Schepping! Via evolutie of door creationisme?

Het boek ‘Oer’ maakt onder christenen de tongen los over de vraag hoe je de schepping van hemel en aarde precies moet opvatten. Maakte God gebruik van krachten en mogelijkheden die Hij Zelf in zijn schepping gelegd heeft en die zich in de loop van miljoenen jaren ontwikkeld hebben? Of heeft Hij eens, ruim 6000 jaar geleden, gesproken en het was er in zes dagen?

In antwoord op één van de reakties op mijn blog over het boek ‘Oer’ zei ik, dat ik niet alle aannames van de schrijvers deel, maar wel met hen het principieel uitgangspunt deel dat we God op twee manieren kunnen kennen: via zijn schepping -zijn eerste boek- en via de Bijbel – zijn tweede boek-.  En ik voegde daaraan toe: “Met het creationisme daarentegen loop ik volledig vast.”

Iemand vroeg me of ik kon aangeven waar dat ‘vastlopen in het creationisme’ hem dan in zit. Goed, ik zal een poging doen. Maar het is een herhaling van zetten, want in de 10 eerdere blogs die ik al over schepping en evolutie schreef, staat het allemaal ook al.

En ik geef mijn mening maar voor wat het waard is. Ik ben namelijk geen deskundige op het gebied van evolutie, biologie en natuurwetenschappen. Een goede kennis van me schreef: jouw blogs zijn “een beetje te intern-kerkelijk qua perspectief”, dus “iemand van buiten of een studerende jongere kan daar niet zoveel mee.” Dat kan ik me goed voorstellen. Ik neem als theoloog alle informatie in me op en neem dus ook als theoloog een standpunt in.

Wat is dat standpunt dan? Kort en bondig gezegd: de Bijbel is geen wetenschappelijk boek en de wetenschap kan geen uitspraken doen over geloofszaken. Je hebt ze wel allebei nodig om Gods schepping te bestuderen en te begrijpen. Het is daarbij de kunst om beide in de goede verhouding tot elkaar te zien. Want, zoals gereformeerde christenen belijden in art. 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: we kunnen God op twee manieren kennen. Allereerst door de manier waarop God de hele wereld geschapen heeft en nog steeds in stand houdt en regeert. Daarin zie je zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Ten tweede maakt God Zich persoonlijk nog duidelijker en volmaakter bekend via de Bijbel met als bedoeling dat wij Hem eren en zelf gered worden.

Mijn bezwaar tegen het creationisme is, dat het meestal de resultaten van de natuurwetenschap volledig ondergeschikt maakt aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Met als gevolg bv. alle vondsten van menselijke activiteiten in het verleden niet ouder dan 6.000 jaar kunnen zijn, omdat de zondvloed zo’n 4.000 jaar voor Christus heeft plaatsgevonden. En dat het onmogelijk is vóór de zondeval dat leeuwen af en toe eens een antilope scoorden en de zwaluwen op muggenjacht gingen, omdat God zei dat alles zeer goed was. En dat de zondvloed ervoor gezorgd heeft dat alle fossielen, incl. de dinosauriërs, in de diverse aardlagen terecht gekomen zijn.

Ik vind dat een geforceerde manier van omgaan met de resultaten van de natuurwetenschap. Want dat is juist een stuk kennis waarin wij als intelligente schepselen Gods eeuwige kracht en goddelijkheid waarnemen (wanneer we tenminste in Hem geloven). Die uitkomsten moet je m.i. als christen volledig serieus nemen als christen. Anders neem je je Schepper niet serieus.

Lever ik me dan met huid en haar uit aan de resultaten natuurwetenschap? Zeker niet! Want naast dit ‘boek der natuur’ is er ook nog het ‘Boek van behoud’. En wat ik daarin lees over mijn Schepper is net zo waar. Omdat het allebei zijn boeken waarin Hij iets van Zichzelf laat zien, kúnnen ze zelfs niet met elkaar in tegenspraak zijn. Daarom neem ik ze allebei even serieus.

Dat doe ik vanuit mijn vakgebied als theoloog. Daarom deel ik niet alle suggesties van christenen die geloven in een evolutionair scheppingsmodel. Ik denk bv. dat als Jezus in één klap van honderden liters water zomaar wijn kan maken, God Zelf ook in één keer een kant-en-klare wereld in elkaar kan zetten. Dat Hij er zes dagen over doet, is zelfs aan de lange kant, zei Henk Binnendijk eens. Met ingeschapen ouderdom heb ik ook niet zoveel problemen. Met de aanwezigheid van de biologische dood buiten de hof van Eden (die Adam en Eva moesten bewerken én bewaken, staat er) ook niet.

Wat ik niet goed mee kan maken is de hypothese van een groep mensachtigen waarvan twee leden opeens door God worden aangesproken. En de pretentie dat alle leven uit elkaar is ontstaan, daarvoor ontbreken m.i. nog steeds de fysieke bewijzen als het om de overgangsvormen gaat. In mijn optiek is het net zo redelijk om te veronderstellen dat God dezelfde biologische principes op de verschillende soorten van leven heeft toegepast. Dus is de mens biologisch een zoogdier, maar als het gaat om het enorme verschil gaat tussen de mens en de rest als het om morele, kunstzinnige en religieuze eigenschappen gaat, heeft de natuurwetenschap voor deze ‘Cambrische explosie’ nog steeds geen logische verklaring kunnen geven.

Ik wil dus de wetenschap niet ondergeschikt maken aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Want daarvoor is de Bijbel niet bedoeld, zegt onze gereformeerde belijdenis. De Bijbel gaat niet over de oudheid van de aarde. De Bijbel gaat over de eer van God en de redding van de mens door het bloed en de Geest van Jezus Christus.

Ik wil ook de Bijbel niet ondergeschikt maken aan de resultaten van de natuurwetenschap. Die zijn namelijk gebaseerd op zeer aannemelijke hypotheses, ook als het om de oorsprong van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde gaat. Maar natuurwetenschappers, ook de christenen onder hen, rekenen niet met een goddelijk ingrijpen. Dat staat namelijk niet in Boek 1. Ze geloven er wel in, maar dat leiden ze af uit Boek 2. Die twee moet je niet door elkaar halen. Of het ene boek alles laten bepalen ook al lijkt het andere boek iets heel anders te zeggen.

Zowel christenen die het creationisme aanhangen als christenen die zich erg thuis voelen bij het evolutionair theïsme lopen het risiko om teveel waarde te hechten aan maar één bron van informatie. Bij het creationisme is die ene bron (bij hen: de Bijbel) het uitgangspunt van alle onderzoek geworden. Dat is een principiële keus. Het evolutionair theïsme erkent tenminste dat er twee bronnen zijn, ook al leunen sommigen wel heel sterk op één been (bij hen: de natuurwetenschap). Dat is een valkuil.

Juist hierom kan ik met het creationisme niet zo goed uit de voeten. In mijn ogen doet het evolutionair theïsme meer recht aan God als onze Schepper, ook al zie ik in de uitwerking wel de nodige eenzijdigheden, waardoor de bijbelse inbreng wat tekort gedaan wordt. Tenminste, dat vind ik als theoloog.

Wie meer wil lezen kan terecht op mijn vorige blogs hierover.
21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien (een drieluik – 1)
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? (een drieluik – 2)
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? (een drieluik -2)
01/12/2015 En zo werd de mensaap beeld van God?
25/08/2017  Over schepping, evolutie, DNA en het christelijk geloof (recensie Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort)
01/09/2017  Houdt God ons voor de gek?
02/12/2017 Trouwde Kaïn met zijn zus of met een vrouw uit de clan van Adam en Eva?
08/12/2017 Wedden op twee paarden (recensie M.J. Paul, Oorspronkelijk)
28/05/2020 Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie
07/08/2020 Een reis door de tijd – over ‘Oer’

Een reis door de tijd – over ‘Oer’

“Er loopt een optocht door de tijd van de schepping tot de eeuwigheid”, zong cabaratier Paul van Vliet ooit. Tijdens mijn vakantie las ik de boeken ‘Oer’ en ‘Hemels’. ‘Oer’ gaat over de tijd vanaf de schepping tot nu. ‘Hemels’ gaat over iemand die een tijd lang de hemelse eeuwigheid heeft ervaren.

Het boek ‘Oer’ vertelt volgens de ondertiteling “het grote verhaal van nul tot nu”. De auteurs, Gijsbert van den Brink, Cees Dekker en Corien Oranje, willen in dit verhaal het geloof in God zoals Hij Zich in de Bijbel bekend maakt en de huidige wetenschappelijke inzichten als het om de oorsprong en evolutie van ons heelal gaat, combineren. Is hun dat gelukt?

oer boekIk vind van wel. Het is, zoals de achterflap aankondigt, inderdaad “een meeslepende vertelling”. Vanuit de beleving van Proton, één van de deeltjes die tijdens de oerknal ontstaan zijn, wordt duidelijk hoe de Schepper alles uit niets geschapen heeft en tot ontwikkeling laat komen. Niet zomaar, maar omdat Hij een plan heeft: Hij wil een speciale band van liefde en vertrouwen aangaan met één van zijn schepselen. Daar neemt Hij alle tijd voor. In de miljoenen jaren dat de aarde zich ontwikkelt ontstaat er allerlei soort van leven. Als er uiteindelijk mensachtigen op het toneel verschenen zijn, verschijnt de Schepper Zelf aan twee van hen. Hij belooft hen zijn liefde en vraagt hen om Hem te vertrouwen. Dat doet deze groep mensen aanvankelijk ook. Maar hun geluk is van korte duur, want ze drinken uit de verboden bron. Toch gaat de Schepper door met zijn project. Uiteindelijk wordt de Maker van het universum één met zijn schepping om die te kunnen redden. Uit liefde voor de mensen deelt Hij zijn leven met hen. En als Jezus na zijn dood weer opgestaan en terug naar de hemel is gegaan, werkt de Schepper via zijn Adem verder aan zijn reddingsplan voor heel de wereld – tot de dag van vandaag toe.

Dit is in een notendop mijn samenvatting van ‘Oer’. Ik vind het echt goed en integer geschreven. De intenties zijn vooraf heel erg duidelijk: vertel het verhaal van Gods scheppings- en verlossingswerk op een manier die in overeenstemming is met de kennis en het inzicht over diezelfde schepping die we in de afgelopen eeuwen via de wetenschap ook van God ontvangen hebben. De Amerikaanse theoloog Leonard J. Vander Zee (door wie de schrijvers zich hebben laten inspireren volgens blz. 153/154) zei in 2015: als gereformeerd predikant belijd ik met artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat we God op twee manier kunnen kennen, nl. door het prachtige boek van zijn schepping en door de Bijbel als zijn heilig en goddelijk Woord, dus kunnen wetenschap en geloof niet tegenover elkaar staan als christenen de oorsprong van de schepping onderzoeken (in Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? geef ik een uitgebreide samenvatting van Vander Zee). Daarna doet Vander Zee hetzelfde als het boek ‘Oer’, maar dan in 11 minuten: hij geeft een indrukwekkende hervertelling van het scheppingsverhaal met verwerking van de ontdekkingen van de moderne wetenschap (samengevat na te lezen in Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal?).

Omdat ik de insteek van het boek deel, ben ik er enthousiast over. Maar is het ook een geslaagde hervertelling van het scheppingsverhaal? Nou, eigenlijk vind ik dat niet zo belangrijk. Het is maar ‘een’ hervertelling. Daar kun je best wat op afdingen (hieronder zal ik nog een paar dingen noemen), Waar het om gaat is, dat veel christenen die zich qua studie, beroepsmatig of puur uit interesse met de natuurwetenschappen bezighouden, zich vaak in een spagaat bevinden als het om christelijk geloof en wetenschappelijke kennis gaat (lees hierover bv. prof. dr. W. Scott McCullough). Met als risiko, zoals prof. dr. Eep Talstra in een –overigens vrij kritische– recensie van ‘Oer’ schreef: “Kerk en theologie hebben in onze tijd de neiging het debat over geloof en wetenschappelijke kennis te behandelen als een verloren, een overbodige, of als een risicovolle wedstrijd, zodat gelovigen zich terugtrekken op gevoel, beleving, kaarsjes, therapie en spirituele oefeningen.”

Iemand zei tegen mij: boeken als ‘Oer’ maken het voor christenen moeilijk om nog onbevangen te geloven dat God de aarde in zes dagen geschapen heeft, dat Adam door God geboetseerd is en dat Hij Eva uit Adams rib genomen heeft, en dat de zondeval echt heeft plaats gevonden doordat de slang het eerste mensenpaar verleidde van de verboden vrucht te eten. Dat kan inderdaad zo zijn. Maar het is volgens mij geen argument. Want omgekeerd zijn er misschien wel net zoveel christenen die op basis van een overvloed aan wetenschappelijke informatie niet meer uit de voeten kunnen met een letterlijke interpretatie van Genesis 1 t/m 3 en daarom het christelijke geloof helemaal dreigen te verliezen. Het boek ‘Oer’ laat zien dat je als christen jezelf niet in een spagaat hoeft te wringen of schizofreen hoeft te voelen als je geloof en wetenschap probeert te combineren. Tegelijk houdt het boek duidelijk vast aan de bijbelse leer van verlossing en verzoening: “de Schepper zelf zou moeten ingrijpen. De mensen die hij gemaakt had, zelfs de besten onder hen, waren er immers niet toe in staat.” (blz 93) en: “de dood van Jezus [had] ervoor gezorgd dat de mensen zelf niet meer hoefden bij te dragen om bij zijn vader in de gunst te komen. Alles wat ze verkeerd gedaan hadden, wat het ook was – de Schepper rekende het ze niet aan, maar vergaf het ze. Hij keek zelfs naar ze alsof ze Jezus zelf waren en niets verkeerds hadden gedaan.”(blz. 125).

Ik zei al, dat er best wat af te dingen is op de hervertelling van het grote verhaal van nul tot nu in ‘Oer’. Dat zit ‘m voor mij met name vast op één punt. Volgens mij wordt het bijbelse scheppingsverhaal vooral herverteld vanuit het perspectief van de huidige natuurwetenschappelijke stand van zaken. Dat bergt het gevaar  in zich, dat de bijbelhistorische informatie (bewust?) wat wordt weggedrukt en dat de theologische inbreng (bewust?) wordt geminimaliseerd.

Zo vind ik het merkwaardig dat alle aspecten die mensen van dieren onderscheiden (taal, techniek, kunst, geloof in geesten en goden) al voordat God ‘Adam’ en ‘Eva’ (in het boek heten ze anders) aanspreekt, bestaan.  Alsof het beeld-van-God-zijn alleen maar bestaat uit het hebben van een band met God. “Homo divinus. De mens die door de Schepper aangesproken wordt. Dat maakt hem voorgoed tot een ander wezen, enig in zijn soort.” (blz. 59).

Verder worden een aantal bijbelse gegevens wel erg omfloerst weergegeven. De zondeval wordt niet veroorzaakt door de slang, maar door een diskussie van stamleden met ‘Adam’ en ‘Eva’, waarbij niet Eva, maar Adam uiteindelijk over stag gaat. Is dat samen met de opmerking dat de Schepper “expres twee gelijkwaardige varianten” van de mens gemaakt heeft een kleine knieval naar onze overgeëmancipeerde samenleving? Over de slang gezwegen: zowel de duivel als de engelen komen maar mondjesmaat voor. Als Jezus in de woestijn op de proef gesteld wordt, gebeurt dat door een passerende herder met achteraf de suggestie: “Volgens mij was het de tegenstander van de Schepper zelf” en zijn het mensen die Jezus daarna verzorgen met de opmerking erbij: “waren het mensen?” Ook de Hemelvaart van Jezus hangt letterlijk in de mist, terwijl Lukas toch met historische precisie vermeldt, dat Jezus eerst zegenend omhoog steeg, in een wolk werd opgenomen en op dezelfde manier zal terugkomen. Dat zal toch echt niet op een wereldwijde pot-dichte-mist-dag zijn :-). Als daarna de Heilige Geest komt (die ik in het hele verhaal tot aan Pinksteren trouwens gemist hebt), wordt die als ‘Adem’ heel terecht degene genoemd die Jezus heel dichtbij brengt, maar er wordt van Hem niet meer gezegd dan: “het was iemand die nauw met Jezus en zijn vader verbonden scheen te zijn … misschien … een hooggeplaatste engel” (blz. 128). Van mij had dit allemaal wel wat explicieter gemogen. Nu lijkt het toch een beetje alsof de inbreng van Bijbel en wetenschap niet helemaal in balans zijn.

Goed, en dan nu nog een paar spijkers en de slakken. De hoofdpersoon, Proton, is een grappig wezentje. Als er na 10 miljoen jaren bijna niets gebeurd is, moet hij wat meer geduld hebben, maar als Abraham eindelijk een kind krijgt, kan hij de tijd nauwelijks bijhouden omdat de jaren zo snel gaan. En vlak voordat Jezus geboren wordt, ziet hij het plan van de Schepper niet meer zitten, omdat het al 100x misgegaan is met mensen als Abraham en David die Gods plan zouden uitvoeren, terwijl Proton in het begin heel goed snapte dat één op de 10 miljard quarks niet vernietigd werden en dat dat genoeg was voor de Schepper om met zijn project verder te gaan.

Dat er ook één keer een echte kerktaal-zin in staat (“Waar geen wet is, is geen overtreding” – blz. 62) en dat sommige informatie wel heel erg veel christelijke voorkennis verondersteld (Jozua die eerst Hosea heette; Petrus die zonder verdere informatie huilend ‘Ach, Heer, vergeef me. Wat heb ik gedaan ….’ roept; Jezus die aan het kruis vergeleken wordt met een rechter die was vastgebonden, maar zichzelf weer los getrokken had); en dat wel heel vaak het woordje ‘schijnt’ gebruikt wordt als de Proton en de zijnen weer eens aan het filosoferen slaan over de bedoeling van de Schepper) mag de pret van het lezen niet drukken.

Net nadat ik klaar was met het maken van dit leesverslag, zag ik dat Gijsbert van den Brink op de site van het Nederlands Bijbelgenootschap een kort artikel Oer en de Bijbel geschreven heeft. Hij legt daarin uit hoe hij en de twee andere auteurs ook de Bijbel en de theologie volledig recht willen doen.

Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie

Oerknal LJvdZ“Eens, once upon a time, maakte God in korte tijd een kant en klaar heelal en schiep Hij één mensenpaar als zijn evenbeeld. En met het intellect dat God Zelf in onze hersenen gelegd heeft, kunnen we het allemaal narekenen: als God het niet in een krappe week geschapen heeft, zou het ongeveer 13,7 miljard jaar oud zijn. Zo’n machtig God is Hij!”

Met deze zin sloot ik in 2015 een drieluik af die ik begonnen was met de zin: “Waarschijnlijk ben ik een simpele gelovige.”

21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? 

Meewarig

Een paar lezers lieten mij weten dat ik met dat woordje ‘simpel’ me te makkelijk af maak van de bevindingen van noeste wetenschappelijke arbeid en daarmee dus eigenlijk ook de integriteit van duizenden christelijke wetenschappers een beetje in twijfel trek. Ik kan me die reaktie wel een beetje voorstellen. Ik heb die drieluik over de verhouding tussen schepping en evolutie geschreven omdat ik toen de indruk kreeg, dat weldenkende bijbelgetrouwe christenen die niet volledig meegaan in de theïstische-evolutionistische visie van mensen als (om even twee voormannen te noemen) Gijsbert van den Brink en Cees Dekker) wat meewarig worden aangekeken, zelfs als ze nadrukkelijk afstand nemen van het klassiek orthodoxe standpunt van mensen als (om even een andere voorman te noemen) Mart-Jan Paul, die vinden dat de vormgeving van de aarde niet meer dan zo’n 6000 jaar geleden in exact  6 x 24 uur heeft plaatsgevonden.

Dat gevoel van meewarigheid tegenover wie niet volledig meegaat met de gedachte dat “de oerknal dus het daverende startschot was” (Dagblad Trouw 20-05-2020) van Gods plan met de schepping, maar waarbij de hele uitbouw van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde incl. de eerste mens-achtigen volstrekt evolutionair bepaald is, is volgens mij nog steeds aanwezig.

Daar heb ik wat moeite mee. Vanuit natuurwetenschappelijk oogpunt begrijp ik wel dat een christenwetenschapper zo veel mogelijk meegaat in de algemeen aanvaarde opvattingen over het ontstaan van het heelal en onze aarde. Maar die houding wil nog wel eens doorslaan naar de mening dat de wetenschap in elk opzicht het laatste woord heeft als het om de vraag gaat hoe God precies hemel en aarde geschapen heeft (meer hierover in mijn blog ‘Houdt God ons voor de gek?’  van 01-09-2017).

Als dat zo is, moet je wel komen met een verhaal zoals in het schitterend geschreven boek “Oer” van Gijsbert van den Brink, Cees Dekker en Corien Oranje. Die visie is niet nieuw. Die visie is ook niet onbijbels. Maar die visie hoef je niet meteen als dé waarheid te omarmen. Het is in mijn optiek niet meer dan een denkoefening van gelovige medechristenen die maximale input geven aan de huidige stand van de wetenschap als het om het scheppingsverhaal gaat. Aan de andere kant staan (excuus voor het woord) de biblicisten die bij de geringste onenigheid tussen bijbel en wetenschap zich meteen in allerlei bochten wringen om de resultaten van bv. natuurkundige hypotheses en archeologisch onderzoek in de mal van letterlijk bijbellezen te persen (zoals de ongeloofwaardige poging om de tijd tussen zondvloed en Abraham met duizend jaar op te plussen – meer hierover in mijn blog ‘Wedden op twee paarden’ van 08-12-2017)

Een wetenschappelijk scheppingsverhaal …

Al in 2003 hield de Amerikaanse briljante, veelzijdige, christelijke filosoof Peter van Inwagen een lezing over The Problem of Evil (uitgegeven in 2006). Daarin zegt hij dat het Bijbelse verhaal in Genesis over de zondeval van Adam en Eva niet letterlijk zo gebeurd kan zijn, omdat het volgens hem ingaat tegen wat de wetenschap ontdekt heeft over menselijke evolutie en de geschiedenis van het fysieke universum. Maar als christen gelooft hij wel dat Genesis 1 t/m 3 een weergave is van feitelijke gebeurtenissen in de menselijke prehistorie. Volgen Van Inwagen bestuurt God de gang van de evolutie. Op Evolutie aap naar menshet moment dat er een paar honderd primaten op de aarde zijn, laat God hen op wonderbaarlijke wijze ineens doorgroeien tot rationele wezen. Hij geeft hun gaven als taal en abstract denken, maar ook onbaatzuchtige liefde en het daarbij behorende geschenk van de vrije wil. Deze voorouders van ons leefden in een paradijselijke enclave waar ze leefden in volmaakte, harmonieuze liefde en waar ze gevrijwaard waren van ziekte, destructieve natuurlijke gebeurtenissen, veroudering en doodgaan. Deze eerste mensen waren geschapen voor een volmaakte wereld zonder lijden. Maar ze misbruikten het geschenk van de vrije wil en maakten zich los uit hun eenheid met God. Als logisch gevolg van hun opstand overspoelde het natuurlijke kwaad van lijden en dood door de willekeurige krachten van de natuur, dat in de rest van de wereld al aanwezig was, hen nu ook. Daarnaast kreeg de wereld nu voor het eerst te maken met moreel kwaad, omdat de menselijke natuur vanaf dat moment totaal verdorven was door zondige ik-gerichtheid.

… dat je niet klakkeloos hoeft te volgen

Bovenstaande weergave van Van Inwagen staat in het boek ‘Aan Gods hand door pijn en lijden’ van Tim Keller (voor de liefhebbers: op blz. 394-395 en nog een keer op blz. 399-400, merkwaardigerswijs twee keer op verschillende wijze in het Nederlands geciteerd). Maar Keller past ervoor om dit verhaal één op één over te nemen als de meest logische hervertelling van het scheppingsverhaal waar alle christenen in 2020 in zouden moeten geloven. “Van Inwagens verhaal en argumentatie zijn ingenieus, en christenen die in evolutie geloven kunnen met dit verhaal nog steeds de zondeval gebruiken als verklaring voor het bestaan van natuurlijk en moreel kwaad. Maar ook al is het (…) als filosofisch argument heel verdienstelijk, ik geloof niet dat dit verhaal te rijmen is met hoe het in de Bijbel verteld wordt. Als Adam en Eva niet werkelijk hebben bestaan, dan kunnen we niet verklaren waarom alle mensen even zondig zijn, en het klopt evenmin met wat Paulus in Romeinen 5 en in 1 Korintiërs 15 schrijft over Adam als vertegenwoordiger van het gehele menselijke geslacht.” (blz. 395) “Ik geloof dat er in het verleden echt een echtpaar heeft bestaan dat zich van God afkeerde, door wie het natuurlijke en morele kwaad in de wereld is gekomen en van wie alle mensen afstammen. (blz. 399).

Keller verwijst het verhaal van Van Inwagen niet linea recta naar de prullebak. Hij beschouwt het eerder als een interessante denkoefening voor wetenschappelijk en filosofisch ingestelde christenen. “Als je gelooft in een letterlijke Adam en Eva en tegelijk gelooft dat het leven op aarde ontstaan is door evolutie, dan kun je (…) wel iets hebben aan de lijn van het verhaal van Van Inwagen. In dit verhaal adopteert God (of hij creëert uit het niets) Adam en Eva en plaats hen in de paradijselijke enclave, de Hof van Eden. Dit was de wereld waar God de mensen voor geschapen had en ook het soort leven dat gemeengoed geworden was als Adam en Eva God gehoorzaamd hadden. Maar zodra zij in zonde vielen, kregen ze met de omringende wereld te maken en werd aan het natuurlijke kwaad van de wereld het morele kwaad toegevoegd waardoor de wereld een vreselijk oord werd. Dit verhaal [van Van Inwagen]  steunt de Bijbelse grondlijn dat het lijden en het kwaad in de wereld, evenals al het morele kwaad en de dood van mensen, te wijten zijn aan menselijke zonde.” (blz. 399-400)

Een interessante denkoefening. Niet meer en niet minder. De ene christen vindt het redelijk overtuigend. De andere christen houdt het vast een historische Adam en Eva. De een hoeft zich niet meer en de ander zich niet minder te voelen. Of omgekeerd.

Naast de hierboven genoemde blogs schreef ik op 01/12/2015 ook nog En zo werd de mensaap beeld van God?

WEDDEN OP TWEE PAARDEN – schepping en evolutie in een spagaat?

Paul OorspronkelijkVlak voor de zomer van 2017 bracht Gijsbert van den Brink zijn boek En de aarde bracht voort uit. Een paar maand later verscheen het boek Oorspronkelijk van Mart-Jan Paul op de markt. Beide schrijvers gaan in op de vraag of en hoe je de bijbelse gegevens over de schepping en de evolutietheorie met elkaar kunt combineren. Gijsbert van den Brink stelt voortdurend de vraag: stel dat het waar is wat de evolutietheorie allemaal beweert, haalt dat dan het hele bijbelse scheppingsverhaal onderuit? Zijn antwoord is: nee, het scheppingsverhaal en de gangbare evolutietheorie zijn goed met elkaar te verenigen. Mart-Jan Paul komt tot een heel andere conclusie: “de Bijbel is het Woord van God dat gezaghebbend over onze oorsprong spreekt” (blz. 466). Daarom sluit hij zich nadrukkelijk aan bij alle kerkvaders en reformatoren die “het begin van het boek steeds [hebben] opgevat als een betrouwbare weergave van het ontstaan van de wereld en van de gebeurtenissen in het begin van de mensheid” en “meenden dat de aarde hooguit zesduizend jaar geleden geschapen was door Gods bijzondere ingrijpen” (blz. 23). Bovendien is het volgens Mart-Jan Paul zo, dat de zeer verschillende theorieën over evolutie die in de 18e en 19e eeuw opkwamen “in meer of mindere mate samenhangen met verzet tegen het christelijk geloof.” Er is dus vaak ”vaak een samenhang tussen de persoonlijke levensbeschouwing en de voorgestelde theorie. Waar afstand genomen wordt van de Bijbelse beschrijving van het verleden, komen andere voorstellingen op”(blz. 60). Aan het eind van zijn boek leidt dat tot de volgende waarschuwing dat wie als christen op de vraag “of God evolutie als scheppingsmechanisme voor het ontstaan van de soorten gebruikt heeft (…) snel bevestigend antwoordt, weleens een wetenschapsopvatting kan hebben die op den duur op steeds meer punten in conflict komt met de Schrift” (blz. 465).

Onbijbels dualisme bij Van den Brink?

In zijn boek geeft Mart-Jan Paul ook de standpunten weer van christelijke wetenschappers die wel meer ruimte zien om de bijbelse gegevens over het begin van de schepping met de gegevens van de wetenschap te combineren. Eén van hen is Denis Alexander. In grote lijnen sluit Gijsbert van den Brink zich bij zijn opvattingen aan. Beiden mag je rekenen tot de theïstische evolutionisten (hoewel Gijsbert van den Brink zichzelf liever een evolutionistisch theïst noemt, omdat hij gelooft dat God deze wereld in de weg van evolutie geschapen heeft). Over Denis Alexander is het oordeel van Mart-Jan Paul niet mals. In aansluiting bij David Anderson stelt hij: “diens visie is een onbijbels dualisme. Alexander scheidt ‘het boek van de natuur’ van het ‘boek van de Schriftuur’. (…) Voor Alexander lijken de beweringen van de hedendaagse biologische wetenschap vaste waarheden te zijn, ook al wijzigen de details, terwijl de Bijbelteksten over de oorsprong slechte onzekere theologische duidingen opleveren. Ook al zijn voor hem de basale geloofsuitspraken nog steeds waar, zoals dát God geschapen heeft, vrij veel van de historische weergave in Genesis is niet langer houdbaar. (…) In theorie heeft de Bijbel bij hem het hoogste gezag –en dat kan in geloofszaken ook werkelijk zo zijn-, maar in de interpretatie van de eerste hoofdstukken van Genesis zijn het de externe factoren die de uitleg in sterke mate bepalen en ingrijpend veranderen” (blz. 271 / blz 271).

Dat zijn nogal forse uitspraken! Gijsbert van den Brink zou in navolging van Denis Alexander de bijbel langs de lat van de wetenschap en de evolutietheorie leggen. Daarmee zouden zij “een dualisme tussen geestelijk en lichamelijk” aannemen. Dat “blijft het punt” (blz. 271 noot 49). Ik snap deze kritiek wel. In mijn vorige blog ‘Houdt God onze voor de gek?’ gaf ik al aan, dat bij Gijsbert van den Brink de hedendaagse wetenschappelijke inzichten het uitgangspunt vormen. De bijbelse gegevens zijn daar volgens hem gelukkig goed mee te verenigen. Maar de actieve rol van God in het scheppingsproces worden wel heel erg passief geformuleerd. Maar om dat nu meteen ‘onbijbels dualisme’ te noemen, dat gaat me wel wat ver. Vooral omdat het een eigenlijk een heel merkwaardige uitspraak van Mart-Jan Paul is. Want verschillende keren in zijn boek schrijft hij dat de Bijbel niet geschreven is om ons natuurkundige informatie te verschaffen, maar vooral gericht is op het heil van de mensen (blz. 75), zodat we in Genesis geen antwoord krijgen op onze natuurkundige vragen (blz. 180), want “het eigenlijke wonder dat materie en leven tot aanzijn kwamen, wordt niet op natuurkundige wijze verteld, maar zo dat God de lof ontvangt als de Schepper” (blz. 170).

Toch verwerpt Mart-Jan Paul bijna alle wetenschappelijk theorieën over het ontstaan van de aarde omdat hij ondanks bovengenoemde passages vooral absoluut vast wil houden aan de letterlijke historiciteit van Genesis 1-3. Dat vind ik vreemd, want volgens de Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt de schepping ons duidelijk hoe groot Gods eeuwige kracht en goddelijkheid is en maakt Hij Zich in de Bijbel nog duidelijker bekend “namelijk voor zover dat voor ons nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen” (citaat art. 2 NGB). Dus schept Denis Alexander geen vals dilemma als hij stelt dat de Bijbel een theologische boodschap bevat en geen natuurwetenschappelijk leerboek is (blz. 268).

De mal van de letterlijkheid bij Paul

Hoe kan het dat Mart-Jan Paul als het eropaan komt precies het tegenoverstelde doet als hij Denis Alexander en daarmee Gijsbert van den Brink verwijt? Hij wijst namelijk zeer nadrukkelijk alle nieuwe inzichten van de wetenschap af wanneer die niet met de letter van de Bijbel overeenkomen. Voor hem is de tekst van de Bijbel het uitgangspunt voor alle wetenschappelijke arbeid als het om de ouderdom van de aarde en de manier waarop God de wereld geschapen heeft (blz. 239). Dus is de aarde ongeveer 5.550 jaar (Griekse tekst) of 4.000 jaar (Hebreeuwse tekst) voor Christus in zes dagen geschapen (blz. 176, 188, 239). Wanneer christenen toch in een veel oudere aarde geloven, dan “lijkt hun argumentatie vooral ingegeven te zijn door externe factoren –de huidige datering- ; zij voeren weinig exegetische argumenten aan” (blz. 289). Hier merk je, dat Mart-Jan Paul in hetzelfde dualisme vervalt, maar dan omgekeerd: de exegese van de Bijbel heerst over de resultaten van de wetenschap. En dat terwijl beiden én elkaar aanvullen (NGB art. 2) én voor nieuwe inzichten vatbaar horen te zijn.

Hoe kan dit gebeuren? Ik denk dat een diep respect voor het gezag van de Bijbel als het onfeilbare Woord van God daar de oorzaak van is. Dat proef ik uit heel zijn boek. Maar vervolgens wordt de klassieke opvatting over hoe we de Bijbel moeten lezen, namelijk de letterlijk-historische interpretatie, de trechter waar alle resultaten van de moderne wetenschap doorheen moeten. En kunnen ze eenvoudig niet waar zijn als ze er niet doorheen passen. Dat leidt tot wonderlijke opvattingen bij Mart-Jan Paul:

*) De snelle groei van de gewassen en de bomen die op de derde dag ontkiemen en aan het eind van die dag ook al zaad en vruchten voortbrengen, moet je vergelijken met de wonderboom van Jona (blz. 144). Blijkbaar is het geen optie dat de HERE in één keer de fruitbomen in volgroeide vorm geschapen heeft, ook al denken sommige kerkvaders daar anders over (blz. 66) en kon Jezus op de bruiloft van Kana wel in één moment water in heerlijke oude wijn veranderen (blz. 275). Maar de optie van een ‘volwassen schepping’ lijkt bij voorbaat uitgesloten, omdat het de weg opent naar een ingeschapen ouderdom bij de schepping, incl. alle fossielen enzo (blz. 352). Op die manier zou God de mensen bedriegen (blz. 353).

*) Waarschijnlijk waren er geen dorens en distels vóór de zondeval. Want zij vormen, net als het met pijn kinderen krijgen, een signaal dat er echt iets gewijzigd is in de schepping. Als God dit onkruid wel ‘goed’ geschapen heeft, zijn hun eigenschappen waarschijnlijk door de zondeval veranderd (blz. 167). Is dit geen pure speculatie? Alle groene planten waren toch voedsel voor de dieren? Dat bepaalde planten na de zondeval de akkers zullen gaan overwoekeren wil toch niet zeggen dat ze daarvoor geen stekels hadden? Zelfs Augustinus nam aan dat er voor de zondeval dorens, distels en zelfs verscheurende dieren waren (blz. 73, noot 55).

*) “Vanuit de archeologie zijn er sterke aanwijzingen voor het bestaan van culturen in Sumerië [het huidige Irak] en in Egypte, rond 3000 v. Chr. Dit is niet goed te combineren met een zondvloed rond 2400 v. Chr. [volgens de Hebreeuwse tekst]. Volgens de LXX [de Griekse tekst van het Oude Testament] vond de zondvloed echter rond 3300 v. Chr plaats en dat past beter (blz. 188).” Het is niet alleen merkwaardig dat Mart-Jan Paul opeens de door bijbelgetrouwe theologen zeer betrouwbaar geachte Hebreeuwse Masoretentekst opeens inwisselt voor de Griekse Septuagint-vertaling die doorgaans als veel onbetrouwbaarder beschouwd wordt. Maar stel dat de Griekse tekst gelijk heeft. Dan zouden er dus binnen 300 jaar na de zondvloed twee hoogstaande culturen die een paar duizend kilometer van elkaar verwijderd liggen zijn ontstaan, terwijl er duizenden kilometers ten oosten van Irak in die tijd ook al een Chinese cultuur bestond. Terwijl er vanwege de zondvloed een geweldige braindrain heeft plaatsgevonden waardoor alle complexe technieken opnieuw moesten worden uitgevonden. Ook wiskundig gezien lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat de mensheid zich in zulke aantallen vermenigvuldigde, dat er binnen 300 jaar over grote afstanden drie afzonderlijke hoogstaande culturen ontstaan zijn. En dan heb ik het er nog niet eens over dat de culturele samenlevingen in Egypte en China pas zijn ontstaan na de torenbouw van Babel, die volgens Gen. 10:25 in de tijd van Peleg plaatsvond.  Als je de LXX aanhoudt, is Peleg 400 jaar na de zondvloed geboren is. Alleen daarom al is het al te strakke tijdspad van Mart-Jan Paul ongeloofwaardig.

Een weinig oorspronkelijk boek

Mijn conclusie is dan ook, dat Mart-Jan Paul de gegevens van de wetenschap niet serieus neemt in zijn overwegingen bij schepping en evolutie. Hij stelt soms wel terechte vragen (hoofdstuk 4 over het vermeende wereldbeeld van de oud-oosterse culturen is het beste deel van zijn boek), maar komt zelf niet verder dan een halsstarrig vasthouden aan de letterlijkheid van de Bijbel als het om nieuwe feiten en theorieën m.b.t de ouderdom van de aarde gaat. Daarbij doet hij vaak een beroep op de oude kerkvaders, terwijl die, voor zover ik kan inschatten, op een ander front tegen griekse filosofen en gnostische religies streden (zoals Henk Bakker en Stefan Paas in 2009 al tegenover o.a. Mart-Jan Paul aantoonden in hun opstel De kerkvaders over Genesis). En hij wijst voortdurend op de niet-christelijke en vaak zelfs vijandige levensbeschouwingen van de wetenschappers die de evolutietheorie in het begin hebben uitgedragen. Dat lijkt mij een zwaktebod, want de technieken die de zeer goddeloze nakomelingen van Kaïn uitgevonden hebben, worden volgens Mart-Jan Paul gebruikt om de ark te bouwen (blz. 174).

Gijsbert van den Brink vertelde dat iemand eerst zijn boek gelezen had en er behoorlijk van onder de indruk was geraakt. Zou het allemaal toch anders zijn dan er letterlijk in de Bijbel staat? Daarna las hij het boek van Mart-Jan Paul. Daardoor kwam hij tot de conclusie dat de evolutietheorie niet bewezen is en dat de Bijbel gelukkig toch echt gelijk heeft. Ik vind dat het teleurstellende effect van dit boek. Het geeft aan de ene kant veel mensen een gevoel van schijnveiligheid en aan de andere kant brengt het mensen in een spagaat. Dan vind ik de benadering van Gijsbert van den Brink beter, ook al deel ik lang niet al zijn afwegingen en heb tegen een paar ervan echt serieuze bedenkingen. Maar hij staat wel in de lijn van de gereformeerde belijdenis die ‘natuur en genade’ niet van elkaar wil scheiden en de kennis vanuit de schepping niet tegenover de kennis vanuit de Bijbel stelt. Daarmee bepaalt de wetenschap niet de uitleg van de Bijbel, maar vullen die twee elkaar juist aan (zie dit artikel van Gijsbert van den Brink), zoals God Zelf ook in Psalm 19 laat weten.

 

Trouwde Kaïn met zijn zus of met een vrouw uit de clan van Adam en Eva?

Gijsbert van den Brink schreef het boek En de aarde bracht voort. Daarin doet hij een poging om het orthodox-christelijk geloof en de gangbare evolutietheorie te laten samengaan. In hoofdstuk 7.5 van zijn boek behandelt Van den Brink het onderwerp De zondeval in een evolutionaire context (blz. 235-242). Hij is van mening dat de mensheid niet van één echtpaar kan afstammen, maar moet zijn voortkomen uit één relatief kleine populatie van zo’n 10.000-12.500 individuen in Afrika zo’n 200.000 jaar geleden, die samen de homo sapiens vormden. Pas veel later, ongeveer 45.000 jaar geleden, vindt er een plotselinge explosieve toename plaats van menselijke creativiteit en van religieus bewustzijn plaats. Het is niet vreemd of strijdig met de Bijbel, aldus Van den Brink, om te veronderstellen dat deze ‘culturele oerknal’ (blz. 236) ontstaan is doordat “God één van de vele geëvolueerde hominiden verkoos, deze de cognitieve sprong naar het echte mens-zijn liet maken en [hem] met zijn beeld toerustte” (blz. 238), waardoor hij een hoog genoeg ontwikkeld bewustzijnsniveau verkreeg om besef te hebben van transcedentie, van het bestaan van God en van wat goed en kwaad is. Daarbij staan Adam en Eva voor de eerste groep mensen die door hun Schepper persoonlijk werden aangesproken. Dat past bij het beeld dat bv. Paulus geeft van Adam en Eva als verbondshoofden en representanten van de mensheid. Dat geldt niet alleen voor hun nakomelingen, maar ook voor hun tijdgenoten, aldus Van den Brink.

In zijn samenvattende slothoofdstuk 10 Terugblik en vooruitblik brengt Van den Brink het op blz. 330 als volgt onder woorden: we moeten Adam en Eva “niet beschouwen als de enige toenmalige mensen. Ze kunnen beter gezien worden als de leiders -of vanuit theologisch perspectief: de verbondshoofden- van de eerste groep mensen die, vermoedelijk door een exponentiële verruiming van hun bewustzijn (een ‘cognitieve explosie’), de mogelijkheid ontving om een bewuste relatie met God aan te gaan.”

In noot 87 op blz. 237 schrijft Van de Brink vervolgens: “Natuurlijk strookt dit ook met vermeldingen uit Gen. 2-4 waaruit blijkt dat er meer mensen bestonden dan alleen Adam en Eva, zoals Kaïns vrouw (Gen. 4:17) en allen voor wie Kaïn bang was (Gen. 4:14), plus degenen voor wie hij een stad bouwde (Gen. 4:17).”

De suggestie dat deze bijbelse gegevens aanvullend bewijs zouden kunnen zijn voor de bewering dat Adam en Eva het aanspreekpunt waren voor een groep hominiden die God heeft uitgekozen om mens te worden naar zijn beeld, zijn naar mijn mening nogal zwak. Genesis 1-3 gaat er namelijk van uit, dat Adam en Eva als mensenpaar geschapen zijn. Pas na de zondeval in Genesis 3 krijgen Adam en Eva kinderen. Dat alle mensen op deze wereld uit dit echtpaar voortgekomen zijn, is vanuit vier gezichtspunten aannemelijk te maken.

1/ De biologie

Vanuit de biologie, en dan met name de biogeografie is aangetoond dat uit twee exemplaren die door omstandigheden geïsoleerd geraakt zijn, een complete levensvatbare populatie met uiteindelijk genoeg genetische variatie kan ontstaan, zodat het bezwaar van inteelt ondervangen wordt. In zijn boek Het lied van de dodo (Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1998) geeft David Quammen hiervan enkele voorbeelden.

Zowel de schepping van één mensenpaar als het feit dat Kaïn na de moord op zijn broer Abel samen met één van zijn zussen gevlucht is en zich elders heeft gevestigd, is dus een even aannemelijke mogelijkheid.

2/ De archeologie

Vanuit de archeologie en ook vanuit de taalwetenschap is aangetoond dat de term ‘stad’ niet in de eerste plaats duidt op een plek waar duizenden mensen tegelijk wonen, maar eerder op een vaste, omheinde, min of meer veilige plaats waar een aantal mensen zich blijvend gevestigd hebben. Dit in tegenstelling tot een dorp, zoals bv. uit Leviticus 25:31 duidelijk wordt. In zijn boek De Israëlitische stad (Uitgeverij Kok, Kampen, 1984) geeft C.H.J. de Geus aan, dat er in het Midden-Oosten in de vier millennia voor de christelijke jaartelling vooral sprake was van ‘kleinschalig urbanisme’ en dat ook agrarische nederzettingen met een wachttoren aangeduid werden als een stad (vgl. 2 Kon. 17:9) – zie ook R. De Vaux, Hoe het oude Israel leefde II, Uitgeverij J.J. Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 1961).

3/ De theologie

Vanuit de theologie kan ook nog worden aangedragen dat de toezegging van onsterfelijkheid die God aan de niet-gevallen mensheid heeft gedaan, ook voor de lichamelijke, natuurlijke dood gold. Pas wanneer de mens zou zondigen door van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten, zou hij op die dag ‘voorzeker’ (NV’51) / ‘onherroepelijk’ (NBV) sterven (Gen. 2:17). Toch gebeurde dat niet en werden de eerste generaties mensen ongeveer 10x zou oud als tegenwoordig. Dat kan uitgelegd worden als een stuk genade van God, die als gevolg van de ongehoorzaamheid van de eerste mensen niet meteen zijn hele schepping laat vallen, en dus ook niet Adam en Eva niet meteen dood neer laat vallen. Hetzelfde geldt voor het feit dat Kaïn met zijn zus kon trouwen: de genetische degeneratie, waardoor er verhoogde risico’s op inteelt ontstaan, en die er mede de oorzaak van is dat een huwelijk tussen nabije bloedverwanten als on-etisch beschouwd wordt, was toen nog niet van toepassing. Peter Scheele schreef hierover het volgende boek: Degeneratie – het einde van de evolutietheorie, Uitgever Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1997.

4/ De wiskunde

Tenslotte kan vanuit de wiskunde aangetoond worden dat een populatie zich binnen een korte periode explosief kan vermenigvuldigen. Volgens een betrouwbare berekening kom je dan tot de volgende aantallen:

In het jaar 130 na de zondeval 340 mensen (Kaïn slaat Abel dood – Gen. 4:8 i.c.m. Gen. 4:25)

In het jaar 250 jaar na de zondeval 27.023 mensen (‘In die tijd begon men de naam van de HERE aan te roepen’ – Gen. 4:26)

In het jaar 500 jaar na de zondeval 246.459.607 (korte tijd voor de geboorte van Henoch)

Daarbij ga ik uit van de volgende parameters:

  • 30 jaar = eerste kind (zie Gen. 11:14,18,22)
  • gemiddeld aantal kinderen = 30 per vrouw
  • gemiddeld 50% jongen/ 50% meisje
  • interval: één kind per vijf jaar (ervan uitgaande dat een vrouw weer vruchtbaar was nadat het kind van de borst af was – Gen. 21:8)
  • geen ingewikkelde complicaties meenemen zoals tweelingen / één man + twee vrouwen zoals Lamech / vroegtijdig overlijden of heengaan zoals Abel of Henoch (1 kind per 5 jaar is een ruime marge)
  • kruiselings in de stamboom kunnen een man en vrouw ook kinderen krijgen (vroege 4e generatie-man trouwt met late 3e generatie-vrouw)
  • gemiddelde leeftijd in de generaties tot de zondvloed 900, dus tot 500 jaar na de zondeval is het aantal sterfgevallen niet noemenswaardig van invloed

Samenvattend: Gijsbert van den Brink kan zich voorstellen dat Adam en Eva de stamleiders waren van een groep hominiden aan wie God collectief het vermogen gaf om in een bewuste wederkerige relatie met Hem te leven (blz. 237). Of dit werkelijk een aannemelijke hypothese is op grond van de gegevens die de wetenschap ons aanreikt, blijft voor mij een open vraag. Maar het gaat mij beslist te ver om als aanvullend argument te stellen, dat deze hypothese “natuurlijk strookt” met de gegevens uit Genesis 4, waarin ook meer mensen voorkomen dan Adam, Eva en hun twee zonen Kaïn en Abel.

Dit artikel is een essay dat geschreven is n.a.v. het boek van Gijsbert van den Brink als opdracht in het kader van de PEP (Permanente Educatie Predikanten). De wiskundige berekening is van de hand van dhr. G.J. Leeftink, derdejaars student AM -Advanced Mathematics- aan de Universiteit Twente.

HOUDT GOD ONS VOOR DE GEK? –de paradoxale overeenkomst tussen Gijsbert van den Brink en Mart-Jan Paul–

Het gaat spannend worden de komende maanden. Tenminste, voor iedereen die het onderwerp ‘schepping en/of evolutie’ erg interessant vindt. Op 22 september 2017  is er in Nijkerk een reeds volgeboekt congres met als titel Evolutie. Stel dat het waar is … Op dit congres staat het boek ‘En de aarde bracht voort’ met als ondertitel ‘Christelijk geloof en evolutie’ van Gijsbert van de Brink centraal. Het verscheen vlak voor de zomer. Van den Brink is ervan overtuigd dat het scheppingsverhaal en de gangbare evolutietheorie goed met elkaar te verenigen zijn.  Acht andere wetenschappers zullen hun visie geven op het standpunt van Van den Brink. Eén van hen is Mart Jan Paul.  Eind augustus verscheen zijn boek ‘Oorspronkelijk’ met  als ondertitel ‘Overwegingen bij schepping en evolutie’. Hij is het grondig oneens met Van den Brink en vindt dat de kloof tussen het christelijk geloof en het aanvaarden van de evolutietheorie zo diep en breed is, dat die twee als het er op aan komt onverenigbaar met elkaar zijn. Daarom kiest hij voor de Bijbel als belangrijkste informatiebron over het hoe het leven op aarde ontstaan is en zich ontwikkeld heeft. Dus komt er op 4 november 2017 in Kampen een vervolg op het congres in Nijkerk, namelijk een studiedag onder de titel Oorsprong. Op die dag zullen beide auteurs stevig met elkaar in gesprek gaan en samen met de deelnemers een aantal thema’s uitwerken.

God die misleidt?

Nu heb ik het boek van Mart Jan Paul nog niet gelezen. Ik heb mijn informatie gehaald uit het uitgebreide interview met hem in het Nederlands Dagblad van 30 augustus 2017 . Het boek van Gijsbert van den Brink heb ik wel gelezen. Wat mij meteen opviel was het volgende: beide schrijvers gebruiken de uitdrukking dat er sprake zou zijn van misleidende informatie door God als er geen evolutie zou zijn geweest (Van den Brink) of als het scheppingsverhaal in Genesis 1 en 2 niet letterlijk zo gebeurd zou zijn (Paul).

Brink, Gijsbert van denGijsbert van den Brink gebruikt het woord ‘misleiden’ in verband met de fossielen die in de aardlagen zitten. Als de fossielen die God bij de schepping heeft meegeschapen zonder dat ze ooit echt geleefd hebben, “kunnen we – uitgaande van de schijnleeftijdtheorie – alleen maar aannemen dat God ze [die fossielen] door de aardlagen heeft verspreid  nooit om ons te misleiden.” En even later (ook op blz. 44): “Welk belang zou God erbij hebben om ons zo massaal om de tuin te leiden? Is God niet de Waarachtige en Betrouwbare bij uitstek? Bovendien, als God ons in de natuur voor de gek houdt, hoe weten we dan dat Hij dat niet ook doet in de Schrift?”

Paul Mart-JanMart Jan Paul vindt juist dat er sprake van misleiding zou zijn, wanneer de gegevens uit Genesis niet waar zouden zijn. In het ND zegt hij: “Dat kan ik niet geloven: dat God informatie over de schepping zou hebben gegeven, waardoor de kerk 2000 jaar lang is misleid.” Hij is van mening dat de evolutietheorie uitgaat van een materialistisch wereldbeeld. God wordt systematisch buitengesloten. Zelf kiest hij daarom voor een wetenschappelijke benadering die wél met God en met de Bijbel rekent. Dus kiest hij uiteindelijk voor het zogenaamde ‘jonge-aarde-creationisme’ – de wetenschap die uitgaat van een schepping in zes dagen enkele duizenden jaren geleden.

Ik vond het opvallend dat beide auteurs het woord ‘misleiden’ gebruiken, maar dat hun moeite precies tegenovergesteld is. Van den Brink neemt de resultaten van ‘het boek van de natuur’ zo serieus, dat hij niet meer geloven kan en wil, dat God in de Bijbel een exact verslag van de schepping heeft gegeven. Paul neemt het gezag van de Bijbel als het betrouwbare woord van God zo serieus, dat hij niet geloven kan en wil dat de aarde in werkelijkheid via de lange weg van evolutie tot stand gekomen is.

Kortsluiting

Leonard J Vander ZeeErgens ontstaat bij beiden een soort kortsluiting, zou je zeggen. Want de Bijbel en de natuur laten allebei zien wie God is, zegt artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De Amerikaanse theoloog Leonard J. Vander Zee bracht dat prachtig onder woorden aan het begin van zijn indrukwekkende lezing ‘From Stardust tot he New Jerusalem – Preaching the Gospel in an Evolving Universe op de BioLogos-conferentie ‘Evolution and Christian Faith’ van 30 juni – 2 juli 2015 in Grand Rapids:

I was brought up on the Belgic Confession, and I knew the idea that God has revealed himself in two books,” in the book of revelatioan called the Bible and in the book of nature, which is Gods creation. And I knew that science is the study of God’s revelation in nature, in the quarks and the galaxy’s and the DNA, and it therefore could not finally contradict what the Bible says, because God does not speak in two voices.

De oorzaak van de kortsluiting is volgens mij bij beide schrijvers onder andere te vinden in het probleem van het lijden. Als het leven op aarde zich namelijk in miljoenen jaren ontwikkeld heeft, is er ook sprake geweest van heel veel lijden, pijn en dood onder de dieren. Dat vindt Gijsbert van den Brink in het interview dat hij op 22 juni in het ND gaf één van de grootste vragen: “het immense lijden dat levende wezens al sinds de vroegste tijden heeft getroffen, de dood van talloze dieren – hoe kan God zo’n wereld geschapen hebben?” In zijn boek komt hij niet verder dan de konklusie: “wij mensen bevinden ons niet in de positie om de motieven te beoordelen die de soevereine God gehad kan hebben om een wereld te scheppen waarin zoveel lijden voorkomt.” (pag. 328/329) Het lijkt erop dat Mart Jan Paul met hetzelfde probnleem worstelt, want hij zegt in het interview van 30 augustus: “Dat de wereld goed begon, dat er geen dood was – ik raak er steeds meer van overtuigd: óók geen dieren die elkaar doden – dat (…) dat zijn gegevens die de hele Bijbel doortrekken. Die blijven niet overeind als je de evolutietheorie omarmt.”

Wat is ‘goed’?

Zou het kunnen dat beide theologen onder de invloed van onze hedendaagse cultuur een te hoge waarde aan dierenwelzijn toekennen en een te idealistisch, idyllisch beeld van hoe de aarde zou moeten zijn als God die aan het einde van zijn scheppingswerk ‘zeer goed’ noemt? Zelf heb ik er niet zoveel problemen mee om te aanvaarden dat zwaluwen vóór de zondeval zich tegoed deden aan vliegen en andere insecten, dat de leeuwen alleen maar konden overleven door af en toe een antilope te verschalken en dat zeehonden dagelijks hun vaste portie vis verorberden. De mensen moesten heerschappij voeren over de dieren (Gen. 1:26), de aarde onder hun gezag brengen (Gen. 1:28) en de tuin van Eden bewerken en bewaken (Gen. 2:15). Dat hoort allemaal al bij de goede Douma Jochemschepping en is niet pas aan de orde na de zondeval, zoals Jochem Douma in zijn boek ‘Genesis’ schrijft (blz. 21). Douma wijst er ook op, dat God meteen na de zondeval kleren van dierenvellen geeft in plaats van de schorten van vijgenbladeren die Adam en Eva  zelf snel aan elkaar geregen hadden. Ook is Douma van mening dat al vóór de zondeval roofvogels andere dieren moest doden om aan voedsel te kunnen komen (beide blz. 22). Als je dieren geen menselijke eigenschappen toekent en als je als het goede van de schepping niet invult volgens de menselijke gelukscategorieën, is voor mij een ruige schepping geen probleem, ook niet als het om de natuurlijke dood van dieren gaat.

Het gelijk ligt vooral bij …

Er is dus een merkwaardige, paradoxale overeenkomst in de standpunten van Van den Brink en Mart Jan Paul. Toch komen ze totaal verschillend uit. Wie heeft het gelijk het meest aan zijn kant?

Matthijs HaakIk neig toch naar Van den Brink. Maar wel met een kanttekening die de Dordtse dominee Matthijs Haak begin 2016 in één van zijn blogs maakte. Hij herhaalde dat op zijn FB-pagina op 30 augustus 2017 in deze bewoordingen: “Het christelijke gesprek is momenteel zo dat de vraag ‘past het christelijk geloof bij wetenschappelijke inzichten?’ overheerst. (Vd Brink stelt steeds deze vraag). Aan een eigen verhaal komen christenen daarom niet echt toe, terwijl dat juist nu zo hard nodig is.”

Dat is ook mijn kritiek op het boek van Van den Brink. Hij plooit de Bijbel naar de evolutietheorie. Dat doet hij zonder tekort te doen aan het gezag van de Bijbel, dat wil ik er meteen nadrukkelijk bij zeggen. Maar het voelt een beetje als bij de Brexit. Net als Europa is de evolutietheorie duidelijk de bovenliggende partij, en het christelijk geloof is net als het Verenigd Koninkrijk de onderliggende partij. Om het met de vooruitziende blik die Matthijs Haak begin 2016 al had te zeggen: als Van den Brink wetenschappelijke gegevens presenteert, is het een en al zekerheid wat de klok slaat. Als het bij hem over de Bijbel gaat, dan zijn het vooral vragen of hoe Genesis gelezen moet worden? Wetenschappelijke inzichten vormen dus het frame en de Bijbel komt er nogal bekaaid van af. Dat is te marginaal om met een overtuigend eigen christelijk verhaal te komen (zoals Vander Zee wel gedaan heeft)

Wat het standpunt van Paul betreft, ben ik op grond van het interview minder enthousiast. Ondanks overstelpende bewijzen vóór natuurlijke, biologische evolutie zegt hij in het ND dat de evolutietheorie echt niet zoveel sterker staat dan het betrouwbare verslag van de Bijbel. Daarbij gebruikt hij drie nogal suggestieve argumenten, namelijk: “[A] Waarom werd Darwin bijvoorbeeld in zijn tijd meer aangevallen door vakgenoten dan door theologen? Dat zou je niet verwachten. [B] Bedenk daarbij dat de evolutietheorie sterk gevormd is door het vooruitgangsgeloof van de negentiende eeuw. [C] En wist je dat Darwins grootvader al kwam met gedachten van natuurlijke evolutie? Die visie zat in de familie. Wat is nu aangetoond en wat is levensovertuiging?, vraag ik mij dan af.”

Dit vind ik onder de maat. Wat [A] betreft vind ik het logisch dat iemand met een kompleet nieuwe theorie eerst binnen zijn vakgebied kritisch bevraagd wordt. Als het om [B] gaat doet Paul net alsof objectief toetsbare feiten en intellectuele theorieën haast per definitie gewantrouwd moeten worden omdat ze uit een verdachte hoek komen. En argument [C] is ook nog eens postuum onder de gordel. Als het ook maar voor 10% waar zou zijn, kunnen we het boek van Mart Jan Paul meteen ongelezen in de oud-papier-container gooien omdat zijn grootvader uit de zware hoek van de Gereformeerde Bond kwam, waar zelfs de 1000 jaren in Openbaringen nog letterlijk genomen werden.

Toch ga ik ook het boek van Paul aanschaffen en lezen en heb ik me ook voor vervolgronde ingeschreven. Ik ben erg benieuwd hoe beide theologen inhoudelijk op elkaars boek zullen reageren. Vooral, omdat er best veel van afhangt. Of misschien ook wel niet. Ieders mening over schepping en/of/door evolutie is gebaseerd op geloof. Ik geloof dat mijn God de Schepper van hemel en aarde is. En als het om het ontstaan daarvan gaat, ben ik het van harte met Jochem Douma eens (blz. 45): “Wij worden in Genesis 1 niet ingelicht over hoe wij ons intellectueel het scheppingsproces moeten voorstellen, maar hoe wij existentieel aan God als Schepper verbonden zijn.”

Over schepping, evolutie, DNA en het christelijk geloof

Bretagne 2Met een prachtig uitzicht op de Bretonse kust (gevormd in miljoenen jaren of door zondvloed) begon ik met het lezen van ‘En de aarde bracht voort’  – het nieuwste, tamelijk pittig geschreven boek van de gereformeerde theoloog Gijsbert van den Brink (hij is de broer van Thijs, één van de bekende gezichten van de EO). Hij gaat in op de vraag hoe je de kern van het christelijk geloof, namelijk schepping, mens als beeld van God, zondeval, verlossing, voorzienigheid en nog een paar andere thema’s, kunt verbinden met de gangbare evolutietheorie. Want die heeft als wetenschappelijke verklaring over het ontstaan van de aarde en de ontwikkeling van het leven op aarde hele sterke argumenten, vindt Gijsbert van den Brink. Dus doet hij een erg interessante poging om te ontdekken of en hoe bijbelgetrouw geloven en het accepteren van de evolutietheorie samen kunnen gaan. Het is een erg goed geschreven boek, ook als je het niet in alles of misschien wel in alles niet met de schrijver eens bent. Terecht staat op de achterflap de “een onmisbare bijdrage is aan het actuele debat over schepping en evolutie.”

Gijsbert vd Brink - En de aarde bracht voort.jpgEr komt dan ook een congres over dit boek op vrijdag 22 september. Daarin gaan acht deskundigen (theologen en natuurwetenschappers) met Gijsbert van den Brink in debat. Het congres is nu al volgeboekt en verplaatst van een congrescentrum naar een kerkgebouw met 600 zitplaatsen! Eén van de interessante vragen waar dit boek op ingaat is de kwestie van de “ingeschapen ouderdom en schijnleeftijd” van de aarde. God zou de aarde dan geschapen hebben met kant en klare fossielen in allerlei aardlagen die wetenschappelijk gezien miljoenen jaren oud zijn. Gijsbert van den Brink wijst die theorie af omdat God ons dan zou misleiden, want “welk belang zou God erbij hebben om ons zo massaal om de tuin te leiden? Is God niet de Waarachtige en Betrouwbare bij uitstek? Bovendien, als God ons in [het boek van] de natuur voor de gek houdt, hoe weten we dan dat Hij dat niet ook doet in de Schrift?” Dit citaat vind ik één van de minder geslaagde taxaties in zijn boek. En zo zijn er wel meer, nog kritischer vragen te stellen. Maar wat je er ook van vindt, het boek is verplichte stof voor iedere christen die hier echt in geïnteresseerd is of het een lastig onderwerp vindt.

Bruce Buff HemelbewijsMaar goed … de vakantie is er niet alleen om dit soort boeken te lezen, dus heb ik ook twee Grishams uitgelezen én een detective die dit jaar verschenen is, nl. Hemelbewijs – het debuut van de Amerikaan Bruce Buff. Daarin doet een professor een baanbrekende DNA-ontdekking waarmee hij kan bewijzen dat het heelal door God is geschapen en waarmee de mens een flinke stap naar de onsterfelijkheid zou kunnen zetten. Het eerste is tegen het zere been van een niet-gelovige vriend van de professor. Het laatste is natuurlijk een reden dat er van alles helemaal uit de hand loopt omdat hooggeplaatste heren en een enkele dame met kwade bedoelingen dit recept van eeuwig leven graag in handen willen krijgen. Qua verhaallijn vond ik het een schamel 6-je. Bovendien is het te snel en dus wat slordig vertaald (‘nucleus’ en ‘assumptie’ zijn echt geen Nederlandse woorden, overbodige herhalingen, twee verschillende namen voor hetzelfde ex-vriendinnetje).

Wat ik wél heel boeiend vind, is de beschrijving van de baanbrekende DNA-ontdekking van de professor. Kort gezegd gaat het over hoe het DNA functioneert. Er is te weinig basismateriaal in het DNA om alle ontwikkelingen en functies alleen vanuit biologische processen te kunnen verklaren, want dan zouden embryo’s er veel langer dan negen maanden over doen om tot volwaardige baby’s uit te groeien in de buik van hun moeder en zouden veulens niet meteen na de geboorte kunnen opstaan en lopen. Ergens moeten die processen in het DNA door algoritmen gestuurd zijn. Algoritmen zijn een soort parameters. Die kunnen alleen maar van te voren zijn bedacht en ingesteld. Als je als mens die code weet te kraken, je hoeft ze maar ietsje bij te stellen, en je krijgt een totaal andere uitkomst. Zou er inderdaad in het DNA zo’n code zitten? Zo ja, dan wijst dat op een Schepper. En dat zou de oorsprong van het leven kunnen verklaren. Iets wat de evolutietheorie van Darwin niet kan. Dit vind ik een razend interessante hypothese. Maar het gaat mijn lekenverstand ver te boven. Dus ik hoop dat iemand het me nog eens goed uitleggen kan.

Bretagne 1Ondertussen heb ik wel mooi mijn derde detective gelezen in Bretagne. Maar ik vond het ook meteen een goede aanvulling op het theologische boek van Gijsbert van den Brink. Al was het alleen maar omdat het, ook al is het beslist niet wetenschappelijk geformuleerd, wel een aantal hele prikkelende uitspraken doet over wat je allemaal uit het DNA kunt afleiden. Zelfs misschien wel het bestaan van God – als meer dan acceptabele theorie tegenover de evolutietheorie van Darwin.

Meer info over beide boeken: Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort – christelijk geloof en evolutie, Uitgeverij Boekencentrum, 2017, € 22,99; Bruce Buff, Hemelbewijs, Uitgeverij Kok, 2017, € 22,50

 

En zo werd de mensaap beeld van God?

Ergens halverwege het evolutieproces besloot God van een mensaapachtige voorouder een mens te maken door hem de levensadem en de goddelijke Geest in te blazen. Daardoor ontvingen twee ‘hominiden’ van God een moreel bewustzijn, een vrije wil, het verstand, de taal en de liefde voor God. Oftewel: toen God op een gegeven moment in de geschiedenis besloot het ‘project mens’ te starten en met Adam en Eva een relatie aan te gaan, maakte Hij twee inmiddels tot mensaapachtigen geëvolueerde schepselen tot zijn beelddrager.

Theïstische evolutie

Veel christenwetenschappers hangen deze gedachte aan op grond van goede wetenschappelijke theorieën die stevig gefundeerd zijn op veel waarnemingen en experimenteel onderzoek. Puur materieel lijkt ons DNA sterk op dat van chimpansees en is het met name onze opmerkelijke menselijke geest die het verschil maakt tussen mens en dier. Toch noemen ze zich theïstisch evolutionist, omdat ze er gewoon niet bij kunnen (net als veel niet-religieuze wetenschappers trouwens) dat deze ingenieuze wereld helemaal uit toeval en chaos ontstaan is. Als christenen geloven ze echt in een scheppende God, maar vinden de bijbelse beschrijving van de schepping historische poëzie. Genesis 1 bezingt de werkelijkheid van de schepping meer dan dat het die letterlijk beschrijft.

 Geforceerde ‘hominide’-verklaring

Als je de opbouw van met name Genesis 1 bekijkt, is het mogelijk om te veronderstellen dat de historische werkelijkheid van de schepping op een literaire wijze beschreven wordt. Deze opvatting kent binnen de gereformeerde Schriftuitleg een legitieme plaats. Maar waarom moet je dan je toevlucht nemen tot de geforceerde verklaring, dat God ergens in het evolutieproces van miljarden jaren door middel van een eenmalig ingrijpen plotseling twee (of beter: een groep) mensaapachtige voorouders heeft opgewaardeerd tot mensen die geestelijk gezien Gods evenbeeld zijn en op Hem lijken? Ik denk dat deze verklaring over het ontstaan van de mens als enig intelligente zoogdier door elke andere wetenschapper gekraakt wordt als pure speculatie.

Een consequent christelijke toepassing van de theïstische evolutie of de Intelligent Design-gedachte moet er wel toe leiden dat je openlijk erkent dat er ergens een goddelijk ingrijpen heeft plaatsgevonden. Als je de Bijbel als uitgangspunt neemt, gebeurde dat toen de HERE God één mensenpaar schiep. Een christen-wetenschapper die daar aan begint te twijfelen, legt het ingrijpen van God ergens anders. Dat lijkt me tamelijk willekeurig. Niet als wetenschapper, want die begint altijd ergens met zijn hypothese en gaat dan de discussie aan over de houdbaarheid van zijn theorie. Maar wel als gelovige: waarom zou je zelf een ander uitgangspunt nemen dan de Bijbel doet, als je dat tenminste echt als Gods Woord ziet en als het meest bevredigende antwoord op alle levensvragen?

Werken met de hypothese ‘evolutie’

Als christen kan ik in de wetenschappelijke discussie tot op zekere hoogte best uit de voeten met de hypothese van de evolutietheorie. Ook als je gelooft in een zesdaagse schepping, kun je de ontwikkeling van de aarde wetenschappelijk gezien terug-beredeneren. Neem bijvoorbeeld de eerste eiken die God op de derde dag schiep. Die hadden wel meteen driehonderd jaarringen en waren dus op hun scheppingsdag wetenschappelijk gezien 300 jaar oud. Hetzelfde geldt voor de aardolie en het aardgas in de grond. Het ontstaat in een proces van eeuwen, leert de wetenschap ons.  Dus kan en moet je  voor het wetenschappelijk onderzoek uitgaan van die duizenden jaren voordat de natuurlijke processen van dierlijk en plantaardig materiaal boven de grond uiteindelijk tot vorming van aardolie en aardgas diep onder de grond geleid heeft. Wat is er op tegen om op die manier evolutietheorie met haar miljoenen jaren als werkhypothese te gebruiken? Niet veel, lijkt mij. Als gelovige kun je een andere mening over het daadwerkelijke ontstaan van het heelal en de aarde hebben. Persoonlijk geloof ik niet in de tot nu toe moeilijk te bewijzen stelling van de evolutietheorie dat soorten geleidelijk in elkaar overlopen. Ik denk dan eerder, dat God voor bepaalde levensvormen dezelfde principes gebruikt heeft en dat er sprake is van ‘sprongsgewijze evolutie’ van het ene domein naar het andere domein. Dat strookt ook wel met de opbouw van het scheppingsverhaal van Genesis 1 – met als sluitstuk de mens als kroon op Gods schepping.

En al die fossielen dan?

Heeft de HERE God dan een aarde geschapen inclusief de fossielen van dinosaurussen en dergelijke erin? Dat is een punt. Als ik mijn verstand uitschakel zeg ik eigenlijk hetzelfde als wat iemand in de jaren ’50 tijdens een gesprek waarin het over dit soort vragen ging, op z’n Zwols tegen mijn vader zei: ‘Gait, dat hef de ‘ERE d’r allemaol inne-stupt.’ Dat is in mijn optiek wel een wat al te gemakkelijke oplossing, want hoe zit het dan met de mammoet en de dinosaurus? De optie dat die bij de zondvloed niet mee mochten, is ver gezocht. Dan zoek ik het liever in een oprekken van de tijd tussen schepping en zondvloed. Die was langer dan een kort momentje ‘hemel en aarde’ + ‘zes-keer-24-uur’ + de optelsom van de levens van de stamvaders uit de geslachtsregisters van Genesis 5.  Anderzijds hoort bij een schepping in zes dagen ook, dat net als de aardolie en het aardgas, ook de fossielen er bij ingeschapen zijn als verstening van dierlijk en plantaardig leven. Probleem is dan, dat ‘de dood’ er voor het natuurlijke leven wel bij hoorde. Die veronderstelling is niet door alle gereformeerde theologen afgewezen. Adam en Eva geloofden dat ze als mens niet zouden sterven zolang ze niet zouden zondigen, maar wisten wel van de seizoenen en van het rotten van bladeren, vruchten en dus ook het dood gaan van dieren. Deze ‘hypothese’ stelt ons ook voor vragen als het om geloof en wetenschap gaat. Maar je schaamt je er dan niet voor om uit te gaan van een werkelijk goddelijk ingrijpen aan het begin van onze geschiedenis. En het voorkomt dat je je toevlucht moet nemen tot nogal aanvechtbare aannames, zowel bijbels-theologisch als wetenschappelijk gezien, over een goddelijk ingrijpen in de geest van mensaapachtige voorouders.

In het begin schiep God de hemel en de aarde. 
Mag dat ook zijn met alles erop en eraan en erin?

 

Eerder blogde ik een drieluik dit onderwerp:
21/9 God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien
26/9 Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?
30/9 Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? 

Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal?

Van eeuwigheid tot eeuwigheid bestaat de ene God. Hij is de bron en het doel van alle dingen. Hij is in Zichzelf een God vol van allesomvattende liefde, blijdschap, vrede en creativeit. Aan ons mensen heeft Hij Zichzelf bekend gemaakt als God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Deze drie-enige, ware God is geen onderdeel van onze tijd en ruimte, maar is er de Schepper van. Voor Hem is er geen verschil tussen wat voor ons één nanoseconde is of één miljard jaar.

Zo begint de Amerikaanse gereformeerde theoloog Leonard J. Vander Zee zijn hervertelling van het scheppingsverhaal in From Stardust to the New Jerusalem op een congres over schepping en evolutie begin juli 2015. En zo gaat hij verder:

Oerknal LJvdZEens, once upon a time, bracht deze overweldigende, kostelijke, overvloeiende liefde van de drie-enige goddelijke gemeenschap vanuit het niets een speldeknopje voort, kleiner dan een eiwit. God had daar het hele universum in gelegd: alle materie, alle energie, al het leven, alle natuurwetten, ja, alles was in potentie aanwezig. Het speldeknopje explodeerde – alleen God weet hoe – en het universum ontstond. In het begin leek alles zichzelf door explosies te vernietigen, maar dat gebeurde niet. Door een piepkleine asymmetrie tussen deeltjes en antideeljes liet God materie ontstaan. En God was enorm blij dat het allemaal volgens zijn plan ging. Daarna ontstonden de sterrenstelsel en in die miljarden jaren gooiden supernova’s enorme hoeveelheden energie in het universum. En de lach van de Drie-Enige schalde door de kosmos. Alles was klaar voor de volgende stap: het ontstaan van leven. God focuste Zich op een kleine ster in de uithoek van het heelal – onze zon. Hij zorgde ervoor dat één planeet, Oerknal ontstaan leven op aarde LJvdZde aarde die wij nu bewonen, op precies de juiste afstand stond zodat het leven zich daar begon te ontwikkelen. En in de hemel dansten alle engelen vol bewondering en blijdschap. Miljoenen jaren lang ontwikkelde het leven op aarde zich verder. De ene na de andere soort ontstond, ieder een wonder op zich. En God verheugde zich enorm in de overweldigende variëteit van schepselen die Hij gemaakt had. Maar van eeuwigheid af was het Gods plan geweest om een schepsel te maken dat het vermogen had hun Schepper te kennen en lief te hebben, om zich te verwonderen en God te prijzen. Alleen, zulke schepselen waren er nog niet. Dus kneedde God het DNA zo, dat er nieuwe Oerknal eerste mens LJvdZschepselen ontstonden die rechtop gingen lopen en van wie de herseninhoud groeide, totdat er een schepsel verscheen die iets totaal nieuws had: menselijk bewustzijn. God blies zijn adem in deze schepselen, zodat ze God kenden als de Schepper van het heelal. Ze stonden vol verrukking en verwondering voor hun Schepper. Ze gaven namen aan de sterren en de dieren en brachten de wereld in cultuur. Toen zei God: ‘Dit is eindelijk het schepsel dat naar ons beeld geschapen is om over de aarde te heersen en erover te waken. Dit zijn onze priesters die Ons namens heel de schepping zullen vereren. Zij zullen Ons kennen en ze zullen op aarde onze vreugde over de goede schepping weerspiegelen.’ En de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zeiden tegen elkaar: ‘Ooh, wat is dit allemaal geweldig mooi en goed!’

Op deze manier verwerkt Vander Zee de moderne wetenschap in het scheppingsverhaal. In zijn ogen is het een wonder van goddelijke liefde en creativiteit, dat na een proces van miljarden jaren het speldeknopje vol mogelijkheden waarmee God begonnen is, eindigt in het bestaan van mensen die naar Gods beeld geschapen zijn en God kennen en erkennen: ‘HEER, onze Heer, hoe machtig is uw naam op heel de aarde.’ (Psalm 8). Maar, vertelt Vander Zee verder, het verhaal is nog niet afgelopen:

Als de geschiedenis verder gaat, spreiden de donkere schaduwen van de zonde zich uit over de levens van deze prachtige vrije schepselen. Ze komen in opstand. Ze willen meer. Ze worden jaloers en wantrouwen zelfs de God die hen zo liefdevol gemaakt heeft. Het gif van de zonde verspreidt zich over heel de schepping en leidt tot vervreemding en vernietiging. Maar de Schepper laat het er niet bij zitten.
Uiteindelijk vindt het grootste kosmische moment van heel de geschiedenis van het universum plaats: Oerknal New Jerusalem LJvdZGod de Zoon, door Wie en voor Wie alles geschapen is, komt onze wereld van ruimte en tijd binnen en wordt een mens als wij, ons vlees en bloed en DNA. Jezus Christus is de nieuwe mens, het ware beeld van God. Hij maakt weer echte mensen van ons. Nu al herstelt Hij door de Heilige Geest onze nieuwe identiteit als beelddragers van God en worden wij door zijn Geest meer en meer veranderd naar de luister van zijn beeld. En eens zullen wij, in zonde gevallen mensen, delen in de eeuwige dans van Gods liefde en vreugde, wanneer God de schepping in volle luister herstelt en alle dingen nieuw maakt.

Dit is, zegt Vander Zee, het grote verhaal van de geschiedenis van de hele wereld, van Sterrenstof tot Nieuw Jeruzalem. Dit verhaal maakt het leven zinvol, want het is werkelijk goed nieuws dat redding en hoop geeft aan iedereen die in dit licht wandelt.

STUURT GOD HET EVOLUTIEPROCES BIJ?

In deze, door mij samengevatte hervertelling, vallen mij twee dingen op. In de eerste plaats proef je bij Vander Zee voortdurend een diep respekt voor de drie-enige God als de Schepper, Verlosser en Voltooier van deze wereld. Tegelijk wil hij volledig recht doen aan de ontdekkingen en resultaten van de wetenschap als het over het ontstaan van het hele universum en van onze plek als mensheid op aarde gaat. In de tweede plaats merk ik dat Van der Zee in zijn vertelling op minstens twee momenten kiest voor een soort goddelijke bijsturing van het evolutieproces, namelijk *1* door ervoor te zorgen dat op een gegeven moment een nieuw soort schepsel ontstaan, de mensaapachtigen en *2* door op een gegeven moment, als zich in deze nieuwe levenssoort een soort bewustzijn ontwikkelt, er zijn goddelijke adem in te blazen, zodat deze groep mensen God als hun Schepper leert kennen en vereren.

Deze twee momenten van ‘goddelijke bijsturing’ kunnen mij niet overtuigen. Ik snap niet zo goed wat deze hypothese geloofwaardiger maakt dan een ‘goddelijk schepping’ zoals dat in Genesis 1-3 beschreven is. Want als je alleen maar kunt geloven in een God die gebonden is aan hoe de wetenschap het ontstaan van het universum verklaart – wat geloof je dan eigenlijk van God? Volgens mij verval je dan tot een vorm van deïsme – de theologische stroming die van mening is dat God alleen aan het begin van de schepping de boel in gang gezet heeft en vervolgens zijn schepping als een wekker laat aflopen zonder er verder betrokken bij te zijn. Of, nog erger, je houdt geen geloof meer over, omdat de wetenschap, als het erop aankomt, in alles het laatste woord heeft.

TERUG NAAR DE VERWONDERING

Dr. Henk Geertsema voert in zijn artikel ‘Probeer eens opnieuw naïef de Bijbel te lezen’ in het CW van 15 juli 2015 (Christelijk Weekblad – nieuws- en opinieblad voor gelovig Nederland) een pleidooi om als christenen weer meer open te staan voor de verwondering. Daardoor kunnen we de analytische, wetenschappelijke reductie van ons bestaan tot wetmatigheden en verklaringen overstijgen. Het getuigt volgens hem juist van een wetenschappelijk instelling om open te staan voor de mogelijkheid dat de aarde in zes dagen is geschapen. Want wij hoeven God en zijn woorden niet uit te leggen als mythe, projectie of metafoor. Als je je laat leiden door de verwondering, kunnen we weer de openbaring van God aanvaarden als betrouwbare woorden. De filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) noemt dit een “tweede naïviteit”. Leonard J. Vander Zee wees er al op dat wetenschap en theologie elk hun eigen beperkingen zouden moeten  erkennen om zo juist volop op hun eigen terrein de geheimen van de schepping (vooral de natuurwetenschap) en de verlossing (vooral de theologie) te doorgronden. Daar hoort dan de erkenning bij, dat niet alleen onze kennis beperkt is, maar ook dat God ons niet alles verteld heeft over het begin van de geschiedenis, net zoals Hij in het boek Openbaring zaken voor ons verborgen houdt over de periode tussen Pinksteren en Wederkomst. Wat Hij ons in de Bijbel laat weten, doet Hij “namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.” (Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 2)

Ik voel wel wat voor deze benadering als het om de vragen rond schepping en zondeval gaat. Wetenschappelijk kun je prima met grote delen van de evolutietheorie uit de voeten. Het is, wetenschappelijk gezien, een zeer aannemelijke hypothese. Als je, puur wetenschappelijk, de aardlagen en de zonnestelsel bestudeert, kom je uit op miljoenen en miljarden jaren. Daar is niets mis mee. Maar als de natuurwetenschap claimt te kunnen verklaren, waarom de aarde ontstaan is (in plaats van hoe het volgens de huidige wetenschappelijke modellen gegaan kan zijn) en daarbij soms ook nog beweert dat God slechts een bijproduct van onze hersenschors is, gaat ze haar boekje ver te buiten.

Als christen geloof ik in een God die deze wereld geschapen heeft en nog steeds in stand houdt en regeert en eens tot zijn doel zal brengen. Als Hij mij vertelt dat Hij alles in het begin perfekt heeft neergezet, geloof ik dat. Als Hij mij vertelt, dat Hij één echtpaar als mens naar zijn beeld geschapen heeft, geloof ik dat ook. Hoe Hij dat allemaal precies gedaan heeft, daar was en kan ik niet bij. Maar Hij heeft wel meer dingen gedaan waar ik niet was en bij kan, en waar toch meer dan 500 mensen getuige van geweest zijn. Dus geloof ik Hem op zijn woord. Persoonlijk vind ik een ‘ingeschapen ouderdom’ en een levenscyclus waarin planten en dieren op elkaar afgestemd zijn niet zo problematisch, terwijl volgens mij de geleidelijke ontwikkeling van de mens uit een mensaapachtige niet goed met het historische verhaal van Genesis 1-3 te combineren is. Als het om de schepping zelf gaat, heb ik er geen behoefte aan om nadrukkelijk uit te spreken, dat de zes scheppingsdagen elk precies 24 uur geduurd hebben. Maar ik zie het nut er ook niet van in om de zes scheppingsdagen op te rekken tot exact de periode die de huidige stand van de wetenschap berekend heeft. Als ik dan toch een keuze maken moet, vind ik het verhaal van Genesis 1-3 het meest geloofwaardig.

Eens, once upon a time, maakte God in korte tijd een kant en klaar heelal en schiep Hij één mensenpaar als zijn evenbeeld. En met het intellect dat God Zelf in onze hersenen gelegd heeft, kunnen we het allemaal narekenen: als God het niet in een krappe week geschapen heeft, zou het ongeveer 13,7 miljard jaar oud zijn. Zo’n machtig God is Hij!

Dit is deel drie van een drieluik over dit onderwerp:
21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? 
Verder schreef ik op 01/12/2015  En zo werd de mensaap beeld van God?

Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?

In mijn vorige blog God maakte een stofje ging ik in op de vraag of je als christen zonder probleem kunt geloven, dat God 15 miljard jaar geleden uit het niets één piepkleine cel geschapen heeft waar Hij de ontwikkeling van het hele heelal in gestopt heeft, inclusief het ontstaan van de aarde en van de mens als beeld van God. Een bewuste schepping dus, maar dan wel beschreven vanuit het perspectief van de wetenschap. Is zo’n visie overtuigend? Of juist in strijd met de Bijbel?

Leonard J Vander ZeeHet is de Amerikaanse gereformeerde theoloog Leonard J. Vander Zee die deze gedachte afgelopen zomer in zijn lezing From Stardust to the New Jerusalem  heeft uitgedragen. Hij sloot zijn lezing af met een indrukwekkende hervertelling van het scheppingsverhaal. Maar voordat hij dat deed, droeg hij eerst een aantal punten aan voor een goed gesprek tussen christenen die verschillend denken over de mogelijkheid om het scheppingsverhaal uit Genesis te combineren met het wetenschappelijke verhaal van de evolutie.

1/ Gereformeerde christenen geloven dat we God op twee manieren kunnen kennen. Ten eerste door middel van zijn schepping. Daarin zie je zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Ten tweede door zijn Woord, de Bijbel. Daarin maakt God Zichzelf nog duidelijker bekend. Zo staat het in artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.  Dus kunnen wetenschap en geloof niet tegenover elkaar staan als christenen het ontstaan van de schepping  onderzoeken, aldus Vander Zee. Toch gebeurt dat wel vaak. Dat heeft twee redenen: a) de wetenschap denkt soms dat ze uitspraken kan doen over het al of niet bestaan van God. Dan gaat de wetenschap haar boekje te buiten, want wetenschap bestudeert alleen de waarneembare werkelijkheid d.m.v. empirisch onderzoek. En b) de theologie denkt soms dat ze helemaal geen rekening hoeft te houden met de resultaten van de wetenschap.  In dat geval wordt het scheppingsverhaal een sprookje in plaats van een gelovige beschrijving van de werkelijkheid en wordt het christelijk geloof hopeloos irrelevant.

2/ Wanneer je als christen nadenkt over schepping en evolutie, moet je een veilige sfeer creëren om de vele vragen die er vandaag zijn, samen te doordenken. Dat betekent volgens Vander Zee, dat je als christen altijd duidelijk moet zijn over je uitgangspunt: de Bijbel is het gezaghebbende en geïnspireerde Woord van God waar de verlossing door Jezus Christus centraal staat. Verder moet je de ander erkennen als medechristen en zijn mening respekteren én mag je omgekeerd verwachten dat de ander jouw mening met hetzelfde respect behandelt.

3/ Volgens Vander Zee is het ook nodig dat christenen meer dan tot nu toe beseffen, dat het in het christelijk geloof om de redding van de hele wereld gaat. Vaak legt men óf teveel nadruk op normen en waarden (moralistische en therapeutische prediking) óf op de persoonlijke redding door geloof in Jezus Christus (individualistische prediking). Als je Romeinen 8:19-21 en Kolossenzen 1:15-20 leest, besef je dat Jezus Heer is van heel de schepping en gekomen is om heel de schepping weer met God te verzoenen. Als we elkaar dit onderliggende verhaal niet blijven vertellen, wordt de Bijbel niet meer dan een zelfhulpboek en kun je niet gelovig over de uitdagingen van geloof en wetenschap nadenken.

Leonard J Vander Zee - biologis4/ Sinds eeuwen is de Bijbel het boek van Gods grote verhaal over de geschiedenis van de hele wereld en de hele mensheid met de komst van Jezus Christus in het centrum. Dit ‘meta-verhaal’ geeft tegelijk heel erg praktisch zin en richting aan het leven van gelovigen door alle tijden en culturen heen.  Als christen moet je er altijd aan blijven vasthouden, dat de Bijbel het verhaal is van God over hoe Hij handelt in de geschiedenis. De Bijbel is van A tot Z een historisch boek. Dus ook Genesis 1-3 gaan over de werkelijkheid dat God hemel en aarde geschapen heeft.  Tegelijk is de Bijbel geen geschiedenisboek in de moderne zin van het woord. Want de Bijbel concentreert zich niet op historische feiten op zich, maar is altijd gefocust op wat God in de geschiedenis gedaan heeft, doet en zal doen vanuit zijn liefde voor de schepping en voor de mensen.

5/ Als het gaat over het begin van onze geschiedenis is het van belang om te beseffen wat volgens de Bijbel Gods manier van werken is, aldus Vander Zee. Daarom moet je Gods verlossingswerk en Gods scheppingswerk met elkaar vergelijken. Als je naar Gods verlossingswerk kijkt, zie je dat God met ongelooflijk veel geduld en via mensen in een proces van eeuwen aan de redding van de wereld werkt. Daarin is God zo onnavolgbaar, dat je Hem vaak niet eens bezig ziet. Heel soms grijpt Hij rechtstreeks in, zoals bij de maagdelijke geboorte van Jezus Christus en bij de opstanding van Jezus Christus. Maar zowel in het O.T. als in het N.T. tot op de dag van vandaag werkt Hij vooral via mensen.  Omdat God geen willekeurige God is, is dit volgens Vander Zee ook Gods  manier van werken in de schepping. Hij schept het materiaal voor heel het universum, Hij bouwt allerlei natuurwetten in en brengt dat allemaal tot ontwikkeling. Zo creëert God letterlijk en figuurlijk tijd en ruimte om zijn schepping tot volle bloei en tot zijn goddelijke eindbestemming te brengen. Wetenschappers noemen dit ‘evolutie’. Maar dat is wat anders dan een willekeurig proces. Het heelal is niet ontstaan door tijd en toeval, maar door een scheppende daad van God.  Zowel de schepping als de verlossing lijkt een ‘rommelig’ proces te zijn. Maar het is de manier waarop God zijn plannen uitvoert. Niet door telkens in te grijpen, maar door er langzaam verder mee te komen. God brengt beiden via ‘evolutie’ tot het einddoel, namelijk dat eens alles weer verenigd wordt in en onder zijn Zoon Jezus Christus.

6/ Als je het grote verhaal van de schepping vandaag wilt vertellen,  moet je goed beseffen dat het verhaal van Genesis 1-3 géén exacte beschrijving van de geschiedenis is, maar een duidelijk tegengeluid laat horen tegenover alle andere meta-verhalen uit de oude Midden-Oosten over hoe de wereld ontstaan is. Vandaag geeft Genesis 1-3 een duidelijk tegengeluid tegenover de algemene gedachte dat er wel een goddelijke macht, maar geen liefdevolle persoonlijke God bestaat. Maar vooral biedt Genesis 1-3 vandaag een duidelijk tegengeluid tegenover het meta-verhaal van de naturalistische wetenschap die op geen enkele manier rekening wil houden met God en die maar één moraal kent: het leven op aarde is toevallig ontstaan en heeft geen diepere betekenis. Christenen geloven iets heel anders. Zij geloven in een scheppende en verlossende God. Dat geloof moet je volgens Vander Zee niet gebruiken om God wetenschappelijk proberen te verklaren (de theorie van het ‘Intelligent Design’) en je moet het ook niet gebruiken om de kritische momenten en zelfs gaten binnen de evolutietheorie mee te vullen. Maar het geloof in God opent de weg om de hand van de Schepper te zien in hoe Hij heel het bestaan van ons universum en uiteindelijk het bestaan van de mensen als kroon op zijn schepping in gang gezet en begeleid heeft.

7/ Dit verhaal over het ontstaan van de schepping wordt in de Bijbel verteld in Genesis 1, Job 38, Psalm 104 en Spreuken 8. Vandaag moet je het als christen vertellen met verwerking van de ontdekkingen van de moderne wetenschap.  Alleen zo kan het christelijk geloof met een geloofwaardig verhaal komen over de God die met vreugde de wereld geschapen heeft en nog steeds onderhoudt en regeert, op weg naar het Nieuwe Jeruzalem.

Tot zover de door mijn in zeven punten samengevatte gedachten van de gereformeerde theoloog Leonard J. Vander Zee. Hij doet er in zijn lezing 32 minuten over om zijn visie uiteen te zetten. Daarna geeft hij op indrukwekkende wijze in 11 minuten een moderne hervertelling van het scheppingsverhaal. Die zou iedereen die goed Engels kan verstaan, zelf moeten afluisteren. Dus daarom nog een keer de link: From Stardust to the New Jerusalem 

In een volgend blog geef ik een samenvatting en leg ik ook mijn eigen gedachten er tegen aan.

Dit is deel twee van een drieluik over dit onderwerp:
21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? 
Verder schreef ik op 01/12/2015  En zo werd de mensaap beeld van God?