Gedoopt: jouw naam staat in Gods boek

Laatst preekte ik als gastpredikant in GKV ‘Het Noorderlicht’ in Assen-Peelo. Het was een doopdienst. De doopouders krijgen dan altijd deze prachtige doopkaart. De kinderen mochten bij de doop naar voren komen. Ik liet ze deze doopkaart zien en vertelde ze:

Kijk, dit is een doopkaart. En wat staat daar op? “Ik heb jou je naam gegeven, jij bent van Mij!” Dat zegt de HERE God tegen dit kleine baby’tje. Maar weet je? In de hemel, zegt de Here Jezus, is ook een heel groot boek. En in dat grote boek in de hemel worden ook namen opgeschreven. Elke keer als er een kindje gedoopt wordt, wordt er in de hemel weer een naam in het boek van God bij geschreven. In dat boek staat: jij hoort bij Mij en bij de Here Jezus. En wie z’n naam wordt er straks in de hemel in dat boek geschreven? De naam van dit baby’tje, want die wordt nu gedoopt.

Ik kreeg daar een vraag over. Houdt dit in, dat kinderen die te vroeg geboren zijn of tijdens de bevalling overleden zijn, niet in het boek van God geschreven staan? Komt hun naam daar niet in voor? De Bijbel leert ons toch iets anders in Psalm 139:16 en ook in de Dordtse Leerregels I.17 zegt hier toch iets heel anders over, namelijk dat alle kinderen die op jonge leeftijd door de HERE geroepen worden leven met Hem?

Eerlijk is eerlijk: de vergelijking klopt inderdaad niet helemaal. Dat heb je gauw bij een voorbeeld voor de kinderen. Dan wordt alles toch wat meer in grote lijnen uitgelegd.

Ik liet de kinderen deze keer dus de doopkaart zien met de tekst uit Jesaja: ‘Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij.’ Ik legde uit dat de doop ook betekent dat God onze namen in het boek van het leven schrijft. Wat ik daarmee bedoelde is dit: de doop is het teken van het verbond dat God in zijn genade met ons en onze kinderen sluit.

Uiteraard is de doop geen voorwaarde om bij dat verbond te horen. De doop is er teken en zegel van. Dat teken en zegel is door onze Heer Jezus Christus zelf ingesteld en dus kostbaar in Gods ogen. Daarom zal ik nooit zeggen dat het ‘slechts’ een teken en zegel is. Dat is onderschatting van de doop.

Anderzijds mag je de doop ook niet overschatten, zoals vroeger in de rooms-katholieke kerk gebeurde: de doop als voorwaarde voor het beërven van het heil – vandaar de nooddoop door artsen en verloskundigen, want anders zou een kindje dat meteen na de geboorte overlijdt niet in de hemel komen.

Wat ik bedoelde met het voorbeeld ligt in de lijn van de betekenis van de doop. De doop onderstreept aan het baby’tje persoonlijk dat het echt door de HERE is aangenomen als zijn kind en dat het mag delen in zijn rijke beloften. Maar dat wil niet zeggen dat wie niet gedoopt is, daar niet in deelt. Het mag voor ouders van wie het kind in de moederschoot of bij of vlak na de geboorte overlijdt juist een troostvolle zekerheid zijn dat God zijn genadeverbond ook met hen gesloten heeft, zoals prachtig in de Dordtse Leerregels I.17 beschreven staat.

Over de wil van God kunnen wij ons alleen uitspreken op grond van zijn eigen Woord. Dit verzekert ons ervan, dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, waartoe zij met hun ouders behoren. Daarom moeten godvrezende ouders niet twijfelen aan de uitverkiezing en het behoud van hun kinderen, die God zeer jong uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:1, Jes. 59:21, Hand. 2:39, 1 Kor. 7:14)

De doop is dus een zichtbaar bewijs dat iemand echt bij Gods verbond hoort en door Hem uitverkoren is – met het bevel tot geloof en bekering bij het opgroeien. Tegelijk sluit dat de niet-gedoopte, vroeg gestorven kinderen van gelovige ouders zeker niet uit. Want niet de doop zelf, maar de belofte van hemelse Vader is grond voor het behoud van ons én onze kinderen.

Op kinderniveau heb ik dat bij de doopkaart met die prachtige tekst dat de HERE ons bij onze naam geroepen heeft, duidelijk willen maken: de naam van dit kleine baby’tje en van alle gedoopte kinderen wordt nu ook in de hemel door God in het boek van het leven geschreven.

Voor een kindmoment is het wat te kort en ook niet zo geschikt om uit te leggen dat dit niet door de doop zelf gebeurt, omdat de doop geen voorwaarde is, maar bevestiging van het feit dat God onze namen in zijn handpalm gegrift heeft. Hij kent al zijn kinderen bij name kent, ook al degenen die al heel vroeg mogen jubelen voor zijn troon.

‘Laat de kinderen tot Mij komen’ – over bijzondere kerkdiensten in coronatijd

Wat is wijs? Dat vragen veel kerkenraden zich in deze coronatijd af als het om het aantal bezoekers van kerkdiensten gaat. Wijs is in elk geval, dat in december 2020 alle kerkgenootschappen gezamenlijk binnen het CIO welwillend gereageerd hebben op de dringende oproep van de regering om zoveel als mogelijk alleen online-diensten te houden. Maar we zijn nu weer drie maanden verder. Het is inmiddels één jaar geleden dat Nederland op slot ging. In de samenleving klinkt de roep om versoepeling steeds luider. De overheid geeft daar sinds begin maart ook beperkt de ruimte voor. Wat betekent dat voor de kerkdiensten?

Wijze vrijmoedigheid

In de kerk heb je twee soorten kerkdiensten. De gewone, regelmatige kerkdiensten. Daaronder vallen ook avondmaalsdiensten en jongerendiensten, om maar twee dingen te noemen. En de bijzonder, eenmalige diensten. Daaronder vallen doopdiensten, belijdenisdiensten, trouwdiensten en rouwdiensten. Zou er, in wijze vrijmoedigheid, voor die laatste categorie diensten iets meer mogelijk zijn? Het is immers volstrekt duidelijk dat het unieke, eenmalige diensten zijn ter gelegenheid van een feestelijke of verdrietige gebeurtenis in iemands leven. Dus het heeft geen enkele precedentwerking op andere kerkdiensten.

Ik spits het even toe op doopdiensten. Ik ben absoluut geen voorstander van de vroegdoop, waarbij de vader het kind ten doop houdt terwijl de moeder nog in het kraambed ligt. Ik vind het zo langzamerhand wel problematisch worden dat de doop nu al maanden lang (soms al bijna één jaar!) wordt uitgesteld. De reden is ‘m bijna altijd gelegen in het feit dat er helemaal niemand bij de doop aanwezig mag zijn. In mijn ogen leidt dat tot een onderschatting van de doop. Van uitstel komt geen afstel, maar je voedt als kerk wel de gedachte dat het teken van de doop niet zo belangrijk is. Terwijl de doop Gods verbondsteken is voor de gelovigen en hun kinderen! De hemelse Vader wil graag zijn prachtige beloften geven aan de kinderen van de gelovigen die hun vertrouwen op Hem stellen. En Jezus, onze Heer, zegt: Laat de kinderen tot Mij komen. Hoe lang kunnen kerkenraden dan blijven zeggen (terwijl heel Nederland elkaar in de supermarkt op 20 centimeter passeert en in februari massaal het ijs op ging): we kiezen in alle omstandigheden het liefst voor een zelfgekozen voorzichtigheid die nog strenger is dan de overheid ons oplegt?

De overheid biedt begrensde ruimte

Want de overheid geeft meer ruimte dan veel kerken tot nu toe nemen. Volgens de RIVM-richtlijnen zijn zelfs in deze lockdowntijd met avondklok huwelijksvoltrekkingen met 30 personen (zonder horeca) en uitvaarten met 50 personen (zelfs met koffie en cake) geoorloofd, mits aan alle voorwaarden voldaan wordt. Ik denk dat we het er als kerk over eens zouden moeten zijn dat de bediening van de doop minstens net zo’n belangrijk moment in het geloofsleven. Dus als die voortdurend wordt uitgesteld, moet je zoeken naar alternatieven. Dat geldt ook voor een trouwdienst: Gods zegen over het huwelijk op de knielbank in de kerk vinden de meeste echtparen van veel meer waarde dan het formele moment op het gemeentehuis. Hetzelfde geldt voor het doen van belijdenis: moet je dat eindeloos blijven uitstellen terwijl je graag, net als Timoteüs,”in aanwezigheid van velen zo’n krachtig getuigenis” wilt afleggen?

Vier keuzeopties

Door corona kan niet alles wat je zou willen. Dus moeten kerkenraden in wijze vrijmoedigheid keuzes maken. Ik kwam deze maand in drie kerkbladen vier verschillende opties tegen.

In Gemeente A is besloten om zo weinig mogelijk contactmomenten te organiseren. Dus is er tijdelijk geen live-muziek in de eredienst en mogen de leden van het wijkteam tijdelijk geen bezoeken brengen, maar alleen de predikant en de pastoraal werker. De motivatie hierachter is, dat we als kerken onder het vergrootglas liggen en dat het ons een lief ding waard moet zijn dat Gods naam vanwege ons gedrag niet gelasterd, maar geëerd en geprezen wordt, zoals in Zondag 47 van de Heidelbergse Catechismus staat.

In Gemeente B is besloten om pas ruimte te geven voor kerkdiensten met max. 30 kerkgangers als dat door de kerkgenootschappen gezamenlijk weer geadviseerd wordt. Maar als het om doopdiensten gaat, wil men de wens van de ouders honoreren om in elk geval ook de wederzijdse grootouders aanwezig te laten zijn. Het Diakonaal Steunpunt noemt deze mogelijkheid (max. 6 volwassenen) expliciet. En als het om een trouwdienst gaat, is het kerkgebouw beschikbaar als trouwlokatie, zodat het burgerlijk huwelijk meteen gevolgd kan worden door de kerkelijke bevestiging ervan met max. 28 bruilofsgasten.

In Gemeente C heeft men besloten om de RIVM-richtlijnen ook toe te passen op de genoemde bijzondere eenmalige kerkdiensten. Dan kunnen bijvoorbeeld drie kinderen tegelijk gedoopt worden, waarbij elk gezin zes of zeven gasten mag uitnodigen. Of kunnen vier jongeren belijdenis doen met elk zes of zeven familieleden/vrienden. Uiteraard onder dezelfde strikte voorwaarden als de overheid bij andere gelegenheden stelt.

In Gemeente D neemt men meteen de nieuwe richtlijn over die de PKN zonder enige vorm van overleg met de overheid en met de andere kerkgenootschappen eind februari genomen heeft: er zijn elke zondag weer 30 kerkgangers welkom. Er is binnen de CGK/GKV/NGK zelfs een gemeente die binnen één maand eerst het superstricte standpunt A invoerde en na het PKN-advies meteen overstapte op het geen enkel ander kerkgenootschap geadviseerde standpunt D.

Voorzichtig meebewegen

Wat is wijs? Persoonlijk pleit ik voor meebewegen met de richtlijnen van de overheid. Dat gebeurt bijna altijd als de maatregelen verscherpt worden. Dat vind ik terecht. Het gebeurt helaas niet altijd als de overheid versoepelingen aankondigt. Dan hoor ik vaker kerken zeggen: ‘Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.’ Dat vind ik niet altijd terecht. Als de overheid versoepelt, doet ze dat heel bewust en heel voorzichtig. Voorzichtiger kan dus, tenzij je daar binnen je eigen kerkgemeenschap heel goede redenen voor aan kunt dragen. Toch is de primaire reaktie wel vaak: laten we maar niet meteen alles gaan doen wat weer mag. Daardoor worden kerkleden die bewust en met een goed geweten de beperkte ruimte die de overheid geeft wel helemaal willen benutten, nogal eens impliciet beticht van ‘risico-gedrag’. Maar zou een kerk juist geen begrip moeten creëren voor mensen met meer vrijmoedigheid en hen beschermen tegen veroordeling? En hoort juist in de kerk het geestelijk belang van een doopdienst, een trouwdienst of een belijdenisdienst in alle voorzichtigheid niet zwaar mee te wegen bij de besluiten die men neemt? Als je aldoor al te voorzichtig bent, hoe geloofwaardig kun je dan nog zingen: “Ik stel mijn vertrouwen op de Heer, mijn God. Want in zijn hand ligt heel mijn levenslot”?

Ruimte voor vrijmoedigheid, begrip voor zorgvuldigheid

Maar zoals overal geldt ook in een plaatselijke kerk: niet de mening van één persoon, maar die van ons allen in gezamenlijk overleg leidt tot een wijs besluit dat biddend genomen is. Zowel in gemeente A als in gemeente B als in gemeente C. Laat zo’n vrijmoedig of zorgvuldig besluit dan door heel de gemeente eensgezind ontvangen en gedragen worden. En als je dat moeilijk vindt? Lees dan steeds weer Filippenzen 2:3-5. Dat heb ik tenminste regelmatig nodig.

Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf. Heb niet alleen uw eigen belangen voor ogen, maar ook die van de ander. Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. 

Spreuken 14:26 en de kinderdoop

Onlangs hadden we weer een doopdienst. Ik kwam een prachtige tekst uit Spreuken 14:26 tegen: Ontzag voor de HEER geeft een krachtig vertrouwen, het biedt je kinderen een schuilplaats.

Ontzag voor de HEER heeft in het Spreukenboek altijd te maken met een goed leven. Als je ontzag hebt voor de HEER ben je wijs. Dan sta je in de juiste verhouding tot God. Dat geeft rust in je leven en zekerheid. Meteen na Spreuken 14:26 staat er in vers 27: Ontzag voor de HEER is de bron van het leven, het hoedt je voor de strikken van de dood. En iets verderop, in Spreuken 19 vers 23, staat: Ontzag voor de HEER beschermt je leven, je kunt rustig gaan slapen, er overkomt je niets.

Spreuken 14:26 zegt twee mooie dingen als het over ‘ontzag voor de HEER’ gaat. Allereerst: door eerbied voor God groeit ook het vertrouwen op God. Dat is het gevoel dat je op Hem kunt rekenen. En het tweede is: respect voor God dat doorgroeit naar een krachtig vertrouwen op de HEER, dat kun je voorleven en doorgeven aan je kinderen. Daar plukken zij de vruchten van. Vandaar: Het biedt je kinderen een schuilplaats. Je kunt ook vertalen: Hij, de HEER, biedt je kinderen een schuilplaats als jij krachtig op Hem vertrouwt.

“Een geschikte dooptkekst” noemt dr. E.W. Tuinstra in zijn POT-commentaar op Spreuken dit vers. Want, citeert hij een Duitse theoloog, de winst van een leven met God reikt veel verder dan het eigen bestaan.

In de doop komt Jezus namelijk heel dicht bij en is Hij tastbaar aanwezig.

Ja, in de doop komt God Zelf naar ons toe. Je ziet in de doop wat er al in het paradijs gebeurde meteen na de zondeval: God zoekt de mensen weer op en belooft hen een Redder. En wat God beloofd heeft, blijft van kracht, tot in het duizendste geslacht, zingen we met Psalm 105.

Bij alle verschillen die er over de doop zijn is de beginvraag altijd: waar is de doop een teken van? Waar zet de doop een streep onder? Gaat het in de doop om wat God belooft of om wat iemand die gedoopt wordt gelooft.  

Inn het Nieuwe Testament staat nergens de goddelijke opdracht: ‘Doop de kinderen van gelovige ouders!’ Er staat ook nergens een goddelijk verbod: ‘Absoluut verboden om kinderen van gelovige ouders te dopen!’

Dus moet je verder kijken naar wat heel de Bijbel zegt over de betekenis van de doop. Dan kom je al heel snel uit bij wat Paulus in Kolossenzen 2 schrijft: In Christus bent u besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus, door het afleggen van het aardse lichaam. Toen u gedoopt werd bent u immers met Hem begraven, en met Hem bent u ook tot leven gewekt, omdat u gelooft in de kracht van God die Hem uit de door heeft opgewekt. Paulus legt dus een link tussen de besnijdenis en de doop. Tegelijk legt hij ook een link tussen de doop en het uitkomen voor je geloof.

Voor een goed begrip van de doop moet je beginnen bij de besnijdenis. Dus eens naar het Oude Testament gaan kijken. Wie werden daar besneden? Daar is geen standaard volgorde in. Abraham komt eerst voor zijn geloof in God uit (Gen. 15). Daarna sluit God een verbond met Abraham en zijn nakomelingen met de oproep om voor Hem te leven en de opdracht om alle mannen van zijn familie te besnijden (Gen. 17). Omdat Abraham in God gelooft, doet hij dat ook. Maar nog weer een tijdje later wordt Isaak op de achtste dag na zijn geboorte besneden (Gen. 21). In beide gevallen is het geloof in God noodzakelijk om alle beloften die God doet te ontvangen. Maar het moment waarop de besnijdenis als teken en zegen van het verbond wordt bediend is niet afhankelijk van het precieze moment waarop iemand tot geloof komt. Later zal Paulus zeggen: Abraham geloofde al toen hij nog niet besneden was, dus is hij de vader van alle christenen die op latere leeftijd tot geloof gekomen zijn, maar door zijn geloof is hij tegelijk ook de vader voor iedereen al als kind door gelovige ouders besneden is.

Zowel in de besnijdenis als in de doop zie je dus, dat God begint.  Natuurlijk is er geloof nodig om te delen in de beloften die God uitspreekt. Maar toch gaat Gods belofte altijd aan ons geloof vooraf. Gelukkig wel, anders hing de zekerheid van de vergeving van mijn zonden, van de vernieuwing van mijn leven en van Gods eeuwige Vaderliefde van de stand van mijn geloof af. Als de doop vooral een streep zet onder mijn geloof als voorwaarde voor het ontvangen van al die kostbare geschenken van God, dan is mijn geloof op drijfzand gebouwd.

Nee: God begint. In het leven van Abraham. In het leven van Isaak. In het leven van elke christen. In het leven van elk kind van gelovige ouders. In de doop is God dezelfde als in Genesis 1. Daar sprak Hij: ‘Er moet licht komen in het duister’ – en er was licht! Nu zegt Hij: ‘Er moet licht komen in het hart van al mijn kinderen’ – en Hij heeft het doen schijnen in de onze harten om ons te verlichten met zijn heerlijkheid, de glans van Jezus Christus, zegt Paulus later (2 Kor. 4:6).

Als je beseft dat God zijn beloften in het Oude Testament geeft aan de volwassenen en hun kinderen, met de opdracht erbij om het zelf ontzag voor God te hebben en krachtig op Hem te vertrouwen; en het zo aan je kinderen voor te leven, zodat zij ook op God zouden gaan vertrouwen en het hun kinderen weer zouden vertellen, wie God is en wat Hij van je vraagt – dan is het toch niet meer dan logisch dat als de Heilige Geest vanaf Pinksteren wereldwijd gaat met Gods beloften, Petrus precies hetzelfde zegt! Want voor jullie geldt deze belofte én voor jullie kinderen (net als in het O.T.) en voor iedereen die nu nog ver weg is en die de Heer, onze God tot Zich roepen zal. (Hand. 2:39).  Het zou raar zijn, nu de doop in de plaats van de besnijdenis komt, dat opeens wel alle joodse vrouwen die in Jezus zijn gaan geloven en alle niet-joden die tot geloof in Jezus komen, gedoopt mogen worden (wat een royale uitbreiding van Gods verbond; precies wat de HERE al tegen Abraham gezegd had, nl. dat via hem alle volken op aarde gezegend zouden worden – Gen. 12:3), maar dat de kinderen van gelovige ouders niet meer het teken van het verbond mogen ontvangen van Jezus. Het kan niet waar zijn! En het is ook niet waar!! In heel het Nieuwe Testament zie je, dat hele gezinnen gedoopt worden (net als de hele huishouding van Abraham besneden werd).  God verzamelt zich een nieuw volk, vol van Jezus en vol van de Geest – kinderen inclusief.

Besef daarbij ook, dat het Nieuwe Testament de eerste vijftig jaar na Pinksteren beschrijft. Dat is de tijd dat vooral volwassenen die Jezus eerst niet erkenden (joden) of helemaal niet kenden (heidenen) tot geloof in Jezus kwamen. Hoe zit het dan met de kinderen  wanneer in een huwelijk de één niet gelooft en de ander wel? Zijn die onrein en verloren, omdat ze besmet zijn met de zonde van hun ongelovige vader of moeder? ‘Zeker niet!’  zegt Paulus tegen de christenen in de grote havenstad Korinte (1 Kor. 7:14). ‘Integendeel! Die kinderen zijn in de gelovige partner geheiligd en horen bij God!’ Ze zijn apart gezet.

En waar zie je dat aan? Dat is toch niet moeilijk te bedenken. Aan hun de doop! Het is net als bij de besnijdenis in het Oude Testament. Dat was een zichtbaar teken dat er een volk van God op aarde was, in afwachting van de Jezus de Messias – kinderen inclusief.

Daarin is God in het Nieuwe Testament niet veranderd. Zelfs als maar één van de ouders gelooft, mogen de kinderen uit dat huwelijk delen in het stempel van Gods beloften en zichtbaar worden ingelijfd in Gods nieuwe volk op aarde: de gemeente van Jezus Christus!

Net als bij de besnijdenis (denk aan Abraham) begint het bij de doop met een volwassene die zich laat dopen. Niet als teken van zijn of haar geloof. Maar als teken: ik geloof dat God met mij iets goeds begonnen is. En daarna (denk aan Isaak) is God heel royaal. Als je ontzag hebt voor de HEER en daardoor een krachtig vertrouwen ontwikkelt, wil de HERE ook voor je kind een schuilplaats zijn.

Is er dan geen geloof nodig? Wis en waarachtig wel! Maar het tijdstip van de besnijdenis en het tijdstip van de doop valt niet samen met het moment waarop de Heilige Geest het geloof persoonlijk geeft. Wat wel zo is: ook bij de doop van een kind wordt er geloof gevraagd. Als ouders moet je je geloof belijden. En als kind word je opgeroepen om Gods beloften in geloof aan te nemen. Want als ouders én als kinderen sta je heel dicht bij Gods genade, als je in de kerk, in de kring van mensen die in Jezus geloven, bent opgenomen. Hoe beter je het weet, hoe erger het is als je Gods prachtige kado’s (verzorging, vergeving en vernieuwing) afwijst, zegt Jezus in Lukas 12:48.

Wie gedoopt wordt, krijgt voor de rest van zijn of haar leven drie prachtige beloftes van God mee. Drie kado’s die op het voorhoofd gestempeld worden. Zichtbaar in het water van de doop. Onafwasbaar als je met de ogen van het geloof kijkt.

Maar heb het er dan ook vaak over met je kinderen! Misschien is dat wel juist het probleem dat veel mensen met de kinderdoop hebben. Dat we het er nooit over hebben. Ja, dan zal het jongeren ook niet veel zeggen. Gods belofte van eeuwig geluk vraagt erom dat je het er met elkaar over hebt. Anders komt het nooit tot het antwoord van geloof en bekering.

Daarom is Spreuken 14:26 inderdaad een prachtige tekst bij de doop van je kind: Ontzag voor de HEER geeft een krachtig vertrouwen, het biedt je kinderen een schuilplaats. Als  ouders mag je je kinderen vertellen waarom ze gedoopt zijn en mag je elke dag voor ze bidden en God vragen om de vervulling van zijn beloften. Want wanneer God jouw schuilplaats is, wil Hij het ook voor je kinderen zijn.

Krijgt het begrip ‘doopouder’ een nieuwe dimensie?

Het dopen van kinderen in corona-tijd is een hot issue in de katholieke, protestantse en gereformeerde kerken. Voor volwassendoop bij baptisten en evangelischen, en uiteraard ook in alle andere kerken, zal hetzelfde gelden, maar de discussie gaat vooral over de kinderdoop. Hoe kun je die als voorganger bedienen als je anderhalve meter afstand moet houden?

In de GKV Zeewolde trokken de predikant en de doopouders zich er op het hoogtepunt van de corona-crisis niets van aan. De doopvader en de dominee bogen zich boven de doopvont gewoon naar elkaar toe. Er vanuit gaande dat de gemiddelde doorsnee van een doopvont zo’n 50 centimer is, stonden, stonden ze bijna neus tegen neus tegenover elkaar. Absoluut onverstandig, vonden velen, waaronder ikzelf.

Heel veel kerken zeiden: stel de doop maar uit tot het weer op de gewone manier mag van de overheid. Want de doop is niet noodzakelijk voor kleine kinderen om behouden te worden. Dat is de weg van de minste weerstand. In mijn optiek ondergraaf je daarmee de betekenis van de doop. Net als bij het avondmaal heeft Jezus deze twee sakramenten ingesteld als onderstreping van Gods genadige goedheid en aanwezigheid. Daarvan kun je niet zomaar zeggen, als het niet op de gewone manier kan: ‘Nou, dan stellen we het toch gewoon een half jaartje uit’?  Dat doen we in corona-tijd ook niet met verjaardagen, trouwerijen en moederdag. We bedenken alternatieven om toch zulke bijzondere dagen toch nog enigszins fleur te geven. Als doop en avondmaal door Jezus bedoeld zijn om ons geloofsleven juist in moeilijke tijden op te fleuren, kan uitstel voor onbepaalde tijd nooit de eerste oplossing zijn.

Doopschelp

Museum Catharijneconvent, CC0, via Wikimedia Commons

Dus kwam het moderamen van de PKN met een creatief advies: bedien als predikant de doop met een verlengde arm, namelijk een doopstok met aan het einde een kleine schaal of een schelp. Want, is de redenering, de doop wordt bediend door de predikant, dus die moet zowel de doopformule uitspreken als de handeling uitvoeren. Net als bij het avondmaal horen de woorden en de handeling bij elkaar. Maar het wordt wel een gekwengel met water voor al die ongeoefende voorgangers. Moet je dit wel willen? Ook principieel gezien: is een geldige doop echt afhankelijk van de persoon die hem bedient?

Ja, wel binnen alle kerken met een ambtelijke struktuur. De doop is een teken en zegen van God waardoor je wordt opgenomen in zijn verbond en daarmee lid van de christelijke gemeente.  Die christelijke gemeente heeft voor het bedienen van doop en avondmaal speciale mensen aangewezen, namelijk apostelen en oudsten. In deze kerkelijke traditie wordt de doop bediend en het avondmaal gevierd in het midden van de gemeente. Dat kun en mag je dus niet zelf doen.

Alleen: is het persé noodzakelijk dat de voorganger zowel de woorden uitspreekt als de besprenkeling of de onderdompeling uitvoert? Als één van de eersten pleitte Robert Roth, GKV-predikant in Hengelo, in zijn blog ‘Dopen in coronatijd 1’ voor de optie dat de voorganger de doopformule uitspreekt en één van de daarbij het doopwater over het kind uitgiet. Hij pleit er daarbij voor om dat in een officiële kerkdienst te doen, met een beperkt aantal  aanwezigen, terwijl  de rest van de gemeente de dienst via een livestream op internet meebeleeft. Anderen vinden het zelfs een optie dat de doopouders thuis hun kind ten doop houden in een online-dienst, waarbij de predikant de woorden uitspreekt.

Wat moet je hier nu van vinden? Ik vind het lastig. Voor mijn gevoel horen de doopformule en het doopwater als twee kanten van één medaille bij elkaar. Het voelt voor mij toch een beetje als een loskoppeling wanneer de predikant op anderhalve meter afstand uit zou spreken: ‘Karla Jolien Leeftink, je wordt gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’, terwijl gelijktijdig één van de ouders hun dochter met het doopwater besprenkelt. Het heeft niet mijn voorkeur.

Maar de andere opties vind ik allemaal nog slechter. Het kunstmatige van een doopstok met een schaaltje of een schelp suggereert dat de geldigheid van de doop deels afhangt van degene die de doop bedient. Het is een vorm van hoogliturgisch denken waarbij  onder alle omstandigheden de handeling en de woorden gekoppeld moeten zijn aan het ambt. Een doop op afstand waarbij de dominee in de kerk staat en de doopouders thuis met een kommetje water of een kinderbadje voor zich hun kind besprenkelen of onderdompelen maakt van de doop een familiefeestje, terwijl de doop, net als het avondmaal, toch echt een sakrament van en voor de christelijke gemeente is. En wie zonder na te denken de doop voor onbepaalde tijd wil uitstellen draagt, misschien wel geheel onbewust, bij aan de onderwaardering van de doop. Ik ben nooit voor de vroegdoop geweest, maar je mag de Drie-Enige God ook niet te lang laten wachten als Hij je kind zijn prachtige belofte wil overhandigen.

Dus als het echt niet anders kan, kom ik toch uit bij een doopdienst in de kerk waarbij de predikant keurig op anderhalve meter van de doopvont staat en de doopformule uitspreekt, terwijl de doopouders het water over hun kleine uitgieten. Zo krijgt het woord ‘doopouder’ wel een hele indringende betekenis.

baby commodeHoewel: toen ik deze blog klaar had, zei Karla tegen mij: wat een ingewikkeld gedoe allemaal. Waarom moeten doopouders persé hun kind vasthouden bij de doop? Laat de vader of moeder hun baby op een doopkussen leggen en daarna samen een stap achteruit doen, zodat de dominee de kleine gewoon kan dopen incl. de besprenkeling, desnoods met wegwerphandschoenen aan.

Waarschijnlijk hoeft het trouwens met al die alternatieven helemaal niet zover te komen. Per 1 juni worden de corona-beperkingen versoepeld. Kerken mogen een maand gaan oefenen met maximaal 30 personen. Bij dat oefenen kan ook het dopen horen zoals we dat altijd deden. Want het predikantschap is een contact-beroep. Dus voordat er gedoopt wordt: eerst een gezondheidscheck bij voorganger en doopouders + baby, eerst handenwassen door de predikant, en bij de doop met gestrekte armen de kleine ten doop houden. Dan kan de predikant met gestrekte arm de doop bedienen: precies op anderhalve meter. Zo wordt zichtbaar wat David in Psalm 139 al zong: HEER, U legt uw hand op mij.

Waar zeggen doopouders ‘ja’ op bij de eerste doopvraag in de GKV?

Er is wat rumoer ontstaan over de eerste doopvraag binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Die is in het nieuwe Gereformeerde Kerkboek van 2017 door Deputaten Eredienst eigenmachtig veranderd. In mijn vorige blog (klik hier) ging ik daar al op in.

In deze blog roep ik Deputaten Eredienst op om openlijk te erkennen dat de nieuwe formulering misverstanden oproept en dat het beter is om terug te keren naar de formulering die in 2011 officieel door de landelijke synode van de GKV is vastgesteld.

Die eerste doopvraag luidt binnen de GKV alsvolgt:

Erkent u dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is, en dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Deze tekst is in 2011 door de Generale Synode van Harderwijk definitief vastgesteld en drie jaar later, in 2014, sprak de Generale Synode van Ede uit, dat alle liturgische formulieren “in de tekst die is vastgesteld door de GS Harderwijk 2011 en deze synode” moest worden opgenomen in de nieuwe editie van het Gereformeerd Kerkboek.

Enkele kleine taalkundige aanpassingen

In het najaar van 2017 kwam dat nieuwe Gereformeerde Kerkboek uit. Dat viel samen met de Generale Synode van Meppel. De deputaten die verantwoordelijk waren voor de uitgave van het kerkboek lieten de synode weten  dat ze nog een taalcheck hadden uitgevoerd voordat alles naar de drukker was gestuurd. In hun beleidsrapport vertellen ze wat men zich daarbij moest voorstellen:

Alle formulieren zijn voor definitieve opname in het Gereformeerd Kerkboek nog een keer door deputaten gecheckt op taalfouten, onnodig moeilijke taal of kerkelijk jargon. Dat heeft enkele kleine wijzigingen opgeleverd (vanzelfsprekend zonder de inhoud te veranderen). Drie voorbeelden:

– In het formulier voor bevestiging Predikanten staat o.a. bij hun taak: ‘zij ontmaskeren de vruchteloze praktijken van de duisternis’. Deze woorden komen uit Efeze 5. In een voorgelezen formuliertekst zijn dit echter woorden van een hoge moeilijkheidsgraad. We hebben de tekst daarom veranderd in: ‘Ze ontmaskeren de zonde als een macht die het leven kapotmaakt.’

– Bij de gebeden aan het slot van de formulieren voor bevestiging Predikanten en bevestiging Ouderlingen en Diakenen is een voetnoot opgenomen na de zin: ‘Dan zal hij eens met al uw trouwe dienaren welkom zijn bij het feestmaal van zijn Heer.’ Die voetnoot luidt: ‘Op deze plaats zou voorbede voor de gezinsleden van de predikant toegevoegd kunnen worden.’

– In het formulier voor Openbare Geloofsbelijdenis wordt gevraagd naar ‘de ware en volkomen leer’. Bij een kleine enquête onder belijdeniscatechisanten bleek dat ze massaal vielen over het woord ‘ware’ en dat associeerden met het GKv denken over de ware kerk. We hebben ‘ware’ op grond daarvan veranderd in ‘echte’.

Maar toen het Gereformeerd Kerkboek uitkwam stond het er zo:

Erkent u dat naam zondig en schuldig ter wereld is gekomen en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn, maar dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Afschuiven van verantwoordelijkheid

Het Nederlands Dagblad besteedde op 9 februari uitgebreid aandacht aan de moeiten die er in de vrijgemaakte kerken met deze formulering zijn. Bij een aantal kerken en voorgangers komt ook de officiële formulering te hard over. Daar ga ik nu verder niet op in. Maar volgens het ND vinden insiders dat deze nieuwe formulering “overduidelijk meer het werk is van taalkundigen dan van theologen.” Dat vind ik ook. Het is echt meer dan een ‘kleine wijziging’. Ook vraag ik me oprecht af of ‘blootstaan aan Gods toorn’ nu echt een verbetering is ten opzichte van ‘aan het eeuwig oordeel onderworpen’. Volgens mij is dat minstens net zulke ‘onnodig moeilijke taal of kerkelijk jargon’.

Het valt me daarom tegen dat de voorzitter van Deputaten Eredienst in het ND niet wil ingaan op de kritiek dat de tekst wel degelijk inhoudelijk is aangepast. Hij maakt zich er maar wat van af door te zeggen dat er vanuit de vorige synode geen vragen kwamen toen deputaten meldden dat ze in 2015 in alle formulieren die net in 2011 en 2014 waren vastgesteld ‘enkele kleine wijzigingen’ hadden aangebracht. En het is helemaal flauw om te zeggen: laat de volgende synode er maar over oordelen. Waarom zou dat moeten? Deputaten Eredienst hebben zelf zonder de synode de nieuwe teksten te laten zien gezegd dat het allemaal niet zoveel voorstelde. Nu komt er gefundeerde kritiek, o.a. van de Kamper hoogleraar Erik de Boer, die op Twitter zegt: De doopvragen zijn eeuwenoud en in goed overleg ontstaan. Een grove verandering, zónder overleg ontstaan, moet gewoon teruggedraaid.” En wat doen Deputaten Eredienst? De verantwoordelijkheid voor hun eigenmachtige verandering afschuiven door te zeggen: laat de volgende synode het maar uitzoeken.

Herroep de omstreden doopvraag!

Ik zou het sterker gevonden hebben als men ruiterlijk erkend had: dit is inderdaad geen kleine taalkundige aanpassing. Dus had het niet op deze manier in het nieuwe Gereformeerde Kerkboek terecht moeten komen. En dus roepen wij als Deputaten Eredienst alle kerkenraden en predikanten op om de formulering van de eerste doopvraag zoals die zonder expliciete toestemming van de Generale Synode van Meppel 2017 in het nieuwe kerkboek terecht gekomen is, voorlopig niet te gebruiken en terug te keren tot de formulering die officieel door de Generale Synode van Harderwijk 2011 is vastgesteld en waarvan de Generale Synode van Ede 2014 aangegeven heeft dat die in het nieuwe kerkboek had moeten worden opgenomen.

Wrang is het allemaal wel. Deputaten Eredienst hebben in 2014 en 2017 nadrukkelijk gezegd dat kerken zelf mogen weten op welke manier ze met het onderwijzend deel van de liturgische formulieren omgaan, maar dat de vragen bij  doop en belijdenis en bevestiging en de formules bij brood en wijn niet zomaar door eigen probeersels vervangen mogen worden. Vervolgens zijn ze toch zelf gaan knutselen met die vragen en zitten we nu met een omstreden doopvraag opgescheept in het nieuwe gereformeerd kerkboek.

Daarin staan nog wel een paar dingen die mij opvielen trouwens. Er is best veel taalkundig gewijzigd in de formulieren. Het woordje ‘genade’ is bijna aldoor vervangen door ‘liefdevol’ of iets dergelijks. In het grote Avondmaalsformulier is de passage ‘zoals Hij [God] onder het oude verbond aan de aartsvaders beloofd had’ vervangen door ‘God had dat al beloofd aan Abraham, Isaak en Jakob’. En even verderop is de passage ‘het nieuwe verbond van genade en verzoening’ vervangen door ‘een nieuw verbond met God’. Proef ik hier de invloed van een bepaalde Israel-visie die ons als gereformeerden nu opgedrongen wordt? Verder staat in twee Avondmaalsformulieren niet meer dat Christus aan de rechterhand van de Vader ‘voor ons pleit’, maar ‘voor ons opkomt’ – en dat terwijl in de beide bijbelteksten waar naar verwezen wordt nog steeds ‘pleiten’ staat. Ook staat plotseling toch één van de 51 gezangen die niet in de nieuwe bundel mochten worden opgenomen (Gezang 19 – Zingt en speelt voor de Heer van ganser harte’) er als Psalm 96a in. En het viel mij op dat er in de laatste regel van vers 8 van Psalm 40 een woordje vervangen is. Er staat nu niet meer ‘o toef niet langer, kom!’, maar ‘o wacht niet langer, kom!’. Op zich een verbetering, maar het is een Liedboek-psalm die ook in het nieuwe Liedboek van 2013 nog steeds als laatste regel ‘o toef niet langer, kom!’ kent.

 

Een kind dat gedoopt wordt: te vies om aan te pakken of een parel in Gods hand?

Sinds Pinksteren worden wereldwijd in bijna alle kerkgenootschappen ook de kinderen van de gelovigen gedoopt. Gods beloften zijn immers ook voor hen, zei Petrus al in zijn Pinksterpreek. In Nederland wordt sinds de Reformatie (dus al bijna 500 jaar) aan doopouders een aantal vragen gesteld. Over de eerste doopvraag is binnen de GKV een discussie ontstaan, omdat die sinds 2017 volgens sommigen ingrijpend veranderd is. Een paar GKV-kerken hebben zelfs voor een eigen formulering gekozen en één classis heeft al een verzoek om herziening ingediend bij de volgende landelijke synode.

Doop foto ErnstHet gaat dus om de eerste doopvraag uit het klassieke ‘formulier voor de bediening van de heilige doop aan de kinderen van de gelovigen’, zoals die door de synode van Dordrecht in 1618 is vastgesteld. Die vraag luidde (volgens de versie die van 1933 t/m 1984 in de Gereformeerde Kerken is gebruikt) als volgt:

Bekent gij, hoewel onze kinderen in zonde[n] ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja, aan de verdoemenis zelf onderworpen, dat zij toch in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten zijner gemeente behoren gedoopt te wezen?

In 1984 werd in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) het doopformulier taalkundig een beetje aangepast. Dus luidde de eerste doopvraag t/m 2011 als volgt:

Belijdt u, dat onze kinderen, hoewel zij in zonde ontvangen en geboren en daarom aan allerlei ellende, ja zelfs aan het eeuwige oordeel onderworpen, toch in Christus geheiligd zijn en daarom als leden van zijn gemeente behoren gedoopt te zijn?

In 2011 vond men dat er een grondige hertaling moest komen van het doopformulier. Dat leidde ertoe dat de eerste doopvraag er als volgt uit kwam te zien:

Erkent u dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is, en dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Als je dit zo leest, is er niet zoveel aan de hand. Er staat nog steeds hetzelfde, in een iets moderner jasje. Maar dan gebeurt het. Eind 2017 komt het nieuwe Gereformeerde Kerkboek uit. Daarin staan ook alle formulieren die in 2011 en 2014 officieel zijn vastgesteld. Met het oog daarop hebben de landelijke deputaten in hun rapport aan de Generale Synode van 2017 geschreven: “Alle formulieren zijn voor definitieve opname in het GK nog een keer door deputaten gecheckt op taalfouten, onnodig moeilijke taal of kerkelijk jargon. Dat heeft enkele kleine wijzigingen opgeleverd (vanzelfsprekend zonder de inhoud te veranderen).” In het rapport zelf en later in de Acte, de officiële notulen van de synode, wordt geen enkel voorbeeld gegeven, dus niemand kon checken wat er precies in al die formulieren zou gaan veranderen. Pas na de verschijning van het nieuwe kerkboek kun je gaan vergelijken. En dan blijkt, dat de eerste doopvraag, die officieel door de Generale Synode van 2011 is vastgesteld en waarvan de Generale Synode van 2014 uitsprak, dat die moest worden opgenomen in het nieuwe kerkboek “in de tekst die is vastgesteld door de GS Harderwijk 2011” toch door de deputaten behoorlijk is veranderd. Want nu staat er:

Erkent u dat naam zondig en schuldig ter wereld is gekomen en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn, maar dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Ik heb het belangrijkste verschil rood gekleurd: “en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is” is vervangen door “en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn”.

Verschillende kerken en verschillende personen vinden dit een groot verschil. De Christelijke Gereformeerde predikant Bert Loonstra schrijft er twee keer over. In zijn eerste artikel ‘Komen onze kinderen schuldig ter wereld?’ (8 maart 2018) ) zegt hij:

“Maar nu lees ik in de GKv-formulieren dat dit individuele kind schuldig ter wereld is gekomen. Die formulering is nog scherper dan de oude. De oude formulering vroeg aandacht voor de verdorven natuur die Gods afkeer oproept, en die zich ook uitstrekt naar dit kind. Vanaf hun vroegste begin zijn ook onze kinderen in de macht van de zonde. Maar nu wordt gesteld dat de kleinste kinderen daarvoor persoonlijk verantwoordelijk zijn. Dat gaat mij te ver.”

Een maand later in ‘Komen onze kinderen schuldig ter wereld? (2)’ (17 april 2018) schrijft hij zelfs:

“Ik ben geneigd deze formulering als een theologische flater te beschouwen.”

Volgens het blad Onderweg (31 maart 2018) zijn er twee kerken die moeite hebben met deze nieuwe formulering. De GKV van Leek en de GKV van Zwolle-Centrum hebben daarom voor een alternatieve eerste doopvraag gekozen:

Jullie kinderen zijn één voor één prachtige en unieke schepsels van God! Maar ze zijn geboren in een wereld waar zonde en gebrokenheid heersen en daar hebben ze zonder het te weten ook deel aan. Zonder Christus zou hun leven geen toekomst hebben. Geloven jullie van harte dat jullie kinderen dankzij het offer van Christus voor God heilig zijn? En geloven jullie dat de doop de manier is waarop zij nu als lid van Christus in zijn gemeente worden ingelijfd?

In een recent nummer van Onderweg (29 januari 2019) valt te lezen dat de classis Amersfoort een voorstel van GKV Amersfoort-De Horsten heeft overgenomen om de eerste doopvraag te herformuleren. Het belangrijkste argument is, dat de uitspraak dat een kleine baby ‘uit zichzelf niets goeds kan doen’ inhoudelijk iets anders is dan wat er eerst stond, nl. dat een kleine baby ‘aan allerlei ellende onderworpen’ is. In dit bericht werd ook weer verwezen naar de alternatieve eerste doopvraag die men in Leek en Zwolle-Centrum aan doopouders stelt.

Daar reageert Reina Wiskerke op in het Nederlands Dagblad van 2 februari 2019 onder de kop ‘Roze wolken’. Ze is blij dat de classis Amersfoort niet wil breken met de gereformeerde traditie, maar aan de komende synode vraagt om de recente verandering van de eerste doopvraag terug te draaien. Tegelijk steigert ze een beetje bij het lezen van alternatieve eerste doopvraag. Want die poetst volgens haar te veel weg dat ook kleine kinderen van nature onder Gods oordeel liggen en dus verloren gaan. Die donkere wolken worden volgens haar vervangen door roze wolken die benadrukken dat alle pasgeboren kinderen ‘prachtige en unieke schepsels van God!’ zijn.

Goed … wat is hier allemaal aan de hand? Volgens mij twee dingen.

1/ Broddelwerk

Deputaten hebben zonder goede verantwoording zitten knutselen aan reeds eerder vastgestelde teksten. Ze hadden de bedoeling om inhoudelijk niets te veranderen. Maar ze hebben zelfs een heel zinnetje aan de eerste vraag toegevoegd! Er stond: jullie kindje is vanwege de zonde ‘aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen.’ Dat is hetzelfde als: jullie kindje ‘staat van nature bloot aan Gods toorn.’ Maar nu komt daar nog bij dat je als ouders moet erkennen: ons kindje ‘kan uit zichzelf niets goeds doen.’ Dat is niet alleen een extra uitspraak, maar zonder nadere motivatie wordt er ook een stukje eenzijdige theologie in de eerste doopvraag binnengesmokkeld. Want als je al zoiets wilt benadrukken, moet je er, net als bij de Zondag 3:8 van de Heidelbergse Catechismus, meteen achteraan zeggen: ‘behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden.’ Of, zoals de Dordtse Leerregels in hoofdstuk 3/4 art. 3 zeggen: ‘’niet in staat ook maar iets voor hun behoud te doen’ (in de oudere tekst van de D.L. staat: ‘onbekwaam tot enig zaligmakend goed’). Terecht constateert ds. Bert Loonstra dat hier sprake is van een “theologische flater”. Dat risico krijg je als deputaten ongecontroleerd gaan schaven aan teksten zonder daar publiek verantwoording over af te leggen en een synode de nieuwe teksten hooguit vlak voor de vergadering ter inzage krijgt.

Ik ben het van harte met de classis Amersfoort eens: deze uitglijder moet zo spoedig mogelijk hersteld worden. Dus plaatselijke kerken: vraag herziening aan via de classis bij de volgende landelijke synode!

2/ Aaibaarheidsfactor

Aan de andere kant kan ik me het gevoel van Reina Wiskerke dat het bij de bediening van de doop in Leek en Zwolle-Centrum allemaal wat te lief toegaat, wel voorstellen. Volgens de predikanten van Leek krijgen doopouders van anderen wel eens de reaktie: “Een God die boos is op een pasgeboren kind? Hoe kun je zoiets geloven?” Daarom begint men in Leek met de positieve insteek dat onze kinderen stuk voor stuk prachtige en unieke schepsels zijn, maar dat ze vanwege de zondige wereld  waarin ze geboren zijn zonder Christus geen toekomst hebben.

Volgens mij is dit óók eenzijdig. Er mag blijkbaar niet meer hardop gesproken worden over zonde en schuld en eeuwig oordeel. Waarom niet? Omdat de doop voor veel mensen vooral een romantisch hoogtepunt moet zijn, zoals Reina Wiskerke suggereert? Ik ben bang dat ze daar wel eens behoorlijk gelijk in zou kunnen hebben. Want je kunt bij de doop wel uitspreken dat elke baby een parel in Gods aan is. Maar als je er niet gelijk openlijk bij zeg dat iedereen in Gods ogen tegelijk ook te vies is om aan te pakken, laat je heel wat van de diepe betekenis van de doop liggen. Dan wordt het inderdaad snel een vertederend familiemoment voor in de kerk.

Bovendien hebben we als kerken uitgesproken dat we qua formulieren heel veel mogen variëren, maar dat de vragen bij doop (en belijdenis en bevestiging) overal dezelfde horen te zijn. Nu heeft in 2017 de landelijk synode in een moment van onoplettendheid toegestaan dat deputaten de passage ‘Dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen isop eigen houtje hebben veranderd in ‘Dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn’.

Maar dan kan de oplossing toch niet zijn dat je als plaatselijke kerk opeens het knutselwerk van deputaten over gaat doen? Wees dan zo netjes om a) te streven naar herstel van de gemaakte theologische flater; b) te blijven bij de betere formulering die tot 2017 gangbaar was; c) of doe, als je ook tegen die formulering bezwaar hebt, een voorstel om het anders onder woorden te brengen zonder inhoudelijk de donkere wolken wat rozer te kleuren. Ds. Bert Loonstra heeft een beter alternatief dan Leek en Zwolle-Zuid bedacht hebben. Hij verwijst ernaar in zijn blog zonder die vraag te noemen. Ik heb het bij hem nagevraagd. Dit is de manier waarop hij de eerste doopvraag formuleert:

Erken je dat onze kinderen vanaf hun ontstaan en geboorte deel uitmaken van de mensheid die in zonde ligt en waarop Gods oordeel rust? Maar ben je er tegelijk van overtuigd dat ze door Gods genade bij Christus horen, en dat ze daarom als leden van zijn gemeente gedoopt mogen worden?

Als sommige plaatselijke kerken moeite blijven houden met de formulering van oorspronkelijke eerste doopvraag, zouden ze behalve een verzoek tot herziening ook nog kunnen vragen om de eerste doopvraag in deze trant te herformuleren.

O ja … ik ben wel benieuwd wat kerken als Leek en Zwolle-Zuid doen met het begin van het doopformulier. Dat is binnen de GKV ook behoorlijk gemoderniseerd, maar legt inhoudelijk nog steeds dezelfde accenten.

Ten eerste: wij en onze kinderen zijn in zonde ontvangen en geboren. Daarom rust Gods toorn op ons, zodat wij in het rijk van God niet kunnen komen, of wij moeten opnieuw geboren worden. (Doopformulier GKV tot 2011)

Bij de doop word je in water ondergedompeld of ermee besprenkeld. Zo wordt zichtbaar gemaakt dat je in de ogen van God vuil bent, belast met zonde. Je bent al schuldig als je wordt geboren, al zondig sinds je moeder je ontving. Zo kan God je niet accepteren. Je kunt zijn koninkrijk alleen binnengaan als je opnieuw geboren wordt en een nieuw leven krijgt. (Doopformulier GKV vanaf 2011)

Worden die ook wat weggemoffeld en vervangen door zelf in elkaar geknutselde, meer geruststellend klinkende zinnen zoals: ‘Elk kind is een parel in Gods hand’?

Wanneer laat je je kind dopen?

‘Ik heb de indruk dat ouders de doop van hun pasgeboren kind tegenwoordig wat uitstellen. Als die indruk klopt, waar komt dat dan door? En wat vinden we daar van?’ Daarover raakten we als ouderlingen en predikant met elkaar in gesprek op een kerkenraadsvergadering.

Na veertien dagen of na anderhalve maand?

De eerste vraag die beantwoord moet worden is natuurlijk of de indruk van de ouderling die dit onderwerp aankaartte klopt. Ik denk dat het antwoord ‘JA’ is. Vroeger lieten ouders hun pasgeboren kindje vaak op de tweede of derde zondag na de geboorte dopen. Dat gebeurt nog wel, maar het komt ook wel vaak voor, dat er een maand of anderhalve maand tussen geboorte en doop zit. Wat zou daar de reden van zijn? En hoe erg is het om de doop een paar weken uit te stellen?

Liever een paar week later, want …

Waterdruppel 1Ik herken de tendens om kinderen iets later te laten dopen. Als ik  voor mezelf na ga waar dat door komt, denk ik aan de volgende redenen:

  1. Een aantal keren heb ik van jonge moeders gehoord, dat ze de doop van hun eerste kind niet helemaal bewust hebben meegemaakt, omdat ze toen nog ‘netjes’ hun kleine op de tweede of derde zondag lieten dopen. Daarom nemen ze bij een tweede kind liever wat langer de tijd om te herstellen, zodat ze de doop goed mee kunnen beleven.
  2. Soms is de baby te vroeg geboren of moet de moeder echt herstellen van de bevalling. Bij een vroeggeboren baby of als de kleine ziek in de eerste weken ziek wordt is het goed te begrijpen dat de doop een aantal weken opgeschoven wordt. En het lijkt mij ook goed te verdedigen dat je met de doop van je zoon of dochter wacht totdat de moeder weer fit genoeg is om bij de doop aanwezig te zijn.
  3. Een doopdienst is tegenwoordig meer dan vroeger ook een hoogtepunt in de familie. Daar willen vooral de grootouders (en soms zelfs de overgrootouders) graag bij aanwezig zijn. En vaak ook de kersverse ooms en tantes. Dat betekent wel dat er veel agenda’s op elkaar afgestemd moeten worden.
  4. Vaak vinden ouders het ook prettig wanneer de eigen predikant de doop bedient. En omgekeerd is dat, als ik voor mezelf spreek, ook het geval. Ook dan is het wel even goed kijken naar de meest geschikte zondag, omdat de dominee niet altijd in de eigen gemeente voorgaat (of plotseling ziek wordt) en er regelmatig speciale diensten op het rooster staan.
Zo spoedig mogelijk?

In de kerkorde die tot 1 juli 2015 in onze kerken geldig was staat in artikel 56: Aan de kinderen van de gelovigen zal de doop als zegel van Gods verbond zo spoedig mogelijk bediend worden in de openbare eredienst. In de nieuwe kerkorde die vanaf 1 juli 2015 is ingevoerd staat in artikel C39.1: De heilige doop wordt als zegel van Gods verbond bediend aan de pasgeboren kinderen van de gelovigen. ‘Zo spoedig mogelijk’ is dus vervangen door ‘pasgeboren’.

doopvont Jozefkerk AssenMaar hoe snel moet je de doop dan bedienen? In onze gereformeerde traditie van de afgelopen 150 jaar is er twee keer een periode geweest dat veel kerkleden zeiden: zo snel mogelijk is in principe meteen op de eerste zondag na geboorte. De aanhangers van deze gedachte werden de ‘vroegdopers’ genoemd. Rond 1890 werd deze gedachte nogal sterk gepromoot door Abraham Kuyper. En meteen na de Vrijmaking in 1944 waren er ook veel predikanten die erg nadrukkelijk voor de vroegdoop waren.

De reden daarvoor was niet, zoals bij de Rooms-Katholieke kerk, dat de doop de erfzonde wegwast en dat baby’tjes die ongedoopt stierven, niet in de hemel konden komen. Maar in de tijd van Kuyper en bij een aanzienlijke minderheid na de Vrijmaking vond men het erg belangrijk dat je de Drie-Enige God niet liet wachten om zijn teken en zegel op het voorhoofd van je kind te zetten. Als de HERE zulke prachtige beloften aan je kind wil geven, hoe haal je het dan in je hoofd om te zeggen om Hem twee of drie weken of zelfs anderhalve maand te laten wachten? Soms zette de vader deze mening zelfs door terwijl de moeder daar helemaal niet blij mee was. Ik herinner mij uit mijn jeugd een situatie dat de moeder bij de derde zwangerschap zei: ‘Ik hoop maar dat de baby op zondag geboren wordt, dan kan ik er deze keer op de volgende zondag hopelijk wel bij zijn.’

Toch hebben de aanhangers van de vroegdoop nooit de meerderheid gekregen in de Gereformeerde Kerken. En in het Noorden van het land al helemaal niet. Want daar waren de meeste kerken uit de Afscheiding (1834 – Hendrik de Cock) afkomstig en niet uit de Doleantie (1886 – Abraham Kuyper). Hendrik de Cock stond erom bekend, dat hij graag beide doopouders bij de doopvont zag verschijnen.

Van uitstel komt geen afstel

Dat betekent niet, dat wie niet voor de vroegdoop zijn, de kinderdoop onnodig willen uitstellen. Het argument om te wachten met de doop totdat ook de moeder erbij kan zijn, is juist goed te verklaren vanuit de doopvragen. Daarin beloven beide ouders dat ze hun kind gelovig zullen opvoeden. Die taak rust namelijk op de schouders van beide ouders. En in het doopformulier staat ook de zin, dat we in de kerk de doop bedienen ‘tot eer van God, tot versterking van ons geloof en tot opbouw van de gemeente’. Die tweede reden geldt toch zeker ook voor de moeder! Juist als het allemaal niet zo vlotjes gegaan is tijdens de zwangerschap, bij de bevalling of in de weken erna. In een vorige gemeente was dit het argument van een moeder die pas twee maanden na de bevalling weer in staat om in de kerk te komen. Dat kun je toch geen onverantwoord uitstel van de doop noemen? Het was juist een hele blijde en bemoedigende zondag voor deze moeder dat ze na zo’n moeilijke periode van bijna een jaar bij de doopvont stond om haar JA-woord te geven en samen met haar man haar kind ten doop te houden!

Niemand wil God onnodig laten wachten

Doop - eerste belofteHet klopt wel dat de doop in onze kerken de laatste jaren wat wordt uitgesteld. Ook worden er in sommige vrijgemaakt-gereformeerde kerken aparte doopzondagen belegd. Maar voor zover ik weet is dat overal 1x per maand en nergens 2x of 3x per jaar, zoals je in andere kerken nog wel eens ziet. Het komt dus bijna nooit voor dat een baby pas na een aantal maanden gedoopt wordt. In de doopgesprekken (en die doe ik in alle gevallen altijd zelf) merk ik ook bij niemand dat men heel gemakkelijk de doop uitstelt. Men vindt het eerder jammer als het toch wat langer duurt, ook al zijn de redenen daarvoor goed te begrijpen. De periode tussen geboorte en doop blijft dus beperkt. Want God wil iets heel moois geven aan weer een nieuw klein kindje van Hem: zijn eeuwige beloften als Vader, Zoon en Heilige Geest. De doop is daar teken en zegel van. Dat moment is zo waardevol, dat in onze kerken niemand die zondag onnodig uit wil stellen.

Over het goed recht van de kinderdoop schreef ik al eerder een paar blogs:
Sela over de doop
Te vroeg of te laat, maar niet dubbel
Kinderdoop normaal – uitstel soms – herdoop nooit

Bidden voor je kinderen – elke dag (ook als ze groot zijn en eigen wegen gaan)

Bidden 4In Assen-Peelo staan regelmatig jonge ouders aan de doopvont. Elke keer weer zijn dat prachtig diensten. In het Gereformeerd Kerkboek staan drie doopformulieren. In nummer 2 krijgen gelovige ouders de opdracht mee dat zij ‘dagelijks voor hun kinderen behoren te bidden.’ 

Dat geldt niet alleen voor als de kinderen jong zijn en nog thuis. Het geldt ook als de kinderen groot zijn en zelfstandig door het leven gaan. Een voorbeeld daarvan is Job. In de Bijbel kun je lezen, dat Job voor al zijn kinderen blijft bidden, juist ook als ze volwassen geworden zijn. Want voor volwassenen kinderen zijn de risico’s om God kwijt te raken in het leven net zo groot als voor kinderen en jongeren. En als de kinderen de deur uit zijn beseffen de ouders des te meer dat ze zelf geen invloed meer uit kunnen oefenen op de geloofskeuzes van hun kinderen.

Jongeren hoofdenWat dan overblijft is de opdracht die je bij de doop van je kinderen al van de HERE krijgt: blijf dagelijks voor ze bidden! We zeggen wel eens: dat is het enige wat je voor ze kunt doen – bidden. Maar vergeet niet: dat is ook het belangrijkste wat je voor ze kunt doen! Of je kinderen nu meelevend gelovig of juist niet meer gelovig zijn. Job bad voor zijn gelovige kinderen, omdat hij zichzelf kende en wist hoe gemakkelijk je in je hart God vaarwel kan zeggen. Een andere redelijk bekende gelovige, Monica, bad elke dag voor haar zoon Augustinus die echt met God gebroken had. Haar gebed werd tijdens haar leven al verhoord. Dat gebeurt niet altijd. Maar het mag je, als ouders, wel bemoedigen om ermee door te gaan – met het bidden voor je kinderen. Want de vraag is niet of God wel luistert naar wat wij van Hem vragen. De vraag is eerder of jij en ik het wel volhouden om de namen van onze kinderen telkens weer in Gods handen te leggen.

 

 

Afgedwaald

Ook hij is een verbondskind, en hij heeft

daarnaast meer dan hij nodig had gekregen:

verstand, gezondheid, dagelijks zon en regen,

en ouders die hem hebben voorgeleefd

 

hoe zinvol alles wordt als God ons geeft

Zijn liefdevolle zorg op onze wegen,

hoe goed het leven is onder Zijn zegen,

wanneer je dankbaar naar Zijn wetten leeft.

 

En toch is hij de herder kwijtgeraakt.

Hij voelt zich thuis op nieuwgekozen paden

en maakt zelf uit waardoor hij zich laat binden.

 

Wij blijven achter: door God klein gemaakt,

maar blijven voor hem bidden, vastberaden.

Laat hij zich ooit weer door de Herder vinden?

 

 

Harm Sijnstra – Zuidlaren

 

 

KINDERDOOP NORMAAL – UITSTEL SOMS – HERDOOP NOOIT

– over de doop van kinderen  in de eerste driehonderd jaar na Pinksteren –

Er zijn christenen die tegen het dopen van kinderen zijn. Daarom doen ze het op latere leeftijd nog een keer over. Soms heel erg eerlijk (‘de kinderdoop is onbijbels, dus nu laat ik me pas echt dopen’), soms wat omfloerst (‘ik waardeer mijn kinderdoop wel, maar ik laat me nu op geloof dopen’). In beide gevallen wordt vaak gezegd, dat er in het Nieuwe Testament en in de eerste 300 jaar van de christelijke kerk geen kinderen gedoopt werden. De kinderdoop zou pas ingevoerd zijn, toen het christendom tot staatsgodsdienst werd verklaard door keizer Constantijn. Klopt dat? Nee dus.

Het DOPEN van KINDEREN: een PRAKTIJK zonder DOGMA

Strange - kinderen in de vroeg-christelijke kerkIk heb al meer dan 15 jaar een heel mooi boekje in mijn kast staan met als titel ‘Kinderen in de vroeg-christelijke kerk’. Het is geschreven door dr. W.A. Strange en in 1999 verschenen bij Uitgeverij Barnabas.  Ik sla nu even over wat dr. Strange allemaal zegt over  de plek van de kinderen in die tijd. In elk geval wordt duidelijk, dat Jezus de kinderen voor vol aanzag (‘Laat de kinderen bij Me komen, hou ze niet tegen’ – Markus. 10:14). Ook Petrus zegt bij de uitstorting van de Heilige Geest nadrukkelijk, dat Gods belofte van vergeving van zonden en van de Heilige Geest  ook voor de kinderen van de gelovigen geldt (Handelingen 2:39). In de rest van Handelingen kun je lezen, dat  als volwassenen tot geloof komen en toetreden tot de kerk, ze zich laten met heel hun gezin laten dopen. En voor Paulus en Johannes horen de kinderen er helemaal bij in de christelijke gemeente (Efeziërs 6:1-3, Kolossenzen 3:20, 1 Johannes 2:12-14).

Maar betekent dit ook, dat vanaf het eerste begin de kinderen ook gedoopt werden?

Ja, toont dr. Strange overtuigend aan. Kinderen werden in de vroeg-christelijke kerk gewoon op dezelfde manier in de gemeente opgenomen als hun ouders die, zeker in de eerste eeuwen, op volwassen leeftijd tot geloof kwamen en gedoopt werden. “Kinderen waren onlosmakelijk verbonden met het gezin, en daarom was het vanzelfsprekend voor ouders dat bij hun bekering ook de kinderen, samen met hen, de doop zouden ontvangen. De gedachte dat het kind als zelfstandig individu te zijner tijd vrij is zelf te beslissen, is een visie van onze tijd, die echter vreemd is aan de wereld van het Nieuwe Testament. Wij moeten onze opvattingen niet projecteren op het Nieuwe Testament en zijn schrijvers.” (blz. 123/124) Op grond van o.a. Efeziërs en Kolossenzen komt hij tot de conclusie: “Zo  moet een christelijke gemeente van de eerste eeuw er hebben uitgezien. Zij die van buiten kwamen, gingen de gemeente binnen door de poort van de doop. Zij die binnen de gemeenschap geboren werden, gingen binnen door dezelfde poort, want, zegt Efeziërs: ‘er is één Here, één geloof, één doop’.” (Efeziërs 4:5 – blz. 125) Het was dus gebruikelijk in de christelijke kerk van de eerste eeuwen geweest, dat ook de kinderen van de gelovigen gedoopt werden. Het was alleen ‘een praktijk zonder dogma’ en dus kwam er ook kritiek op.

UITSTEL van de DOOP

Toen theologen als Tertullianus en Origines zich later (rond het jaar 200) met de fundering van de doop bezig gingen houden, hadden ze allebei theologisch gezien moeite met de kinderdoop. Beiden vonden, dat je de vergeving van de zonden en het nieuwe leven in geloof zo serieus moest nemen, dat het beter was om als kind van christelijke ouders te wachten met de doop tot je als jongvolwassene steviger in je schoenen stond.  Origines bleef trouw aan de kinderdoop die, schreef hij, ‘een traditie van de kerk’ is. Tertullianus adviseerde ouders om de doop van hun kinderen uit te stellen. Maar, zegt Strange, Tertullianus heeft nergens als argument aangevoerd “dat de kinderdoop iets nieuws was, dat enkele generaties daarvoor in de kerk was ingevoerd.” Voor het afwijzen van de kinderdoop kon Tertullianus “de sterkste troefkaart niet uitspelen: het verwijzen naar het gezag van de apostelen.” (beide citaten op blz. 114) Tertullianus hoorde in 200 na Christus dus tot de vernieuwers in de kerk. En zelfs als vernieuwer wilde Tertullianus de kinderdoop niet afschaffen. “Hij ontkende niet dat jongere en oudere kinderen gedoopt mochten worden. Hij vroeg zich alleen af of het van wijsheid getuigde kinderen bloot te stellen aan het veeleisende leven van gedoopte christenen.” (blz. 117) Omdat Tertullianus een gezaghebbende kerkvader was, heeft zijn standpunt wel wat invloed gehad in de vroeg-christelijke kerk. Het kwam in de 3e en 4e eeuw regelmatig voor dat christenen de doop van hun kinderen uitstelden totdat  die de ‘jaren des onderscheids’ bereikt hadden.  Dat overkwam ook Augustinus, die rond 400 na Christus leefde. Zijn moeder Monica was christen en heeft haar zoon gelovig  opgevoed, maar niet als kind laten dopen. Dat heeft Augustinus altijd betreurd. Hij zegt ergens dat het jammer is dat “zelfs vandaag de dag” christenen hun kinderen niet meteen als baby laten dopen. (blz. 118) De vernieuwers verloren blijkbaar alweer terrein.

Augustinus zelf was de theoloog die de praktijk van ‘één doop tot vergeving van zonden’ theologisch zo heeft uitgelegd, dat voor iedereen duidelijk werd, waarom de christelijke kerk in de eerste eeuwen ook de kinderen van de gelovigen heeft gedoopt.  Dat kon Augustinus doen, zegt Strange, omdat de leer over de kinderdoop “een uitvloeisel was van wat sinds de tijd van het Nieuwe Testament altijd al stilzwijgend is aangenomen.”  (blz. 127) Hoe je het ook wendt of keert, in de vroeg-christelijke kerk was de kinderdoop normaal, kom je ook tendensen tegen om de doop uit te stellen, maar lees je nergens dat wie als kind gedoopt was, nog een keer de doop kon ontvangen.

DOOP in het teken van DISCIPELSCHAP

Dr. Strange trekt in zijn laatste hoofdstuk een aantal lijnen door naar vandaag.

Doop - eerste belofteAllereerst zegt hij, dat volgens hem “de christelijke kerk vanaf  het eerste begin kinderen  gedoopt heeft.” (blz. 140) Maar dat gebeurde nooit uit gewoonte. Dus  mag ook vandaag de dag het dopen van kinderen nooit een geïsoleerd ritueel zijn van ouders die “menen lid te kunnen zijn  van een kerk zonder actief aan het kerkelijk leven deel te nemen.”  Want bij de doop gaat het, bijbels gezien, naast vergeving van zonden ook om het leven in Gods koninkrijk.  “Als de kinderdoop van vandaag een voortzetting wil zijn van de doop in het Nieuwe Testament, dan moet er een nauw verband zijn tussen doop en discipelschap.” (beide citaten op blz. 141)

Verder benadrukt dr. Strange heel sterk, dat de belangrijkste geloofsopvoeding binnen het christelijke gezin plaatsvindt. Want in de Bijbel benadert Jezus de kinderen altijd via de ouders. Dus op dat thema moeten we “blijven hameren (…), namelijk dat ouders ernst moeten maken met hun vitale taak in het voorgaan van hun kinderen in gebed en discipelschap.” (blz. 148)

Toch blijft er ook een belangrijke taak over voor de christelijke gemeente. Daarin heeft Jezus aan kinderen een volwaardige, ja zelfs centrale plaats gegeven. Dus moeten kerken ook vandaag hun best doen met de aanwezigheid van kinderen rekening te houden en aan kinderen een plaats te geven in de diensten.  Dat kan op verschillende manieren, als het maar de bedoeling is om ze niet op een zijspoor te zetten, maar bij de kerkdiensten te betrekken met als motivatie “het brengen van kinderen tot kennis van en liefde voor de Here.”  Zo’n kerk “staat dichter bij de nieuwtestamentische kerk, dan een kerk waarin kinderen niet welkom  zijn, of waar ze geheel  aangewezen zijn op eigen activiteiten.” (beide citaten blz. 140) Want, is de laatste zin van het boek van Strange: “Een kerk die trouw is aan haar Heer, kan die trouw niet beter laten zien dan in haar zorg voor kinderen, die Hij zo intens heeft liefgehad.” (blz. 146)

 

Over de kinderdoop schreef ik nog een paar blogs:
Wanneer laat je je kind dopen?
Sela over de doop
Te vroeg of te laat, maar niet dubbel

VERLAAT DE GEVANGENIS ZONDER BETALEN – over de uitwerking van de doop

Ik moet iets opbiechten. Ik schaam me er wel een beetje voor, want het is eigenlijk niet zo mooi. ‘t Is alweer zo’n 30 jaar geleden. Toen eh … toen ik 18 jaar was. Ja, toen heb ik een tijdje gezeten. Echt waar. In de gevangenis. Ik weet nog heel goed, dat m’n broer en zus allebei tegen me zeiden: ‘Het is je eigen schuld, Ernst, dat je in de gevangenis zit. Wij gaan je niet helpen. Je moet zelf maar weer zien, hoe je eruit komt.’ 

Daar zat ik dan. In de gevangenis. Weet je hoe ik daar terecht gekomen was? Nou, ik was in Groningen, want daar ben ik geboren. In de stad. Op de Grote Markt. En toen kwam ik die politie politie-agent tegen. Die stuurde me direkt naar de gevangenis. Ja, ik moest er meteen naar toe. Want ik had 7 gegooid. Met Monopoly. Vanaf de Grote Markt kom je dan  meteen op ‘Ga direkt naar de gevangenis’. Toen moest ik betalen – 5000 gulden. Anders mocht ik er Monopoly ga direktniet uit. M’n broer en zus Monopoly slechts op bezoekde wilden niet voor me betalen. En ik had geen geld meer. Maar gelukkig had ik nog wel die kaart, je weet wel: ‘Verlaat de gevangenis zonder te betalen.’ Die heb ik meteen ingeleverd. Dus mocht ik de volgende beurt gewoon weer meedoen.

In zijn eerste brief vertelt Petrus iets over de doop. Hij zegt in hoofdstuk 3 vers 21:

Door het water van de doop word je nu gered, want  de doop is een vraag aan God om een zuiver geweten. Hierom kun je vragen dankzij de opstanding van Jezus Christus.

Doop Inée Oosterhof

Petrus vergelijkt hier de doop met het Monoplykaartje ‘Verlaat de gevangenis zonder te betalen.’  Want elke keer als ik zonde doe, ben ik in overtreding. Dan ga ik in tegen de regels van God. Dan stapel ik schuld op bij God. Dan heb ik Hem verdriet gedaan. En daar is de HERE boos over, over al die fouten die ik en iedereen maakt. Over al die zonde. Dus verdient iedereen straf. Straf van God. En die straf, dat is uiteindelijk dat ik dood ga. En naar de hel ga. Dat is, zegt Petrus, de gevangenis waar je terecht komt doordat je aldoor zoveel zonde doet.

Doop Mats de Jong

Als ik daar  goed over nadenk, kan ik daar bang van worden. Want eh … als God echt zo’n strenge straf geeft aan mensen die zondigen, dan zou ik ook wel eens in die gevangenis kunnen komen. Inderdaad. Maar denk dan eens aan het Monopoykaartje ‘Verlaat de gevangenis zonder te betalen’. Zo’n kaartje is er ook bij de HERE God! Jazeker, echt waar! Dat kaartje is mijn doop! Toen ik door mijn gelovige ouders gedoopt werd, zei God tegen mij: ‘Klein kind van mij, Ik haal jou uit de gevangenis van de zonde. Je hoort vanaf nu bij Mij. En je mag voor Mij gaan leven.’ Dat heeft de HERE God bij de doop tegen mij gezegd. En die doop blijf mijn leven lang geldig. Bij Monopoly moet je die Kans- of Algemeen Fonds-kaart weer onderaan de stapel leggen. Maar bij de doop is dat niet zo. Nee, ik mag je doop elke keer weer gebruiken. Elke keer weer, als ik zonde gedaan hebt. Als ik besef: ‘Nu zal God wel boos op me zijn. Nu kom ik vast niet in de hemel, maar als ik zo doorga, kom ik in de hel’ – dan denk ik aan mijn doop. Want toen heeft Jezus, mijn Heer, mij al toegezegd: ‘Ik was al jouw zonden weg. Je bent weer schoon voor God. Ik zorg in eigen Persoon voor, dat God in de hemel al jouw zonden vergeeft. Hier heb je het bewijs: je doop.’

Ja, bij mijn doop heeft Jezus dat echt tegen míj gezegd. En elke keer als ik gelovig denkt aan mijn doop, vergeeft God mijn zonden weer en mag ik bij Hem opnieuw beginnen. Elke keer weer mag ik mijn Vader in de hemel het kaartje van mijn doop laten zien. Dan mag ik de gevangenis meteen weer verlaten, zonder te betalen. Want Jezus mijn Heer heeft al voor mij betaald. Dat is de betekenis van de doop, zegt Petrus. Een gekregen, levenslang geldig. Ik mag altijd een beroep doen op Gods genade. Dankzij Jezus Christus, die voor mij stierf en in mij is opgestaan.

Verlaat de gevangenis - voorkantVerlaat de gevangenis - jpeg achterkant

 

 

 

 

 

Dit verhaal heb ik als kindmoment gehouden bij een preek over 1 Petrus 3:21. Deze preek verschijnt binnenkort op de pagina ‘Preken’ onder ‘NT’.