Spreuken 14:26 en de kinderdoop

Onlangs hadden we weer een doopdienst. Ik kwam een prachtige tekst uit Spreuken 14:26 tegen: Ontzag voor de HEER geeft een krachtig vertrouwen, het biedt je kinderen een schuilplaats.

Ontzag voor de HEER heeft in het Spreukenboek altijd te maken met een goed leven. Als je ontzag hebt voor de HEER ben je wijs. Dan sta je in de juiste verhouding tot God. Dat geeft rust in je leven en zekerheid. Meteen na Spreuken 14:26 staat er in vers 27: Ontzag voor de HEER is de bron van het leven, het hoedt je voor de strikken van de dood. En iets verderop, in Spreuken 19 vers 23, staat: Ontzag voor de HEER beschermt je leven, je kunt rustig gaan slapen, er overkomt je niets.

Spreuken 14:26 zegt twee mooie dingen als het over ‘ontzag voor de HEER’ gaat. Allereerst: door eerbied voor God groeit ook het vertrouwen op God. Dat is het gevoel dat je op Hem kunt rekenen. En het tweede is: respect voor God dat doorgroeit naar een krachtig vertrouwen op de HEER, dat kun je voorleven en doorgeven aan je kinderen. Daar plukken zij de vruchten van. Vandaar: Het biedt je kinderen een schuilplaats. Je kunt ook vertalen: Hij, de HEER, biedt je kinderen een schuilplaats als jij krachtig op Hem vertrouwt.

“Een geschikte dooptkekst” noemt dr. E.W. Tuinstra in zijn POT-commentaar op Spreuken dit vers. Want, citeert hij een Duitse theoloog, de winst van een leven met God reikt veel verder dan het eigen bestaan.

In de doop komt Jezus namelijk heel dicht bij en is Hij tastbaar aanwezig.

Ja, in de doop komt God Zelf naar ons toe. Je ziet in de doop wat er al in het paradijs gebeurde meteen na de zondeval: God zoekt de mensen weer op en belooft hen een Redder. En wat God beloofd heeft, blijft van kracht, tot in het duizendste geslacht, zingen we met Psalm 105.

Bij alle verschillen die er over de doop zijn is de beginvraag altijd: waar is de doop een teken van? Waar zet de doop een streep onder? Gaat het in de doop om wat God belooft of om wat iemand die gedoopt wordt gelooft.  

Inn het Nieuwe Testament staat nergens de goddelijke opdracht: ‘Doop de kinderen van gelovige ouders!’ Er staat ook nergens een goddelijk verbod: ‘Absoluut verboden om kinderen van gelovige ouders te dopen!’

Dus moet je verder kijken naar wat heel de Bijbel zegt over de betekenis van de doop. Dan kom je al heel snel uit bij wat Paulus in Kolossenzen 2 schrijft: In Christus bent u besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus, door het afleggen van het aardse lichaam. Toen u gedoopt werd bent u immers met Hem begraven, en met Hem bent u ook tot leven gewekt, omdat u gelooft in de kracht van God die Hem uit de door heeft opgewekt. Paulus legt dus een link tussen de besnijdenis en de doop. Tegelijk legt hij ook een link tussen de doop en het uitkomen voor je geloof.

Voor een goed begrip van de doop moet je beginnen bij de besnijdenis. Dus eens naar het Oude Testament gaan kijken. Wie werden daar besneden? Daar is geen standaard volgorde in. Abraham komt eerst voor zijn geloof in God uit (Gen. 15). Daarna sluit God een verbond met Abraham en zijn nakomelingen met de oproep om voor Hem te leven en de opdracht om alle mannen van zijn familie te besnijden (Gen. 17). Omdat Abraham in God gelooft, doet hij dat ook. Maar nog weer een tijdje later wordt Isaak op de achtste dag na zijn geboorte besneden (Gen. 21). In beide gevallen is het geloof in God noodzakelijk om alle beloften die God doet te ontvangen. Maar het moment waarop de besnijdenis als teken en zegen van het verbond wordt bediend is niet afhankelijk van het precieze moment waarop iemand tot geloof komt. Later zal Paulus zeggen: Abraham geloofde al toen hij nog niet besneden was, dus is hij de vader van alle christenen die op latere leeftijd tot geloof gekomen zijn, maar door zijn geloof is hij tegelijk ook de vader voor iedereen al als kind door gelovige ouders besneden is.

Zowel in de besnijdenis als in de doop zie je dus, dat God begint.  Natuurlijk is er geloof nodig om te delen in de beloften die God uitspreekt. Maar toch gaat Gods belofte altijd aan ons geloof vooraf. Gelukkig wel, anders hing de zekerheid van de vergeving van mijn zonden, van de vernieuwing van mijn leven en van Gods eeuwige Vaderliefde van de stand van mijn geloof af. Als de doop vooral een streep zet onder mijn geloof als voorwaarde voor het ontvangen van al die kostbare geschenken van God, dan is mijn geloof op drijfzand gebouwd.

Nee: God begint. In het leven van Abraham. In het leven van Isaak. In het leven van elke christen. In het leven van elk kind van gelovige ouders. In de doop is God dezelfde als in Genesis 1. Daar sprak Hij: ‘Er moet licht komen in het duister’ – en er was licht! Nu zegt Hij: ‘Er moet licht komen in het hart van al mijn kinderen’ – en Hij heeft het doen schijnen in de onze harten om ons te verlichten met zijn heerlijkheid, de glans van Jezus Christus, zegt Paulus later (2 Kor. 4:6).

Als je beseft dat God zijn beloften in het Oude Testament geeft aan de volwassenen en hun kinderen, met de opdracht erbij om het zelf ontzag voor God te hebben en krachtig op Hem te vertrouwen; en het zo aan je kinderen voor te leven, zodat zij ook op God zouden gaan vertrouwen en het hun kinderen weer zouden vertellen, wie God is en wat Hij van je vraagt – dan is het toch niet meer dan logisch dat als de Heilige Geest vanaf Pinksteren wereldwijd gaat met Gods beloften, Petrus precies hetzelfde zegt! Want voor jullie geldt deze belofte én voor jullie kinderen (net als in het O.T.) en voor iedereen die nu nog ver weg is en die de Heer, onze God tot Zich roepen zal. (Hand. 2:39).  Het zou raar zijn, nu de doop in de plaats van de besnijdenis komt, dat opeens wel alle joodse vrouwen die in Jezus zijn gaan geloven en alle niet-joden die tot geloof in Jezus komen, gedoopt mogen worden (wat een royale uitbreiding van Gods verbond; precies wat de HERE al tegen Abraham gezegd had, nl. dat via hem alle volken op aarde gezegend zouden worden – Gen. 12:3), maar dat de kinderen van gelovige ouders niet meer het teken van het verbond mogen ontvangen van Jezus. Het kan niet waar zijn! En het is ook niet waar!! In heel het Nieuwe Testament zie je, dat hele gezinnen gedoopt worden (net als de hele huishouding van Abraham besneden werd).  God verzamelt zich een nieuw volk, vol van Jezus en vol van de Geest – kinderen inclusief.

Besef daarbij ook, dat het Nieuwe Testament de eerste vijftig jaar na Pinksteren beschrijft. Dat is de tijd dat vooral volwassenen die Jezus eerst niet erkenden (joden) of helemaal niet kenden (heidenen) tot geloof in Jezus kwamen. Hoe zit het dan met de kinderen  wanneer in een huwelijk de één niet gelooft en de ander wel? Zijn die onrein en verloren, omdat ze besmet zijn met de zonde van hun ongelovige vader of moeder? ‘Zeker niet!’  zegt Paulus tegen de christenen in de grote havenstad Korinte (1 Kor. 7:14). ‘Integendeel! Die kinderen zijn in de gelovige partner geheiligd en horen bij God!’ Ze zijn apart gezet.

En waar zie je dat aan? Dat is toch niet moeilijk te bedenken. Aan hun de doop! Het is net als bij de besnijdenis in het Oude Testament. Dat was een zichtbaar teken dat er een volk van God op aarde was, in afwachting van de Jezus de Messias – kinderen inclusief.

Daarin is God in het Nieuwe Testament niet veranderd. Zelfs als maar één van de ouders gelooft, mogen de kinderen uit dat huwelijk delen in het stempel van Gods beloften en zichtbaar worden ingelijfd in Gods nieuwe volk op aarde: de gemeente van Jezus Christus!

Net als bij de besnijdenis (denk aan Abraham) begint het bij de doop met een volwassene die zich laat dopen. Niet als teken van zijn of haar geloof. Maar als teken: ik geloof dat God met mij iets goeds begonnen is. En daarna (denk aan Isaak) is God heel royaal. Als je ontzag hebt voor de HEER en daardoor een krachtig vertrouwen ontwikkelt, wil de HERE ook voor je kind een schuilplaats zijn.

Is er dan geen geloof nodig? Wis en waarachtig wel! Maar het tijdstip van de besnijdenis en het tijdstip van de doop valt niet samen met het moment waarop de Heilige Geest het geloof persoonlijk geeft. Wat wel zo is: ook bij de doop van een kind wordt er geloof gevraagd. Als ouders moet je je geloof belijden. En als kind word je opgeroepen om Gods beloften in geloof aan te nemen. Want als ouders én als kinderen sta je heel dicht bij Gods genade, als je in de kerk, in de kring van mensen die in Jezus geloven, bent opgenomen. Hoe beter je het weet, hoe erger het is als je Gods prachtige kado’s (verzorging, vergeving en vernieuwing) afwijst, zegt Jezus in Lukas 12:48.

Wie gedoopt wordt, krijgt voor de rest van zijn of haar leven drie prachtige beloftes van God mee. Drie kado’s die op het voorhoofd gestempeld worden. Zichtbaar in het water van de doop. Onafwasbaar als je met de ogen van het geloof kijkt.

Maar heb het er dan ook vaak over met je kinderen! Misschien is dat wel juist het probleem dat veel mensen met de kinderdoop hebben. Dat we het er nooit over hebben. Ja, dan zal het jongeren ook niet veel zeggen. Gods belofte van eeuwig geluk vraagt erom dat je het er met elkaar over hebt. Anders komt het nooit tot het antwoord van geloof en bekering.

Daarom is Spreuken 14:26 inderdaad een prachtige tekst bij de doop van je kind: Ontzag voor de HEER geeft een krachtig vertrouwen, het biedt je kinderen een schuilplaats. Als  ouders mag je je kinderen vertellen waarom ze gedoopt zijn en mag je elke dag voor ze bidden en God vragen om de vervulling van zijn beloften. Want wanneer God jouw schuilplaats is, wil Hij het ook voor je kinderen zijn.

Plaats een reactie