Het isolement en de eigen kracht

Geloven in een geïndividualiseerde samenleving – als christen en als kerk.

In Assen bestaat het zogenaamde ‘Pastoresconvent’. Daarin komen zo’n 4 à 5 keer per jaar alle voorgangers en geestelijk verzorgers van de zeer diverse christelijke geloofsgemeenschappen bij elkaar. Ik vind die ontmoetingen altijd erg waardevol. Tegelijk stelt het mij voor de vraag: wat verbindt ons aan elkaar als voorgangers? Is dat alleen ons werkterrein – dus de imam en de rabbi en de humanistische raadsheer/vrouw zijn ook welkom? Of hebben we meer gemeenschappelijk? Het geloof in de God van de Bijbel of in Jezus als Heer of de christelijke traditie? En hoe sterk benadruk je dat dan? Ja, mag dat überhaupt wel? Of ben je dan op voorhand al te exclusief bezig? Ik vind dit een spannend onderwerp. Voor alle christenen en kerken in onze samenleving. Hoe stel je je als persoon en als gemeenschap tegenover de maatschappij en de mensen om je heen? Daarin zie je heel verschillende strategieën.

Exclusief kerk-zijn

Als Gereformeerde Kerken met de zelfgekozen bijnaam ‘vrijgemaakt’ (vandaar de afkorting GKV) en de spotnaam ‘artikeltjes’ hebben we in de eerste pak ‘m beet 50 jaar van ons bestaan (1944 – half jaren ’90) gekozen voor de exclusiviteit. Heel lang hanteerden we een bekende uitspraak van Groen van Prinsterer als een soort geuzen-slogan: In het isolement ligt onze kracht. Inmiddels zijn we er als vrijgemaakte isolement groengereformeerden toch wel achter gekomen dat er een behoorlijk groot verschil is tussen een zelfgekozen isolement of een isolement waarin je door de buitenwacht gedrongen wordt. En we zijn er ook stukje bij beetje achter gekomen dat je je kracht niet moet zoeken in het je afzetten tegen de grote boze wereld (vooral in de andere kerken waar alles zo slecht en verderfelijk en zorgelijk is), maar dat je je kracht moet zoeken in je eigen overtuiging. Oftewel: niet het negatieve bij de ander bindt een kerkelijke gemeenschap samen, maar je kunt pas iets uitstralen als je de positieve verbindende elementen bij jezelf weet te benoemen.

Dat laatste heeft iets heel postmoderns: ga uit van je eigen kracht. Maar tegelijk is het ook iets heel bijbels-christelijk: ga uit van de eigen kracht van het Evangelie van Jezus Christus. Zonder te veroordelen. Maar wel door duidelijk te zijn over je missie en je kernwaarden. En dus ook over de grenzen van je identiteit.

Spannend

Op dit punt ervaar ik een spanningsveld, zowel in mijn christen-zijn als in hoe we samen kerk willen zijn. Hoe handhaaf je als persoon je christelijke principes en hoe behoud je als kerkelijke gemeente je bijbelgetrouwe identiteit in een geïndividualiseerde samenleving? Iedereen mag immers autonoom zelf de belangrijkste keuzes van het leven maken. Of het echt autonoom is, kun je je afvragen, maar de tendens is toch nog steeds: ‘Elke keus is goed als je die maar bewust maakt.’ En meteen daar achteraan zit de tendens: ‘Dus waag het niet om een ander om zijn of haar keus te veroordelen’. Zelfs als je als christen je eigen standpunt in het publieke domein van media of politiek neerzet, word je al van onverdraagzaamheid beschuldigd door met name de wat hoger geschoolde elite. Een aantal jaren noemde Kluun dat in zijn boekje God is gek “de dictatuur van het atheïsme”. Hij vond dat de zendingsdrang van het atheïsme in de media te vergelijken met een intellectuele kruistocht tegen christenen.

Wat zet je daar tegenover als christen en als kerk? Hoe baken je je positie af? Dat vind ik niet gemakkelijk in deze tijd. Maar ik wil wel een poging doen om dat duidelijk te maken. Daar gebruik ik twee voorbeeld voor.

Het glas en de wijn

Eerst het beeld van een goed glas wijn. Wat moet er goed zijn? Het glas of de wijn? De wijn natuurlijk. Daar gaat het om. Maar zonder een goed glas kun je de wijn niet drinken. Vorm en inhoud hebben dus alles met elkaar te maken, als je denkt vanuit het voorbeeld van een goed glas wijn.

Dat geldt ook als je nadenkt over het christelijk geloof en de betekenis ervan voor de samenleving van vandaag. Volgens mij moet je steeds jezelf als voorganger en ook jezelf als geloofsgemeenschap bevragen op de vorm én de inhoud van je christelijke overtuiging. Sterker nog: zonder vaste vormen vervaagt de inhoud, is mijn overtuiging.

Tegelijk zie ik heel goed het gevaar van formalisme: de vaste vorm wordt belangrijker dan de inhoud. Dat gevaar zag Jezus in zijn tijd op aarde heel scherp bij die stroming in het jodendom die zich het meest serieus met het geloof bezig hield: de farizeeën. Op gezag van mijn leermeester Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit in Kampen, prof. Jakob van Bruggen, neem ik maar even aan dat deze groepering in hoog aanzien stond bij de meeste mensen, omdat ze zo consequent vanuit het geloof in de God van Abraham, Izaäk en Jakob leefden. Naar God toe en naar hun naaste toe. Consequent en ook radikaal door de zonde te benoemen en af te wijzen. Maar Jezus laat volgens mij zien dat heel die farizeese geloofsbeleving gebaseerd is op vorm en veel minder op inhoud. Want Hijzelf is de inhoud – en juist de farizeeën wijzen Hem af als de Zoon van God en het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt.

Voor mij als gereformeerd predikant is de spannende vraag in deze tijd: hoe bewaak ik de inhoud van het christelijk geloof zonder dat ik een formalist wordt? Zowel als het om de leer gaat: hoe spreken we in de kerk over God en over Jezus, over wie Ze zijn en wat Ze doen? Als om het leven: wanneer mag je zeggen dat iemand qua levensstijl echt niet meer het voorbeeld van Jezus (Johannes 13:15) en God (Efeziërs 5:1) volgt? Want je kunt de spelregels van het christelijk geloof best aanpassen aan de behoeften van de tijd. Zo PVT 2015 - Nijmegen 2gebeurt dat ook in sommige sporten. Maar je kunt onmogelijk volhouden dat als we afspreken om van het net een doel te maken en om de bal niet meer met de handen, maar alleen nog met de voeten aan te raken, dat we dan nog steeds met dezelfde sport te maken hebben.

Waar ligt, als het om geloven binnen de christelijke traditie gaat, dan de grens tussen vorm en inhoud? Voor mij ligt die, als predikant binnen de gereformeerde traditie, in de belijdenis van de Twaalf Artikelen van het onbetwijfeld christelijk geloof. Want daarin staat wat – of liever nog: Wie mij bezielt en inspireert. Als ik daar niet meer mee uit de voeten zou kunnen, zou ik m’n ambt als predikant neerleggen en iets gaan doen met ‘mens en religie’ of zo. Ik besef dat als je in onze tijd zegt dat de Twaalf Artikelen het uitgangspunt zijn voor het echte christen-zijn en kerk-zijn, dat zo’n overtuiging heel exclusief overkomt. Terwijl ik tegelijk juist vanuit de christelijke traditie ook hart heb voor de stad waarin wij wonen en vooral voor alle mensen die hier leven.

Concentratie – Integratie 

Daarom wil in een tweede beeld naar voren halen. Dat beeld ontleen ik aan mijn zeer gewaarde overbuurman uit Nijmegen, waar ik van 1999 tot 2005 predikant was. Mijn overbuurman was betrokken katholiek en directeur van een mega-basisscholen-conglomeraat waarin al het katholieke, protestantse en algemeen-bijzonder onderwijs in samengevoegd was. We hebben bijzonder goede gesprekken gevoerd over de plaats die je als maatschappij-betrokken christen in de samenleving moest innemen. Hij zei tegen mij: Ernst, weet je, bij jullie vrijgemaakt-gereformeerde scholen zie ik een sterke focus op de handhaving van je identiteit. Bij onze algemeen-christelijke scholen-organisatie daarentegen zie ik een sterke focus op de plek die iedereen moet innemen in de samenleving. Jullie sterke punt is concentratie en ons sterke punt is integratie.

Ik vond dat een prachtige vondst, die twee typeringen, omdat ze zo waardenvrij zijn. Er zit geen veroordeling in. Want welk bedrijf wil zich nu niet concentreren op z’n core-business? En welke organisatie wil nu niet een respectabele, zinvolle plek midden in de samenleving innemen? Maar ik voel meteen weer de spanning. Het blijft voor alles wat zich christelijk noemt blijkbaar heel lastig om de concentratie op de bijbelse uitgangspunten en de integratie en acceptatie in de samenleving te combineren. Als je openlijk uitkomt voor je uitgangspunt dat Jezus de Zoon van God is die als Lam van de God de zonde van wereld wegneemt, en vanuit zijn liefde als inspiratiebron maatschappelijke hulp wilt verlenen aan vrouwen die vast zitten in de prostitutie (Het Scharlaken Koord) of in probleemwijken met jongeren aan de slag wilt (Youth for Christ) of op maatschappelijk vlak vraag en aanbod bij elkaar wilt brengen (Stichting Present), kun je nog zo hard roepen dat je aan integratie wilt werken, maar je concentratie op Jezus Christus roept bij de seculiere atheïsten, of ze nu links of rechts zijn, een boel weerstand op. Volgens hen is er maar één manier waarop christenen hun plek in het maatschappelijke veld mogen innemen: op persoonlijke titel in niet-religieus-gebonden organisaties.

De balans

Het gaat dus om de vraag: hoe bewaak je je christelijke identiteit (concentratie) terwijl je toch zoveel mogelijk je plaats in de samenleving (integratie) wilt innemen? En hoe vind je daarin de balans? Als GKV zitten we nog steeds vooral op de lijn van de concentratie, denk ik. Dat vind ik terecht, ook al loop je het risiko dat het lijntje naar boven belangrijker wordt dan het lijntje naar elkaar. Terwijl Jezus heel de wet samenvatte in het dubbel-gebod van de liefde: God boven alles en je naaste als jezelf. Omgekeerd dreigt een nog groter risiko namelijk: als je alleen maar vanuit de naastenliefde denkt en handelt, raak je uiteindelijk je inspiratiebron kwijt. Want die moet ik, als ik de Bijbel serieus neem, toch echt van buiten onszelf in onszelf komen. Het is God die van alle mensen houdt en voor heel zijn schepping zorgt. En Jezus maakt Zichzelf bekend als de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt bij die God van liefde en zorg uit dan via Hem. Maar hoe geef je daar vorm aan zonder exclusief en veroordelend te zijn? Als christen? En als kerkgemeenschap? Dat is voor mij een open vraag. En tegelijk mag ik daar keuzes in maken. Als christen. Als kerkgemeenschap. Niet uit eigen kracht. Ook niet om het isolement te zoeken. Maar “in het vertrouwen dat God het ons toestaat deze keuzes te maken” (Hebreeën 6:3).

Pinksteren: hoe benader je belangstellende niet-christenen?

Handelingen is het boek van de Heilige Geest. De apostelen trekken de wereld in om in alle steden en dorpen eerst de Joden en dan de Grieken het goede nieuws over Jezus Christus te vertellen. Door de Heilige Geest komen duizenden tot geloof.

Niet-Joodse ‘vereerders van God’Heilige Geest duif

Wat mij opvalt is, dat ze vaak met meest positief ontvangen worden door mensen die regelmatig de joodse synagoge bezoeken, maar zich nog niet tot het jodendom bekeerd hebben. In het boek Handelingen worden ze een paar keer ‘proselieten’ genoemd (Hand. 2:11, 6:5, 13:43 –  in de oude vertalingen stond ‘Jodengenoten’). Letter betekent dat: ‘erbij gekomen zijn’.  Het zijn mensen die op zoek waren naar  de zin van het leven en daarbij het antwoord op hun levensvragen bij het joodse geloof gevonden hebben. Als heidenen hebben ze de God van Abraham, Isaak en Jakob leren kennen. Maar omdat ze geen geboren Joden waren, konden ze alleen maar toetreden tot het Jodendom als ze zich aan heel de Joodse wet en alle voorschriften van de Joodse traditie gingen houden. Daarom bleven de meesten van hen toch maar liever als vaste gast de synagoge bezoeken. Behalve de drie keren dat ze ‘proselieten’ genoemd worden, staat in Handelingen nog vaker dat ze ‘vereerders van God’ zijn (Hand. 10:2+22+35, Hand. 13:16+26+43+50, Hand. 16:14, Hand. 17:4+17, Hand. 18:7). Soms staat er uitdrukkelijk bij, dat het om Griekse mensen gaat. Veel van deze ‘vereerders van God’ kwamen door de evangelieverkondiging van Paulus en de andere apostelen tot geloof in Jezus Christus. Ze werden vaak de meest aktieve leden van de nieuwe christelijke gemeentes, omdat Christus ook voor hen heel de wet vervuld had en omdat Hij in zijn gemeente geen onderscheid tussen Jood en heiden maakt.

Niet-christelijke ‘Godzoekers’

Vandaag beleven wij steeds vaker iets soortgelijks.  Mensen met weinig of geen kerkelijke achtergrond komen met ons in kontakt. Soms als levenspartner van een gemeentelid, soms meegenomen door vrienden, soms omdat ze zelf op zoek zijn gegaan bijvoorbeeld via internet. Ze kennen de negatieve verhalen over de kerk die steeds weer in de media opduiken. Verhalen van vroeger (de kruistochten, die strakke gereformeerden) en verhalen van nu (seksueel misbruik door priesters en voorgangers, homo’s die niet welkom zijn in de kerk). Toch zijn ze in hun zoektocht naar de zin van het leven geïnteresseerd geraakt in het christendom. Meestal doordat ze persoonlijk iemand leerden kennen, die ze als oprecht en belangstellend christen hebben leren kennen. Dat wekte hun interesse.

Toch is er een belangrijk verschil met de vroeg-christelijke kerk. Wie zich in de Grieks-Romeinse tijd tot de God van de Joden bekeerde en zich na Pinksteren bij de christelijke gemeente aansloot, geloofde daarvoor in allerlei andere goden. Vandaag komen mensen vaak tot geloof vanuit een achtergrond waarin geloof en de vraag naar God amper nog een rol speelt. Kort geleden stond in het ND (15 mei) en in het DvhN (18 mei) dat in 2014 nog maar net 50% van de Nederlanders bij een ‘godsdienstige groepering’ hoort. Eind jaren ’90 was dat nog 60%, in 2010 niet meer dan 55% en nu dus nog maar de helft van Nederland. De andere helft is niet-religieus. Bij ons in het Noorden spant Groningen de kroon (34%) en zijn Drenthe en Friesland met 40% en 43% de nummers drie en vier wat betreft minst kerkelijke provincies. En ook al noemt de 50% van de bevolking zichzelf religieus of gelovig noemt,  van alle Nederlanders bezoekt maar iets meer dan 10%  wekelijks de kerk (of de moskee). Gereformeerde christenen die trouw naar de kerk gaan op zondag zijn dus echt een minderheid in Nederland! Meer dan de helft van Nederland is tegenwoordig niet gedoopt en krijgt van huis uit niets meer mee over God, Jezus en de Bijbel.

Zoekers positief benoemen

Nu las ik laatst een interessante vraag: hoe praten wij als kerk en als christenen over mensen die niet gelovig en vaak ook niet gedoopt zijn? Hoe wij over hen spreken verraadt namelijk hoe wij over hen denken. Een niet-christen noemen wij vaak een ongelovig, niet-kerkelijk, ongedoopt of religie-loos. We beschrijven daarmee een gemis. We benadrukken daarmee vooral wat mensen niet zijn. Ze zijn géén christen. Dat is een negatieve kwalificatie.

Waarom zou je het niet omdraaien? Waarom zou je niet het positieve beschrijven bij veel mensen die niet christelijk zijn opgevoed, maar wel op zoek zijn naar een positieve invulling van hun leven? Termen als zoeker of sympathisant of belangstellende of gastvriend klinken veel positiever. Misschien is het een idee om niet-leden die regelmatig in onze kerken komen, zelf te vragen hoe ze hun positie zouden willen noemen. Want de redenen waarom hun wegen zich met die van ons kruisen, zijn zo verschillend!

Dat het aantal niet-christelijke Nederlanders per jaar met bijna 1% toeneemt, is duidelijk. Maar er zijn geen cijfers over het aantal Nederlanders die, zelf niet gelovig opgevoed, op zoek zijn naar de zin van het leven en naar een God die zoveel van mensen houdt dat Hij zijn eigen Zoon naar deze wereld gestuurd heeft.

Hoe benaderen wij  zulke, soms bewuste, vaak onbewuste Godzoekers? Een houding van openheid en een sfeer van vriendelijkheid laat anderen zien: ‘Jij bent welkom bij ons, we zien in jou een geschenk van God, we hebben elkaar veel te bieden.’ Is dat de manier waarop wij andersdenkenden aanspreken? En willen wij ook van hen leren wat hen beweegt in hun zoektocht naar God?

De Heilige Geest zorgt voor een open houding

Toen onze Heer Jezus Christus terug naar de hemel ging, heeft Hij ons als christenen beloofd dat we niet alleen zouden achterblijven. De Heilige Geest zou komen om ons bij te staan. Niet voor niets wordt in de dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren in veel kerken gebeden om de komst van de Heilige Geest. Die kan en wil ons als kerkgemeenschap en ook persoonlijk de kracht geven om in deze tijd van afnemende gelovigheid open te staan en goed te reageren op mensen die zoeken naar de zin van hun leven en die, vaak via wonderlijke wegen, door Jezus onze Heer Zelf op hun zoektocht christenen tegenkomen. Christenen zoals jij en ik.

Zij die het geloof aanvaard hadden, stonden in de gunst bij het hele volk. De Heer breidde hun aantal dagelijks uit met mensen die gered wilden worden. (Handelingen 2 vers 47)

 

VRIJGEMAAKT? – 2

De bundel ‘VVrij gemaakt boekrijgemaakt?’ blijft de tongen losmaken en de pennen in beweging zetten. Eerder verwees ik al naar de reaktie van collega Joost Smit op zijn weblog (zie Vrijgemaakt?). Nu heeft collega Klaas van den Geest er op zijn weblog pastorklaas.nl een analyse aan gewijd die op z’n minst verrassend genoemd kan worden. Een heel eigen insteek dus, die ik graag hieronder in z’n geheel herblog.

Vrijgemaakt?

Kunstenaars

Opmerkelijk goed geschreven, dat boekje Vrijgemaakt? Allemaal begaafde schrijvers, jonge mannen en vrouwen die kunnen boetseren met woorden. Een aantal auteurs zijn domineeskinderen, een aantal is theoloog. Veel domineeskinderen blijken opvallend veel te houden van boeken, kunst en muziek. Is er een verband tussen domineesgezinnen en kunst/muziek/literatuur? Volgens een onderzoek wel. Heel wat pastorieën puilen uit van de boeken. In heel wat predikantsgezinnen zijn kunst en muziek geliefd. Ik heb genoten van de manier waarop sommige bijdragen geschreven zijn. De mooiste trouwens van mensen uit andere studies en achtergronden. Het zijn bijna allemaal verhalenvertellers, deze getalenteerde dertigers.

Wij zijn cultureel of we zijn niet

Deze waarnemingen zijn volgens mij niet onbelangrijk als je dit boek wilt begrijpen. Wat me treft is een grote sensitiviteit voor de cultuur: als leefwereld van nu, maar ook zoals die het meest sprekend tot uiting komt in allerlei kunstvormen. En daarmee houden deze jonge mensen ons wel een spiegel voor. Hebben we als gereformeerden voldoende culturele antenne? En zijn we ons er van bewust hoe sterk we als kerk en gelovigen zelf door de cultuur beïnvloed zijn?

Want in dit boek komen mensen aan het woord, die zich in de ‘vrijgemaakte’ wereld van de cultuur afgesloten hebben gevoeld. En die dat als beklemmend en beperkend hebben ervaren. En terecht: want als we de menselijke cultuur buiten sluiten, sluiten we onszelf buiten. Of anders gezegd: we ontkennen of amputeren dan zelfs een stuk van onszelf.

Dat lijkt een deel van de boodschap te zijn van dit boek. Hier zijn mensen aan het woord, die niet de ruimte voelden om echt te léven. Dat leven zelf werd afgeknepen, kon zich niet ontplooien, ze konden geen vleugels uitslaan. Confronterend en veelzeggend vind ik bijvoorbeeld wat Arjen schrijft. Hij zegt: de oude routekaart bracht me nergens. Niet bij God, niet bij mijn eigen diepste zoeken. Het was een bril die iedereen moest opzetten en waardoor iedereen hetzelfde zou zien. Maar wie ben je dan zelf, wat is jouw identiteit? Is er ruimte voor een weerwoord, voor anders denken, anders geloven?

Je kunt dit boek heel makkelijk en snel afdoen. Als je het als een aanval ervaart op jouw eigen kerkelijke verleden en identiteit. Maar je kunt het ook als een kans zien. Dan ga je op zoek naar wat hier eigenlijk aan de orde wordt gesteld. En dat is wat mij betreft deze vraag: hoe hebben we ons als ‘vrijgemaakten’ opgesteld in verhouding tot de cultuur van onze tijd? Hebben we die cultuur niet vaak ontkend? Hebben we die culturele omgeving niet vaak onvoldoende onderkend, ook bij onszelf? Hoe vaak is onze eigen waarneming niet voor waarheid aangezien en gepresenteerd? Hoe sterk hebben we niet een eigen wereld geschapen, los van de echte, daarvan afgescheiden?

Vroeg of laat krijg je daarvan de rekening gepresenteerd. Als je een binnenwereld creëert, en de buitenwereld als bedreigend ziet of als slecht kwalificeert, dan voed je een generatie op zonder de tools om zelfstandig in die wereld te staan. Je gaat een taal spreken en een cultuur in stand houden, die geen werkelijk contact maakt met die buitenwereld. Dat is gebeurd, dat hebben we gedaan. Er was onvoldoende oog voor de cultuur als werkelijkheid. Ook een werkelijkheid waarvan we zelf deel uit maken. Cultureel zijn we allemaal: we maken er deel van uit. Dat is inherent aan het bestaan zelf: wij zijn cultureel of we zijn niet…

De kerk vormt daarop geen uitzondering. Maar ons idee daarover was anders, we dachten die cultuur buiten te kunnen houden.

Omgaan met je opvoeding

Ik zeg: we. Want ik kan me niet boven die kerk verheffen. Ik maak er deel van uit, heb er zelf deel aan. Ook al heb ik zelf het gevoel, dat dit boek ook geschreven had kunnen zijn door vijftigers. Door de vaders en moeders van deze jonge ‘vrijgemaakten’.

Dat werd mij duidelijk uit onder andere het verhaal van Bettelies. Bevlogen ouders, begonnen met E&R, open gezin, alles bespreekbaar, kritisch op de kerk maar wel met God in hun leven. Hoeveel van die vijftigers zijn er niet, die ook worstelen met die kerk? Ze waren zelf al het product van de sixties, kritisch tegenover gezag en establishment. Zij voelen ook al hun leven lang, maar zeker vandaag de dag, dat we iets in stand hielden wat onhoudbaar was. Die kerk zit in onze bagage, in onze genen mag je wel zeggen.

En dat is meteen ook een stukje zwakte van dit boek. Een deel van de schrijvers is uit deze kerk weg gegaan. Ze staan er nu buiten, wilden het van zich afschudden. Ik erken dat dat soms moet, om zo dat verleden te verwerken en ergens in je leven neer te zetten.

Maar het verschil met veel vijftigers is, dat die vijftigers blijven. Ik voel dat zelf ook: eindeloos kritisch op de kerk, tegelijk eindeloos loyaal eraan. En daar scheiden de wegen. Die dertigers, ook mijn eigen kinderen, maken juist hier een andere keus. Ze zijn kritisch. Maar niet meer loyaal. Tenminste, niet loyaal aan zoiets institutioneels als de kerk. Wel loyaal aan zichzelf. Authentiek willen ze zijn: kernwoord van de postmoderniteit. En dat is mooi: als je kritisch bent, moet je eerlijk zijn, jezelf volgen. Je denkt niet van boven naar beneden, maar van binnen naar buiten. Je aanvaardt geen waarheid of normativiteit die van bovenaf wordt opgelegd. Je wilt er zelf achter staan, zelf kiezen, vanuit je eigen individualiteit waarheid vinden en ervaren.

En dus nemen ze afstand. En al snap ik die stap en keuze, hier heb ik mijn vragen. Vragen die voortkomen uit een psychologische waarneming. Uit de ontwikkelingspsychologie weten we, dat een mens zijn of haar opvoeding zelfstandig moet verwerken. Je zoekt een bepaalde positie los van of tegenover je ouders. En dus moet je ook een eigen verhouding vinden met wat je ouders je hebben meegegeven. En als de kerk van die opvoedingsbagage een dominant bestanddeel is, moet je dus ook zoeken naar een eigen relatie dáármee.

Heel veel mensen, ook vijftigers en zestigers, zijn zich daar nauwelijks van bewust. In pastorale contacten merk ik dat maar al te vaak. Ervaringen met je ouders, de opvoeding die je meekreeg, de plek van de kerk en het geloof daarin, die zijn veelsoortig en veelzijdig. Anders gezegd: die ervaringen zijn gemengd, zowel positief als negatief. Er zit ook veel pijn tussen, vervreemding, eenzaamheid, gevoelens van afwijzing. Hoe geef je die een plek binnen je eigen identiteit? Hoe vind je een balans, hoe krijg je vrede met je verleden, hoe integreer je die bagage in wie je nu bent?

Die worsteling zie ik in dit boek. Maar die zoektocht maken we dus allemaal. Waar komt de onvrede in mijn leven vandaan? Wat maakt dat ik een gat voel, of pijn, iets wat zeurt en schrijnt? En daar komt dan wat ik zie als een denkfout: velen zien dan de kerk als de bron van hun pijn. Ze gaan die kerkelijke cultuur zien als de oorzaak van hun gevoelens van eenzaamheid en onvrede.

Het zou voor sommigen wel eens heel verhelderend kunnen zijn, als ze die onvrede niet op de kerk projecteren maar in gesprek gaan met hun ouders. De kerk is maar een deel van je bagage, zij het vaak een dominant stuk. En een mens moet in gesprek komen met zijn eigen verleden. Dat moet een gesprekspartner van je worden, om niet te zeggen een vriend.

Ik geef toe: dat is een mooi ideaal. Vaak komen we niet verder dan afstand nemen van dat deel dat zeer doet, en het diep weg te stoppen. Om er hopelijk ooit nog weer in je leven een nieuwe relatie mee te vinden. Dat wens ik deze dertigers toe: een stukje afstand om niet de pijn maar de waarde te kunnen gaan zien van dat kerkelijke verleden. Misschien vind je er toch iets kostbaars in, iets wat je met liefde in je hart sluit. Misschien dat je achter je ouders iemand anders gaat herkennen.

Seks

En dan nog iets opvallends in het boek: seks. Als we de cultuur ontkennen, ontkennen we het leven. Als we het leven en onszelf ontkennen, ontkennen we ook onze lichamelijkheid.  En dus onze seksuele gevoelens.

In enkele bijdragen valt die onbalans , of misschien zelfs fascinatie met seks op. Ook alweer zo herkenbaar, moet ik onmiddellijk zeggen. Vijftigers zullen in hun eigen leven nog veel meer die ambivalentie herkennen ten opzichte van hun lichamelijke gevoelens. De boze wereld moest buiten blijven, maar het boze vlees was binnen. En daar moesten we maar mee in het reine zien te komen. Zonder enige begeleiding, zonder werkelijk gesprek erover. Als je zelf niet hebt leren praten over seks, heb je vaak ook niet geleerd het werkelijk te accepteren. Ook alweer zo’n psychologisch dingetje. En als je niet hebt geleerd er mee om te gaan, worden die onbeheersbare gevoelens al gauw geduid als duister en ‘zondig’.

Wat geef je dan door aan de volgende generatie? Een generatie die opgroeit in een wereld waarin seks net zo gewoon bij het dagelijkse leven hoort als eten en drinken? Hoe die generatie dat heeft ervaren lees je hier in meerdere bijdragen in het boek. De één na de ander is op zoek naar bevrijding uit een sfeer van geheimzinnigheid en beklemming. Onze culturele emancipatie is ook een lichamelijke bevrijding. In enkele bijdragen lijkt dat te leiden tot een pendelbeweging naar de andere kant: eindelijk vrij, leef je leven, grenzeloos!

Ook hier kan ik niet anders dan constateren, dat we een onbetaalde rekening gepresenteerd krijgen. We hebben over seksualiteit vooral gesproken in Hooglied-termen. Maar hebben we echt intimiteit en tederheid laten zien? Dat je van je lichaam en elkaar aan het genieten bent? En ook de keerzijde: zien we ook de duistere kant, het stukje pijn en eenzaamheid dat met seksualiteit verbonden is, onder ogen? Klinkt dat door in de manier waarop we daarover iets doorgeven?

Anders zijn die prachtige Hooglied-woorden niet meer dan verheven verbaliteit. Zonder werkelijkheidswaarde. De dertigers prikken daar doorheen: wees authentiek, wees jezelf.

Kerk waarheen

Lammert Kamphuis ziet de GKv als een laatste bolwerk van de verzuiling. Ik herken dat niet zo: er is al lang geen ‘groot verhaal’ meer. Dat wij dé kerk zijn, de enige, daarmee hebben we al lang gebroken. Dat begon al af te brokkelen in mijn studietijd, de jaren ’80 vorige eeuw. Toen hadden voor het eerst enkele aanstaande predikanten de euvele moed om op een kerkelijk examen te zeggen: ik weet niet of Paulus alleen aan de GKv een brief zou schrijven. Dat leidde toen nog tot afwijzing, je moest het examen overdoen om kandidaat (proponent) te kunnen worden. Maar het hek was van de dam, het was al niet meer te houden.

Nogmaals, daarmee ontken ik beslist niet dat wij die exclusiviteit in onze genen dragen. Zelfs als je er zelf niet aan bijgedragen hebt, heeft die sfeer nog lange tijd doorgewerkt, als een benauwende etensgeur die nog dagenlang in huis blijft hangen. In die zin moet je opnieuw naar die vijftigers en zestigers kijken. Daaronder vind je nog steeds mensen die in die wereld ondergedompeld zijn geweest en het nog in zich dragen. En soms is dat trekje ook in de kerk echt nog wel vrij prominent te voelen. Jongere generaties storen zich daaraan en ervaren die sfeer in de kerk als vervreemdend. Waar het nog sterk aanwezig is, ervaren ze de kerk zelfs als een vijftig-plus-instituut.

Toch denk ik, dat die vijftigers ook een generatie zijn die de transitie hebben ingeluid. Ze hebben bakens verzet. Alleen hebben ze dat nog voorzichtig gedaan, wilden ze het lijntje niet breken. De nieuwe generaties hebben daarin minder scrupules, ze gaan meer voor zichzelf. Dat bedoel ik zeker niet als een oordeel, misschien bewonder ik ze daarom wel juist. Wat ik niet deed en doe, doen zij wel. Ik heb veel respect voor de huidige generatie jonge theologen, mensen als Reinier Sonneveld en Rikko Voorberg. Maar het zijn wel theologen buiten of op de rand van de kerk. Ik herken hun zoektocht, existentieel. Ze raken heel duidelijk snaren bij mij. Maar ik voel me nog te zeer verbonden met de kerk om daar buiten te gaan experimenteren. Hun 7x7christendom is radicaal, maar durf ik het aan om het initiatief te nemen onszelf opnieuw uit te vinden?

In die zin daagt dit boek me uit. Want ‘gewoon doorgaan’ is geen optie meer. Intelligente, getalenteerde en hoogopgeleide jongeren laten ons dan ver achter zich. Wat overblijft zijn ja-knikkers en aardige mensen met grijs haar. En dan hebben we toch echt een generatie verloren.

Wat zou onze Heer dan willen?

Vrijgemaakt?

Vrij gemaakt boekDe bundel Vrij gemaakt? met 15 ervaringsverhalen van 30-ers die in de GKV zijn opgegroeid, werd zaterdag 13/09 op een minisymposium in Amsterdam gepresenteerd uit. Ik was daarbij en hoorde Joost Smit deze reaktie geven, die hij nu op zijn weblog gezet heeft en die ik dus zeer lezenswaardig vind. Twee dingen triggeren mij in de bundel. 1) De opmerking van Wolter Huttinga dat je jeugdindrukken (hoe beleefde je het geloof en de zondagen in de GKV als kind) nogal fundamenteel zijn voor hoe je later niet alleen over de GKV, maar ook over God en Jezus denkt. 2) Het gemak waarmee soms niet alleen afscheid genomen wordt van de GKV, maar ook van het christelijk geloof – alsof daar een rechtstreeks verband tussen ligt.  Er zou meer te zeggen zijn, maar de blog van Joost Smit zegt verder genoeg.

Joost Smit's avatarJoost Smit

Op zaterdag 13 september 2014 presenteerde Lammert Kamphuis (red.) de bundel ‘Vrijgemaakt?’ in de Keizersgrachtkerk in Amsterdam (http://www.kok.nl/boek/vrijgemaakt/). Op dat symposium heb ik de volgende reactie gegeven op deze bundel verhalen van (ex) vrijgemaakte dertigers:

Vrijgemaakt

Beste Lammert, met het verschijnen van je boek wil ik je feliciteren. Het is een bijzonder project . Een grote variatie aan gevederde vrienden in één volière. Waarbij ik het woord ‘kooi’ in dit gezelschap uiteraard zorgvuldig vermijd.

Toen je mij vroeg of ik wilde reageren op het boek, aarzelde ik even. Zou ik getuige worden van een requiem, een Dies Irae over vrijgemaakte fratsen of een litanie op oude mensen en dingen die voorbij gaan?

Ik moest vooraf denken aan ‘Kogel door de kerk’. Deze bundel verscheen in de jaren ’60 in de gereformeerde kerken (synodaal).  De auteurs hielden bekrompenheid, leer en dogma’s voor gezien en trokken de deur met een harde klap achter…

View original post 1.835 woorden meer

Over God gesproken – anders verdwijnt Hij

-een vakantie met Emiel Hakkenes, Kees de Ruijter en de Nijmeegse Vierdaagse-

Tijdens de bouw van een middeleeuwse kathedraal kwam de bisschop eens kijken. Hij vroeg aan drie verschillende werklieden: ‘Waar ben je mee bezig?’  ‘Ik verdien m’n brood’, zei de eerste. ‘Ik metsel een muur, steen voor steen’, zei de tweede. ‘Wij bouwen samen een Godshuis’, zei de derde. De bisschop glimlachte en zei: ‘Dat is het! Je bent niet alleen bezig je brood te verdienen door stenen op elkaar te metselen, je bent bezig een huis te bouwen waarin God aanbeden zal worden!’

kerkbouw Peelo foto bieb

In Assen-Peelo bouwen wij ook aan een Godshuis. De oude, leegstaande wijkbibliotheek wordt vóór de zomervakantie 2015 ons nieuwe kerkelijke onderkomen. Een Godshuis in en voor onze wijk Peelo, waar tot nu toe geen enkel kerkgebouw te vinden is. Maar roeien we als gereformeerde christenen in Assen-Peelo niet geweldig tegen de stroom in met het ombouwen van een bibliotheek tot kerk? Bibliotheken gaan dicht omdat er steeds minder gelezen wordt. Maar kerken sluiten nog vaker hun deuren. Het christelijk geloof  is overduidelijk op z’n retour in Nederland. En wat doen wij in Assen-Peelo? We bouwen met groot enthousiasme een kerk! Ik doe zelf net zo enthousiast mee door in mijn eerste vakantieweek me de blaren op de voeten te lopen tijdens de Nijmeegse Vierdaagse voor kerkbouw Peelo (bedankt, meer dan 100 sponsors, voor de ruim € 3.200 en twee mooi beamers die dat opgeleverd heeft!).

Vlak voor de Vierdaagse had ik net het boek God van gewone mensen van Emiel Hakkenes, journalist bij Trouw, gelezen. Ik verwees er eind 2013 al naar op mijn weblog (https://ernstleeftink.wordpress.com/2013/11/10/waaghalzen-en-angsthazen/). Emiel beschrijft daarin hoe het gereformeerde geloof uit zijn familie verdween. Zijn ouders waren namelijk aktieve en betrokken gemeenteleden in de gereformeerde kerk van Gieten. Emiel heeft daar geen enkele negatieve herinnering aan. Hij is in 1977 geboren en heeft de tijd van polarisatie in de kerk (voor of tegen kernwapens) niet bewust meegemaakt. Nu is hij zelf half de deHakkenesrtig en heeft niets meer met de kerk en het geloof in de God van de Bijbel. Dat besef drong pijnlijk scherp tot hem door toen zijn ouders hem vroegen, of hij en zijn vrouw ook van plan waren hun zoontje (het eerste kleinkind van zijn ouders) te laten dopen. Dat was voor Emiel de aanleiding om op zoek te gaan in zijn familiestamboom naar het geloof van zijn voorouders (acht generaties terug, te beginnen bij Jan Warner Hackenes (± 1707  – na 1770). En om terug te kijken op zijn eigen gereformeerde jeugd en opvoeding.

Het is een prachtig geschreven boek. Het raakte mij vooral op twee punten. Allereerst beschrijft Emiel uitvoerig, hoe aktief zijn ouders zich hebben ingezet voor de kerk. Toen vader en moeder Hakkenes in 1965 trouwden en zich het jaar erna in Gieten vestigden, woonden er maar weinig gereformeerden in het dorp. Ze kerkten elke zondag in Gasselternijveen. Vanwege de  toenemende werkgelegenheid groeide het aantal gereformeerden in Gieten, dus wilden ze er graag een eigen zelfstandige gemeente vormen. En dat gebeurde ook. In 1974  werd de Geformeerde Kerk van Gieten gesticht en een paar jaar later kwam er ook nog heen  christelijke basisschool. Allebei met veel inzet en enthousiasme én met de nodige weerstand van alles wat liberaal, socialistisch en vrijzinnig-hervormd was. Toen ik het las, moest ik aan onze eigen kerkbouw denken. Gelukkig is er weinig tot geen weerstand bij de buitenwacht, want bijna iedereen in Peelo is blij dat de leegstaande bibliotheek zo’n mooie bestemming krijgt. Ik herkende wel het gevoel van hoe fijn het is om samen te bouwen aan een huis voor God. Maar ik bedacht daar ook meteen bij: dat deden ze in 1974 in Gieten ook, terwijl in de jaren ’60 de kerken in het Westen en in de grote steden van ons land al begonnen leeg te lopen. Dus terwijl de secularisatie al in volle gang is, sticht een groepje gereformeerden in Gieten nog een eigen kerk en school. Men zegt wel eens, dat de kleine bijbelgetrouwe kerken 30 tot 40 jaar achterlopen op de grote protestantse kerk (hervormd en synodaal-gereformeerd). En inderdaad, sinds 2007 daalt het ledental van de vrijgemaakte kerken. Terwijl de neergang is ingezet, beginnen wij in Assen-Peelo met een eigen kerkgebouw! Net als de synodaal-gereformeerden in Gieten 40 jaar geleden. Die opkomende gedachte vond ik niet prettig. Wordt ons prachtige nieuwe in 2015 feestelijk geopende kerkgebouw over een jaar of 30 alleen nog maar door een handjevol oudere mensen bezocht?

En zo kwam ik bij het tweede punt dat mij opviel. God van gewone mensen beschrijft heel mooi en vol liefde het levensverhaal van zijn ouders en plaatst dat in het grote kader van negen generaties Hakkenes. Maar als het gaat om zijn ouders en hun inzet voor geloof en kerk,  komt bijna nergens naar voren, wat dat geloof dan werkelijk inhoudt. Over God wordt nauwelijks gesproken. Eén keer gaat het over een dominee die krampachtig probeert de leer van de Drie-Eenheid uit te leggen, één keer gaat het om een bijzonder emotionele verwijzing naar Jezus, en één keer geeft Emiel aan, dat hij op de vraag ‘Gelooft u in God, de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde’ persoonlijk als antwoord zou geven: ‘Geen idee eigenlijk, maar ik denk van niet.’ Maar nergens lees ik iets over hoe zijn ouders met hem over God en Jezus gesproken hebben, of hoe daar hij zelf vroeger over dacht en gaandeweg anders over is gaan denken. Aan het eind van het boek zegt Emiel alleen maar, dat de kerk geen monopolie heeft op ‘de ervaring van iets wat groter is dan mijzelf’. Zulke momenten ervaart hij wel tijdens een concert van  Dead Cab For Cutie als die zingen no closer to any kind of truth. En als het om de vraag gaat wat hij zijn kinderen wil meegeven, dan heeft hij genoeg aan een paar joodse wijsheden en de verhalen van zijn acht voorouders. “Met zulke verhalen heb je geen Oude of Nieuwe Testament meer nodig” – dat zijn de laatste woorden van dit boek.

Mij overviel dezelfde triestheid als bij het lezen Frank Westerman’s zelfde zoektocht in zijn boek Ararat (zie https://ernstleeftink.wordpress.com/2013/07/24/op-bergen-en-in-dalen-ja-overal-is-god/). Dat gebeurt er dus, als er niet over God gesproken wordt. Dan wordt geloven een lege huls. De huls wordt nog een tijdje gekoesterd, totdat iemand zich afvraagt: wat zit er eigenlijk in? En dan blijkt het niets meer te zijn en nergens meer over te gaan. Nu doet dat geen recht aan dit prachtige boek van Emiel Hakkenes. Het gaat juist wél ergens over. Maar God komt niet ter sprake. Volgens mij zit daar de kern van het antwoord op de vraag hoe het komt, dat het geloof uit een familie verdween. Het geloof verdwijnt uit het leven als we niet meer Horen naar de stem van God, om het met de titel van een ander boek te zeggen. Dat is het handboek voor de preek van Kees de Ruijter, dat ook eind 2013 verschenen is.  In dat boek benadrukt Kees, dat als God niet meer ter sprake komt in de preek, je ook wel op kunt houden met preken. Want als in de preek ‘de stem van Meester’ niet meer doorklinkt, is God niet meer de sprekende God, die in zijn liefde naar mensen toekomt en ons vraagt om zijn liefde te beantwoorden.  Verder laat Kees zien, dat juist in deze tijd de preek als ‘woord van God’ geweldig onder druk staat, omdat in onze cultuur niet-in-God-geloven de standaardoptie is geworden voor de meeste mensen. Toen ik daar over nadacht, besefte ik, dat wat voor de preek geldt, ook voor het christelijk geloof in z’n algemeen geldt. Als er niet meer over God gesproken wordt, loop je het risiko dat in onze samenleving en cultuur het geloof binnen één generatie verdwijnt. Wie wel gelooft in God als Vader, Zoon en Heilige Geest roeit echt tegen de stroom in. Het christelijk geloof spreekt niet meer vanzelf. Om het over te dragen  zullen we er echt samen over moeten praten. Over God moeten praten. Als Schepper – Hij heeft ons gemaakt. Als Verlosser – Jezus heeft ons gered. Als Motivator – de Heilige Geest die de vonk doet overspringen. Het is niet voldoende als dat zondags in de preek allemaal aan de orde komt. We zullen ook steeds meer persoonlijk God ter sprake moeten brengen door te vertellen en te laten zien, wat (beter:  Wie!) ons bezielt.  Ergens is het daar, vermoed ik, mis gegaan in het gezin Hakkenes. En kan het bij ons ook zo maar diezelfde kant op gaan: geloven wordt  meer ‘aktie’ dan ‘antwoord’. Dan wordt het in Peelo ‘onze kerk’ in plaats van ‘Gods huis’.

Het boek van Emiel Hakkenes is een baken in zee. Het laat zien wat er gebeurt als er niet meer over God gesproken wordt. Dan moet je het doen met wat je zelf zinvol vindt in het leven. Het boek van Kees de Ruijter is een vurig pleidooi om, als het om de preek gaat, het zover niet te laten komen, maar om als prediker en als  hoorder in de Bijbel de God te ontmoeten die ons nog zo veel te vertellen heeft.

 Emiel Hakkenes, God van de gewone mensen. Hoe het geloof uit een familie verdween, Thomas Rap Amsterdam 2013, 318 pag., isbn 9789400401570, paperback €18,90. Twee goeie recensies over dit boek schreven Bert Altena http://www.bertaltena.com/emiel-hakkenes-god-van-de-gewone-mensen/ en en Taede Smedes http://tasmedes.wordpress.com/2013/11/19/emiel-hakkenes-en-de-god-van-de-gewone-mensen-boekbespreking/
Ruijter - Kees boekKees de Ruijter, Horen naar de stem van God. Theologie en methode van de preek, Boekencentrum Zoetermeer 2013, 240 pag., isbn 97894023927396, gebonden €25,90. Een goed leesbaar boek voor de geïnteresseerde lezer, met kleine foutjes zoals vanaf blz. 58 t/m blz. 69 een spraakverwarring tussen de woorden ‘spreekregel’ en ‘spraakregel’ en op blz. 123 een verwijzing naar ‘Liedboek (2013) 319’ die in de editie Liedboek (1973) inderdaad Lied 319 is, maar in de editie Liedboek (2013) opgenomen is als Lied 273.

WAAGHALZEN en ANGSTHAZEN

Blondin met managerCharles Blondin was in zijn tijd een wereldberoemd koorddanser. Hij was de eerste mens die in 1859 over een koord van 340 meter lang en 8,3 cm. breed de Niagara-Falls overstak, 50 meter boven het water. Dat deed hij verschillende keren, o.a. met een kruiwagen gevuld met stenen. Het gerucht gaat, dat hij daarna aan één van de juichende mensen vroeg: “Mijnheer, gelooft u dat ik een persoon veilig naar de overkant kan brengen?” Toen de man ‘ja’ zei, antwoordde Blondin: “Stap in, here we go!” Maar de man weigerde – de angsthaas. Wie het wel met Blondin aandurfde, was zijn manager – de waaghals. Of het in de kruiwagen was, weet ik niet. Wel is zeker dat hij achter op de rug van Blondin de Niagara-Falls over ging (en weer terug). Er is ook een leuk tekenfilmpje van: http://www.youtube.com/watch?v=vcijTdGDWYA&feature=player_embedded

TWIJFELENDE DERTIGERS

De afgelopen week werd ik getroffen door twee artikelen in het Nederlands Dagblad. Eerst stond er op 7 november een verslag van een gesprek met vier dertigers “over geloof, afhaken en al dan niet terugkeren naar het geloof en/of de kerk.” Alle vier hebben afscheid genomen van het systeem ‘kerk’ en/of van de boze God uit de jeugd. Tegelijk zitten ze alle vier gevoelsmatig nog met alle vezels vast aan hun christelijke opvoeding. Twee van hen vonden het geloof terug, maar dan zonder een kerk vol zekerheden en regels. De andere twee  geloven niet meer in een persoonlijke God. Eén van hen is Emiel Hakkenes. Een dag later, op 8 november 2013, wijdde het in ND een hele pagina aan deze 30-er die zachtjes zijn geloof verloor en daar een boek over schreef: God van gewone mensen – met als ondertitel: Hoe het geloof uit een familie verdween.  In daHakkenest artikel zegt hij onder andere: “De kerk heeft niet het monopolie op het heilige.” Voor hemzelf zijn het veel meer zijn kinderen die hem doen beseffen hoe groot de kracht van de liefde is. En als hij ziet, hoe andere 30pers vol enthousiasme zoeken naar nieuwe vormen van gemeenschap en daarmee “een taal en een vorm gevonden hebben om voort te gaan in de traditie van hun ouders”, is hij daar jaloers op. Want hij ziet iets bij hen en bij zijn ouders, wat hijzelf niet meer heeft. “Geloven is een inspiratie tot handelen.”

IEDEREEN IS DERTIGER GEWEEST

Heel opmerkelijk in het artikel over de 30-ers vond ik de reaktie van een andere 30-er in de zaal: “Jullie verhaal is het verhaal van mijn ouders. Zij verlieten de kerk en ik ben door mijn vrouw gelovig geworden. Het lijkt net of jullie getraumatiseerd zijn.”

Toen dacht ik: de  moeite met de zekerheden en regels van de kerk is dus niet een typisch probleem van de huidige 30-ers. Het is een probleem dat zich in onze cultuur in elke generatie voordoet.  En tegelijk is het een probleem dat zich steeds meer voordoet, omdat onze samenleving sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw steeds meer een niet-christelijke samenleving aan het worden is. Dan vallen uiterlijke zekerheden weg. Maar wat komt ervoor in de plaats?

In mijn blog van 9 augustus 2013 schreef ik over DE KOFFIE EN HET GLAS. Daarmee bedoel ik, dat de inhoud van het christelijk geloof altijd vormen nodig heeft om persoonlijk ervaren te worden en  om aan anderen om je heen en aan je kinderen door te geven.

Maar ik zie al vijftig jaar lang, dat de volgende generatie massaal afhaakt. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw was dat zo bij de rooms-katholieken. In de jaren ’80 en ’90 volgende de hervormden en de synodaal-gereformeerden. En de meer orthodoxe kerken, waaronder de vrijgemaakten, gaan de afgelopen jaren door precies hetzelfde proces: het christelijk geloof, gevormd door opvoeding en kerkgemeenschap, vervaagt en verbleekt bij een nieuwe generatie.

Half jaren ’90 zei mijn synodaal-gereformeerde collega op Zaamslag hierover tegen mij: ‘Wij zijn al dwars door de woestijn van de secularisatie heen gegaan. We hebben bijna niets meer over en kunnen nu dus weer gaan opbouwen. Maar jullie staan er nog voor. En wat je ook probeert om het tegen te houden, ook jullie als vrijgemaakten zullen eerst helemaal doorheen moeten. Want het proces is niet te stoppen, alleen het tempo verschilt per kerkgemeenschap.’

Hier moest ik aan denken toen ik die opmerking in het ND las van die 30-er uit de zaal over die vier 30-ers aan tafel:  “Jullie verhaal is het verhaal van mijn ouders.”  En ik besefte opeens weer, hoe gelijk mijn collega uit het mooie Zeeuws- Vlaanderen had: alle kerken krijgen hiermee te maken. Het lijkt een even onontkoombaar als onomkeerbaar proces.

GRAAFLAND over GODSVERDUISTERING

Je zou denken: een leven zonder vorm en vastigheid moet een keer tot bezinning leiden. Zo’n 25 jaar signaleerde prof. Dr. C. Graafland, een zeer begaafde hervormd-gereformeerde theoloog, al dat onze cultuur zich midden in een periode van ‘Godsverduistering’ bevindt en dat dat ook de orthodox-gereformeerde kerken heel hard raakt. Hij Graafland boekwijdde er in 1990 het boek Gereformeerden op zoek naar God aan. Daarin zegt Graafland dat hij gelooft dat de religie ondanks alles zal overleven. Want de mens zal nu eenmaal altijd blijven zoeken naar antwoorden op de fundamentele vragen van het Va­nwaar? en ‘Waarheen?‘ en ‘Waarom?‘.  Op die vragen weet de geseculariseerde wereld geen antwoord. Zij veegt deze vragen van tafel, of geeft alleen ‘banale’, platvloerse, dus hopeloos oppervlakkige antwoorden. Daarom zal de secularisatie leiden tot ‘de alles-doordringende verveling van een wereld zonder goden’. En dan schrijft Graafland op blz. 40: “Toen ik dit las, probeerde ik het voor mijzelf konkreet te maken en te toetsen. Dat kostte me niet zoveel moeite. Onmiddellijk moest ik denken aan de geseculariseerde zondagsviering. De mensen gaan niet meer naar de kerk en vinden dus daarin niet meer hun vervulling van de zondag. Wat gebeurt er? Massaal rijden zij van hot naar her, waar zogenaamd iets te beleven is. Een op het strand aangespoelde potvis, een grote brand, de opening van een nieuw winkelcen­trum, de winkels die ene zondag open. Dat laatste gebeurde in Amsterdam en de binnenstad zag zwart van de mensen. Je kunt wel de hele week winkelen, maar winkelen op zondag, dat is toch iets heel bijzonders! Een hele dag niets doen is stom vervelend. Maar deze vorm van zondagsviering dan? Ze moet op den duur toch ook vervelen en de mens leeg laten.”  En hij vervolgt: “Maar als dat nu de levensvulling is? Als men het daarmee weer de hele week moet doen? Als dit soelaas moet bieden voor de diepe vragen en de benauwende problemen, waar ook deze mensen mee worstelen? Dan is het wel te begrijpen, dat deze zelfde mensen op den duur vastlopen in hun angst en onrust, en het niet meer zien zitten. Want in dit alles vinden ze geen houvast, geen echte vervulling en vrede voor hun gemoed. Dat bestaat niet.”

HET PROCES HERHAALT ZICH

Inmiddels zijn we bijna 30 jaar verder, en wat zie je? Er is een nieuwe generatie 30-ers die aangeven dat ze niets meer moeten hebben van het christelijk geloof zoals ze dat in hun jonge jaren hebben meegekregen. De een is er op afgeknapt. Bij de ander is het christelijk geloof geleidelijk aan als water tussen de vingers weggesijpeld. En als er toch wat voor terugkomt, is het vaak een volstrekt  vloeiende geloofsbeweging.

Sommigen zijn daar blij mee. Een nieuwe tijd biedt nieuwe kansen om het geloof “in de rabbi van Nazareth en waar Hij voor stond” te delen met mensen van binnen en buiten de kerk (Rikko Voorberg in ND 7/11). De waaghalzen kiezen voor een geloof zonder vormen. Wel iets met Jezus hebben, zeg maar, maar niets met de kerk.  Anderen maken zich er grote zorgen over dat de geloofsoverdracht  stokt. Als de kerk daar geen rol meer in speelt, bij wie vinden verdwaalde mensen dan nog houvast? En in wie geloven de 30-ers van 2050 dan nog? De angsthazen kunnen zich geen geloofsinhoud zonder vaste vormen voorstellen.

WAAGHALS OF ANGSTHAAS?

Ik sta erbij en kijk er naar.  Ben ik een waaghals of een angsthaas? Ik weet het niet. Ik denk vooral en bid erom: hoe vinden we de weg terug? Niet naar een systeem, maar naar een persoonlijke God die voor ons in Christus een machtig Vader wil zijn (Gez. 146 Nwe. Geref. Kerkboek) en naar Jezus als mijn kostbare Redder en Heer.

Het einde van de woestijn is volgens mij nog lang niet in zicht, ook al ben ik ervan overtuigd, dat God allang weet hoe die loopt. Dat kom ik ook wel in de Bijbel tegen trouwens. Asaf zingt ervan tijdens zijn geloofscrisis, in Psalm 77: Door de zee liep uw weg, door de wijde wateren uw pad, maar uw voetsporen bleven onzichtbaar. Asaf zegt er meteen bij: U leidde uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron.

OP BERGEN EN IN DALEN – JA OVERAL IS GOD!

We zijn weer terug op de basis. Twee weken lang heerlijk ontspannen in Wallis – Zwitserland, vlak bij de indrukwekkende Aletschgletsjer. Voor de geïnteresseerde lezer: we zaten in het skidorp Bel-Alp, op dik 2000 meter hoogte in één van de twee 6-persoons-chalets van www.huisjeindealpen.nl.

Vaak is mij Psalm 121 door de gedachten geschoten: Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp? Mijn hulp is van de HERE die hemel en aarde gemaakt heeft. 

Met die eerste woorden kun je twee Aletschgletscherkanten op. Volgens sommigen zingen de pelgrims naar Jeruzalem deze Psalm als blijk van hun vertrouwen op God. De bergen zijn gevaarlijke bergen, omdat daar het gevaar op de loer ligt: brutale roversbenden die de pelgrims kunnen overvallen of vijandelijke legers die Israel onder de voet willen lopen. Dan heb het wel nodig om je vertrouwen op de HERE, je God, te stellen! Anderen zeggen dat de pelgrims onderweg onder de indruk komen van de grootheid van Gods schepping. Zie je die prachtige bergen? En in de verte (het hangt er maar vanaf aan welke flank je loopt) aan de ene kant de Middellandse Zee en aan de andere kant de Jordaanvallei? Prachtig! Dat is het werk van de HERE die hemel en aarde gemaakt heeft. Wat ben ik blij dat ik Hem mag kennen als mijn Helper!

Ik denk dat de eerste uitleg wel het meest voor de hand ligt.

Maar op vakantie – waar je ook zit, maar zeker als je in de bergen rondbanjert, komen de gedachten aan Gods majesteit en pracht in de schepping heel sterk naar voren.  In de bergen ervaar je Gods grootheid en ook een stukje van zijn ontoegankelijkheid. En je leert jezelf kennen als een klein mensje. Daarmee leert de HERE mij weer een extra stuk bescheidenheid. We denken dat we als mensen zoveel kunnen. En dat is ook zo. De creatieve water-omleidingen uit de 13e eeuw én de enorme stuwmeren uit de 20e eeuw vormen het bewijs.

alpenmarmotMaar aan de andere kant is de natuur in de bergen zo OER – daarin verschijn je als klein mensje maar even als een stipje op de helling of op de top of, hangend aan je paraglider, in de lucht. Dan is de mens écht niet iemand om van onder de indruk te raken! De hoge bergtoppen, de immense gletsjers en de kolkende riviertjes in de dalen wijzen ons echt op de grote Schepper van alle dingen: God, onze Vader. Hij is, zegt Psalm 121, je wachter en de schaduw aan je rechterhand. En Hij waakt over je leven en houdt de wacht over je gaan en je komen, van nu tot in eeuwigheid.

Dat is een kwestie van geloof. En ik verbaas me er steeds weer over, dat zoveel mensen dat niet willen inzien en erkennen. Akkoord, dat er Iets is dat groter en meeromvattend is dan wij zijn, een scheppende macht, willen veel mensen nog wel geloven. Maar dat er Iemand is die Hoogstpersoonlijk in mensen en dus ook in jou en mij geïnteresseerd is, daar kun je toch amper in geloven vandaag de dag? De wetenschap kan zoveel verklaren en wat er voor de rest aan onverklaarbaars gebeurt in de schepping door middel van natuurgeweld en ziektes, is zo willekeurig, dat je daar toch zeker niet de hand van een zorgende God in kunt zien?

Al deze vragen kwamen ook aan de orde in een boek dat ik opnieuw gelezen heb in de afgelopen weken. Het is geschreven door Frank Westerman en heet ‘Ararat’. Het eerste hoofdstuk beschrijft dat hij als 11-jarig jongetje in –hoe toevallig!– precies hetzelfde riviertje als waar wij de voorgaande jaren in Oostenrijk zaten (de Ill), meters is meegesleurd omdat bovenaan bij het stuwmeer iemand overdag de sluizen had opengezet om flink wat overtollig smeltwater te lozen. Ternauwernood is hij aan de dood ontsnapt.

Daarna verloor hij zijn geloof. Toen hij in 40 was, ging hij op zoek naar de oorzaak waarom hij zijn geloof in de God van de Bijbel is kwijtgeraakt. Daarom gaat hij de berg Ararat beklimmen. In zijn reisverslag komen allemaal flash-backs terug én gaat hij praten met mensen uit zijn jeugd en tienerjaren. Erg interessant, omdat –alweer: hoe toevallig! – hij zijn jeugd en jonge jaren doorgebracht heeft in Assen. Zijn vader werkte bij de NAM en heeft zijn kinderen eind november 1965 de boortoren ’t Haantje laten zien, die een paar dagen later volledig in de grond verdwenen is. Een ‘geweldige bewaring’ noemt de vrijgemaakte collega van zijn vader het, dat daar geen doden bij gevallen zijn.

Afgrond suonenEn Frank Westerman zat op de Christelijke Scholengemeenschap Assen (nu het Vincent) waar leraren en leerlingen eind jaren ’70 worstelden met de evolutietheorie. Maar geleidelijk aan heeft het ‘geloven in kennis en wetenschap’ het geloof in God helemaal verdrongen. Zijn beklimming van de Ararat, samen met een aantal zoekers naar de ark van Noach, doet hem beseffen, dat hij het kinderlijke geloof en vertrouwen is kwijtgeraakt – maar dat hij er niet zeker van is of hij dat ook echt jammer vindt.

Ik haal dit boek erbij, omdat ik het zo geweldig triest vind, dat hier iemand aan het woord is, die als veertiger (hij is net als ik van 1964) aangeeft dat ál zijn kennissen en vrienden het christelijk geloof volledig zijn kwijtgeraakt. Als hij zijn doopkaart ziet, schrijft hij dat zijn eerste indruk is: ‘een curiosum uit de tijd waar ik nog net het staartje van heb meegemaakt. Ik kende niemand van mijn generatie die zijn kinderen nog liet dopen.’ En als op die doopkaart de tekst uit Jes. 43:1-2 staat (vers 2b: ‘gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen’) denkt hij meteen terug aan Oostenrijk 1976, toen hij bijna in de Ill was weggespoeld door het losgelaten stuwwater. Is er toch “de Voorzienigheid” om in te geloven? Nee, schrijft hij meteen, dat ‘had toch echt alleen met toeval te maken’ en ‘mijn verstand kon me geruststellen dat Jesaja 43:1-2 een veelgebruikte dooptekst was’, en bij de Titanic waren ook veel gedoopte drenkelingen.

Tegenover zo’n erg interessant en lezenswaardig boek, dat mij ten diepste triest en verdrietig maakt, staat voor ons de mooie ervaring van de zondagse kerkdiensten in de kleine “Evangelisch Reformierte Kirche” – de vorige jaren in Rankweil en de afgelopen weken in Brig. Belalp kerkjeIn de ene plaats (Rankweil – Oostenrijk, zie www.reformiert.at en ook www.ssro.nl) groeit heel langzaam een gemeente met mensen die het houvast voor hun leven bij God hun Schepper en Vader en Jezus hun Redder en Vriend zoeken. In de andere plaats, Brig – Zwitserland, klinkt in een reformierte volkskerk (1000 leden, 25 kerkgangers) nog steeds het Evangelie van Jezus Christus. Zo merk ik op vakantie inderdaad, dat God niet allen op de bergen en in de dalen, maar overal is. Ook in de harten van mensen!

Achter natuur en wetenschap God zien als de Ontwerper en als de Verlosser  – dat maakt het leven waardevol en geeft het leven zin! Dat herinnert me aan de uitdrukking die ik al in Kampen als 1e-jaars uit m’n hoofd moest leren van enkele ouderejaars-studenten:

NATUUR EN GENADE DIE TWEE LIJDEN SCHADE WANNEER MEN DE EENHEID NIET ZIET