Christenen voor Israel? – prof. dr. Jochem Douma over zijn boek

In het najaar van 2008 schreef prof. dr. Jochem Douma, hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit aan de Broederweg in Kampen, het boek Christenen voor Israël? De recensie in het Nederlands Dagblad van 2 januari 2009 vatte zijn standpunt als volgt samen: “Het ware Israël bleef bestaan toen de grote meerderheid van de Joden Jezus als Messias verwierp. Aangevuld met gelovigen uit de volken ontstond een nieuw volk van God. Het is daarom onjuist om van de staat Israël Gods oogappel te maken.”

In diezelfde tijd gaf prof. Douma samen met de gereformeerde predikant en schrijver/columnist Adrian Verbree de cursus ‘Gaan in het spoor van de Bijbel’. Eén van de cursusavonden had als thema: ‘Hoe staan wij als christenen tegenover Israël?’ Als voorbereiding ontvingen men een reader met voorstudiemateriaal. Daarin gaf Douma o.a. een samenvatting van zijn boek. Inmiddels is Jochem Douma (1931-2020) bij zijn Heer, dus hij kan geen toestemming meer geven voor publicatie ervan. Zijn compaan Adrian Verbree liet weten dat wat indertijd aan het grote publiek is toegestuurd, ook nu nog vrij gepubliceerd mag worden. Die volgt nu hier, zonder enige bewerking.

Christenen voor Israël? Het vraagteken geeft aan dat de keuze voor Israël geen vanzelfsprekende zaak is. Ik bezin mij op de vraag of en hoe wij voor Israël kunnen kiezen. Mijn sympathie gaat uit naar het volk en ook naar de staat Israël, maar tegelijk sta ik afwijzend tegen de manier waarop veel christenen ons op bijbelse gronden in Israël als het volk van God willen laten geloven.

Niet alles wat in mijn boek staat is voor de lezer gemakkelijk te volgen. Ik erken dat voluit, maar ik heb geen ogenblik geaarzeld om het boek toch zo uit te geven als het nu gebeurd is. Ik vind nl. dat er veel onkunde bestaat over de theologische achtergronden van met name een bepaalde pro-Israël-richting, die vooral in de Verenigde Staten een ontzaglijke invloed heeft gekregen. Zij hangen de premillennialistische opvatting aan en hebben boeken geschreven die een wereldwijde verspreiding hebben gekregen. Ik denk hier aan mensen als Hal Lindsey (met zijn boek De Planeet die aarde heette) en aan de romans van Tim LaHaye en Jerry B. Jenkins in de serie De laatste bazuin. Ook prof. dr. W. Ouweneel moeten we rekenen tot de premillennialisten, al is hij gematigder als het over de politieke consequenties gaat van het genoemde premillennialistische standpunt dan bv. de schrijvers in het blad Israël Aktueel, waar de Nederlandse stichting ‘Christenen voor Israël’ achter staat.

Als ik kort mijn boek Christenen voor Israël? bij de cursisten mag introduceren, zou ik ze het volgende willen aanraden.

a) Hoofdstuk 1 vertelt in vogelvlucht de geschiedenis van het volk Israël tot en met de oprichting van de staat Israël. Ik vertel iets over het zionisme dat onder leiding van Theodor Herzl de stoot gegeven heeft tot de oprichting van de staat Israël, ook al heeft hijzelf het grote moment van die oprichting (1948) niet meer meegemaakt. Realiseer u dat de Joden vanaf de Babylonische ballingschap nauwelijks en na de verwoesting van de tempel te Jeruzalem in het jaar 70 n.Chr. helemaal geen eigen staat meer hebben gekend en dat de Al Aqsa moskee in Jeruzalem langer stadn heeft gehouden dan de Joodse tempels uit de tijd van Salomo, van Ezra en van Herodes bij elkaar. Bedenk ook dat de geschiedenis van het land Israël (Palestina) beslist niet samenvalt met die van het volk Israël. De herleving van een staat Israël is m.i. een uniek wonder in de wereldgeschiedenis na de zeer lange periode waarin niet-Joden vrijwel alle rechten in Palestina hadden, tot en met de Arabische (moslim-) overheersing van het land.

De feiten die in dit hoofdstuk beschreven worden, roepen groot respect op voor de nieuwe Joodse staat, maar laten tegelijk zien dat er ook een wettige claim door de Arabieren (Palestijnen) op (een deel van) het land mag worden gelegd.

b) Het tweede hoofdstuk springt over van het geseculariseerde zionisme (van Herzl c.s.) naar het christelijk zionisme. Dan belanden we in een heel ander klimaat. Hierin wordt ons aan de hand van de Bijbel voorgehouden hoe God met het huidige Israël bezig is en wat Hij met dit volk van plan is. Ik raad de cursisten aan vooral het schema dat op pag. 31 van mijn boek te vinden is te bestuderen. U ziet aan de hand daarvan dat de kerk (gemeente) wordt opgenomen in de hemel voordat de ‘grote verdrukking’ aanbreekt, die wel de wereld (en de Joden!) zal treffen, maar niet de kerk, die veilig naar de hemel wordt gevoerd. Ik geef in dit gedeelte ook een uitleg van een aantal moeilijke termen. Hier zijn ze:

Onder chiliasme, afkomstig van het Griekse woord chilioi (= duizend)) in Openb. 20,3vv, verstaan we de leer omtrent de duizend jaren waarin de teruggekeerde Messias over een aards vrederijk regeert, voordat het definitieve einde van de wereldgeschiedenis zal aanbreken.

Binnen het chiliasme zijn allerlei schakeringen te vinden. Ik noem er voor ons onderwerp twee:

Het premillennialisme (samengesteld uit de woorden pre = voor, en millennium = duizend, in het Latijn) leert dat de Messias terugkomt vóór de aanvang van de duizend jaren.

Het postmillennialisme (samengesteld uit de woorden post = na, en millennium = duizend) leert dat de Messias zal terugkomen ná de duizend jaren.

Verschillend van beide genoemde richtingen is het amillennialisme (in de betekenis van: zónder duizendjarig rijk), dat geen chiliasme is, omdat het niet gelooft in een apart Messiaans rijk kort voor het einde van de geschiedenis. In navolging van Augustinus geloven velen dat het duizendjarig rijk samenvalt met de geschiedenis van de kerk vanaf Pinksteren tot Jezus’ terugkeer.

Voor mijn boek is het voldoende dat de lezer begrijpt wat bedoeld is met de term premillennialisme – de chiliastische richting die in dit boekje het grootste deel van onze aandacht zal vragen.

Nadat ik vier belangrijke kenmerken van het premillennialisme heb beschreven, laat ik zien van hoe grote invloed die zijn op de politieke keus van mensen als Hal Lindsey. Heel Israël, van Dan tot Berseba toe, is van de Joden en niet van de Arabieren (Palestijnen). Er zal een geweldige slag geleverd worden bij Armageddon, zonder dat de kerk daardoor getroffen wordt. Zij is intussen immers al veilig en wel in de hemel. De Joden zullen een tweede Holocaust beleven. Een nieuwe tempel zal in Jeruzalem verrijzen. De mensen die dat laatste actief willen bevorderen, schromen niet er een gewapend conflict voor over te hebben, waarin de moslimheiligdommen worden opgeruimd om plaats te maken voor de nieuwe tempel. Een dergelijk radicalisme is naar mijn overtuiging voor een christen onaanvaardbaar. Veel Israëlfans begrijpen eenvoudig niet wat zij doen als zij dit allemaal aanvaarden, tot een kernoorlog rond Armageddon toe, omdat God het zo zou willen!

c) In het derde hoofdstuk geef ik alvast kort mijn eigen mening (tegen)over de opvatting dat de beloften voor het land en voor het volk van de Joden een eeuwig karakter zouden dragen, en dat het een opdracht van God is een nieuwe tempel voor de Joodse eredienst in oudtestamentische stijl te herbouwen, in aansluiting aan het tempelvisioen van Ezechiël 40vv.

d) Daarna komen in hoofdstuk 4-6 de moeilijke gedeelten, waarin ik een aantal belangrijke onderwerpen aan de orde stel die met de opvattingen van de premillennialisten essentieel verbonden zijn. In hoofdstuk 4 komt hun visie op Israël en de kerk aan de orde. Staan Israël en de kerk als twee grootheden zó naast elkaar dat de kerk feitelijk een tussenperiode (een intermezzo) vormt in de geschiedenis die God met Israël als zijn volk gaat? Volgens het premillennialisme komt de kerk in heel het Oude Testament niet voor. De geschiedenis tussen God en Israël wordt vanaf Pinksteren onderbroken, maar hersteld nadat de kerk plotseling wordt opgenomen in de hemel. En dan gaan alle oudtestamentische profetieën die allemaal op Israël slaan, in vervulling. Omdat Israël en de kerk nergens tot een eenheid worden, vinden we allerlei verdubbelingen en tegenstellingen: Israël is uiteindelijk bestemd voor de aarde, de kerk voor de hemel. Jezus Christus is er voor de kerk, Jezus de Messias zal over de Joden regeren. Er is ook tweeërlei opstanding uit de doden. Eerst staan de gelovigen op om in de hemel te worden opgenomen, terwijl aan het eind van de geschiedenis de ongelovigen opstaan en naar de hel verwezen worden. In het vijfde hoofdstuk doe ik een poging om het Oude Testament anders te lezen dan de premillennialisten het doen. Ik laat zien dat het Nieuwe Testament wel degelijk allerlei profetieën uit het Oude Testament in de ene gemeente, bestaande uit Joden én heidenen, in vervulling doet gaan. Het premillennialisme kan wel zeggen dat het Oude Testament niet over de kerk spreekt, maar wie gelooft in de vervulling van de oudtestamentische beloften in Jezus Christus kan dat onmogelijk volhouden, als we in Christus als het hoofd en de kerk als zijn lichaam mogen zien. De premillennialisten gaan er prat op dat zij de profetieën letterlijk nemen en de gereformeerden ze vergeestelijken. Ik meen dat zij heel veel niet letterlijk nemen en hun systeem vaak laten heersen over de teksten.

In het zesde hoofdstuk doe ik iets soortgelijks als in het vijfde, maar nu toegepast op het boek Openbaring. Volgens de premillennialisten gaat het alleen in Openb. 1-3 over de kerk (de zeven gemeenten). Tussen Openb.3 en 4 vindt de opname van de gemeente plaats, ook al wordt daarover met geen woord gerept. Alles in Openb. 4-19 zou betrekking hebben op een geschiedenis van slechts 7 jaar (zie weer het schema op pag. 31!), waarin het Joodse volk een geweldige verdrukking zal ondergaan. Maar dan breekt het duizendjarig rijk aan (Openb. 20), waarin de Messias met zijn vrederijk voor de Joden komt.

Terwijl ik niet geloof in een duizendjarig Joods vrederijk, heb ik tijdens mijn studie moeilijkheden gekregen met de heersende gereformeerde opvatting, die in de lijn van Augustinus bij de binding van de satan gedurende duizend jaren denkt aan de hele kerkgeschiedenis van Pinksteren tot vlak voor Christus’ terugkeer op aarde. Ik kan op dit punt moeilijk meer met Greijdanus’ opvatting en die van anderen uit de voeten, omdat Openb. 20 over een volledige binding en uitschakeling van de satan gedurende duizend jaren spreekt Die tijdelijke volledige binding van satan is volgens mij nergens in de kerkgeschiedenis te bespeuren. Ik vind het moeilijk met een andere verklaring te komen. Zie pag. 118-121 van mijn boek.

e) Na de wat moeilijker hoofdstukken 4-6 wordt de stof weer toegankelijker. Ik geef in hoofdstuk 7 mijn eigen standpunt weer. Daarbij kies ik voor het verbredingsmodel. De cursisten zullen weten dat er vaak met afschuw over een ander model, nl. het vervangingsmodel wordt gesproken. Dit model houdt in dat Israël wegens z’n ongehoorzaamheid aan Christus vervangen zou zijn door de kerk. Ik ben wat milder in mijn veroordeling van het ‘vervangingsmodel’, omdat de aanhangers ervan in het verleden en heden ook best weten dat Israël niet volledig werd uitgeschakeld. Maar het lijkt mij beter over het verbredingsmodel te spreken. Nadat Israël Christus verwierp, ging God met de rest van Israël verder, terwijl die rest verbreed werd tot de gemeente (kerk) waarin naast Joden ook heidenen een plaats kregen. Vooral Rom. 11 is hier van groot belang.

f) In het laatste hoofdstuk kom ik terug op het politieke aspect van ons onderwerp. U zult begrijpen dat ik op voorzichtigheid aandring als het over het toepassen van Bijbelteksten op het huidige ongelovige Israël gaat. Met een beroep op ‘God wil het’ kan ik onmogelijk beweren dat Jeruzalem de ongedeelde hoofdstad van de staat Israël moet zijn en blijven. We weten maar al te goed dat de woorden ‘God wil het’ (denk aan de leus voor de kruistochten) niet kloppen. Ondanks alle verbondenheid die ook ik met de Joden in Israël en daarbuiten voel, verklaar ik mij een tegenstander van deze claim op Jeruzalem voor de Joden door een christelijke politieke partij.

Plaats een reactie