In het voorjaar van 2018 preekte ik over de terugkomst van Jezus, onze Heer. Uitgangspunt voor de preek waren Openbaringen 20:11 t/m 21:8 en de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 37 van over ‘Het laatste oordeel’ (hier na te lezen). Als Jezus terugkomt, zal Hij als Rechter optreden. Dan zullen voor deze grote Rechter persoonlijk verschijnen alle mensen die ooit geleefd hebben: mannen, vrouwen en kinderen (NGB art. 37). Dan worden de boeken geopend en zal iedereen nog één keer voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven gedaan heeft, of het nu goed is of slecht (2 Korintiërs 5:10).
Ik kreeg hier via de mail een vraag over van een gemeentelid:
Je legde uit dat op de jongste dag de boeken worden opgedaan en al je zonden bekend worden gemaakt. Maar als je je zonden belijdt tegenover Jezus en je vergeving vraagt dan geeft hij dat toch en gooit de zonden in “de diepste zee”? Het kan toch niet zo zijn dat God op de jongste dag je zonden als het ware weer uit de zee vist en je er alsnog aansprakelijk voor stelt? Wat heeft het vragen voor vergeving dan nog voor zin? Dat lijkt mij zo wrang.

Schilderij van Gerda Kloek-Mol https://gkloekmol.blogspot.com/
Deze vraag vind ik heel herkenbaar. In art 37 van de NGB zegt niet voor niets: Terecht is de gedachte aan dit oordeel schrikwekkend en angstaanjagend. De NGB kan er wel bij zeggen, dat dat alleen geldt voor de slechte en goddeloze mensen, maar ook als gelovige moet je er toch niet aan denken dat alles wat je in je levenstijd op aarde gedaan en gedacht hebt, nog een keer op een groot scherm verschijnt. Waar zou dat goed voor zijn? Bij God geldt toch: vergeven = vergeven? Daar komt Hij toch nooit meer op terug?
Hier worden meestal twee antwoorden op gegeven. Die verschillen wel een beetje van elkaar, maar vullen elkaar ook aan.
Het eerste antwoord is, dat als Jezus bij zijn terugkomst voor de laatste keer aan iedereen laat zien, dat zijn oordeel volstrekt rechtvaardig is en dat wie met Hem mee mag om voor eeuwig op de nieuwe aarde te leven, dat volledig aan zijn genade te danken heeft en Hem daar ook echt dankbaar voor is. Dus wordt alles, maar dan ook echt alles, nog één keer benoemd. Voor de gelovigen is dat geen reden voor nieuwe angst, maar het geeft hun een nog dieper besef van blijdschap en dankbaarheid voor hun redding door Jezus Christus alleen. En omgekeerd is het voor de ongelovigen ook meteen duidelijk dat er geen mensen voorgetrokken worden, want het oordeel valt voor iedereen negatief uit: geen mens krijgt toegang tot de hemel omdat hij of zij het verdiend heeft. ‘Niet door rechtvaardige daden, maar door het bloed van het Lam’ Opwekking 369).
Het tweede antwoord is, dat als de boeken geopend worden, er geen publieke, openbare bekendmaking volgt. Dus geen groot scherm in een bomvol stadion waar iedereen nog eens van iedereen te horen en te zien krijgt wat je allemaal gedaan, gezegd en gedacht hebt tijdens je leven op aarde. Je moet het, volgens deze opvatting, eerder zo zien, dat Jezus met alle mensen persoonlijk hun levensboek nog een keer doorneemt en daar zijn conclusie en eindoordeel aan verbindt. Voor de ongelovigen is er dan geen ontkomen meer aan: zij hebben Jezus altijd verworpen en zullen nu door Jezus voor altijd verworpen worden. Voor de gelovigen is dit persoonlijke gesprek wel confronterend, maar niet bedreigend: ze krijgen te horen dat ze met vallen en opstaan toch altijd God aanbeden en op Jezus vertrouwd hebben. Hij is de reden van hun redding. Hij is de reden dat zij mogen ingaan tot het feest van hun Heer. In de Bijbel lees je bv. dat Jezus na zijn opstanding persoonlijk is verschenen aan Petrus, die Hem drie keer verloochend had – onder vier ogen. En persoonlijk aan zijn tot dan toe ongelovige broer Jakobus – onder vier ogen. In de ‘Kronieken van Narnia’ beschrijft C.S. Lewis hoe het broertje Edmund, die overgelopen was naar de witte Tovenares, toch ook door Aslan gered wordt, nadat Aslan met hem een gesprek gehad had – onder vier ogen. Oftewel: mijn levensboek gaat nog een keer open, maar het blijft onder ons – onder Jezus en mij.
Uiteindelijk geeft een ander boekje de doorslag: “Het boek van het leven”. Daar staan de namen van alle gelovigen. De uitdrukking ‘het boek van het leven’ komt negen keer voor in de Bijbel. Eén keer in het Oude Testament, in Psalm 69:29. Daar vraagt David op de HERE de goddeloze mensen wil uitsluiten van zijn genade en hun namen wil schrappen uit ‘het boek van het leven’. In het Nieuwe Testament zegt Paulus in Filippenzen 4:3 dat de namen van de mensen die zich hebben ingezet voor het evangelie van Christus, in ‘het boek van het leven’ staan. De andere zes keer komt de uitdrukking ‘het boek van het leven (van het Lam)’ in het laatste Bijbelboek voor (Openbaringen 3:5, 13:8, 17:8, 20:12, 20:15, 21:27 – in sommige vertaling staat het ook nog in Openbaring 22:19, maar daar staat in het Grieks ‘boom van het leven’).
Uit die zes passages komt duidelijk naar voren dat de mensen die niet in God en Jezus willen geloven, aanbidden vol verwondering het beest en dragen zijn merkteken (Opb. 13:8+12, 16:2, 17:8). Maar de namen van de gelovigen staan in het boek van het leven geschreven, zodat ze het vol houden om tegen de verdrukking en verleiding in van Jezus te blijven getuigen. Jezus Zelf belooft, dat Hij hun namen daar niet uit zal schrappen (Opb. 3:5). Sterker nog: die namen stonden al vanaf het begin van de wereld in het boek van het leven, het boek van het Lam dat geslacht is (Opb. 13:8). Dit is de meest uitgebreide omschrijving van het boek van het leven. Het geeft elke gelovige maximale zekerheid over het feit dat ze straks voor altijd bij Jezus mogen zijn (dat ligt al vast vanaf het begin van de wereld) en het benadruk nog een keer de reden waarom ze voor altijd bij Jezus mogen zijn (Hij is het Lam dat voor hun zonden geslacht is).
Iedereen die dat gelooft, hoeft in dit leven voor de duivel niet bang te zijn en hoeft op de dag dat Jezus terugkomt om over alle levenden en doden het oordeel uit te spreken ook niet bang te zijn om alsnog veroordeeld te worden. De boeken die dan geopend worden maken namelijk voor de laatste keer overtuigend duidelijk dat Koning Jezus voorgoed is terugkomen om echt alles recht te zetten. Alle ongerechtigheid in de wereld en alle onvolkomenheid in het leven van Gods kinderen. Dus kan art. 37 van de NGB eindigen met deze prachtige zin: Daarom verwachten wij die grote dag met sterk verlangen, om ten volle te genieten van de beloften die God ons gegeven heeft in Jezus Christus, onze Heer.
Of hiermee alle vragen beantwoord zijn? Nou, nee dus. Het gemeentelid reageerde:
Dank voor je reactie. Het blijft moeilijk hoor. In beide antwoorden roept God ons ter verantwoording met als verschil dat bij optie 1 het publiekelijk gebeurt en bij optie 2 niet. Bij beide opties liggen de zonden dus niet in de diepste zee (zoals in Micha staat)? Dat staat er toch ook niet voor niks? Eigenlijk kan ik er niet bij. Waarom zal God dat zo bij zijn kinderen willen doen? Waarschijnlijk komen we er niet achter en zullen we het vanzelf gaan zien …
Dat laatste vind ik mooi … als je het niet rond krijgt, erop vertrouwen dat we de reden ervoor later wel te horen krijgen. Je hoeft niet alles van God te snappen om toch op Hem te vertrouwen.
De eerste christenen geloofden vast en zeker dat de opstanding van Jezus Christus uit de dood Gods omgekeerde antwoord was op het oordeel van ons mensen over Jezus: ‘… u hebt Hem door heidenen laten kruisigen en doden. God heeft Hem echter tot leven gewekt en de last van de dood van Hem afgenomen, want de dood kon zijn macht over Hem niet behouden.’ (Hand. 2:23b-24). Mensen spraken hun oordeel uit. God keerde dat om en gaf zijn oordeel. Zonder de opstanding zouden we die omkering niet kennen. Het was Gods definitieve daad waarmee Hij het leven en de dood van Jezus goedkeurde. Daarmee zegt Hij tegen iedereen: ‘Deze man is Gods Zoon en heeft gedaan waar God Hem voor gezonden heeft.’



Dit is de vijfde aflevering van mijn Nederlandse weergave van het boekje On my way to Heaven – Facing death with Christ, geschreven door Mark Ashton, predikant van St. Andrews the Great in Cambridge, nadat hij op zijn 60e te horen gekregen had dat hij een ongeneeslijke vorm van kanker had.
Het is teleurstellend om te ontdekken hoeveel moeite medegelovigen ervoor moeten doen om de kracht van onze christelijke hoop te ervaren en vast te houden. In de eerste hoofdstukken van Handelingen vinden we de eerste christelijke preken. Daarin wordt enorm veel nadruk gelegd op de opstanding van Jezus Christus (bv. Hand. 2:24-36, 3:15, 4:2+10, 5:30, 10:39-40, 13:30, 17:2-3, 17:31-32). Zoveel zelfs, dat als Paulus in Athene aan het preken is, men denkt dat hij het over meerdere goden heeft – Jezus en Anastasia (dat betekent letterlijk: opstanding, Hand. 17:18)!
Er zijn onvermijdelijke zorgen. De financiële vooruitzichten voor mijn vrouw als predikantsweduwe zijn slecht (en dat is grotendeels mijn eigen fout). Ondanks mijn vele gebreken als echtgenoot en vader vrees ik dat mijn naaste familie me erg zal missen. Toch, al deze dingen in overweging nemende, is het geen slechte tijd om te sterven. En ik was gewaarschuwd.
Terwijl het lichaam aangetast wordt en achteruit gaat, worden geestelijke dingen helderder en duidelijker. Ik zie nu erg duidelijk hoe zondig ik ben en hoeveel invloed dat nog steeds op mijn leven heeft. Ik besef hoe weinig tijd ik over heb om tegen mijn trots, mijn lichtgeraaktheid, mijn gemopper en mijn egoïsme te vechten. Ik moet nadenken over wat ik zeg, want ik heb misschien geen tijd meer om het goed te maken of me te verontschuldigen. Wat de Bijbel hier allemaal over zegt heeft voor mij nog meer gezag en relevantie. Elke dag als ik zijn Woord opensla, spreekt God rechtstreeks tot mijn hart. Daarin vertelt Hij mij wat er achter dit leven ligt. Ik kan het eind van dit leven zien. Het doemt op aan de horizon en het bemoedigt mij als ik bedenk, dat het niet lang meer zal duren voor ik daar ben.
—
In 2001 bezocht mijn moeder ons in Cambridge. Terwijl zij op een zondag op weg was naar de kerk, viel ze en brak haar heup. Vanaf toen stierf ze een langzame en pijnlijke dood, totdat ze 4½ jaar overleed. Omdat ze stapje voor stapje al haar vrijheid verloor heeft ze vooral psychisch geleden. Aan haar sterfbed bad ik dat ik niet net zo’n lange en (ook al kon ze er niets aan doen) in toenemend mate machteloze ouderdom als haar zou bereiken, waarin ik mijn vrouw en familie tot last zou zijn en mijn vrienden in verlegen zou brengen ‘zonder tanden, zonder ogen, zonder smaak, zonder alles’ (William Shakespeare). Ik zei eens tegen de kerkvoogden van St. Andrew the Great, dat ik tijdens mijn leven niet een probleem wilde zijn voor degenen die voor mij zorgen: een slecht gehumeurde, prikkelbare, snauwerige man voor mijn vrouw, Fiona, terwijl ze me voortduwt in een rolstoel. Eén van de kerkvoogden antwoordde dat de enige verandering in vergelijking met nu de rolstoel was!
Mark Ashton (1948-2010) was predikant en van zijn 39e tot zijn 62e verbonden aan St. Andrew the Great in Cambridge. Dagblad ‘The Times’ schreef na zijn overlijden dat hij één van de meest invloedrijke bijbelgetrouwe predikanten van zijn generatie was, zowel als herder en leraar. In die jaren groeide zijn gemeente gestaag, o.a. door de vele honderden studenten die graag onder zijn gehoor zaten.
je dagelijks leven. Je hebt het druk, er zijn nog zoveel interessante dingen te doen en te beleven. En ondertussen raak je de verborgen omgang met de Here kwijt en verdwijnt de gedachte aan de terugkomst van je Heiland helemaal uit beeld. Dan lijk je misschien heel erg bij de tijd, maar in de ogen van God ben je in slaap gesukkeld! Je loopt hopeloos achter! Want dan hou je de klok van God niet bij! Dan heb je je eigen toekomst misschien tot in detail gepland, maar ben je niet op Gods toekomst voorbereid. Vanmiddag krijgen wij weer te horen van onze Heer Jezus Zelf te horen: ‘Ja, Ik kom spoedig!’ En wat staat er nog meer? De Geest en de bruid zeggen: ‘Kom!’ Dat is het effekt van de Heilige Geest op Gods kinderen. Hij zorgt ervoor, dat jij en ik het ook in 2016 van Jezus onze Heer verwachten. Híj helpt ons ook het komende jaar door. Wat de toekomst ook brenge moge. Hoewel, ik weet wel, wat de toekomst brengt: Jezus Christus, onze Heer! Dus vraag je aan het begin van 2016 niet alleen af wat de toekomst zal brengen, maar sta in 2016 ook steeds weer bewust stil bij Wie er in de toekomst zal komen!