C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 4

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvattingen van deel 1deel 2 en deel 3 volgt nu het laatste deel, over de invloed van de Vrijmaking op het zendings- en evangelisatiewerk.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

Samenvatting 2  Klem van bekering en geloof

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

Samenvatting 3   Zekerheid van het geloof vanwege betrouwbare beloften

Met de belijdenis van het verbond van genáde maakte de Vrijma­king de weg vrij om de aard van Gods belof­te op­nieuw te bena­drukken. De be­lofte is geen stati­sche mededeling over een te veronder­stellen status quo, maar een belovend spreken van God zelf. Beloven is niet voor­spellen, maar toe-zeggen, aan-zeg­gen, een serieuze uitnodiging voor­hou­den, v.g. D.L. III / IV, 8. Dat geeft tegelijk ook de vaste basis onder het geloof aan. Je kunt op Gods spreken aan.

Deze visie geeft ook ruimte voor de prediking, bin­nen en buiten de kerk. Een predi­ker moet zijn hoor­ders niet te bena­deren met ‘informa­tie’ of ‘st­ate­ments’ [God heeft u lief, bijv.], maar met de se­rieuze uitno­diging en bevel tot geloof. Alleen met dit betrouw­bare spreken van God kan elke twijfel in geloof worden uitgebannen. Je bouwt in de doop en in geloof niet op het funda­ment van eigen overgave en toewij­ding, maar je klampt je vast aan de belovende God.

Daardoor is in de Vrijmaking opnieuw het unieke karakter van het chrístelijk geloof uitgekomen te­genover elke reli­gie die zijn start­punt in de gelo­vende mens neemt, ook wanneer dat gecamou­fleerd wordt door evangelisch vuur.

4/ Open deuren voor een wereld in nood

De strijd van de Vrijmaking was een kerkelijke strijd om het behoud van het evangelie. Dat heeft ook gevolgen voor de visie op de prediking in de wereld, het werk van evangelisatie en zending. Juist omdat de Vrijmaking vasthield aan het eenvou­di­ge, belovende en betrouwbare spreken van God in de Schrift, nam zij een beslissing van wereldni­veau, die gelijk staat met de strijd om de geldig­heid van de doop tegen de Donatisten in de vierde eeuw. Ten onrechte is het belang van deze strijd veelal beperkt gebleven tot het bestaande kerkelij­ke en chris­telijke leven, in plaats van over het hele leven van geloof en ongeloof, christen en niet-christen.

Ik bedoel dit. Wanneer het gaat over kerkelijke ontrouw en kerkverlating leggen we – terecht – de relatie met verbonds­verla­ting. We wijzen ook op de gevolgen van de verbondsstraf in de komende genera­ties en roepen op tot terugkeer naar het verbond met God. We denken dus doorgaans aan mensen met een kerkelijke of chris­telijke achtergrond.

Maar nu de vraag: hoe beschouwen we dan mensen zonder kerke­lijke achter­grond, of van andere gods­diensten? Kunnen we die aanspreken op verbonds­verlating en terug­keer? Of vallen die buiten ons verbondsmatig denken?

Mijn bewering is dat juist het verbondsdenken vruchtbaar is voor het zendings- en evangelisatie­werk. De zendeling J.H. Bavinck heeft er al vroeg op gewezen dat juist de specifieke bijbelse ver­bondsleer een funda­ment legt onder het zendings­werk. Andere goden worden vaak geïdentificeerd met hun eigen volk of gebied. Zij zijn principieel niet in staat om mensen uit andere volken of gebieden te accepteren. Het zullen altijd vreemdelin­gen blij­ven, tweede-rangs-‘gelovigen’.

Maar door het genade-verbond leert God dat Hij niet ‘gebonden’ is aan zijn uit­ver­koren volk. Hij kan op diezelfde ‘voorwaar­den’ de deur open zetten voor ande­ren. Ja, Hij kan zijn zelfge­noegzame volk ook de deur uitzetten, om anderen bin­nen te laten, Rom. 9-11! Daar keken de volkeren rondom Israel van op! Dat was ongehoord voor de heidense religies!

Daarom doen we er goed aan de verbondsgedachte ook toe te passen op niet-bonde­lingen, lang vergeten volken, mensen die God eeuwenlang op hun eigen wegen liet gaan. Maar in Adam zijn het wel allemaal mensen die het verbond met God verbroken hebben! De dreiging van die breuk mag ons niet minder scherp voor ogen staan, dan de verbondsbreuk op kerkelijk erf! De konse­kwenties van de Vrijmaking zijn op dit gebied nog niet uitgewerkt. De leer van het genade­verbond is namelijk funda­men­teel voor onze gods­dienstbe­schouwing. Alle andere godsdien­sten bieden princi­pieel niet meer dan zelfverlossing, gebouwd op menselijk kunnen of niet-kunnen.

Als andere religies al missionaire drang hebben, bijv. de Islam, wat hebben zij dan de hoorders te bieden? Of het is een opdracht om goed te leven, godsdienstig te zijn en goed te doen, de zweep van de goede werken. Of het is de kunst om de ijdelheid van deze wereld te doorzien en ver achter zich te laten om in harmonie met het heelal te kunnen leven. In alle gevallen ziet het er slecht uit voor de mens. Hij wordt terug­geworpen op zijn eigen kunnen en presteren om wel of niet te kunnen worden aanvaard door de godheden.

Dat biedt juist het evangelie echte hoop, zekere verwachting. Voor de meest verdorven mens is er hoop, omdat God uit genade redt en niet eerst presta­ties wil zien. Dat biedt alleen het christe­lijk geloof. Maar dat is geen andere boodschap dan voor kerkmensen! De prediker heeft maar één be­richt, voor kerkmen­sen, voor afvallige gelovigen, maar net zo goed voor ongelovi­gen en aanhangers van andere godsdiensten: Geloof de Christus die in de Schrift live naar je toekomt!

Daarom kunnen (en moeten) niet-gelovige belangstel­lenden net zo goed naar de kerkdienst gaan als gelovigen en kerkverla­ters. Principieel horen ze daar geen ander evangelie. Prak­tisch gezien zal er heel wat moeten gebeu­ren om dat evan­gelie ook voor hen begrijpbaar voor te stellen, maar de bood­schap is gelijk. Alles wat in de diskussie over de Vrij­making over het verbond is gezegd, kan nu ook op ongelovigen worden toegepast. Zij worden inderdaad niet terug geroepen tot het genade-ver­bond met Abraham, net zo min als onze voorvaderen. Maar ze worden wel terug geroepen tot de zelfde God als de God van Abraham, die nu de God van het genade-verbond is.

De beloften aan Abraham waren vanaf het begin al bedoeld voor de hele wereld. In het O.T., bijv. de Psalmen, worden de volken, die niet aanwezig zijn in Israel, opgeroepen God te dienen. Na Pinksteren worden diezelfde beloften, in Christus samengebald, nu ook gepredikt aan hen die verre zijn. Ze moeten zich net als het afvallige Israel bekeren tot de waar­achtige, levende God, gebaseerd op zijn be­trouwbaar spreken in Christus.

Zo komen heidenen het verbond met Abraham binnen, verloren kinderen van God, eens niet-zijn volk, maar nu tot zijn volk aangenomen. 1 Petr. 2:10 laat de breedte van Gods verbondsbe­lofte zien als hij Hos. 1:10 nu toepast op de niet-joodse volken in Klein-Azië en dus over alle volken.

Met dat perspektief mogen ook vandaag de predikers er op uit trekken om ze te roepen, verbondsverla­ters en God-verlaters. Met de belofte van eeuwig leven voor wie in Christus geloven. Met hen wil God gelovige kerkmensen leren dat de verbondsge­schiede­nis geen steeds weerkerende playback is, waarin de zaken al allemaal geregeld zijn. De kerkgeschiede­nis in Gods wereld gaat door, ook buiten de vrijge­maakte kerk, maar altijd in de bedding van de prediking van de belofte van genade en de eis tot bekering en geloof.

In die lijn behoeft de kerk zich opnieuw geen zorgen te maken om de ver­kie­zing, want dan reali­seert God zelf zijn verkie­zing. Toen Paulus in Antio­chië in Klein-Azië het evangelie bracht, werd het afgewezen door de Joden, maar met blijdschap aangehoord door de niet-joden. Ze verheerlijk­ten het Woord van de Here, het evangelie van Christus. “En allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof.” Hand. 13:48.

Zo liggen, en in kerkwerk en in zendingswerk, verbond en verkiezing wel in elkaars verlengde maar gaan niet in elkaar op. Want juist achter verbond en verkiezing staat de levende God. Hij zelf garan­deert uit liefde het heil voor allen die Christus geloven. Gods verbond heeft wereldwijde betekenis. Laten de kerken die in dit verbond groot mochten worden hun afkomst nooit vergeten. De deuren van de kerk moeten wijd open om in Gods wereld het evange­lie te verkondi­gen. Dan is God echt ‘live’ aanwe­zig.

Samenvatting 4

De Vrijmaking was een strijd om de universele gel­digheid van het evangelie van genade. Dat werd vaak uitgewerkt in de richting van de afvallige kerken en christenen met de dreiging met de ver­bondsstraf. Daarmee werd een statische christenheid wakker ge­schud. Maar tege­lijk is de visie op het ver­bond een krach­tige stimu­lans voor evan­ge­lisatie en zending. Stati­sche reli­gies verbin­den hun goden vaak aan vol­ken en/of regio’s. Principieel zijn die goden op leven en dood gebonden aan hun eigen volk. Maar de Here laat zien dat Hij niet ge­bon­den is aan Israel of aan de [ontrouwe] kerk. In zijn soeverein wel­behagen kan hij lang vergeten volken weer aanne­men als ‘Ammi’, 1 Petr. 2:10. Dat is een streep door de reke­ning van de zelfbe­wus­te kerk, die haar eigen ontrouw bagatelliseert en God voor haar karre­tje wil spannen. Het is tegelijk een geweldige dynamiek voor de verga­dering van de kerk uit alle volken.

Met die toespitsing op de verbondsvisie voor alle vol­ken hebben de Vrijge­maak­te Ker­ken de volgende 50 jaar de han­den meer dan vol. Laten we er werk van maken. De kerk is nooit af, in Neder­land niet, el­ders niet. Want door de voort­gaan­de prediking en kerkver­gade­ring gaat God door met het bij­eenbren­gen van allen die Hij van eeuwigheid in Christus heeft liefge­had, Hand. 13:48. Daarmee geeft Hij bemoe­di­gende troost aan de trouwe kerk en vaste hoop voor allen die met het evangelie geroepen worden. Bij Hem is er geen ruimte voor ‘play-back’ in de kerk en in het ge­loof, omdat Hij er altijd ‘live’ bij is.

Kampen, 30 augustus 1995                                                                                              C.J. Haak

Literatuur:

  1. Kamphuis, Een eeuwig verbond, Haarlem 1984
  2. Trimp, Klank en weerklank, Barneveld 1989

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 3

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvatting van deel 1 en deel 2 volgt nu deel 3.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

Samenvatting 2  Klem van bekering en geloof

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

3/ Zekerheid van het geloof vanwege betrouwbare beloften

In het verbond geldt niet alleen de eis, maar ook en vooral de beloften. Juist in de harde strijd tegen het verkiezingsschema kwam opnieuw aandacht voor het belofte-karakter van Gods Woord. Wanneer God naar ons toekomt met zijn evangelie belooft Hij ons vergeving van zonden en eeuwig leven. Dat is geen mededeling over onze toekomst, geen goddelijke waarzeggerij over onze plaats op de nieuwe hemel en aarde, maar een serieus voorhouden van de weg naar het leven. Kort gezegd: God doet in zijn Woord geen voorzeg­ging, maar toezegging. Dit leven is voor jou! Daar mag je zeker van zijn, zo waar als God je dit zegt. Dat belofte-karakter is fundamenteel voor het verstaan van de hele bijbel. God doet geen ‘state­ments’ over onze toekomstige status quo, maar komt naar ons toe met de uitnodigingsbrief van het heil. Je kunt daar verschil­lend op reageren.

Ik geef hier het voorbeeld van een brief van een man die zijn weggelo­pen vrouw terug wil hebben. Hij schrijft thuis in alle ernst een hartelijke plei­dooi tot herstel van de relaties. Dan valt op een goede dag die brief door de bus. En wat gebeurt er dan? Je kunt die brief verachte­lijk ver­scheuren. Dan heb je de brief wel gehad, maar hem niet geaccep­teerd. Je kunt hem ook accepteren, maar apathisch blijven wachten op de volgende stap, in twijfel of hij het wel echt meent. Je kunt ook op­springen van blijd­schap, alles vergeten en naar hem toeren­nen gedra­gen op de vleugels van vertrouwen en verlangen: ja, bij jou wil ik zijn, altijd! Kijk, die laatste ‘ontving’ de belofte, die geloof­de hem op zijn woord. De anderen kregen die belofte net zo goed, maar verspeelden die door noncha­lan­ce of twijfel. Het geloof ont­brak. Dat ongeloof be­rooft de belofte niet van kracht, maar ontmaskert de mens in zijn onwil en hardnekkigheid.

Want als God met zijn beloften naar ons toekomt, wie zijn wij dan om te twijfelen of Hij het wel echt meent? Of er niet de valstrik van de verkie­zing achter steekt, die het mij onmoge­lijk maakt om te geloven, v.g. D.L. III/IV, 8? Juist het belof­te-karakter van Gods spreken bewaart voor twijfel en apathie. Die belofte komt namelijk regelrecht uit het hart van God, vervuld met liefde in Christus. Zijn komst op aarde laat overduide­lijk zien dat het God ernst is met zijn toezegging over vergeving en eeuwig leven. Hij houdt geen twee ijzers in het vuur. Het is één evange­lie: wie de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, Joh 3:16.

Zo mogen predikers op weg. Ze hoeven niet schuchter te zeggen dat de hoorders misschien ook tot de verkorenen behoren. Ze hoeven evenmin op Gods troon te gaan zitten om te zeggen dat God van alle mensen houdt. Ze moeten de belofte van het evan­gelie prediking met bevel van bekering en geloof. Dan weet de mens waar hij aan toe is. Hij mag zich aan dit Woord toever­trouwen, God daarop aanspreken. Van Gods kant gezien geen enkele reden tot twijfel of een houding van afwachten.

Alleen op deze manier worden mensen van hun onge­loof en twij­fel verlost. Er is geen zekerheid te vinden in wat zich in ons hart afspeelt, niet in jouw ijver, jouw kerkgang, jouw gods­dienstigheid en vroomheid. De zeker­heid is alleen te vinden in wat God tot jou zegt: geloof de Christus.

Toen de doop van jonge kinderen moest plaatsvinden op ‘veron­dersteld geloof’ van dat kind werd de leer van de genade omgekeerd. De zekerheid moest nu steunen op menselijk geloof. De sakramenten moesten nu óns geloof onderstrepen, in plaats van Gods beloften te bevestigen. Daarmee werd geloof subjek­tief en genoopt om altijd te twijfelen.

Diezelfde tendens wordt dan ook doorgevoerd op de Schrift zelf. Het is niet meer het gezaghebbend spreken van God, maar is verworden tot een mense­lijk getuigenis van al dan niet manmoedig geloof. Daarmee is princi­pieel de basis van het christelijk geloof gebroken. Dan blijft er wel veel ruimte voor allerlei geloofsbeleving en spiritualiteit, maar men komt tenslotte alleen zichzelf nog tegen. In gezelschap van net zulke vrome Moslims, Boeddhisten en Hindoes.

Toen God in de Vrijmaking de ogen opende voor het belofte-karakter van zijn spreken kwam er weer vaste zekerheid voor het geloof. Niet het geloof zelf was zo geweldig, maar het houvast dat God gaf. Hij is betrouwbaar van A tot Z. Op Hem kun je aan. Dát geeft zekerheid en vertrouwen, moed en nieuwe levenslust. Je vaart niet zonder koers in deze verdwaalde wereld.

Dat is nog steeds aktueel. Tegen de moderne Schr­ift­kritiek, die de hele Schrift tot een belijdenis van mensen wil maken. Maar het is ook aktueel tegen elke vorm van evangelisch zelf­vertrou­wen, dat de kinderdoop weigert en daarmee de zeker­heid van het geloof verplaatst uit het spreken van God naar het hart van de mens.

Samenvatting 3

Met de belijdenis van het verbond van genáde maakte de Vrijma­king de weg vrij om de aard van Gods belof­te op­nieuw te bena­drukken. De be­lofte is geen stati­sche mededeling over een te veronder­stellen status quo, maar een belovend spreken van God zelf. Beloven is niet voor­spellen, maar toe-zeggen, aan-zeg­gen, een serieuze uitnodiging voor­hou­den, v.g. D.L. III / IV, 8. Dat geeft tegelijk ook de vaste basis onder het geloof aan. Je kunt op Gods spreken aan.

Deze visie geeft ook ruimte voor de prediking, bin­nen en buiten de kerk. Een predi­ker moet zijn hoor­ders niet te bena­deren met ‘informa­tie’ of ‘st­ate­ments’ [God heeft u lief, bijv.], maar met de se­rieuze uitno­diging en bevel tot geloof. Alleen met dit betrouw­bare spreken van God kan elke twijfel in geloof worden uitgebannen. Je bouwt in de doop en in geloof niet op het funda­ment van eigen overgave en toewij­ding, maar je klampt je vast aan de belovende God.

Daardoor is in de Vrijmaking opnieuw het unieke karakter van het chrístelijk geloof uitgekomen te­genover elke reli­gie die zijn start­punt in de gelo­vende mens neemt, ook wanneer dat gecamou­fleerd wordt door evangelisch vuur.

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 2

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvatting van deel 1 volgt nu deel 2.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

2/ Klem van bekering en geloof

Van die ontmoeting met de levende God is het maar een kleine sprong naar de klem van bekering en geloof. In de statische verkiezingsleer van Kuyper werd wel veel aangedrongen op zelfonderzoek en bekering, maar de kracht van die aandrang was gebroken. Er was geen reden meer om vanuit het verbond een appel te doen op bekering. In plaats daarvan werden de mensen terugverwezen naar hun subjektieve religieuze gevoelens ten opzicht van God en gods­dienst. Als je tot overtuiging komt dat je een verworpene bent, wat heb je dan nog te zoeken in de kerk? Als je dan, in dit schema, een verkorene bent, wat heeft de kerk dan nog anders dan sociaal belang?

Het gevolg van deze leer is dat de onverschillig­heid in de hand gewerkt wordt. Mensen zijn altijd genegen om zich niet zo ‘weg te gooien’ voor God. Ze komen naar de kerk, ze doen hun best in staat en maatschappij en hebben de indruk goed reli­gieus te zijn. De kiem van de wedergeboorte doet verder zijn werk wel.

Maar daarmee is het hart koud gebleven. Juist omdat Gód tot ons spreekt word je wakker geschud uit eigen sympathieke gedachten. Je wordt tot verant­woording geroepen. De bijbel leert niets over een zaad van wederge­boorte dat God in ons hart zou planten, al vanaf de geboorte. De ontmoe­ting met de levende God plaatst ons voor de werkelijkheid van het bevel van bekering en geloof. God laat geen video zien of een play-back-clip, maar spreekt ons aan. Er moet niet een zaadje tot bloei komen, maar we moeten een radikale keuze in het geloof maken. Geen pleidooi op eeuwige verkiezing kan de eis van geloof onderuit halen. God vraagt van ons geen speku­laties, maar gehoorzaam uitvoeren van de eis van zijn verbond.

Geloven is dan ook niet maar een gevoel dat ik religieus ben, maar een konkreet zichtbaar levens­gedrag en een hoorbare belijdenis, die in over­een­stemming is met de Schrift. Geloof wil zich laten gezeggen door de Schrift. Dat werd in de Vrij­making begrepen. Geloof is niet het meevaren op de koers van mensen, kerken, voorgangers, nog minder door traditie en geschiedenis, maar bukken voor het Woord van God. Dat gaf de moed om kerkelijk nee te zeggen tegen de overgrote meerder­heid. Omdat het geloof geen andere weg ziet dan gaan waar Christus voorging.

Bekering heeft allereerst te maken met de persoon­lijke omkeer naar God toe. Zoals in Tessalonica. Daar moesten de gelovigen zich losrukken uit het heidense milieu waarin ze groot waren geworden. Hun leven werd anders. De omgeving begon vragen te stellen, positief en negatief. Het leven van de christenen werd er niet makkelijker op. Er was geen plaats meer voor burgerlijkheid en knusheid. Wie koos voor Christus wist goed wat hij deed. Er kon smaad, laster en vervolging aan te pas komen. Dat kan iemand alleen volhouden als hij inderdaad God ontmoet heeft en gehoorzaam zijn geboden wil opvol­gen.

Die bekering is net zo hard nodig in kerkelijk milieu. De Vrijmaking zelf heeft nooit geleerd dat, nu alle kinderen inderdaad verbondskinderen zijn, en als zodanig behoren ge­doopt te zijn, er geen bekering meer nodig zou zijn, het zogenaamde ver­bondsautomatisme. Maar wat niet geleerd wordt, kan wel onbedoeld in de praktijk voorkomen. Net als de chris­tenen in Tessalo­nica moeten de ‘kerkelij­ke’ gelovigen niet blijven hangen in wat vroeger ge­bruikelijk was. Doop en beke­ring roepen altijd opnieuw op tot aktuele levensvernieuwing van alle verhoudin­gen, te beginnen bij de kerk zelf.

In de jaren vóór de Vrijmaking waren de Gerefor­meerde Kerken niet vrij van een gevoel van het gemaakt te hebben, gearri­veerd te zijn. Het plei­dooi voor het leven in het verbond in levende relatie met God werd door toon­aan­gevende voorgan­gers vaak gevoeld als een steen in een rimpello­ze vijver. Het kerkelijk leven moest vooral kabbelend doorgaan. De polemieken in de kerkbladen, die de gezapig­heid van de kerken ontmasker­den, waren velen een doorn in het oog. Het was juist de ver­bondspre­di­king die de lauwheid van het geloof ontmaskerde. Daardoor kwam er in veel opzichten een vernieuwd geloofsleven. Leven uit genade maakt echt dankbaar.

Maar als het zicht op het genadeleven verloren gaat, door te vertrouwen op wat er tot nu toe tot stand gebracht werd in alle kerkelijke en neven-kerkelijke bedrijvigheid, dan moet opnieuw worden teruggegrepen naar de betekenis van echte bekering en geloof. Dat geldt ieder persoonlijk, dat geldt ons ook als kerken. De Vrijmaking wilde geen nieuwe kerk zijn, maar reformatie en terugkeer naar het Woord van God. Dat vroeg toen de breuk met de synodale kerken en herorganisatie. Dat vraagt nu open ogen voor de wegen die de Here in deze tijd met mensen en kerken gaat. Kerkelijke bekering is niet alleen het volhouden van het goed recht van Vrijmaking. Het is telkens weer kerk willen zijn met allen die op basis van de Schrift en de gere­for­meerde belijdenis gelovig willen zijn.

De klem van bekering en geloof is geen slavendrij­ver die steeds opdrijft tot grotere prestaties, maar de rustige over­tuiging dat God met de kerken op weg is en van ons vraagt om mee te gaan, met open ogen voor onze omgeving. Het leert ook blij te zijn dat ook het kerkelijk leven, met alle vallen en opstaan, geborgen is in Christus. Het leven in het verbond leert dat de eisen van God juist funk­tioneren binnen het kader van zijn genade. Dat verlost van een dweperige bekeringsmani­festatie en perfektionisme, alsof de kerk maakbaar zou zijn naar onze inzichten.

Juist in het verbondsmatig denken gaan individuele en kerke­lijke bekering hand in hand. Dat geeft ruimte om mede-christe­nen uit andere kerkelijke tradities te waarderen en te erken­nen. Het geeft tegelijk de besliste moed om voortdurend aan te dringen op kerkelijke reformatie als genezing voor het hele christelijke leven. Leven bij de eis van het verbond in de zekerheid van het geloof stuurt het leven steeds meer op de weg van de genade en dankbaarheid. Daar bloeit het leven op, zoals God dat sinds de schepping heeft bedoeld, Ef. 4:20-24. Dan is er sprake van de ‘redelijke eredienst’, de vanzelfspre­kende toewijding van het hele leven aan God, Rom. 12:2.

Samenvatting 2

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 1

Waar ging het om tijdens de Vrijmaking van 1944? Bij de 50-jarige herdenking hebben veel plaatselijke kerken er aandacht aan besteed. Ook op Zaamslag, mijn eerste gemeente, hebben we toen, in 1995, een gemeenteavond gehouden met twee hoofdsprekers. Allereerst ds. Jan Beekhuis (die ook geschiedenis studeerde, ooit een Zaamslagse schone aan de haak sloeg en vervolgens een aantal jaren in Zeeuws-Vlaanderen woonde) over de Vrijmaking op Zaamslag. Vervolgens drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Dat laatste gaf, vond ik toen al, extra waarde aan die herdenkingsavond, omdat we daarmee niet stil bleven staan bij een dankbaar terugkijken, maar ook indringend geconfronteerd werden met de vraag wat we voor vandaag en voor de toekomst van de Vrijmaking kunnen leren.

Kees Haak

Foto: Dick Vos

We zijn nu 25 jaar verder. Met instemming van de auteur volgt hier in vier delen het complete referaat. Er is niks aan de tekst veranderd (behalve dat het getal ’50’ een paar keer vervangen is door ’75’).

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Inleiding

Wat doen we hier, na 75 jaar nog over de Vrijmaking praten? Was dat niet een ruzie in de kerk over ingewikkelde zaken als ‘vooronderstelde wederge­boorte’, ‘tweeërlei doop’ en ‘hiërar­chisch kerk­recht’? Bovendien zijn bepaalde besluiten van de Synode in 1944 later gewijzigd en achterhaald. Wie heeft ooit z’n synodale buurman of -vrouw nog over die vooronderstelde wedergeboorte horen praten?

Laten we daarom eerst een paar andere vragen stel­len, voor we verder gaan. Wat doen we als we naar de preek luisteren? Is dat informatie over Gods eeuwige besluiten aanhoren over de vastgestelde gang van zaken met de mensheid? Of is het een ontmoeting met de levende God die in ónze wereld wat te zeggen heeft en reaktie oproept? Dat was de kern van de Vrijmaking. Wat doen we als we een kind laten dopen? Mag dat wel? En wat hebben de ouders en het kind daar dan aan? Later wordt hij/zij misschien wel een ongelovige… Onzekerheid dus.

En als dan de baby sterft? Sta je dan met lege handen? Of heb je dan ook iets aan die doop? En als de gedoopte groot wordt en zich van de kerk af­keert, zijn dan de eerste pak weg twin­tig jaar van zijn of ­haar leven geen schijnverto­ning geweest?

En als je zelf in de twijfel van het geloof komt, hoe vind je dan God weer terug? Zijn dan bijbel, doop, preken, christelij­ke gesprekken een houvast voor je of kijk je verbijsterd naar de trein van het eeuwige leven die jouw deur voorbij­raast? Alsof die uit een andere wereld kwam… Wat heeft kerk-zijn en geloof nog voor zin in een wereld die steeds weerbarstiger schijnt te worden? Zijn kerk, geloof en zaligheid dan toch iets van een andere, goddelijke wereld, die de onze nauwelijks beroert?

Ook al werden andere woorden gebruikt, in de Vrij­making ging het over déze pro­blemen. Het was geen binnenbrand in de Neder­landse kerken, maar het ging om de onvoorwaardelijke geldig­heid van de beloften van God. Een probleem dat de hele wereld, gelovi­gen én ongelo­vigen aangaat. De aktuali­teit raakt zowel het kerkelijk leven in Nederland als de wereldwijde prediking van het evangelie. In de Vrijmaking werden de kerken door God gered van menselijke godsdienstigheid om aanhangers te blijven van de ware religie van genade.

Ik wil dat aan vier punten duidelijk maken, zoveel mogelijk in relatie met 1 Tess. 1:9-10.

1/ Ontmoe­ting met de levende God; 2/ Klem van bekering en geloof; 3/ Zekerheid van het geloof vanwege be­trouwbare beloften; en 4/ Open deuren voor een wereld in nood.

9 Iedereen praat erover hoe u zich van de ​afgoden​ hebt afgewend om u tot God te keren – om Hem, de levende en waarachtige God, te dienen 10 en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: ​Jezus, die Hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel. (1 Tessalonicenzen 1:9-10)

1/ Ontmoeting met de levende God

Wat gebeurt er eigenlijk wanneer je de bijbel leest, naar de kerk gaat, een preek hoort? Of moet ik misschien vragen: gebéurt er wat? Want de syno­dale leer [ik gebruik ‘synodaal’ als onderscheid van ‘vrijgemaakt’, men hore er dus geen deni­greren­de klank in] liet dat helemaal open. Ja, er gebeur­de wel wat, de weg van het eeuwige leven werd geschetst, het heil werd gepreekt, maar voor wie en waarom? Er waren misschien kerkmensen tussen met een kiem van wedergeboorte in zich, die zich nu bewust werden van hun wedergeboorte, vergeving van zonden en eeuwig leven.

Want, volgens de leer van Kuyper, waren alle zonden van de uitverkorenen al van eeuwigheid vergeven. In de goddelijke Raad van Vrede had de Zoon namelijk beloofd dat Hij als Hoofd van het verbond alle uitverkorenen zou redden. Toen Hij dan ook aan het kruis die belofte had waargemaakt waren daarmee alle uitverkorenen ‘in Hem’ gered. Het enige wat nog overbleef was dat in de loop van de geschiede­nis alle uitverkorenen zich dit ook bewust moesten worden. De uitverkorenen konden om zo te zeggen op hun (onverdien­de) lauweren rusten. Met de bijko­mende gedachte dat de niet-uitverkorenen nu eenmaal helaas de boot hadden gemist, eigenlijk dus buiten hun schuld om…

Alleen maar, hoe wist je nu dat je niet verworpen was, maar uitverkoren en zeker van je heil? Dat moest je ontdekken door zelfonderzoek. Je kon geen beroep doen op het verbond of de doop, want het echte verbond en de echte doop waren alleen voor de uitverkorenen. Je kon dus niet zeker weten of je wel echt verbonds­kind was. Daarmee kon je ook niet meer weten of het heil dat de uitverkore­nen ‘eigen’ was, ook wel voor jou bedoeld was. In de preken werd het schema van de eeuwige verkiezing voorge­houden, maar zonder troost voor mensen die twijfel­den aan hun geloof, bekering en dus verkie­zing.

Daardoor kwam er steeds meer fantasie en spekulatie op in het geloofsle­ven. Je moest er maar van uit­gaan dat God jou verko­ren had, totdat het duidelijk anders bleek. Zeker bij de kinderen kunnen we niets zeker zeggen, maar neem maar aan dat ze bij de echte verkoren verbondskinderen horen. Als ’t later anders blijkt, ja dan hebben we verkeerd beoor­deeld.

De grondfout van deze leer was dat men ging filoso­feren over de verborgen dingen van God, de verkie­zing van eeuwigheid. In Deut. 29:29 wordt daar tegen gewaar­schuwd. Gevolg was dat de verkiezing zo centraal stond dat het verbond daardoor helemaal werd weggedrukt, alleen schijnbaar gered met een uitwendig verbond (voor niet-verkorenen) en een inwendig verbond (voor verkorenen). Men staarde zich blind op de verkiezing en zag zodoende de verkiezende God niet meer! De levende God werd vervangen door het schema van verkiezing.

Hiertegen verzetten zich de vrijgemaakten. Er was geen bezwaar tegen de verkie­zing van eeuwigheid, maar tegen de manier zoals die verkiezing in de geschiedenis werkelijkheid wordt. Onze geschiedenis is geen toneel van ‘playback’ waar de film uit de andere wereld wordt afgedraaid, maar de enige echte geschiede­nis, waar God zelf binnenkomt om mensen te ontmoeten met de belofte van eeuwig heil. Christus is niet het Hoofd van het verbond van de uitverko­renen die van eeuwigheid vergeving ontvangen. Nee, Hij is de Míddelaar van het Verbond, die in de bruisende en roerige geschiedenis tussen God en mens ging staan om aan het kruis verzoening te bewérken. Zó kwam God zelf naar mensen toe en vocht Hij om hun behoud.

Die hele worsteling om het behoud van Israel komt scherp uit in het beeld van het huwelijk, bijv. Hos. 2. Daarin wordt duidelijk dat de leer van een dubbel verbond niet klopt. Dat haalt precies de kern uit de ware religie weg. Dan kan er namelijk nooit een verbondsbreuk zijn. En daarmee zouden Gods rechten op zulke mensen vervallen. Kerkmensen die later de kerk de rug toekeren treft dan eigen­lijk geen schuld, want ze waren immers niet uitver­koren.

Maar het is juist heel anders. God laat zien dat Hij juist zijn weggelopen vrouw aanspreekt op dat verbond! Wij zijn toch getrouwd, weet je niet meer, bij de Sinaï? Ik heb je toch steeds als je Man gered in de woestijn? Waarom loop je weg, bij Mij, de levende en waarachtige God? Het verbond tekent God juist als de God die opstandige kinderen tel­kens uit liefde terug roept. Hij voorziet ze van alles wat ze nodig hebben.

Zijn liefde gaat tot de dood van zijn Zoon toe. Het is dan ook déze God die telkens zijn volk ontmoet, in de bijbel, de preken, de gesprekken. We hebben niet te maken met een star, dogmatisch uitgebalan­ceerd schema, maar we ontmoeten in het verbond de levende God. We proeven zijn persoonlijke liefde. Dat is de warmte van het verbond en het evangelie. We komen voor Hem persoonlijk te staan. Dat is de troost die in de Vrijmaking bewaard bleef.

We zeggen er direkt bij: juist de persoonlijke ontmoeting met de levende God geeft ook zicht op zijn toorn. Als Hij zoveel liefde bewijst aan zondaren dat Hij Christus gaf, dan accep­teert Hij het ook niet dat mensen dit bewijs van liefde af­slaan. Niemand kan met een beroep op zijn vermeen­de verwerping zijn schouders ophalen voor het evange­lie. Juist de ver­bonds­mens krijgt te maken met de toorn en de vloek van deze zelfde God. Hij is de levende. Niemand krenkt zijn liefde ongestraft. Daarom schrikt het verbond ook op uit de lauwe verkiezings­leer. Het evangelie komt niet met een schema dat naar eigen believen valt in te vullen, maar plaatst iedere hoorder voor de levende en waarachtige God.

Zo hebben de mensen in Tessalonica het ook erva­ren, 1 Tess. 1:9. De God van Christus is de échte God, die leeft, live. Bijbel, preek en kerk zijn geen mededelingen over een stati­sche verkiezings­leer, maar de herauten van de dyna­mische God die in onze zondige wereld binnenbreekt om te redden van onze eigen schuld. Dan moet je de afgoden wel laten staan. Wie dan nog volhoudt dat die preek misschien niet voor hem bedoeld was, speelt met vuur. Vrese­lijk is het te vallen in de handen van de levende God, Hebr. 12:29.

Samenvatting 1

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.