“Er loopt een optocht door de tijd van de schepping tot de eeuwigheid”, zong cabaratier Paul van Vliet ooit. Tijdens mijn vakantie las ik de boeken ‘Oer’ en ‘Hemels’. ‘Oer’ gaat over de tijd vanaf de schepping tot nu. ‘Hemels’ gaat over iemand die een tijd lang de hemelse eeuwigheid heeft ervaren.
Het boek ‘Oer’ vertelt volgens de ondertiteling “het grote verhaal van nul tot nu”. De auteurs, Gijsbert van den Brink, Cees Dekker en Corien Oranje, willen in dit verhaal het geloof in God zoals Hij Zich in de Bijbel bekend maakt en de huidige wetenschappelijke inzichten als het om de oorsprong en evolutie van ons heelal gaat, combineren. Is hun dat gelukt?
Ik vind van wel. Het is, zoals de achterflap aankondigt, inderdaad “een meeslepende vertelling”. Vanuit de beleving van Proton, één van de deeltjes die tijdens de oerknal ontstaan zijn, wordt duidelijk hoe de Schepper alles uit niets geschapen heeft en tot ontwikkeling laat komen. Niet zomaar, maar omdat Hij een plan heeft: Hij wil een speciale band van liefde en vertrouwen aangaan met één van zijn schepselen. Daar neemt Hij alle tijd voor. In de miljoenen jaren dat de aarde zich ontwikkelt ontstaat er allerlei soort van leven. Als er uiteindelijk mensachtigen op het toneel verschenen zijn, verschijnt de Schepper Zelf aan twee van hen. Hij belooft hen zijn liefde en vraagt hen om Hem te vertrouwen. Dat doet deze groep mensen aanvankelijk ook. Maar hun geluk is van korte duur, want ze drinken uit de verboden bron. Toch gaat de Schepper door met zijn project. Uiteindelijk wordt de Maker van het universum één met zijn schepping om die te kunnen redden. Uit liefde voor de mensen deelt Hij zijn leven met hen. En als Jezus na zijn dood weer opgestaan en terug naar de hemel is gegaan, werkt de Schepper via zijn Adem verder aan zijn reddingsplan voor heel de wereld – tot de dag van vandaag toe.
Dit is in een notendop mijn samenvatting van ‘Oer’. Ik vind het echt goed en integer geschreven. De intenties zijn vooraf heel erg duidelijk: vertel het verhaal van Gods scheppings- en verlossingswerk op een manier die in overeenstemming is met de kennis en het inzicht over diezelfde schepping die we in de afgelopen eeuwen via de wetenschap ook van God ontvangen hebben. De Amerikaanse theoloog Leonard J. Vander Zee (door wie de schrijvers zich hebben laten inspireren volgens blz. 153/154) zei in 2015: als gereformeerd predikant belijd ik met artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat we God op twee manier kunnen kennen, nl. door het prachtige boek van zijn schepping en door de Bijbel als zijn heilig en goddelijk Woord, dus kunnen wetenschap en geloof niet tegenover elkaar staan als christenen de oorsprong van de schepping onderzoeken (in Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? geef ik een uitgebreide samenvatting van Vander Zee). Daarna doet Vander Zee hetzelfde als het boek ‘Oer’, maar dan in 11 minuten: hij geeft een indrukwekkende hervertelling van het scheppingsverhaal met verwerking van de ontdekkingen van de moderne wetenschap (samengevat na te lezen in Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal?).
Omdat ik de insteek van het boek deel, ben ik er enthousiast over. Maar is het ook een geslaagde hervertelling van het scheppingsverhaal? Nou, eigenlijk vind ik dat niet zo belangrijk. Het is maar ‘een’ hervertelling. Daar kun je best wat op afdingen (hieronder zal ik nog een paar dingen noemen), Waar het om gaat is, dat veel christenen die zich qua studie, beroepsmatig of puur uit interesse met de natuurwetenschappen bezighouden, zich vaak in een spagaat bevinden als het om christelijk geloof en wetenschappelijke kennis gaat (lees hierover bv. prof. dr. W. Scott McCullough). Met als risiko, zoals prof. dr. Eep Talstra in een –overigens vrij kritische– recensie van ‘Oer’ schreef: “Kerk en theologie hebben in onze tijd de neiging het debat over geloof en wetenschappelijke kennis te behandelen als een verloren, een overbodige, of als een risicovolle wedstrijd, zodat gelovigen zich terugtrekken op gevoel, beleving, kaarsjes, therapie en spirituele oefeningen.”
Iemand zei tegen mij: boeken als ‘Oer’ maken het voor christenen moeilijk om nog onbevangen te geloven dat God de aarde in zes dagen geschapen heeft, dat Adam door God geboetseerd is en dat Hij Eva uit Adams rib genomen heeft, en dat de zondeval echt heeft plaats gevonden doordat de slang het eerste mensenpaar verleidde van de verboden vrucht te eten. Dat kan inderdaad zo zijn. Maar het is volgens mij geen argument. Want omgekeerd zijn er misschien wel net zoveel christenen die op basis van een overvloed aan wetenschappelijke informatie niet meer uit de voeten kunnen met een letterlijke interpretatie van Genesis 1 t/m 3 en daarom het christelijke geloof helemaal dreigen te verliezen. Het boek ‘Oer’ laat zien dat je als christen jezelf niet in een spagaat hoeft te wringen of schizofreen hoeft te voelen als je geloof en wetenschap probeert te combineren. Tegelijk houdt het boek duidelijk vast aan de bijbelse leer van verlossing en verzoening: “de Schepper zelf zou moeten ingrijpen. De mensen die hij gemaakt had, zelfs de besten onder hen, waren er immers niet toe in staat.” (blz 93) en: “de dood van Jezus [had] ervoor gezorgd dat de mensen zelf niet meer hoefden bij te dragen om bij zijn vader in de gunst te komen. Alles wat ze verkeerd gedaan hadden, wat het ook was – de Schepper rekende het ze niet aan, maar vergaf het ze. Hij keek zelfs naar ze alsof ze Jezus zelf waren en niets verkeerds hadden gedaan.”(blz. 125).
Ik zei al, dat er best wat af te dingen is op de hervertelling van het grote verhaal van nul tot nu in ‘Oer’. Dat zit ‘m voor mij met name vast op één punt. Volgens mij wordt het bijbelse scheppingsverhaal vooral herverteld vanuit het perspectief van de huidige natuurwetenschappelijke stand van zaken. Dat bergt het gevaar in zich, dat de bijbelhistorische informatie (bewust?) wat wordt weggedrukt en dat de theologische inbreng (bewust?) wordt geminimaliseerd.
Zo vind ik het merkwaardig dat alle aspecten die mensen van dieren onderscheiden (taal, techniek, kunst, geloof in geesten en goden) al voordat God ‘Adam’ en ‘Eva’ (in het boek heten ze anders) aanspreekt, bestaan. Alsof het beeld-van-God-zijn alleen maar bestaat uit het hebben van een band met God. “Homo divinus. De mens die door de Schepper aangesproken wordt. Dat maakt hem voorgoed tot een ander wezen, enig in zijn soort.” (blz. 59).
Verder worden een aantal bijbelse gegevens wel erg omfloerst weergegeven. De zondeval wordt niet veroorzaakt door de slang, maar door een diskussie van stamleden met ‘Adam’ en ‘Eva’, waarbij niet Eva, maar Adam uiteindelijk over stag gaat. Is dat samen met de opmerking dat de Schepper “expres twee gelijkwaardige varianten” van de mens gemaakt heeft een kleine knieval naar onze overgeëmancipeerde samenleving? Over de slang gezwegen: zowel de duivel als de engelen komen maar mondjesmaat voor. Als Jezus in de woestijn op de proef gesteld wordt, gebeurt dat door een passerende herder met achteraf de suggestie: “Volgens mij was het de tegenstander van de Schepper zelf” en zijn het mensen die Jezus daarna verzorgen met de opmerking erbij: “waren het mensen?” Ook de Hemelvaart van Jezus hangt letterlijk in de mist, terwijl Lukas toch met historische precisie vermeldt, dat Jezus eerst zegenend omhoog steeg, in een wolk werd opgenomen en op dezelfde manier zal terugkomen. Dat zal toch echt niet op een wereldwijde pot-dichte-mist-dag zijn :-). Als daarna de Heilige Geest komt (die ik in het hele verhaal tot aan Pinksteren trouwens gemist hebt), wordt die als ‘Adem’ heel terecht degene genoemd die Jezus heel dichtbij brengt, maar er wordt van Hem niet meer gezegd dan: “het was iemand die nauw met Jezus en zijn vader verbonden scheen te zijn … misschien … een hooggeplaatste engel” (blz. 128). Van mij had dit allemaal wel wat explicieter gemogen. Nu lijkt het toch een beetje alsof de inbreng van Bijbel en wetenschap niet helemaal in balans zijn.
Goed, en dan nu nog een paar spijkers en de slakken. De hoofdpersoon, Proton, is een grappig wezentje. Als er na 10 miljoen jaren bijna niets gebeurd is, moet hij wat meer geduld hebben, maar als Abraham eindelijk een kind krijgt, kan hij de tijd nauwelijks bijhouden omdat de jaren zo snel gaan. En vlak voordat Jezus geboren wordt, ziet hij het plan van de Schepper niet meer zitten, omdat het al 100x misgegaan is met mensen als Abraham en David die Gods plan zouden uitvoeren, terwijl Proton in het begin heel goed snapte dat één op de 10 miljard quarks niet vernietigd werden en dat dat genoeg was voor de Schepper om met zijn project verder te gaan.
Dat er ook één keer een echte kerktaal-zin in staat (“Waar geen wet is, is geen overtreding” – blz. 62) en dat sommige informatie wel heel erg veel christelijke voorkennis verondersteld (Jozua die eerst Hosea heette; Petrus die zonder verdere informatie huilend ‘Ach, Heer, vergeef me. Wat heb ik gedaan ….’ roept; Jezus die aan het kruis vergeleken wordt met een rechter die was vastgebonden, maar zichzelf weer los getrokken had); en dat wel heel vaak het woordje ‘schijnt’ gebruikt wordt als de Proton en de zijnen weer eens aan het filosoferen slaan over de bedoeling van de Schepper) mag de pret van het lezen niet drukken.
“Eens, once upon a time, maakte God in korte tijd een kant en klaar heelal en schiep Hij één mensenpaar als zijn evenbeeld. En met het intellect dat God Zelf in onze hersenen gelegd heeft, kunnen we het allemaal narekenen: als God het niet in een krappe week geschapen heeft, zou het ongeveer 13,7 miljard jaar oud zijn. Zo’n machtig God is Hij!”
het moment dat er een paar honderd primaten op de aarde zijn, laat God hen op wonderbaarlijke wijze ineens doorgroeien tot rationele wezen. Hij geeft hun gaven als taal en abstract denken, maar ook onbaatzuchtige liefde en het daarbij behorende geschenk van de vrije wil. Deze voorouders van ons leefden in een paradijselijke enclave waar ze leefden in volmaakte, harmonieuze liefde en waar ze gevrijwaard waren van ziekte, destructieve natuurlijke gebeurtenissen, veroudering en doodgaan. Deze eerste mensen waren geschapen voor een volmaakte wereld zonder lijden. Maar ze misbruikten het geschenk van de vrije wil en maakten zich los uit hun eenheid met God. Als logisch gevolg van hun opstand overspoelde het natuurlijke kwaad van lijden en dood door de willekeurige krachten van de natuur, dat in de rest van de wereld al aanwezig was, hen nu ook. Daarnaast kreeg de wereld nu voor het eerst te maken met moreel kwaad, omdat de menselijke natuur vanaf dat moment totaal verdorven was door zondige ik-gerichtheid.
Vlak voor de zomer van 2017 bracht Gijsbert van den Brink zijn boek En de aarde bracht voort uit. Een paar maand later verscheen het boek Oorspronkelijk van Mart-Jan Paul op de markt. Beide schrijvers gaan in op de vraag of en hoe je de bijbelse gegevens over de schepping en de evolutietheorie met elkaar kunt combineren. Gijsbert van den Brink stelt voortdurend de vraag: stel dat het waar is wat de evolutietheorie allemaal beweert, haalt dat dan het hele bijbelse scheppingsverhaal onderuit? Zijn antwoord is: nee, het scheppingsverhaal en de gangbare evolutietheorie zijn goed met elkaar te verenigen. Mart-Jan Paul komt tot een heel andere conclusie: “de Bijbel is het Woord van God dat gezaghebbend over onze oorsprong spreekt” (blz. 466). Daarom sluit hij zich nadrukkelijk aan bij alle kerkvaders en reformatoren die “het begin van het boek steeds [hebben] opgevat als een betrouwbare weergave van het ontstaan van de wereld en van de gebeurtenissen in het begin van de mensheid” en “meenden dat de aarde hooguit zesduizend jaar geleden geschapen was door Gods bijzondere ingrijpen” (blz. 23). Bovendien is het volgens Mart-Jan Paul zo, dat de zeer verschillende theorieën over evolutie die in de 18e en 19e eeuw opkwamen “in meer of mindere mate samenhangen met verzet tegen het christelijk geloof.” Er is dus vaak ”vaak een samenhang tussen de persoonlijke levensbeschouwing en de voorgestelde theorie. Waar afstand genomen wordt van de Bijbelse beschrijving van het verleden, komen andere voorstellingen op”(blz. 60). Aan het eind van zijn boek leidt dat tot de volgende waarschuwing dat wie als christen op de vraag “of God evolutie als scheppingsmechanisme voor het ontstaan van de soorten gebruikt heeft (…) snel bevestigend antwoordt, weleens een wetenschapsopvatting kan hebben die op den duur op steeds meer punten in conflict komt met de Schrift” (blz. 465).
Gijsbert van den Brink gebruikt het woord ‘misleiden’ in verband met de fossielen die in de aardlagen zitten. Als de fossielen die God bij de schepping heeft meegeschapen zonder dat ze ooit echt geleefd hebben, “kunnen we – uitgaande van de schijnleeftijdtheorie – alleen maar aannemen dat God ze [die fossielen] door de aardlagen heeft verspreid nooit om ons te misleiden.” En even later (ook op blz. 44): “Welk belang zou God erbij hebben om ons zo massaal om de tuin te leiden? Is God niet de Waarachtige en Betrouwbare bij uitstek? Bovendien, als God ons in de natuur voor de gek houdt, hoe weten we dan dat Hij dat niet ook doet in de Schrift?”
Mart Jan Paul vindt juist dat er sprake van misleiding zou zijn, wanneer de gegevens uit Genesis niet waar zouden zijn. In het ND zegt hij: “Dat kan ik niet geloven: dat God informatie over de schepping zou hebben gegeven, waardoor de kerk 2000 jaar lang is misleid.” Hij is van mening dat de evolutietheorie uitgaat van een materialistisch wereldbeeld. God wordt systematisch buitengesloten. Zelf kiest hij daarom voor een wetenschappelijke benadering die wél met God en met de Bijbel rekent. Dus kiest hij uiteindelijk voor het zogenaamde ‘jonge-aarde-creationisme’ – de wetenschap die uitgaat van een schepping in zes dagen enkele duizenden jaren geleden.
Ergens ontstaat bij beiden een soort kortsluiting, zou je zeggen. Want de Bijbel en de natuur laten allebei zien wie God is, zegt artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De Amerikaanse theoloog Leonard J. Vander Zee bracht dat prachtig onder woorden aan het begin van zijn indrukwekkende
schepping en is niet pas aan de orde na de zondeval, zoals Jochem Douma in zijn boek ‘Genesis’ schrijft (blz. 21). Douma wijst er ook op, dat God meteen na de zondeval kleren van dierenvellen geeft in plaats van de schorten van vijgenbladeren die Adam en Eva zelf snel aan elkaar geregen hadden. Ook is Douma van mening dat al vóór de zondeval roofvogels andere dieren moest doden om aan voedsel te kunnen komen (beide blz. 22). Als je dieren geen menselijke eigenschappen toekent en als je als het goede van de schepping niet invult volgens de menselijke gelukscategorieën, is voor mij een ruige schepping geen probleem, ook niet als het om de natuurlijke dood van dieren gaat.
Ik neig toch naar Van den Brink. Maar wel met een kanttekening die de Dordtse dominee Matthijs Haak begin 2016 in één van zijn
Met een prachtig uitzicht op de Bretonse kust (gevormd in miljoenen jaren of door zondvloed) begon ik met het lezen van ‘En de aarde bracht voort’ – het nieuwste, tamelijk pittig geschreven boek van de gereformeerde theoloog Gijsbert van den Brink (hij is de broer van Thijs, één van de bekende gezichten van de EO). Hij gaat in op de vraag hoe je de kern van het christelijk geloof, namelijk schepping, mens als beeld van God, zondeval, verlossing, voorzienigheid en nog een paar andere thema’s, kunt verbinden met de gangbare evolutietheorie. Want die heeft als wetenschappelijke verklaring over het ontstaan van de aarde en de ontwikkeling van het leven op aarde hele sterke argumenten, vindt Gijsbert van den Brink. Dus doet hij een erg interessante poging om te ontdekken of en hoe bijbelgetrouw geloven en het accepteren van de evolutietheorie samen kunnen gaan. Het is een erg goed geschreven boek, ook als je het niet in alles of misschien wel in alles niet met de schrijver eens bent. Terecht staat op de achterflap de “een onmisbare bijdrage is aan het actuele debat over schepping en evolutie.”
Er komt dan ook een congres over dit boek op vrijdag 22 september. Daarin gaan acht deskundigen (theologen en natuurwetenschappers) met Gijsbert van den Brink in debat. Het congres is nu al volgeboekt en verplaatst van een congrescentrum naar een kerkgebouw met 600 zitplaatsen! Eén van de interessante vragen waar dit boek op ingaat is de kwestie van de “ingeschapen ouderdom en schijnleeftijd” van de aarde. God zou de aarde dan geschapen hebben met kant en klare fossielen in allerlei aardlagen die wetenschappelijk gezien miljoenen jaren oud zijn. Gijsbert van den Brink wijst die theorie af omdat God ons dan zou misleiden, want “welk belang zou God erbij hebben om ons zo massaal om de tuin te leiden? Is God niet de Waarachtige en Betrouwbare bij uitstek? Bovendien, als God ons in [het boek van] de natuur voor de gek houdt, hoe weten we dan dat Hij dat niet ook doet in de Schrift?” Dit citaat vind ik één van de minder geslaagde taxaties in zijn boek. En zo zijn er wel meer, nog kritischer vragen te stellen. Maar wat je er ook van vindt, het boek is verplichte stof voor iedere christen die hier echt in geïnteresseerd is of het een lastig onderwerp vindt.
Maar goed … de vakantie is er niet alleen om dit soort boeken te lezen, dus heb ik ook twee Grishams uitgelezen én een detective die dit jaar verschenen is, nl. Hemelbewijs – het debuut van de Amerikaan Bruce Buff. Daarin doet een professor een baanbrekende DNA-ontdekking waarmee hij kan bewijzen dat het heelal door God is geschapen en waarmee de mens een flinke stap naar de onsterfelijkheid zou kunnen zetten. Het eerste is tegen het zere been van een niet-gelovige vriend van de professor. Het laatste is natuurlijk een reden dat er van alles helemaal uit de hand loopt omdat hooggeplaatste heren en een enkele dame met kwade bedoelingen dit recept van eeuwig leven graag in handen willen krijgen. Qua verhaallijn vond ik het een schamel 6-je. Bovendien is het te snel en dus wat slordig vertaald (‘nucleus’ en ‘assumptie’ zijn echt geen Nederlandse woorden, overbodige herhalingen, twee verschillende namen voor hetzelfde ex-vriendinnetje).
Ondertussen heb ik wel mooi mijn derde detective gelezen in Bretagne. Maar ik vond het ook meteen een goede aanvulling op het theologische boek van Gijsbert van den Brink. Al was het alleen maar omdat het, ook al is het beslist niet wetenschappelijk geformuleerd, wel een aantal hele prikkelende uitspraken doet over wat je allemaal uit het DNA kunt afleiden. Zelfs misschien wel het bestaan van God – als meer dan acceptabele theorie tegenover de evolutietheorie van Darwin.