. Zo deed bv. koning Hizkia dat met de gouden slang uit de woestijntijd. In zijn pamflet haalt deze lutherse schrijver ook het voorbeeld van Naäman aan. Hij schrijft:
“De vrome man Naäman ging toch met zijn goddeloze koning in een tempel (2 Kon. 5) waar men afgoderij bedreef, en hij wachtte als een dienaar op zijn heer de koning. Toch deed hij daarmee geen zonde, omdat hij ze niet aanbad. Maar hij riep in de afgoden-kerk de ware God aan, want alle huizen zijn van God en de afgod is niets, spreekt Sint Paulus. Wat willen de beeldenstormers er nu van zeggen, dat de profeet Elisa Naäman niet verbiedt, de ware God in het afgoden-huis te aanbidden? Zoiets zou geen beeldenstormer toegelaten hebben, zozeer walgen die heilige lieden van de afgoden.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 4)
Op dit pamflet heeft Marnix van St. Aldegonde (de vermoedelijke dichter van ons Wilhelmus) gereageerd. Pas veel later is een manuskript van hem ontdekt en uitgegeven met de titel: Vande beelden aff geworpen inde Nederlanden in Augusto 1566. Marnix gaat uitvoerig in op het voorbeeld van Naäman. Volgens Marnix is het heel duidelijk dat Naäman na zijn genezing in geen andere God op aarde gelooft dan de God van Israel. Daarom heeft hij (Naäman dus) er ook grote moeite mee, om in Damaskus de tempel van Rimmon binnen te gaan en daar zelfs te knielen. Toch zal hij wel moeten, omdat de koning op zijn schouders wil leunen bij het aanbidden van Rimmon. Daarvoor vraagt Naäman Elisa bij voorbaat om vergeving, en die wordt hem ook door Elisa verleend.
Volgens Marnix mag je uit dit voorbeeld beslist niet de konklusie trekken, dat Naäman, als hij toch in de tempel van Rimmon kwam, daar tot God ging bidden. Want terecht heeft de lutheraan gezegd, dat je God overal kunt aanbidden. Dus haalt hij dit voorbeeld alleen maar aan om begrip te kweken dat mensen in tijden van vervolging wel in een kerk mogen komen waar men beelden van heiligen als afgoden aanbid, om daar zelf in zijn hart God te aanbidden.
Naäman heeft in de tempel van Rimmon juist níet tot God gebeden, want hij kwam daar niet als gelovige om zich neer te buigen voor God, maar hij kwam er slechts in dienst van de koning om als knielbank voor zijn koning te fungeren. Marnix schrijft dan ook:
“Het is helder dat het zo opgevat moet worden: omdat Naäman geen brandoffers meer offeren wil aan de afgoden van zijn koning, is daarmee wel duidelijk dat hij daarmee openlijk te kennen gaf, dat de aanbidding van Rimmon ook een gruwelijke afgoderij was. En daarom hoefde hij in de tempel niet te komen om de God van Israel daar te aan te roepen. Hij kwam er alleen maar om zijn meester te dienen.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 19)
Marnix haalt dan een voorbeeld uit zijn tijd aan. De keurvorst van Saksen moest regelmatig het zwaard van de keizer van het Duitse Rijk dragen bij belangrijke gebeurtenissen. Dat moest hij ook doen, als de keizer de mis bijwoonde. Maar de keurvorst liet iedereen weten (via een ‘openbare protestatie’) dat hij de mis en al wat daar plaatsvond, voor een godslasterlijke afgoderij hield. Toch wilde hij wel in zo’n kerkdienst aanwezig zijn, maar niet om daar de ware God te aanbidden of ook maar enigszins de afgoderij die in mis plaats vond goed te praten, maar enkel vanwege zijn burgerlijke en politieke verplichtingen tegenover de keizer.
Marnix erkent, dat je het woord ‘neerbuigen’ ook kunt uitleggen als: ‘in aanbidding je voor God neerbuigen’. Dat kan namelijk overal (zelfs ‘in een openbaer hoerenhuys oft bordeel’ zegt hij erbij). Maar Marnix ontkent, dat zowel Naäman als de keurvorst van Saksen bewust naar de afgodentempel of naar de roomse mis gegaan zijn om God te aanbidden. Hij schrijft:
“Maar zou men expres daarheen gaan om door zulke huichelarij het kruis van het Evangelie te ontlopen, dan verloochent men daarmee openlijk de naam van God en van Christus Jezus, geeft men aanstoot aan zijn zwakke medegelovigen en heeft men deel gekregen aan de tafel van de duivel.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 20)
Marnix wijst daarbij op de drie vrienden van Daniël. Zij bleven niet voor het gouden beeld van Nebukadnezar staan om in hun hart God te aanbidden. Marnix trekt de konklusie, dat het voorbeeld van Naäman aansluit bij wat Paulus in 2 Korintiërs 6 schrijft: er is geen overeenstemming tussen Christus en Belial en geen gemeenschappelijke grondslag van de tempel van God met de afgoden.
Als je al een les uit de geschiedenis van Naäman zou kunnen trekken is het deze, aldus Marnix:
“Niemand mag een afgodentempel binnengaan, tenzij hij naar het voorbeeld van Naäman van te voren via een openbare belijdenis verantwoording aflegt en iedereen te kennen geeft, dat hij daar niet naar toe gaat vanwege huichelachtig gedrag, maar slechts vanwege zijn politieke verplichtingen. Op grond daarvan zullen anderen hem misschien verontschuldigen.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 23)
Ik wil bij deze leerzame diskussie uit de kerkhistorie twee opmerkingen maken.
Afgodendienst en de rooms-katholiek mis worden door Marnix met elkaar op één lijn gesteld. Is dat uit reaktie op de felle vervolgingen van die tijd, omdat elke niet-rooms-katholieke ketter door Rome op de brandstapel werd gebracht? Of is het nog steeds terecht, om met Zondag 30:80 van de Heidelbergse Catechismus te zeggen, dat de roomse mis in de grond van de zaak niet anders dan een verloochening van het enige offer en lijden van Christus en een vervloekte afgoderij. Let wel: in de grond van de zaak betekent, dat je nagaat, wat de mis ten diepste is; het betekent niet, dat je iedere rooms-katholieke gelovige als een vervloekte afgodendienaar typeert (dat doet de catechismus ook niet, in tegenstelling tot het concilie van Trente in die tijd. Dat sprak wel uit, dat iedereen die de ketterse ideeën van de ‘nije leere’ aanhing, of men nu luthers, calvinistisch of dopers was, ook persoonlijk vervloekt was).
- Andere gelovigen kunnen op dit punt dwalen, maar wel integer zijn. Wanneer je zelf als gelovig christen wel het onderscheid weet tussen dwaling en bijbelse leer – in hoeverre mag je dan toch de konklusie trekken: ‘we vereren dezelfde God’? Mag je dan ook aanwezig zijn in een dienst van een ‘dwalend’ kerkgenootschap?
Bijvoorbeeld als nieuw-vrijgemaakte in een trouwdienst van de gewone vrijgemaakte kerk? Of als protestants-gereformeerde bij een overdoop-dienst in een evangelische gemeente? Of als christen bij een iftar-maaltijd tijdens of op het suikerfeest aan het eind van de ramadan? Mag dat dan alleen maar wanneer je expliciet uitspreekt tegen welke dwalingen je bezwaar hebt en hoe de HERE God volgens jou wel wil dat iedereen Hem dient?
Ook in de tijd van de Afscheiding had je al voor- en tegenstanders van die ‘Cockse’ beweging. Uit die tijd stammen ook twee brochures die in het Gronings geschreven zijn. In die periode (1816-1851) verschenen de eerste liedjes, voordrachten en samenspraken in het Gronings. Ze hadden niet alleen een amuserende waarde, maar ook vaak een opbouwende functie, aldus het “Handboek Nedersaksische Taal- en Letterkunde” (2008, Van Gorcum), die daarbij expliciet vermeldt: “Dit laatste komt duidelijk naar voren in een aantal publicaties uit 1834, waar samenspraken in dialect gebruikt worden als pamflet in de strijd rondom de Afscheiding.” (blz. 340). De schrijver van
Dat herinnerde mij aan twee brochures uit 1834 waarin in het Gronings gereageerd wordt op de Afscheiding in Ulrum die in dat jaar plaats vond onder leiding van Hendrik de Cock. Ik heb die brochures ergens eind jaren ’80 / begin jaren ’90 in het archief van de ‘andere’ Theologische Universiteit aan de Oudestraat gevonden en laten kopiëren. Het is misschien wel aardig om te vertellen hoe dat ging. Ik zat wat te bladeren in de brochure ‘De dogmatische beteekenis der “Afscheiding” ook voor onzen tijd’ van dr. K. Schilder, een ‘uitgave van J.H. Kok N.V. te Kampen in het eeuwjaar der Afscheiding 1834’. Daarin wees Schilder erop, dat er in de tijd van de Afscheiding tientallen brochures verschenen zijn van voorstanders, tegenstanders en buitenstaanders zijn verschenen (blz. 20). Meer dan dertig ervan noemt Schilder dan met vindplaats in noot 98 (van blz. 52 t/m blz. 57!). Toen ik daar eens wat in zat te struinen, zag ik opeens, dat Schilder niet alleen een Groningse brochure noemde, maar van deze “Grunneger Roeker” zelfs bijna één hele pagina aanhaalde. Blijkbaar vond de grote K.S. het bijzonder komisch dat de kerkstrijd rond de Afscheiding zelfs in het Groningse dialekt werd uitgevochten! Mijn interesse was direkt gewekt, dus ik heb eerst tevergeefs in de vrijgemaakte bibliotheek aan de Broederweg en daarna met sukses in de synodale bibliotheek aan de Oudestraat deze brochure opgeduikeld. Maar dat was nog niet alles! Die “Grunneger Roeker” zat in een samengevat bundeltje met nóg twee Groningse brochures uit 1834. De eerste heette “IJn gesprek tusschen Pijteroom Oetverkoren en Paul, op ijne avond verziete, over het riek der waarhaid. (op riem.) deur Paul zölf beschreven.” En daarna volgde nog “Jaapks Raize naa domenei Kok. Op ein einvaudige wize deur hom zölf beschreven. (op riim).”
In Amerika is een flinke maatschappelijke diskussie aan de gang over de vraag of de standbeelden van de generaals van de zuidelijke staten uit de Amerikaanse Burgeroorlog van 1861-1865 moeten worden verwijderd. Want die zuidelijke staten wilden de slavenij handhaven. Zulke ‘foute’ leiders verdienen geen standbeeld. Op die mening valt wel het nodige af te dingen (klik
Klopt dat? Is het waar wat wel eens als wiskundige stelling gezegd wordt : christendom + macht = misbruik? Ik kan me er wel iets bij voorstellen. In de naam van God heeft de kerk veel leed veroorzaakt. Denk alleen maar aan de schandalen rond seksueel misbruik door priesters in de RK-kerk, maar ook in andere kerken. En zo gauw de kerk een politieke factor werd, ging het ook mis. Denk aan de kruistochten. Met de leus “God wil het!” werden joden en moslims en ook de christenen in het Midden-Oosten die allemaal ketters waren, een kopje kleiner gemaakt. En later, in de Gouden Eeuw en daarna tot aan
de Tweede Wereldoorlog, zie je dat grote delen van Afrika, Amerika, Australië en Azië gekoloniseerd zijn door Europeanen. Maar altijd namen die ook het christendom mee. Christendom en kolonialisme gingen hand in hand. Ja, zeiden onze voorvaders: God staat aan onze kant, dus het christelijk geloof is het geheim van ons succes, en dat christelijk geloof brengen we nu ook aan de blinde heidenen. Maar ondertussen maakten we ons schuldig aan uitbuiting en slavernij – dingen die we nu afkeuren. En zowel in de Eerste als in de Tweede Wereldoorlog werden de legers van beide kanten ingezegend door priesters en predikanten. Ja, in W.O. II droegen de Duitse soldaten op het slot van hun koppelriem het Nazi-symbool én de tekst ‘God met ons’. Da’s andere koek dan op de rand van onze 2-
Euro-munt! Geen wonder dat sommige mensen zeggen: christendom + macht staat gelijk aan misbruik. Of, nog sterker: religie vergiftigt alles. En ik ga het ook niet goedpraten. Ik maak ook geen lijst van alle goede dingen die het christendom gebracht heeft. Dan ga je dingen tegen elkaar wegstrepen. En dus jezelf rechtvaardigen.
zijn allemaal rot van binnen. En dat is moeilijk te accepteren. Er zijn maar weinig mensen die zoveel zelfinzicht hebben én dat royaal durven te erkennen als die ene misdadiger die naast Jezus aan het kruis hing. Want die zei tegen zijn maat in het kwaad: ‘Ben jij zelf nu nog niet bang voor God? Want wij hangen hier terecht! En straks moeten wij voor onze Maker verschijnen.’ Dat hoor je bijna niemand in de gevangenis of in de rechtszaal zeggen: ‘Ik zit terecht gevangen, ik ben zo schuldig als het maar kan, ik verdien terecht de zwaarste gevangenisstraf.’ Er zijn maar weinig mensen zoals die tweede misdadiger. Wie ziet nou voluit het kwaad in zijn eigen leven en erkent volledig zijn eigen schuld?
aan het kruis. Maar liefst drie keer staat er, dat mensen tegen Hem roepen: ‘Red je zelf als je kunt!’ Maar Jezus deed het niet. Hij wendde zijn macht niet aan om zelf de Man te zijn en als de grote Leider vereerd te worden. Nee, Hij bracht zijn eigen levenslessen in praktijk en keerde zijn vijanden de andere wang toe. Hij bad zelfs voor ze toen de spijkers door z’n handen en voeten geslagen werden: ‘Vader, vergeef het hun.’ Hij kwam niet van het kruis af, maar bleef hangen, want Hij wilde anderen redden van de eeuwige ondergang. 
Het eerste is niet zo belangrijk, maar wel opvallend. Blijkbaar werd er in de tijd van Calvijn al zeer verschillend gedacht werd over de reikwijdte van “de ordeninghe, van Paulo voorgehouden, dat de vrouwen sullen met bedecten hoofde ghaen”, zoals Marnix het uitdrukt, die in bevindelijke kringen samen met Jean Taffin als één van de voorlopers van de Nadere Reformatie wordt gezien. Als iemand als Marnix in 1568 al de conclusie trekt dat het tegen de christelijke vrijheid ingaat om alle volken en iedere gelovige persoonlijk dit bindend op te leggen, zou dat kerkenraden in de 21e eeuw erg voorzichtig moeten maken om op grond van één exegese bindend voor te schrijven hoe men in de zondagse eredienst gekleed moet gaan en daar zelfs de sanctie van afhouding van het Heilig Avondmaal aan te verbinden.
In 2017 wordt een jaar lang aandacht besteed aan 500 jaar Reformatie. Op 31 oktober 1517 spijkerde de monnik Maarten Luther 95 stellingen op de deur van de slotkapel van Wittenberg. Deze gebeurtenis wordt gezien als het begin van de Reformatie in Europa. In Assen organiseert de werkgroep ‘500 na Luther’ een jaar lang verschillende activiteiten (zie
De Reformatie lijkt iets uit een ver verleden en dat is ook zo. Binnenkort wordt zelfs de 500e verjaardag gevierd en dat maakt al wel duidelijk dat die Reformatie stokoud is. Die verjaardag lijkt vooral een bejaardenfeestje voor mensen die geschiedenis leuk vinden of voor mensen die graag alles bij het oude laten, en daar zijn er heel wat van, zeker in de kerk. Reformatie klinkt oud en oubollig en is niks voor mensen van vandaag, en al helemaal niet voor jonge mensen. Het gaat allemaal over Luther die in het klooster over een Bijbel struikelt, er dan achter komt dat goede werken ons niet verder helpen maar alles van Gods genade afhangt, en die vervolgens veel bier drinkt en nare dingen over Joden vertelt. Wat moet je daar vandaag nu mee?
Wat Luther vooral wilde veranderen was de verhouding tussen God en mens. Hem was geleerd dat zelfs als hij heel goed z´n best deed de kans heel klein was dat hij in de hemel zou komen. Geloven was een puntensysteem geworden waarbij je punten kreeg voor goede werken en er puntenaftrek was als je zondigde. En niemand wist hoeveel punten je moest hebben om het weer goed met God te krijgen. Luther was iemand die heel goed z´n best had gedaan maar hij kreeg een hekel aan God omdat Luther vond dat God het onmogelijke van een mens vroeg. Toen kwam Luther tot het inzicht dat het precies andersom was. Niet wij moeten zorgen dat het weer goed komt tussen God en ons, maar God heeft daar in Christus zelf al voor gezorgd. Wij hoeven dat alleen maar in geloof aan te nemen. Luther zei dat toen hij dat een keer inzag het was alsof de deur naar het paradijs voor hem openging. Luther bevrijdde het geloof van stress en krampachtigheid, liet de mensen weer zingen van blijdschap en goede daden veranderden van zware klus tot mooi werk. Mensen zijn ontzettend zondig maar God is gelukkig ontzettend genadig. Christus wil met ons ruilen. Hij wil onze zonde en schuld wel hebben en in ruil daarvoor geeft Hij ons gerechtigheid en eeuwig leven. Die boodschap is niet oubollig maar super actueel en het zou de kerk en ons geloof goed doen om na 500 jaar maar weer eens naar Luther te luisteren.
Nu heeft Luthers Reformatie niet alleen maar voor vernieuwing en verbetering gezorgd. Wat Luther bijvoorbeeld over Joden zei is verschrikkelijk. Anderen in zijn tijd deden dat weliswaar ook maar dat maakte het niet minder erg. Zo kan 500 jaar Reformatie ons ook leren wat we vooral niet moeten doen en ons nederig maken over wat onze voorouders in Gods Naam verkeerd hebben gedaan. Maar ook die minder mooie zaken makenduidelijk dat de Reformatie ons ook vandaag nog heel wat te zeggen heeft want ook vandaag moeten wij nadenken over tolerantie, over geloof en politiek. Immers, religie is het onderwerp van de dag. Daar kan Luther over meepraten.



