Het Wilhelmus in de kerk – prima gewoonte of ‘Wel-heel-mis’?

Als het een beetje meezit, zingen we twee weken achter elkaar de bekende twee verzen van het Wilhelmus in de kerk. Op 30 april vanwege Koningsdag. En op 7 mei omdat we op 5 mei de bevrijding van Nederland vieren. We laten daarmee zien dat we als christenen blij zijn met onze zelfstandigheid als Nederland, met onze monarchie als staatsvorm en met de herwonnen vrijheid na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.

In het Nederlands Dagblad wordt de bijna jaarlijkse discussie gevoerd over hoe zinvol de gewoonte is om het Wilhelmus aan het eind van de kerkdienst te laten zingen (als slotzang of meteen na de handdruk – voor sommigen een belangrijk onderscheid, maar voor mij lood om oud ijzer, want het Wilhelmus staat gewoon als Gezang 708 in het Liedboek en mag dus vrijuit in de eredienst gezongen worden).

De argumenten zijn al jaren hetzelfde. De een vindt het taalgebruik echt te ouderwets (‘vrij onverveerd, Hispanje’). De ander vind het een te nationalistisch volkslied dat je niet meer met goed fatsoen kunt zingen nu de Nederlandse kerken zoveel leden die uit andere landen afkomstig zijn kennen. Nummer drie vindt vers 1 teveel op persoonsverheerlijking van de vader des vaderlands gericht, maar zingt vers 6 uit volle borst mee. En soms hoor je ook de opvatting dat je als christen je aardse nationaliteit niet zo moet promoten, omdat we burgers van het hemels koninkrijk zijn.

Al deze argumenten bij elkaar opgeteld laten zien dat een steeds groter deel van de kerkgangers (volgens mij nog lang niet de meerderheid trouwens) moeite met het Wilhelmus. Dus moeten we het als kerk niet meer willen, die verplichte twee coupletten van het Wilhelmus.

Persoonlijk hecht ik veel waarde aan het zingen van het Wilhelmus aan het eind van de kerkdienst. Als je dat 1x (rond 27 april) of 2x (ook nog rond 5 mei) doet, kun je dat onmogelijk een foute vorm van nationalisme noemen. Want waarom zingen we in de kerk het Wilhelmus?

Toen het ND in 2012 dit ook al aan de orde stelde, kwam Johan van Veen op voor het goed recht om dit te doen in zijn blog Tot God wilt u begeven. Hij noemt daarvoor twee redenen die ik volledig deel:  “In de eerste plaats is het zingen van het Wilhelmus een uitdrukking van respect voor de overheid en een publieke erkenning van haar gezag. (…) Vervolgens wordt door het zingen van het Wilhelmus ook de verbondenheid van de kerk met de maatschappij tot uitdrukking gebracht.”

Iets minder lang geleden, toen in 2019 de discussie opnieuw losbrak, reageerde oud-ChristenUnie-leider Gert-Jan Segers op Twitter als volgt: “We maken toch niet alleen deel uit van een geloofsgemeenschap, maar ook van een nationale gemeenschap van mensen met wie historie, taal, rechtsstaat en cultuur delen? Wat is er – zolang het geen nationalisme wordt – mis mee om daar dankbaar uiting aan te geven?”

En vorig jaar nog gaf historicus George Harinck in het Nederlands Dagblad aan, waarom je juist wel prima het Wilhelmus in de kerk kunt zingen: “Ons volkslied geeft de juiste verhouding aan: de natie hoog houden, maar bovenal Gods recht betrachten en dus de tirannie in Europa verdrijven. Er is daarom geen betere plek om het Wilhelmus te zingen dan in de kerk.”

Om er nog even wat dieper op in te gaan: of je nu een hartelijk voorstander van de monarchie bent of diep in je hart liever een republiek hebt – uiteindelijk is iedere staatsvorm door mensen bedacht. Wat dat betreft hou ik het persoonlijk liever bij onze mengvorm van monarchie en democratie. Onze staatsvorm kennen we al eeuwenlang en heeft z’n waarde bewezen. Daardoor heerst  er in ons land een verbondenheid die je in republieken als Frankrijk en Italië niet ziet. En in ons land heb je geen macho-mannetjes als Trump, Poetin of Erdogan die als premier en president zichzelf koning wanen, waardoor ze de tegenstellingen in het land alleen maar vergroten.

Hoe mensen de inrichting van hun staat ook vorm geven, uiteindelijk is de overheid als instantie door God gegeven. Zo staat het bv. in 1 Petrus 2 vers 13-14: Erken omwille van de Heer het gezag van de bestuurders die door de mensen zijn aangesteld: van de keizer, de hoogste autoriteit, en van de gouverneurs, die hij heeft afgevaardigd om misdadigers te straffen en om te belonen wie het goede doen. En dan zegt Petrus erbij, in vers 16: Leef als vrije mensen, en verschuil u niet achter uw vrijheid om u te misdragen, maar handel als dienaren van God. Dat vind ik een mooie opdracht voor ons als christenen in Nederland. We zijn vrij, in Christus én we leven in een vrij land, onder een democratisch gekozen regering en onder een goed functionerend koningshuis. Die dubbele vrijheid  geeft verplichtingen naar alle kanten toe, laat Petrus weten in vers 17: Houd iedereen in ere, heb uw broeders en zusters lief, heb ontzag voor God en eerbiedig de keizer.

Respekt voor de door God gegeven overheid komt ook tot uiting door op de zondag na een publieke nationale feestdag het volkslied te zingen. Wanneer je dat niet wilt omdat we als christenen burgers van een hemels koninkrijk zijn, gaat daar de suggestie van uit dat we ons als christenen moeten losmaken van de aardse werkelijkheid. Vroeger noemde men dat in de milde vorm de twee-rijken-leer van Luther en leidde dat in z’n radicale vorm tot doperse wereldmijding. Terwijl in de Bijbel zowel Jezus onze Heer (Markus 12:17) als Paulus (Romeinen 13:1) als Petrus (zie hierboven) laten weten dat Gods kinderen ook het gezag van de overheid dienen te accepteren en respecteren als een door God gegeven werkelijkheid.

Als christen heb ik dus niet alleen maar Christus als Hoofd in de hemel, want tegelijk plaatst Hij ons met beide benen op de grond van de wereld waarin we leven. Dus is er in mijn ogen niks mis mee om 1x of 2x per jaar ons gebed voor de overheid en onze dank voor de vrijheid waarin we leven, gepaard te laten gaan met het meest christelijke volkslied dat er waarschijnlijk bestaat, zoals zowel uit het bekende vers 6 mag blijken als uit het bijna niet meer gezongen vers 14.

Oorlof, mijn arme schapen, die zijt in grote nood,

uw herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid!

Tot God wilt u begeven! Zijn heilzaam woord neemt aan!

Als vrome christen leven, ’t zal hier haast zijn gedaan!

Weer terug naar de ene beker bij de viering van het Avondmaal?

‘Ik verwacht dat de gezamenlijke beker, die in veel gemeenten tijdens de coronapandemie is vervangen door plastic cupjes, weer zal terugkeren.’ Dat zei Arnold Huijgen, hoogleraar aan de TU Apeldoorn en binnenkort aan de VU Amsterdam in het Nederlands Dagblad van 18 augustus 2022. Hij denkt dat de belangrijke symbolische funktie van de ene beker de reden is dat in veel kerken het drinken uit de gezamenlijke beker terugkomt. ‘Als je niet uit één beker drinkt, mis je toch een belangrijk symbool van het avondmaal. Het is de beker die je doorgeeft en waardoor je de gemeenschap ervaart.’

Ik deel de verwachting van Huijgen niet en denk dat het gebruik van kleine bekertjes een blijvertje is in veel protestantse en gereformeerde kerken waar Avondmaalsgangers vóór de corona-crisis uit één of meer grote bekers dronken.

En ook al heeft het gebruik van het drinken uit één beker (hoewel het er meestal meerdere zijn) voor veel mensen de symbolische waarde die Huijgen er aan hecht, het is nog maar de vraag of je theologisch gezien daar zoveel waarde aan moet hechten, dat het de voorkeur verdient om het zo snel mogelijk weer in te voeren. Kerkhstorische valt daar wel wat tegenin te brengen. De Heidelbergse Catechismus bijvoorbeeld kent het fenomeen ‘doorgeefbeker’ helemaal niet.

Wat zegt de Bijbel?

Het drinken uit de ene beker is volgens mij geen principiële zaak die je rechtstreeks uit de Bijbel kunt afleiden. We weten dat Christus het Avondmaal heeft ingesteld tijdens de Pesach-viering. Daar ging de beker met wijn verschillende keren rond onder de gelovige deelnemers. Maar omdat bij de eerste viering slechts 13 mensen aanwezig waren, zegt het niet zoveel dat er één beker rondging. Tot vóór corona gebruikten bijna alle gereformeerde kerken meerdere grote bekers bij het Avondmaal. Maar in vele evangelische kerken en ook bijna overal in het buitenland drinkt men al decennia lang de wijn die het bloed van Christus symboliseert uit kleine bekertjes. Vaak wacht men tot iedereen een klein bekertje heeft en drinkt dan met z’n allen op hetzelfde moment. Zo brengt men de verbondenheid in het geloof en het feit dat men de eenheid al tot uitdrukking.

Beide vormen zijn naar mijn mening even waardevol en brengen tot uitdrukking dat je als gemeente samen het ene lichaam van Christus vormt en dat je gelovig drinkt van de wijn als teken van Christus’ bloed tot volkomen verzoening van al onze zonden.

Wat zegt de gereformeerde belijdenis?

In artikel 35 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat: “Christus heeft een aards en zichtbaar brood voorgeschreven als sacrament van zijn lichaam en de wijn als het sacrament van zijn bloed. Hiermee verzekert Hij ons ervan: zo zeker als wij het sacrament ontvangen en in onze handen houden en het eten en drinken met onze mond, om ons leven in stand te houden, zo zeker ontvangen wij in onze ziel door het geloof – dat de hand en de mond van onze ziel is – het ware lichaam en het ware bloed van Christus, onze enige Heiland, om ons geestelijke leven in stand te houden.”

In Zondag 28 (vr.+a. 75) van de Heidelbergse Catechismus staat, dat “ik het boord en de wijn, als betrouwbare tekenen van Christus’ lichaam en bloed, uit de hand van de dienaar ontvang en met de mond geniet.”

Deze twee passages uit de gereformeerde belijdenis zeggen niet zoveel over het gebruik van kleine bekertjes. Je kunt uit Zondag 28 hooguit afleiden, dat de gaande viering in Heidelberg gebruikelijk was: iedereen krijgt brood en wijn uitgereikt door de predikant. Hier staat niet de vraag centraal hóe je brood en wijn aanpakt en inneemt, maar dát je het gelovig ontvangt en eet. De gereformeerde belijdenis zegt niets over de praktijk van de Avondmaalsviering en laat dat over aan de christelijke vrijheid.

Wat zegt de gereformeerde traditie?

Sinds de Reformatie heeft de vormgeving van het Avondmaal in de Gereformeerde Kerken altijd behoord tot de ‘middelmatige dingen’ waarin de plaatselijke kerken en de gelovigen elkaar vrij lieten. Dat geldt ook voor de manier waarop het Avondmaal gevierd werd.

Calvijn
Calvijn gaat in zijn Institutie meerdere keren in op de vraag hoe je moet omgaan met middelmatige zaken. Volgens Calvijn moet iedere christen eerst bij zichzelf en vanuit de Bijbel nagaan, waarom hij iets wel of niet doet. Middelmatig is niet hetzelfde als: het maakt niets uit. Middelmatig betekent: je mag elkaar er niet aan binden. Speciaal met het oog op het Avondmaal schrijft Calvijn dan: ‘Wat verder de uiterlijke wijze van handelen betreft: het doet er niet toe of de gelovigen het brood in de hand nemen of niet, of ze het onder elkaar verdelen of dat ieder eet, wat hem gegeven wordt, of ze de beker weer de diaken in de hand geven of aan hun naaste overreiken, of het brood gezuurd is of ongezuurd, of de wijn rood is of wit. Dit zijn middelmatige dingen, die in vrijheid van de kerk gelaten zijn.’ Het gaat er uiteindelijk om, dat ‘de gelovigen in passende orde aan de heilige maaltijd deelnemen, terwijl de dienaren het brood breken en aan het volk uitreiken.’ (Institutie 4.17.43) Behalve het brood reikten de predikanten ook de bekers met wijn uit, maar dat staat er bij Calvijn niet bij. Calvijn kende het gebruik van kleine bekertjes waarschijnlijk niet. Dus kun je ook niet met 100% zekerheid zeggen, hoe hij hierover zou hebben gedacht.

Gereformeerde Synodes

In de gereformeerde kerken was er al bijna meer dan 425 jaar geleden aandacht voor bijzondere voorzorgs­maatregelen bij de avondmaalsviering om besmettingsgevaar bij gevaarlijke ziekten te voorkomen. In 1581 boog de Synode van Middelburg zich over de vraag op welke wijze mensen met lepra (een zeer besmettelijke ziekte) het Avondmaal mee konden vieren. Volgens de synode kon men kiezen voor een aparte hoek in de kerk voor de leprozen alleen. Of ze konden aan de gemeenschappelijke tafel aangaan, maar dan als laatste.

En ruim 100 jaar geleden lag er op de Synode van Leeuwarden 1920 de vraag of er bij de avondmaalsviering ook gebruik gemaakt kan worden van afzonderlijke bekertjes als er sprake is van het lijden aan een ziekte waarvan naar medisch oordeel het besmettelijke karakter vaststaat. De synode antwoordde, dat als er door het gebruik van een gemeenschappelijke beker gevaar van besmetting bestaat, een kerkenraad na ingewonnen advies van de doktoren, alle maatregelen mag nemen die nodig zijn om dat gevaar van besmetting zoveel mogelijk te voorkomen. Die uitspraak werd herhaald door de Synode van Sneek in 1939: het al dan niet gebruiken van afzonderlijke bekertjes bij het gevaar van besmettelijke ziektes wordt aan de kerkenraden overgelaten. Wel adviseert de synode om de eenheid van de Avondmaalsviering met afzonderlijke bekertjes te laten blijken door één schenkbeker of schenkkan te gebruiken.

Zeer besmettelijk

In de uitspraken van hierboven valt me op, dat het om zeer besmettelijke ziekten gaat. En via de ene beker kunnen ernstige en minder ernstige ziektes en kwalen worden doorgegeven.

Hoe levensbedreigend is het corona-virus op dit moment in Nederland?

Sommigen zullen zeggen: het valt, nu er goede vaccins zijn, allemaal wel mee, dus we kunnen met een gerust hart de kleine bekertjes weer vervangen door een aantal grote bekers.

Anderen reageren daarop met: doordat onze kennis op het gebied van hygiëne is toegenomen, weten we nu veel beter dan vroeger welke risico’s we lopen.

Maar, zegt nummer drie: de HERE zal er wel voor zorgen dat je er niks aan overhoudt, dus vertrouw maar op Hem.

Ja, denkt dan nummer vier: maar ik wil die broeders en zusters die na me komen niet aansteken met m´n verkoudheid of koortslip of Pfeiffer of wat dan ook.

En een volgende broeder of zuster, die toch al terughoudend is in lichamelijke contacten vanwege een zwakke gezondheid, overweegt sinds corona om de ene beker maar over te slaan of zelfs helemaal niet naar het Avondmaal te gaan.

Rekening houden met elkaar

In Romeinen 14 schrijft de apostel Paulus hoe je als gemeente om moet gaan met verschil van mening. Je moet elkaar verdragen en aanvaarden als het niet om wezenlijke zaken gaat. Bij het Avondmaal gaat het om het eten van het brood en het drinken van de wijn. De beker zelf speelt daarbij geen rol. Dus mogen we elkaar de christelijke vrijheid gunnen als gemeentes en als christenen om bij het Avondmaal samen uit de ene beker te drinken of allemaal afzonderlijk uit kleine bekertjes. Waar het om gaat is, dat we het Avondmaal vieren tot versterking van ons geloof.

Laten we daarom elkaar aanvaarden, wanneer de één vrijmoedig met zijn broeders en zusters drinkt uit de ene beker, terwijl de ander met een zuiver geweten drinkt uit het ene kleine bekertje. In beide gevallen wil onze Heiland met zijn bloed het geloof in ons versterken.

In de praktijk

Persoonlijk vind ik de symboliek van de ene beker die je aan elkaar doorgeeft erg mooi. Maar belangrijker vind ik dat iedereen het Avondmaal met volle toewijding en dus onbezorgd kan meevieren. Als gemeenteleden vanwege speciale omstandigheden weg blijven of met gemengde gevoelens het Avondmaal vieren, moet een kerkenraad er alles aan doen om die moeiten met betrekking tot de hygiëne en besmettingsgevaar weg te nemen. Daarom lijkt het mij heel verstandig om bij het Avondmaal de wijn uit kleine bekertjes te blijven drinken. De ‘sterken’ zullen op dit punt toch zeker de ‘zwakken’ tegemoet willen komen. We vieren als christenen het Avondmaal toch niet alleen maar voor onszelf, maar met elkaar?

Toegift 1: na Calvijn komt Schilder

In ‘De Reformatie’ van 6 april 1934 neemt K. Schilder het bericht op, dat een groot deel van de Ned. Geref. Kerk te Koffiefontein zich afgescheiden en bij de Geref. kerk gevoegd heeft, omdat in de eerstgenoemde kerk afzonderlijke bekertjes bij het Avondmaal werden ingevoerd. Schilder geeft daar het volgende commentaar op: ‘ Men zal in de nieuwe kerk wel goed blijven preken. En inzake de sacramenten menen, nog beter dan de voormalige broeders, getrouw te blijven aan de instelling van Christus. Er is dus een nieuwe ‘ware kerk’ geboren, indien men meent, dat wat deze heeft genoeg is om ware kerk te heten. Tenzij iemand menen mocht, dat de thans tot in- voering der bekertjes overgegane kerk eo ipso had opgehouden, ware kerk te zijn. maar daar denk ik anders over. Trouwens, over dat andere denk ik ook anders.

Ter verklaring: ‘eo ipso’ betekent ‘door die daad (van invoering van kleine bekertjes) zelf’. Schilder gelooft dus niet, dat je door zo’n besluit ophoudt ware kerk te zijn. En wat hij dan met zijn laatste cryptische zinnetje ‘Trouwens, over dat andere denk ik ook anders’ bedoelt? Volgens mijn interpretatie bedoelt Schilder daarmee, dat hij ook anders denkt over visie, dat je met een grote beker meer trouw blijft aan de instelling van Christus dan wanneer je bij het Avondmaal kleine bekertjes gaat gebruiken. Schilder houdt ons hier dan ook heel beknopt de vraag voor: is de invoering van kleine bekertjes bij het Avondmaal een kerkstrijd waard? Zijn antwoord sluit aan bij de Schrift, belijdenis en kerkgeschiedenis: NEE, maar verdraagt elkaar in liefde (Ef. 4:2)

Toegift 2: Je kunt van alles krijgen, maar het komt vaak niet door de ene beker

Vaak wordt gezegd, dat wanneer je met meer mensen drinkt uit één Avondmaalsbeker, je daar allerlei ziektes en besmettingen van kunt oplopen. Ik verwijs graag naar het artikel THE COMMON CUP AND THE COMMON COLD van de Canadese medicus Dr. Greg Kenyon. Hij is van mening dat de risico’s van het gezamenlijk drinken uit de ene be­ker aan de avondmaalstafel niet ontkend, maar ze­ker ook niet overdreven moeten worden. Dat is volgens hem niet de voornaamste bron van het overdragen van allerlei infecties en ziektes. Als dat wel zo was, “zouden we God op onze knieën uitbundig moeten danken dat Hij ons elke keer weer op bovennatuurlijke wijze spaart voor al de besmettelijke bacteriën en virussen die in of op de rand van de avondmaalsbeker op de loer liggen om ons ernstig ziek te maken.” Tegelijk pleit Kenyon wel voor het gebruik van afzonderlijke bekertjes voor mensen met een evident zwakke gezondheid of extreem lage weerstand.

‘Hoera fluisteren’

Het was eigenlijk een komisch moment tijdens de persconferentie van woensdag 24 juni. Onze minister-president Mark Rutte en minister Hugo de Jonge kondigden versoepelingen aan van de coronamaatregelen. Het maximum aantal bezoekers is losgelaten, mits de anderhalve meter afstand gewaarborgd blijft. Eén van de conclusies: voetbalstadions mogen voor een deel weer gevuld worden met supporters. Maar juichen kan nog niet en spreekkoren zijn verboden. Wat doe je dan als jouw favoriete club scoort? ‘Hoera fluisteren’, was het antwoord. Iedereen voelt wel aan dat dit een lastige opgave is. Hoera is geen fluisterwoord. Je wilt het uitschreeuwen van blijdschap. Maar ja, dat kan nu niet.

Halleluja is ook geen fluisterwoord. We willen graag onze Here God uitbundig prijzen. We willen graag uit volle borst zingen in de kerk. Dat is voor velen van ons één van de redenen om naar de kerk te gaan. Natuurlijk, er is meer. We mogen lezen, luisteren, bidden, vieren, stil zijn. Maar toch, we missen het samen zingen. Dat kunnen we zo goed in Ureterp. Ik vertel vaak met genoegen (en trots) hoe mooi onze gemeente kan zingen. Nu dus even niet. We willen geen verspreiders van een virus zijn.

Koor zingenWat zullen we hier nog meer van zeggen? Je kunt vechten voor meer ruimte voor gemeentezang. Je kunt in het negatieve blijven hangen en met een zuur gezicht praten over de regels. Je kunt ook leren van een bestuurder van een voetbalclub die in een televisieprogramma een andere toon aansloeg. Hij zei (in mijn eigen woorden weergegeven): blijven zeuren over wat niet kan, helpt je niets verder. Wees blij met wat wel kan en maak er dankbaar gebruik van.

Dat lijkt me een mooi advies. We mogen weer naar de kerk. Nog niet allemaal tegelijk, maar toch, het begin is er. We mogen zingen met een klein groepje. De andere kerkgangers kunnen in hun hart meezingen. En als je uit volle borst wilt zingen? Doe dat maar in je tuin of op de fiets als je door een mooi stukje Nederland rijdt. Niemand houdt je tegen en niemand wordt er ziek van. Halleluja fluisteren? Het kan. Maar je mag het ook uitroepen op plekken waar je alle ruimte hebt.

ds. A. Krijgsheld – kerkblad GKV Ureterp (met toestemming hier geplaatst)

Krijgt het begrip ‘doopouder’ een nieuwe dimensie?

Het dopen van kinderen in corona-tijd is een hot issue in de katholieke, protestantse en gereformeerde kerken. Voor volwassendoop bij baptisten en evangelischen, en uiteraard ook in alle andere kerken, zal hetzelfde gelden, maar de discussie gaat vooral over de kinderdoop. Hoe kun je die als voorganger bedienen als je anderhalve meter afstand moet houden?

In de GKV Zeewolde trokken de predikant en de doopouders zich er op het hoogtepunt van de corona-crisis niets van aan. De doopvader en de dominee bogen zich boven de doopvont gewoon naar elkaar toe. Er vanuit gaande dat de gemiddelde doorsnee van een doopvont zo’n 50 centimer is, stonden, stonden ze bijna neus tegen neus tegenover elkaar. Absoluut onverstandig, vonden velen, waaronder ikzelf.

Heel veel kerken zeiden: stel de doop maar uit tot het weer op de gewone manier mag van de overheid. Want de doop is niet noodzakelijk voor kleine kinderen om behouden te worden. Dat is de weg van de minste weerstand. In mijn optiek ondergraaf je daarmee de betekenis van de doop. Net als bij het avondmaal heeft Jezus deze twee sakramenten ingesteld als onderstreping van Gods genadige goedheid en aanwezigheid. Daarvan kun je niet zomaar zeggen, als het niet op de gewone manier kan: ‘Nou, dan stellen we het toch gewoon een half jaartje uit’?  Dat doen we in corona-tijd ook niet met verjaardagen, trouwerijen en moederdag. We bedenken alternatieven om toch zulke bijzondere dagen toch nog enigszins fleur te geven. Als doop en avondmaal door Jezus bedoeld zijn om ons geloofsleven juist in moeilijke tijden op te fleuren, kan uitstel voor onbepaalde tijd nooit de eerste oplossing zijn.

Doopschelp

Museum Catharijneconvent, CC0, via Wikimedia Commons

Dus kwam het moderamen van de PKN met een creatief advies: bedien als predikant de doop met een verlengde arm, namelijk een doopstok met aan het einde een kleine schaal of een schelp. Want, is de redenering, de doop wordt bediend door de predikant, dus die moet zowel de doopformule uitspreken als de handeling uitvoeren. Net als bij het avondmaal horen de woorden en de handeling bij elkaar. Maar het wordt wel een gekwengel met water voor al die ongeoefende voorgangers. Moet je dit wel willen? Ook principieel gezien: is een geldige doop echt afhankelijk van de persoon die hem bedient?

Ja, wel binnen alle kerken met een ambtelijke struktuur. De doop is een teken en zegen van God waardoor je wordt opgenomen in zijn verbond en daarmee lid van de christelijke gemeente.  Die christelijke gemeente heeft voor het bedienen van doop en avondmaal speciale mensen aangewezen, namelijk apostelen en oudsten. In deze kerkelijke traditie wordt de doop bediend en het avondmaal gevierd in het midden van de gemeente. Dat kun en mag je dus niet zelf doen.

Alleen: is het persé noodzakelijk dat de voorganger zowel de woorden uitspreekt als de besprenkeling of de onderdompeling uitvoert? Als één van de eersten pleitte Robert Roth, GKV-predikant in Hengelo, in zijn blog ‘Dopen in coronatijd 1’ voor de optie dat de voorganger de doopformule uitspreekt en één van de daarbij het doopwater over het kind uitgiet. Hij pleit er daarbij voor om dat in een officiële kerkdienst te doen, met een beperkt aantal  aanwezigen, terwijl  de rest van de gemeente de dienst via een livestream op internet meebeleeft. Anderen vinden het zelfs een optie dat de doopouders thuis hun kind ten doop houden in een online-dienst, waarbij de predikant de woorden uitspreekt.

Wat moet je hier nu van vinden? Ik vind het lastig. Voor mijn gevoel horen de doopformule en het doopwater als twee kanten van één medaille bij elkaar. Het voelt voor mij toch een beetje als een loskoppeling wanneer de predikant op anderhalve meter afstand uit zou spreken: ‘Karla Jolien Leeftink, je wordt gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’, terwijl gelijktijdig één van de ouders hun dochter met het doopwater besprenkelt. Het heeft niet mijn voorkeur.

Maar de andere opties vind ik allemaal nog slechter. Het kunstmatige van een doopstok met een schaaltje of een schelp suggereert dat de geldigheid van de doop deels afhangt van degene die de doop bedient. Het is een vorm van hoogliturgisch denken waarbij  onder alle omstandigheden de handeling en de woorden gekoppeld moeten zijn aan het ambt. Een doop op afstand waarbij de dominee in de kerk staat en de doopouders thuis met een kommetje water of een kinderbadje voor zich hun kind besprenkelen of onderdompelen maakt van de doop een familiefeestje, terwijl de doop, net als het avondmaal, toch echt een sakrament van en voor de christelijke gemeente is. En wie zonder na te denken de doop voor onbepaalde tijd wil uitstellen draagt, misschien wel geheel onbewust, bij aan de onderwaardering van de doop. Ik ben nooit voor de vroegdoop geweest, maar je mag de Drie-Enige God ook niet te lang laten wachten als Hij je kind zijn prachtige belofte wil overhandigen.

Dus als het echt niet anders kan, kom ik toch uit bij een doopdienst in de kerk waarbij de predikant keurig op anderhalve meter van de doopvont staat en de doopformule uitspreekt, terwijl de doopouders het water over hun kleine uitgieten. Zo krijgt het woord ‘doopouder’ wel een hele indringende betekenis.

baby commodeHoewel: toen ik deze blog klaar had, zei Karla tegen mij: wat een ingewikkeld gedoe allemaal. Waarom moeten doopouders persé hun kind vasthouden bij de doop? Laat de vader of moeder hun baby op een doopkussen leggen en daarna samen een stap achteruit doen, zodat de dominee de kleine gewoon kan dopen incl. de besprenkeling, desnoods met wegwerphandschoenen aan.

Waarschijnlijk hoeft het trouwens met al die alternatieven helemaal niet zover te komen. Per 1 juni worden de corona-beperkingen versoepeld. Kerken mogen een maand gaan oefenen met maximaal 30 personen. Bij dat oefenen kan ook het dopen horen zoals we dat altijd deden. Want het predikantschap is een contact-beroep. Dus voordat er gedoopt wordt: eerst een gezondheidscheck bij voorganger en doopouders + baby, eerst handenwassen door de predikant, en bij de doop met gestrekte armen de kleine ten doop houden. Dan kan de predikant met gestrekte arm de doop bedienen: precies op anderhalve meter. Zo wordt zichtbaar wat David in Psalm 139 al zong: HEER, U legt uw hand op mij.

Het Wilhelmus op zondag in de kerk (II)

Over het zingen van ons volkslied wordt verschillend gedacht. Wat mij betreft zingen we het Wilhelmus nog heel vaak – ook in de kerk. N.a.v. mijn blog attendeerde mijn Asser PKN-collega Harry Harmsen me op het artikel dat hij in het kerkblad van de Protestantse Gemeente Assen van 3 mei jl. over “Het Wilhelmus in de kerk” had geschreven. Dat geef ik hier graag weer, uiteraard met volledige instemming van de auteur.

Vers 1 en 6, na de zegen

Afgelopen zondag rond Koningsdag en komende zondag Bevrijdingsdag: de dominee zegt dat we na de zegen lied 708: 1 en 6 zingen. En vergeet zij/hij dat, dan herinnert de ouderling haar/hem er wel aan of zet de organist het lied spontaan in.

Wat maakt het eigenlijk uit allemaal. We laten het even uit het verhaal. Dat is het refrein van Wilhelmus, een lied van Claudia de Breij. Daarin vertelt ze over de geschiedenis van Willem van Oranje. Die is niet altijd mooi, maar dat laten we dus maar weg. Kunnen we ons volkslied dan wel in de kerkdienst zingen?

Religieus nationalisme

We zingen het ná de dienst, niet ín de dienst. Een beetje gek? Er pleit zelfs genoeg tegen om het helemaal niet in de kerk te zingen.

De vaderlandse geschiedenis en de heilsgeschiedenis lijken in het lied wel erg vereenzelvigd te worden. ‘God, Nederland en Oranje’, zeg maar. Alsof het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Gods hetzelfde zijn. Een soort religieus nationalisme. Iemand zei: zoals David het koninkrijk Israël ontving, zo zal Willem van Oranje, nu nog zuchtend onder de tiran Alva, eens het ‘koninkrijk der Nederlanden’ ontvangen. Dat is namelijk de suggestie die gedaan wordt in vers 8, qua structuur van het hele lied het kernvers.

Niet zo bijbels

Je kunt je afvragen of het zingen in de kerk van een lied dat zó gericht is op een bepaald land (Nederland) en op een bepaalde tijd (de 17e eeuw) wel spoort met het belijden van de ene katholieke kerk van alle tijden en alle plaatsen: de kerk die geen grenzen kent, niet in ruimte en niet in tijd. Is het Wilhelmus-in-de-kerk niet in strijd met wat voor Paulus essentieel is: dat er in Christus geen onderscheid en grenzen meer zijn. Etniciteit, klasse en geslacht: in Christus is het onderscheid tussen Jood of Griek, slaaf of vrije, man of vrouw niet van belang. (Gal. 3:28)

In de Nederlandse geschiedenis zijn kerken nog wel eens erg de vanzelfsprekende bondgenoot geweest van de staat, en daarbij speelde het Wilhelmus ook altijd een rol. Terwijl de kerk juist profetisch-kritisch zou moeten zijn; bijvoorbeeld op het ‘borealisme’, het anti-Europa-denken, de uitsluiting van andersgelovigen, zoals de moslims, en het onterechte beroep op de zgn. ‘joods-christelijke traditie’.

Het Wilhelmus wordt gezongen bij allerlei sportmanifestaties. Nou kan het prachtig zijn om je middels het volkslied gezamenlijk te scharen achter de sporters uit je land. Maar of ik dat dan ook wil meenemen naar de kerk, met de associatie dat sport tegenwoordig aardig op -een vaak wel erg héidense- religie lijkt…?

Onbegrijpelijke taal

De taal van het lied stamt uit een vervlogen tijd. Nog maar weinig, vooral jongere, mensen snappen wat we zingen. Van duitsen bloed: kun je dat meezingen? Of zou het gaan helpen als het Wilhelmus verplicht op school wordt aangeleerd?

Maar ook ‘n vroom protestlied

Er zijn ook argumenten om het Wilhelmus wél in de kerk te zingen.

Veel kerkgangers hebben positieve gevoelens bij het Wilhelmus. Bijvoorbeeld eenheid en verbondenheid. Rond Koningsdag klinkt er iets in door van dankbaarheid voor ons koningshuis. Rond Bevrijdingsdag -en daarvoor staat het aangegeven in het Liedboek- klinkt er dankbaarheid en respect in door voor al die mensen die hun leven voor onze vrijheid hebben ingezet, en voor dat we in een vrij en democratisch land leven. Is het Wilhelmus ook niet een soort protestlied tegen onvrijheid, onderdrukking, discriminatie, onrecht?

Het is een ‘vroom’ lied (in de goede betekenis: godvruchtig). En vrome liederen zijn goed om in de kerkdienst te zingen. Vers 6, met God als mijn schild en betrouwen, past daarom prima in een kerkdienst. En dat geldt voor meer coupletten, bijvoorbeeld vers 14, over de herder die niet zal slapen maar opkomt voor zijn verstrooide schapen.

René van Loenen -dichter van kerkliederen- pleit ervoor om het Wilhelmus een plaats ín de liturgie te geven. Dus niet na zegen, en ook niet alleen vers 1 en 6; maar in de kerkdienst zelf, en dan verschillende verzen op daarvoor geëigende plaatsen. Zo kun je bij een Profetenlezing over het gezag dat aangeklaagd wordt voor onrecht, vers 1 en 15 zingen; als kyrie zijn de verzen 2, 6, 10 of 14 geschikt.

Niet of wel?

Ik ben niet zo wild van het Wilhelmus. Vanwege de ouderwetse taal. Vanwege de ‘enge’ gevoelens en associaties erbij. Vanwege de ‘gekkigheid’ om vers 1 en 6 na de zegen te zingen. Tegelijk snap ik dat er ook goede gevoelens en associaties bij mogelijk zijn, en dat het Wilhelmus in onze samenleving een belangrijke functie heeft. Mede omdat het Wilhelmus in het Liedboek is opgenomen en daarmee dus een kerklied is, kan het in de kerk worden gezongen. Maar laten we het dan ook ín de kerkdienst doen, adequaat in de liturgie opgenomen, en misschien ook niet alleen maar rond Koningsdag en bevrijdingsdag.”

Tot zover collega Harry Harmsen. Hij attendeerde mij ook op het pleidooi van Leonie Breebaart in het dagblad Trouw van 16 mei jl. om de melodie van het Wilhelmus te behouden, maar de tekst te vervangen.

Het Wilhelmus op zondag in de kerk

Als het een beetje meezit, zingen we twee weken achter elkaar het Wilhelmus in de kerk. Op 29 april vanwege Koningsdag. En op 5 mei omdat we 75 jaar bevrijding vieren. We laten daarmee zien dat we als christenen blij zijn met onze zelfstandigheid als Nederland, met onze monarchie als staatsvorm en met de herwonnen vrijheid na de verschrikkingen van de Tweede Wereloorlog.

Wilhelmus VolksliedIn de afgelopen week werd op Facebook, op Twitter en in de krant een discussie gevoerd over hoe zinvol de gewoonte is om het Wilhelmus aan het eind van de kerkdienst te laten zingen. De een vond het taalgebruik echt te ouderwets (‘vrij onverveerd, Hispanje’). Een ander vond het een te nationalistisch volkslied dat je niet meer met goed fatsoen kunt zingen nu de Nederlandse kerken zoveel leden die uit andere landen afkomstig zijn kennen. En een derde persoon vond dat je met het Wilhelmus de mensen buitensloot die republikein zijn. Tenslotte zei iemand dat je als christen je aardse nationaliteit niet zo moet promoten, omdat we burgers van het hemels koninkrijk zijn. En als je al deze argumenten bij elkaar optelt, heeft een steeds groter deel van de kerkgangers moeite met het Wilhelmus. Dus moeten we het als kerk niet meer willen, die verplichte twee (of drie) coupletten van het Wilhelmus.

Soms laat ik ook mijn stem horen in zo’n digitale discussie. Op Twitter moet dat kort en krachtig. Dus reageerde ik op collega ds. Joost Smit, die de buikpijn van sommige kerkleden wel herkende, vooral vanwege de vele nationaliteiten bij hem in de kerk. Hij stelde voor om i.p.v. het Wilhelmus volgend jaar ‘Samen in de naam van Jezus’ te zingen. Wat betreft het Wilhelmus reageerde ik als volgt:

“Als je 1x (27/04) of 2x (05/05) per jaar in de kerk vers 1 én 6 van Wilhelmus laat zingen, is alles keurig in balans. Dus persoonlijk vind ik het een nondiscussie.  en sluit me helemaal aan bij de meningen van Johan van Veen en Gert-Jan Segers.”

Volgens Johan van Veen zijn er “heel goede redenen om in aansluiting op de kerkdienst het Wilhelmus te zingen.”  Hij verwijst daarbij naar zijn eerder geschreven blog ‘Tot God wilt u begeven’. Die blog begint hij met de prikkelende zin “Je kunt overal een probleem van maken”, maar daarna geeft hij inderdaad een aantal goede argumenten om in de kerk 1x of 2x per jaar het Wilhelmus te zingen.

Gert-Jan Segers reageerde als volgt op de twee van Joost Smit: “We maken toch niet alleen deel uit van een geloofsgemeenschap, maar ook van een nationale gemeenschap van mensen met wie historie, taal, rechtsstaat en cultuur delen? Wat is er – zolang het geen nationalisme wordt – mis mee om daar dankbaar uiting aan te geven?”

Om er toch nog even dieper op in te gaan: of je nu een hartelijk voorstander van de monarchie bent of diep in je hart liever een republiek hebt – uiteindelijk is iedere staatsvorm door mensen bedacht. Wat dat betreft hou ik het persoonlijk liever bij onze mengvorm van monarchie en democratie. Onze staatsvorm kennen we al eeuwenlang en heeft z’n waarde bewezen. Daardoor heerst  er in ons land een verbondenheid die je in republieken als Frankrijk en Italië niet ziet. En in ons land heb je geen macho-mannetjes als  Trump, Putin of Erdogan die als premier en president zichzelf koning wanen, waardoor ze de tegenstellingen in het land alleen maar vergroten.

Hoe mensen de inrichting van hun staat ook vorm geven, uiteindelijk is de overheid als instantie door God gegeven. Zo staat het bv. in 1 Petrus 2 vers 13-14: Erken omwille van de Heer het gezag van de bestuurders die door de mensen zijn aangesteld: van de keizer, de hoogste autoriteit, en van de gouverneurs, die hij heeft afgevaardigd om misdadigers te straffen en om te belonen wie het goede doen. En dan zegt Petrus erbij, in vers 16: Leef als vrije mensen, en verschuil u niet achter uw vrijheid om u te misdragen, maar handel als dienaren van God. Dat vind ik een mooie opdracht voor ons als christenen in Nederland. We zijn vrij, in Christus én we leven in een vrij land, onder een democratisch gekozen regering en onder een goed functionerend koningshuis. Die dubbele vrijheid  geeft verplichtingen naar alle kanten toe, laat Petrus weten in vers 17: Houd iedereen in ere, heb uw broeders en zusters lief, heb ontzag voor God en eerbiedig de keizer.

Wat betreft het idee om in het vervolg in de kerk op (de zondag na) 27 april te danken voor de verjaardag van de koning en (op de zondag na) 5 mei voor de vrijheid die we nu al 75 jaar ontvangen en dan ‘Samen in de naam van Jezus’  te zingen: dat is vind ik zowel een onzinnig als een bedenkelijk idee. Onzinnig,  want dat prachtige lied staat helemaal los van Koningsdag of Bevrijdingsdag. Bedenkelijk, want daarmee wek je de suggestie dat we als christenen ons moeten losmaken van de aardse werkelijkheid. Vroeger noemde men in de milde vorm de twee-rijken-leer van Luther en in z’n radicale vorm doperse wereldmijding. Terwijl in de Bijbel zowel Jezus onze Heer (Markus 12:17) als Paulus (Romeinen 13:1) als Petrus (zie hierboven) laten weten dat Gods kinderen ook het gezag van de overheid dienen te accepteren en respecteren als een door God gegeven werkelijkheid. Als dat zo is, heb ik niet zoveel behoefte aan een zweverig christendom met alleen maar Christus als Hoofd in de hemel. Want tegelijk plaatst Hij ons met beide benen op de grond van de wereld waarin we leven.

Dus is er niks mis mee om 1x of 2x per jaar ons gebed voor de overheid en onze dank voor de vrijheid waarin we leven, gepaard te laten gaan met het meest christelijke volkslied dat er waarschijnlijk bestaat.

Waar zeggen doopouders ‘ja’ op bij de eerste doopvraag in de GKV?

Er is wat rumoer ontstaan over de eerste doopvraag binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Die is in het nieuwe Gereformeerde Kerkboek van 2017 door Deputaten Eredienst eigenmachtig veranderd. In mijn vorige blog (klik hier) ging ik daar al op in.

In deze blog roep ik Deputaten Eredienst op om openlijk te erkennen dat de nieuwe formulering misverstanden oproept en dat het beter is om terug te keren naar de formulering die in 2011 officieel door de landelijke synode van de GKV is vastgesteld.

Die eerste doopvraag luidt binnen de GKV alsvolgt:

Erkent u dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is, en dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Deze tekst is in 2011 door de Generale Synode van Harderwijk definitief vastgesteld en drie jaar later, in 2014, sprak de Generale Synode van Ede uit, dat alle liturgische formulieren “in de tekst die is vastgesteld door de GS Harderwijk 2011 en deze synode” moest worden opgenomen in de nieuwe editie van het Gereformeerd Kerkboek.

Enkele kleine taalkundige aanpassingen

In het najaar van 2017 kwam dat nieuwe Gereformeerde Kerkboek uit. Dat viel samen met de Generale Synode van Meppel. De deputaten die verantwoordelijk waren voor de uitgave van het kerkboek lieten de synode weten  dat ze nog een taalcheck hadden uitgevoerd voordat alles naar de drukker was gestuurd. In hun beleidsrapport vertellen ze wat men zich daarbij moest voorstellen:

Alle formulieren zijn voor definitieve opname in het Gereformeerd Kerkboek nog een keer door deputaten gecheckt op taalfouten, onnodig moeilijke taal of kerkelijk jargon. Dat heeft enkele kleine wijzigingen opgeleverd (vanzelfsprekend zonder de inhoud te veranderen). Drie voorbeelden:

– In het formulier voor bevestiging Predikanten staat o.a. bij hun taak: ‘zij ontmaskeren de vruchteloze praktijken van de duisternis’. Deze woorden komen uit Efeze 5. In een voorgelezen formuliertekst zijn dit echter woorden van een hoge moeilijkheidsgraad. We hebben de tekst daarom veranderd in: ‘Ze ontmaskeren de zonde als een macht die het leven kapotmaakt.’

– Bij de gebeden aan het slot van de formulieren voor bevestiging Predikanten en bevestiging Ouderlingen en Diakenen is een voetnoot opgenomen na de zin: ‘Dan zal hij eens met al uw trouwe dienaren welkom zijn bij het feestmaal van zijn Heer.’ Die voetnoot luidt: ‘Op deze plaats zou voorbede voor de gezinsleden van de predikant toegevoegd kunnen worden.’

– In het formulier voor Openbare Geloofsbelijdenis wordt gevraagd naar ‘de ware en volkomen leer’. Bij een kleine enquête onder belijdeniscatechisanten bleek dat ze massaal vielen over het woord ‘ware’ en dat associeerden met het GKv denken over de ware kerk. We hebben ‘ware’ op grond daarvan veranderd in ‘echte’.

Maar toen het Gereformeerd Kerkboek uitkwam stond het er zo:

Erkent u dat naam zondig en schuldig ter wereld is gekomen en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn, maar dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Afschuiven van verantwoordelijkheid

Het Nederlands Dagblad besteedde op 9 februari uitgebreid aandacht aan de moeiten die er in de vrijgemaakte kerken met deze formulering zijn. Bij een aantal kerken en voorgangers komt ook de officiële formulering te hard over. Daar ga ik nu verder niet op in. Maar volgens het ND vinden insiders dat deze nieuwe formulering “overduidelijk meer het werk is van taalkundigen dan van theologen.” Dat vind ik ook. Het is echt meer dan een ‘kleine wijziging’. Ook vraag ik me oprecht af of ‘blootstaan aan Gods toorn’ nu echt een verbetering is ten opzichte van ‘aan het eeuwig oordeel onderworpen’. Volgens mij is dat minstens net zulke ‘onnodig moeilijke taal of kerkelijk jargon’.

Het valt me daarom tegen dat de voorzitter van Deputaten Eredienst in het ND niet wil ingaan op de kritiek dat de tekst wel degelijk inhoudelijk is aangepast. Hij maakt zich er maar wat van af door te zeggen dat er vanuit de vorige synode geen vragen kwamen toen deputaten meldden dat ze in 2015 in alle formulieren die net in 2011 en 2014 waren vastgesteld ‘enkele kleine wijzigingen’ hadden aangebracht. En het is helemaal flauw om te zeggen: laat de volgende synode er maar over oordelen. Waarom zou dat moeten? Deputaten Eredienst hebben zelf zonder de synode de nieuwe teksten te laten zien gezegd dat het allemaal niet zoveel voorstelde. Nu komt er gefundeerde kritiek, o.a. van de Kamper hoogleraar Erik de Boer, die op Twitter zegt: De doopvragen zijn eeuwenoud en in goed overleg ontstaan. Een grove verandering, zónder overleg ontstaan, moet gewoon teruggedraaid.” En wat doen Deputaten Eredienst? De verantwoordelijkheid voor hun eigenmachtige verandering afschuiven door te zeggen: laat de volgende synode het maar uitzoeken.

Herroep de omstreden doopvraag!

Ik zou het sterker gevonden hebben als men ruiterlijk erkend had: dit is inderdaad geen kleine taalkundige aanpassing. Dus had het niet op deze manier in het nieuwe Gereformeerde Kerkboek terecht moeten komen. En dus roepen wij als Deputaten Eredienst alle kerkenraden en predikanten op om de formulering van de eerste doopvraag zoals die zonder expliciete toestemming van de Generale Synode van Meppel 2017 in het nieuwe kerkboek terecht gekomen is, voorlopig niet te gebruiken en terug te keren tot de formulering die officieel door de Generale Synode van Harderwijk 2011 is vastgesteld en waarvan de Generale Synode van Ede 2014 aangegeven heeft dat die in het nieuwe kerkboek had moeten worden opgenomen.

Wrang is het allemaal wel. Deputaten Eredienst hebben in 2014 en 2017 nadrukkelijk gezegd dat kerken zelf mogen weten op welke manier ze met het onderwijzend deel van de liturgische formulieren omgaan, maar dat de vragen bij  doop en belijdenis en bevestiging en de formules bij brood en wijn niet zomaar door eigen probeersels vervangen mogen worden. Vervolgens zijn ze toch zelf gaan knutselen met die vragen en zitten we nu met een omstreden doopvraag opgescheept in het nieuwe gereformeerd kerkboek.

Daarin staan nog wel een paar dingen die mij opvielen trouwens. Er is best veel taalkundig gewijzigd in de formulieren. Het woordje ‘genade’ is bijna aldoor vervangen door ‘liefdevol’ of iets dergelijks. In het grote Avondmaalsformulier is de passage ‘zoals Hij [God] onder het oude verbond aan de aartsvaders beloofd had’ vervangen door ‘God had dat al beloofd aan Abraham, Isaak en Jakob’. En even verderop is de passage ‘het nieuwe verbond van genade en verzoening’ vervangen door ‘een nieuw verbond met God’. Proef ik hier de invloed van een bepaalde Israel-visie die ons als gereformeerden nu opgedrongen wordt? Verder staat in twee Avondmaalsformulieren niet meer dat Christus aan de rechterhand van de Vader ‘voor ons pleit’, maar ‘voor ons opkomt’ – en dat terwijl in de beide bijbelteksten waar naar verwezen wordt nog steeds ‘pleiten’ staat. Ook staat plotseling toch één van de 51 gezangen die niet in de nieuwe bundel mochten worden opgenomen (Gezang 19 – Zingt en speelt voor de Heer van ganser harte’) er als Psalm 96a in. En het viel mij op dat er in de laatste regel van vers 8 van Psalm 40 een woordje vervangen is. Er staat nu niet meer ‘o toef niet langer, kom!’, maar ‘o wacht niet langer, kom!’. Op zich een verbetering, maar het is een Liedboek-psalm die ook in het nieuwe Liedboek van 2013 nog steeds als laatste regel ‘o toef niet langer, kom!’ kent.

 

Een kind dat gedoopt wordt: te vies om aan te pakken of een parel in Gods hand?

Sinds Pinksteren worden wereldwijd in bijna alle kerkgenootschappen ook de kinderen van de gelovigen gedoopt. Gods beloften zijn immers ook voor hen, zei Petrus al in zijn Pinksterpreek. In Nederland wordt sinds de Reformatie (dus al bijna 500 jaar) aan doopouders een aantal vragen gesteld. Over de eerste doopvraag is binnen de GKV een discussie ontstaan, omdat die sinds 2017 volgens sommigen ingrijpend veranderd is. Een paar GKV-kerken hebben zelfs voor een eigen formulering gekozen en één classis heeft al een verzoek om herziening ingediend bij de volgende landelijke synode.

Doop foto ErnstHet gaat dus om de eerste doopvraag uit het klassieke ‘formulier voor de bediening van de heilige doop aan de kinderen van de gelovigen’, zoals die door de synode van Dordrecht in 1618 is vastgesteld. Die vraag luidde (volgens de versie die van 1933 t/m 1984 in de Gereformeerde Kerken is gebruikt) als volgt:

Bekent gij, hoewel onze kinderen in zonde[n] ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja, aan de verdoemenis zelf onderworpen, dat zij toch in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten zijner gemeente behoren gedoopt te wezen?

In 1984 werd in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) het doopformulier taalkundig een beetje aangepast. Dus luidde de eerste doopvraag t/m 2011 als volgt:

Belijdt u, dat onze kinderen, hoewel zij in zonde ontvangen en geboren en daarom aan allerlei ellende, ja zelfs aan het eeuwige oordeel onderworpen, toch in Christus geheiligd zijn en daarom als leden van zijn gemeente behoren gedoopt te zijn?

In 2011 vond men dat er een grondige hertaling moest komen van het doopformulier. Dat leidde ertoe dat de eerste doopvraag er als volgt uit kwam te zien:

Erkent u dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is, en dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Als je dit zo leest, is er niet zoveel aan de hand. Er staat nog steeds hetzelfde, in een iets moderner jasje. Maar dan gebeurt het. Eind 2017 komt het nieuwe Gereformeerde Kerkboek uit. Daarin staan ook alle formulieren die in 2011 en 2014 officieel zijn vastgesteld. Met het oog daarop hebben de landelijke deputaten in hun rapport aan de Generale Synode van 2017 geschreven: “Alle formulieren zijn voor definitieve opname in het GK nog een keer door deputaten gecheckt op taalfouten, onnodig moeilijke taal of kerkelijk jargon. Dat heeft enkele kleine wijzigingen opgeleverd (vanzelfsprekend zonder de inhoud te veranderen).” In het rapport zelf en later in de Acte, de officiële notulen van de synode, wordt geen enkel voorbeeld gegeven, dus niemand kon checken wat er precies in al die formulieren zou gaan veranderen. Pas na de verschijning van het nieuwe kerkboek kun je gaan vergelijken. En dan blijkt, dat de eerste doopvraag, die officieel door de Generale Synode van 2011 is vastgesteld en waarvan de Generale Synode van 2014 uitsprak, dat die moest worden opgenomen in het nieuwe kerkboek “in de tekst die is vastgesteld door de GS Harderwijk 2011” toch door de deputaten behoorlijk is veranderd. Want nu staat er:

Erkent u dat naam zondig en schuldig ter wereld is gekomen en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn, maar dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

Ik heb het belangrijkste verschil rood gekleurd: “en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is” is vervangen door “en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn”.

Verschillende kerken en verschillende personen vinden dit een groot verschil. De Christelijke Gereformeerde predikant Bert Loonstra schrijft er twee keer over. In zijn eerste artikel ‘Komen onze kinderen schuldig ter wereld?’ (8 maart 2018) ) zegt hij:

“Maar nu lees ik in de GKv-formulieren dat dit individuele kind schuldig ter wereld is gekomen. Die formulering is nog scherper dan de oude. De oude formulering vroeg aandacht voor de verdorven natuur die Gods afkeer oproept, en die zich ook uitstrekt naar dit kind. Vanaf hun vroegste begin zijn ook onze kinderen in de macht van de zonde. Maar nu wordt gesteld dat de kleinste kinderen daarvoor persoonlijk verantwoordelijk zijn. Dat gaat mij te ver.”

Een maand later in ‘Komen onze kinderen schuldig ter wereld? (2)’ (17 april 2018) schrijft hij zelfs:

“Ik ben geneigd deze formulering als een theologische flater te beschouwen.”

Volgens het blad Onderweg (31 maart 2018) zijn er twee kerken die moeite hebben met deze nieuwe formulering. De GKV van Leek en de GKV van Zwolle-Centrum hebben daarom voor een alternatieve eerste doopvraag gekozen:

Jullie kinderen zijn één voor één prachtige en unieke schepsels van God! Maar ze zijn geboren in een wereld waar zonde en gebrokenheid heersen en daar hebben ze zonder het te weten ook deel aan. Zonder Christus zou hun leven geen toekomst hebben. Geloven jullie van harte dat jullie kinderen dankzij het offer van Christus voor God heilig zijn? En geloven jullie dat de doop de manier is waarop zij nu als lid van Christus in zijn gemeente worden ingelijfd?

In een recent nummer van Onderweg (29 januari 2019) valt te lezen dat de classis Amersfoort een voorstel van GKV Amersfoort-De Horsten heeft overgenomen om de eerste doopvraag te herformuleren. Het belangrijkste argument is, dat de uitspraak dat een kleine baby ‘uit zichzelf niets goeds kan doen’ inhoudelijk iets anders is dan wat er eerst stond, nl. dat een kleine baby ‘aan allerlei ellende onderworpen’ is. In dit bericht werd ook weer verwezen naar de alternatieve eerste doopvraag die men in Leek en Zwolle-Centrum aan doopouders stelt.

Daar reageert Reina Wiskerke op in het Nederlands Dagblad van 2 februari 2019 onder de kop ‘Roze wolken’. Ze is blij dat de classis Amersfoort niet wil breken met de gereformeerde traditie, maar aan de komende synode vraagt om de recente verandering van de eerste doopvraag terug te draaien. Tegelijk steigert ze een beetje bij het lezen van alternatieve eerste doopvraag. Want die poetst volgens haar te veel weg dat ook kleine kinderen van nature onder Gods oordeel liggen en dus verloren gaan. Die donkere wolken worden volgens haar vervangen door roze wolken die benadrukken dat alle pasgeboren kinderen ‘prachtige en unieke schepsels van God!’ zijn.

Goed … wat is hier allemaal aan de hand? Volgens mij twee dingen.

1/ Broddelwerk

Deputaten hebben zonder goede verantwoording zitten knutselen aan reeds eerder vastgestelde teksten. Ze hadden de bedoeling om inhoudelijk niets te veranderen. Maar ze hebben zelfs een heel zinnetje aan de eerste vraag toegevoegd! Er stond: jullie kindje is vanwege de zonde ‘aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen.’ Dat is hetzelfde als: jullie kindje ‘staat van nature bloot aan Gods toorn.’ Maar nu komt daar nog bij dat je als ouders moet erkennen: ons kindje ‘kan uit zichzelf niets goeds doen.’ Dat is niet alleen een extra uitspraak, maar zonder nadere motivatie wordt er ook een stukje eenzijdige theologie in de eerste doopvraag binnengesmokkeld. Want als je al zoiets wilt benadrukken, moet je er, net als bij de Zondag 3:8 van de Heidelbergse Catechismus, meteen achteraan zeggen: ‘behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden.’ Of, zoals de Dordtse Leerregels in hoofdstuk 3/4 art. 3 zeggen: ‘’niet in staat ook maar iets voor hun behoud te doen’ (in de oudere tekst van de D.L. staat: ‘onbekwaam tot enig zaligmakend goed’). Terecht constateert ds. Bert Loonstra dat hier sprake is van een “theologische flater”. Dat risico krijg je als deputaten ongecontroleerd gaan schaven aan teksten zonder daar publiek verantwoording over af te leggen en een synode de nieuwe teksten hooguit vlak voor de vergadering ter inzage krijgt.

Ik ben het van harte met de classis Amersfoort eens: deze uitglijder moet zo spoedig mogelijk hersteld worden. Dus plaatselijke kerken: vraag herziening aan via de classis bij de volgende landelijke synode!

2/ Aaibaarheidsfactor

Aan de andere kant kan ik me het gevoel van Reina Wiskerke dat het bij de bediening van de doop in Leek en Zwolle-Centrum allemaal wat te lief toegaat, wel voorstellen. Volgens de predikanten van Leek krijgen doopouders van anderen wel eens de reaktie: “Een God die boos is op een pasgeboren kind? Hoe kun je zoiets geloven?” Daarom begint men in Leek met de positieve insteek dat onze kinderen stuk voor stuk prachtige en unieke schepsels zijn, maar dat ze vanwege de zondige wereld  waarin ze geboren zijn zonder Christus geen toekomst hebben.

Volgens mij is dit óók eenzijdig. Er mag blijkbaar niet meer hardop gesproken worden over zonde en schuld en eeuwig oordeel. Waarom niet? Omdat de doop voor veel mensen vooral een romantisch hoogtepunt moet zijn, zoals Reina Wiskerke suggereert? Ik ben bang dat ze daar wel eens behoorlijk gelijk in zou kunnen hebben. Want je kunt bij de doop wel uitspreken dat elke baby een parel in Gods aan is. Maar als je er niet gelijk openlijk bij zeg dat iedereen in Gods ogen tegelijk ook te vies is om aan te pakken, laat je heel wat van de diepe betekenis van de doop liggen. Dan wordt het inderdaad snel een vertederend familiemoment voor in de kerk.

Bovendien hebben we als kerken uitgesproken dat we qua formulieren heel veel mogen variëren, maar dat de vragen bij doop (en belijdenis en bevestiging) overal dezelfde horen te zijn. Nu heeft in 2017 de landelijk synode in een moment van onoplettendheid toegestaan dat deputaten de passage ‘Dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen isop eigen houtje hebben veranderd in ‘Dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en uit zichzelf niets goeds kan doen, en dat hij van nature blootstaat aan Gods toorn’.

Maar dan kan de oplossing toch niet zijn dat je als plaatselijke kerk opeens het knutselwerk van deputaten over gaat doen? Wees dan zo netjes om a) te streven naar herstel van de gemaakte theologische flater; b) te blijven bij de betere formulering die tot 2017 gangbaar was; c) of doe, als je ook tegen die formulering bezwaar hebt, een voorstel om het anders onder woorden te brengen zonder inhoudelijk de donkere wolken wat rozer te kleuren. Ds. Bert Loonstra heeft een beter alternatief dan Leek en Zwolle-Zuid bedacht hebben. Hij verwijst ernaar in zijn blog zonder die vraag te noemen. Ik heb het bij hem nagevraagd. Dit is de manier waarop hij de eerste doopvraag formuleert:

Erken je dat onze kinderen vanaf hun ontstaan en geboorte deel uitmaken van de mensheid die in zonde ligt en waarop Gods oordeel rust? Maar ben je er tegelijk van overtuigd dat ze door Gods genade bij Christus horen, en dat ze daarom als leden van zijn gemeente gedoopt mogen worden?

Als sommige plaatselijke kerken moeite blijven houden met de formulering van oorspronkelijke eerste doopvraag, zouden ze behalve een verzoek tot herziening ook nog kunnen vragen om de eerste doopvraag in deze trant te herformuleren.

O ja … ik ben wel benieuwd wat kerken als Leek en Zwolle-Zuid doen met het begin van het doopformulier. Dat is binnen de GKV ook behoorlijk gemoderniseerd, maar legt inhoudelijk nog steeds dezelfde accenten.

Ten eerste: wij en onze kinderen zijn in zonde ontvangen en geboren. Daarom rust Gods toorn op ons, zodat wij in het rijk van God niet kunnen komen, of wij moeten opnieuw geboren worden. (Doopformulier GKV tot 2011)

Bij de doop word je in water ondergedompeld of ermee besprenkeld. Zo wordt zichtbaar gemaakt dat je in de ogen van God vuil bent, belast met zonde. Je bent al schuldig als je wordt geboren, al zondig sinds je moeder je ontving. Zo kan God je niet accepteren. Je kunt zijn koninkrijk alleen binnengaan als je opnieuw geboren wordt en een nieuw leven krijgt. (Doopformulier GKV vanaf 2011)

Worden die ook wat weggemoffeld en vervangen door zelf in elkaar geknutselde, meer geruststellend klinkende zinnen zoals: ‘Elk kind is een parel in Gods hand’?

Avondmaal vieren met een formulier uit Oostenrijk

Het Avondmaal is een feestmaal van de gemeente van Jezus Christus. Hij nodigt al Gods kinderen uit om hun geloof te laten versterken door Hem in te nemen als geestelijk voedsel. In veel kerken wordt tijdens de Avondmaalsviering ook stilgestaan bij de diepe betekenis van de dood van onze Heer aan het kruis en bij de beste houding waarmee we we het Avondmaal kunnen vieren. Vaak gebeurt dat door het lezen van één van de Avondmaalsformulieren, al dan niet in een vrije weergave. In het kerkboek van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) staan vijf verschillende formulieren. Toch is er, denk ik, wel behoefte aan nog meer variatie. En wat kun je dan beter doen dan eens bij je gereformeerde zusjes kijken hoe zij het doen?

In Oostenrijk gebruiken onze zusterkerken van de Evangelisch-Reformierte Kirche Westminster Bekenntnisses (de ERKWB) vaak onderstaand formulier.  Ik vind het een mooi formulier, omdat het mij als christen echt toe aanzet, goed na te denken over de vraag waarom ik eigenlijk het Avondmaal wil vieren.

Hier volgt de tekst. Voel je vrij om ‘m als dokument en als PPP  te downloaden en te gebruiken.

Een Oostenrijks Avondmaalsformulier voor Nederlands gebruik

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

We zijn hier bij elkaar gekomen om het Avondmaal te vieren. Onze Heer heeft deze maaltijd ingesteld en aan zijn gemeente opgedragen om Hem op deze manier te gedenken.

Onze Heer, Jezus Christus, verzekert ons, dat Hij aanwezig in de teken van brood en wijn en overtuigt iedereen die in Hem gelooft ervan, dat alle schuld vergeven is.

Zoals het in het Oude Testament beloofd is, heeft de Vader zijn Zoon in de wereld gezonden. Jezus Christus is op dezelfde manier mens geworden zoals wij. Hij heeft geleefd zoals wij, maar zonder te zondigen. Hij is tegenover God volkomen gehoorzaam geweest en heeft zich in alles aan Gods geboden gehouden.

Hij heeft ook Gods toorn op zich genomen, Gods gerechtvaardigde woede die vanwege onze zonden op ons lag. Hij heeft die in onze plaats gedragen, vooral aan het einde van zijn leven. Toen heeft onze Heer Jezus voor ons de Godverlatenheid op zich genomen. Die was zo zwaar, dat Hij aan het kruis uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Hij heeft deze Godverlatenheid op Zich genomen, zodat wij nooit meer door God verlaten zouden worden. Hij heeft door zijn bloed en door zijn dood het Nieuwe Testament, het verbond van genade, rechtsgeldig gemaakt. Daarom kon Hij uitroepen: “Het is volbracht!”

Zijn offer aan het kruis is de enige grond voor onze verlossing.

Want Jezus onze Heer heeft eens en voorgoed voor al onze schuld betaald. Zo staat het geschreven in Romeinen 3 vers 22-25: God schenkt vrijspraak aan allen die in Jezus Christus geloven. En er is geen onderscheid. Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; en iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat Hij ons door Christus Jezus verlost heeft. Hij is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft.

Zijn offer aan het kruis is de enige grond voor onze heiliging.

Want Jezus onze Heer heeft ons met zijn gerechtigheid aangekleed, zodat het geloof in ons werkzaam wordt, het geloof dat de wereld overwint. Zo staat het geschreven in Romeinen 6 vers 11-13: Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God. Laat de zonde dus niet heersen over uw sterfelijk bestaan, geef niet toe aan uw begeerten, maar stel uzelf in dienst van God. Denk aan uzelf als levenden die uit de dood zijn opgestaan en stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid. Ja, schrijft de apostel Paulus even verder in Romeinen 8 vers 5, 6, 9 en 15: U hebt de Geest van Christus ontvangen om Gods kinderen te zijn. Wie zich laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil, want de Geest van God woont in U. En wat de Geest wil brengt leven en vrede.

Zijn offer aan het kruis is de enige grond voor onze gemeente.

Want Jezus onze Heer heeft ons samengevoegd tot leden van zijn lichaam. Zoals wij van het ene brood eten en van dezelfde wijn drinken, zullen we als leden van zijn lichaam ook in hartelijke eenheid en liefde samenleven. Zo staat het geschreven in Efeziërs 4 vers 32: Wees goed voor elkaar en vol medeleven; vergeef elkaar zoals God u in Christus vergeven heeft.

Het Avondmaal brengt ons in Gods heilige aanwezigheid. Daarom eist Hij in zijn Woord van ons, dat we onszelf oprecht toetsen.

Laat iedereen zichzelf daarom de volgende drie vragen stellen:

  1. Heb je oprecht verdriet van je zonden en heb je er van harte berouw over? En heb je vanwege je zonden een hekel aan jezelf?
  2. Vertrouw je ondanks dat toch volledig op Gods belofte, dat Hij je volkomen vergeving van al je zonden toezegt, alleen vanwege het leven en sterven van Christus in jouw plaats?
  3. Is het je oprechte voornemen om met heel je leven God, de Heer, te dienen? En wil je alle onverzoenlijkheid en verbittering afleggen om weer in liefde met je naaste te leven?

Laten iedereen hierover een moment nadenken, in een houding van inkeer, heiligheid en eenheid, want wie zo gezind is, wil God graag weer in genade aannemen en als gast aan de tafel van zijn Zoon ontvangen.

(…)

Zingen

Gebed

Heer, onze God en Vader, van harte danken we U voor het geschenk van het heilig avondmaal en voor de grote liefde die U ons in Christus hebt bewezen. We bidden U om een oprecht geloof bij het eten van uw brood en het drinken van uw wijn. Geef ons daartoe uw heilige Geest.

We prijzen U dat we aan deze tafel de verlossing van ons leven mogen vieren. Dank U voor de eenheid die we met elkaar mogen ervaren in de gemeente. Geef dat we elkaar van harte liefhebben. Dat vragen we U in de naam van Jezus Christus, onze Heer. Amen.

Zingen

Opwekking en uitnodiging

Kijk niet alleen naar brood en wijn. Maar kijk omhoog, naar Jezus Christus, die aan de rechterhand van de Vader in de hemel zit. Neem allemaal blij en eensgezind deel aan de tafel van uw Heer. Dank Hem voor de grote liefde aan ons betoond en bewaar de herinnering aan zijn dood voor eeuwig in uw hart. Zo zult u vervuld worden met liefde voor God en ook anderen tot die liefde bewegen.

Viering

Het brood dat we breken, maakt ons één met het lichaam van Christus. Neem, eet, gedenk en geloof, dat het lichaam van onze Heer Jezus Christus gegeven is om al onze zonden volkomen te verzoenen.

De beker met wijn, waarvoor we God loven en danken, maakt ons één met het bloed van Christus. Neem, drink allen daaruit, gedenk en geloof, dat het kostbare bloed van onze Heer Jezus Christus vergoten is om al onze zonden volkomen te verzoenen.

Zingen / musiceren tijdens de viering

Gebed

Heer, onze God, we danken u hartelijk dat we aan dit avondmaal de dood van Jezus Christus mochten gedenken en belijden. We danken U dat Hij stierf, opdat wij zouden leven. Nu U ons geloof hebt willen versterken door deze viering, vragen we U door Jezus Christus, onze Heer: geef dat we U in heel ons leven oprecht en met vreugde dienen. Daarom bidden we U: volgt het Onze Vader

Zingen

Zegen

Memento Mori – gelovig gedenken als gemeente van Christus Anno Domini 2018

Laatst vroeg iemand mij: ‘Waarom gedenken wij in onze kerk de overledenen op 31 december en niet op de (één-na) laatste zondag van november?’ Mijn antwoord was: ‘Omdat we als gelovigen niet leven bij het kerkelijk jaar, maar bij de christelijke jaartelling. Als kerk van Christus deinen we mee op het ritme van de wereld die Hij in zijn hand houdt.’

Oudjaarsavond of ‘Eeuwigheidszondag’?

cropped-gentianen-drentheIn de gereformeerde kerken bestaat al meer dan 150 jaar de gewoonte om op Oudjaarsavond een kerkdienst te beleggen. Daarin blikken we als gelovigen terug op wat het afgelopen jaar ons gebracht heeft. Alle ingrijpende momenten uit het leven krijgen daarin een plaats. En dus gedenken we in die kerkdienst ook de gemeenteleden en de geliefden van gemeenteleden die het afgelopen jaar zijn overleden. Persoonlijk vind ik zo’n kerkdienst op 31 december een heel natuurlijk moment. Alle belangrijke gebeurtenissen gebeuren op een bepaalde datum en die datum zoveel jaar ‘na de geboorte van Christus’. Maar er is ook een andere ontwikkeling in onze kerken. Namelijk: als je het liturgisch helemaal goed wilt doen, zou je de overledenen moeten gedenken op de laatste zondag van het kerkelijke jaar. Dat is eind november, een week voordat de vier zondagen van advent beginnen. Ik schreef daar al eens een blog over met als titel Oudejaarsdienst 31 december – gelovig terugkijken, gelovig gedenken. In dat artikel haalde ik een collega aan die een aantal jaren geleden in de Gereformeerde Kerkbode van het Noorden een pleidooi voerde voor de invoering van ‘Eeuwigheidszondag’. Hij vroeg zich af: moeten we als kerk de overledenen herdenken in de deining van het wereldlijke jaar of in het ritme van de kerk en in de cadans van de heilsfeiten? Hij koos voor het laatste. In tegenstelling tot mij. Ik zal uitleggen waarom.

Als gelovige leef ik bij de christelijk jaartelling

Ik leef, als ik voor mezelf spreek, als gelovige veel meer bij de christelijke jaartelling dan bij het kerkelijk jaar. Iedereen van ons is in dit leven geboren op die ene, door God bepaalde datum in het jaar 1900- of 2000-zoveel. En de dag waarop de HERE het leven terugneemt koppelen we ook die ene datum uit de christelijke kalender. Dus komt een zondag in november op mij over als een wat onnatuurlijk, geforceerd en kunstmatig moment. Voor mijn gevoel gedenk ik dan de gemeenteleden en geliefden die overleden zijn wél in geloof, maar níet in het ritme van het gewone, dagelijkse leven. Een kerkdienst op Oudjaarsdag vind ik juist een heel natuurlijk, zinvol en kostbaar moment. In mijn beleving laten we aan het eind van het jaar als gelovigen samen Gods licht schijnen over alles wat er in het afgelopen jaar gebeurd is. Op de dag (tegenwoordig zelfs alle vijf dagen na Kerst) dat heel de wereld uitgebreid stilstaat bij weer een jaar voorbij, geven wij als christelijke gemeente daar de meest optimale invulling aan, namelijk met de Bijbel open en de blik vol emotie achterwaarts, vol vertroosting omhoog en vol verwachting vooruit gericht. Geef mij daarom dus maar een kerkdienst op Oudjaarsdag. Echt, 31 december is volgens mij dé meest geschikte avond om onze geliefden in geloof te gedenken. Die gewoonte ken ik al zolang ik mij ervan bewust ben. Eerst nog sober: toen ik als predikant begon werden de namen van overleden gemeenteleden alleen in het gebed genoemd (en dat ging een enkele bejaarde broeder of zuster al te ver: ‘Dat wil ik liever niet, dominee, als ik onverhoopt dit jaar uit de tijd raak.’) . Sinds een aantal jaren met meer aandacht en symboliek. Dus doen we het nu met kaarsen en passende bijbelgedeeltes, liederen en gedichten.

Deining en willekeur

Toen ik dit aan mijn collega liet weten reageerde hij als volgt.

Ik vind je argumentatie voor de Oudejaarsavond als gedenkmoment nogal zwak. Je schrijft : ‘Het ritme van de jaartelling is een scheppingsgegeven’. Ja dat lijkt me nogal logisch. Maar waar begint dat jaar? Dat is arbitrair. Als de kerk daarin wil kiezen voor een eigen cadans naast of misschien zelfs gegenüber de rest van de wereld lijkt me dat zo slecht nog niet. En dan kun je het reguliere jaarwisselingsgebeuren nog steeds kerkelijk zeer goed invullen in een terugkijken met de kalendermatige jaaroverzichten. Maar dan kies je wel stelling op het punt van: de kerk denkt in de deining van wat Christus hier op aarde heeft gedaan. En dan is Advent Nieuwjaar. Ik hoop dat je deze overpeinzing enige kans en stilte wilt geven en ben benieuwd naar je reactie.

We leven nu alweer bijna in 2019. Ik heb er niet permanent over nagedacht, maar toch wel regelmatig. En ik ben nog steeds niet van mening veranderd. Integendeel. Als 1 januari een willekeurig moment is, is de kalender van het kerkelijk jaar dat al helemaal. Die is namelijk gebaseerd op de geboorte van onze Heer. Volgens mij is overtuigend aangetoond dat dat niet op 25 december in de winter plaatsgevonden heeft.  Bovendien, waarom zouden we als kerk een alternatieve jaarcyclus invoeren en ons daarmee naast of zelfs tegenover de wereld gaan opstellen? Ik denk dat het veel beter is om een christelijke invulling te geven aan wat we in de samenleving belangrijke momenten vinden. Je moet als kerk daar zijn, waar de mensen zijn. Dus houden we op 24 december een Kerstnachtdienst en blikken we op 31 december gelovig terug op het afgelopen jaar, met speciale aandacht voor wie in dit jaar des HEREN door Hem uit dit leven zijn weggenomen. Dat is voor mij geen willekeurig moment, maar daarmee deinen we als kerk van Christus mee op het ritme van de wereld die Hij in zijn hand houdt.

Voor wie nog wat meer wil lezen: Eerder schreef ik de blog Oudejaarsdienst: gelovig terugkijken en gelovig gedenken. Verder schreef ik nog twee stukjes. De eerste ging over waarom wij in de Oudjaarsdienst kaarsen aansteken: Kaarsen met oudejaarsavond. In het tweede stuk stond de tekst van de gedichten die we tijdens een Oudejaarsdienst bij het ontsteken van de vier kaarsen hebben voorgelezen: Als het leven soms pijn doet op Oudejaarsavond.