Schepping! Via evolutie of door creationisme?

Het boek ‘Oer’ maakt onder christenen de tongen los over de vraag hoe je de schepping van hemel en aarde precies moet opvatten. Maakte God gebruik van krachten en mogelijkheden die Hij Zelf in zijn schepping gelegd heeft en die zich in de loop van miljoenen jaren ontwikkeld hebben? Of heeft Hij eens, ruim 6000 jaar geleden, gesproken en het was er in zes dagen?

In antwoord op één van de reakties op mijn blog over het boek ‘Oer’ zei ik, dat ik niet alle aannames van de schrijvers deel, maar wel met hen het principieel uitgangspunt deel dat we God op twee manieren kunnen kennen: via zijn schepping -zijn eerste boek- en via de Bijbel – zijn tweede boek-.  En ik voegde daaraan toe: “Met het creationisme daarentegen loop ik volledig vast.”

Iemand vroeg me of ik kon aangeven waar dat ‘vastlopen in het creationisme’ hem dan in zit. Goed, ik zal een poging doen. Maar het is een herhaling van zetten, want in de 10 eerdere blogs die ik al over schepping en evolutie schreef, staat het allemaal ook al.

En ik geef mijn mening maar voor wat het waard is. Ik ben namelijk geen deskundige op het gebied van evolutie, biologie en natuurwetenschappen. Een goede kennis van me schreef: jouw blogs zijn “een beetje te intern-kerkelijk qua perspectief”, dus “iemand van buiten of een studerende jongere kan daar niet zoveel mee.” Dat kan ik me goed voorstellen. Ik neem als theoloog alle informatie in me op en neem dus ook als theoloog een standpunt in.

Wat is dat standpunt dan? Kort en bondig gezegd: de Bijbel is geen wetenschappelijk boek en de wetenschap kan geen uitspraken doen over geloofszaken. Je hebt ze wel allebei nodig om Gods schepping te bestuderen en te begrijpen. Het is daarbij de kunst om beide in de goede verhouding tot elkaar te zien. Want, zoals gereformeerde christenen belijden in art. 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: we kunnen God op twee manieren kennen. Allereerst door de manier waarop God de hele wereld geschapen heeft en nog steeds in stand houdt en regeert. Daarin zie je zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Ten tweede maakt God Zich persoonlijk nog duidelijker en volmaakter bekend via de Bijbel met als bedoeling dat wij Hem eren en zelf gered worden.

Mijn bezwaar tegen het creationisme is, dat het meestal de resultaten van de natuurwetenschap volledig ondergeschikt maakt aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Met als gevolg bv. alle vondsten van menselijke activiteiten in het verleden niet ouder dan 6.000 jaar kunnen zijn, omdat de zondvloed zo’n 4.000 jaar voor Christus heeft plaatsgevonden. En dat het onmogelijk is vóór de zondeval dat leeuwen af en toe eens een antilope scoorden en de zwaluwen op muggenjacht gingen, omdat God zei dat alles zeer goed was. En dat de zondvloed ervoor gezorgd heeft dat alle fossielen, incl. de dinosauriërs, in de diverse aardlagen terecht gekomen zijn.

Ik vind dat een geforceerde manier van omgaan met de resultaten van de natuurwetenschap. Want dat is juist een stuk kennis waarin wij als intelligente schepselen Gods eeuwige kracht en goddelijkheid waarnemen (wanneer we tenminste in Hem geloven). Die uitkomsten moet je m.i. als christen volledig serieus nemen als christen. Anders neem je je Schepper niet serieus.

Lever ik me dan met huid en haar uit aan de resultaten natuurwetenschap? Zeker niet! Want naast dit ‘boek der natuur’ is er ook nog het ‘Boek van behoud’. En wat ik daarin lees over mijn Schepper is net zo waar. Omdat het allebei zijn boeken waarin Hij iets van Zichzelf laat zien, kúnnen ze zelfs niet met elkaar in tegenspraak zijn. Daarom neem ik ze allebei even serieus.

Dat doe ik vanuit mijn vakgebied als theoloog. Daarom deel ik niet alle suggesties van christenen die geloven in een evolutionair scheppingsmodel. Ik denk bv. dat als Jezus in één klap van honderden liters water zomaar wijn kan maken, God Zelf ook in één keer een kant-en-klare wereld in elkaar kan zetten. Dat Hij er zes dagen over doet, is zelfs aan de lange kant, zei Henk Binnendijk eens. Met ingeschapen ouderdom heb ik ook niet zoveel problemen. Met de aanwezigheid van de biologische dood buiten de hof van Eden (die Adam en Eva moesten bewerken én bewaken, staat er) ook niet.

Wat ik niet goed mee kan maken is de hypothese van een groep mensachtigen waarvan twee leden opeens door God worden aangesproken. En de pretentie dat alle leven uit elkaar is ontstaan, daarvoor ontbreken m.i. nog steeds de fysieke bewijzen als het om de overgangsvormen gaat. In mijn optiek is het net zo redelijk om te veronderstellen dat God dezelfde biologische principes op de verschillende soorten van leven heeft toegepast. Dus is de mens biologisch een zoogdier, maar als het gaat om het enorme verschil gaat tussen de mens en de rest als het om morele, kunstzinnige en religieuze eigenschappen gaat, heeft de natuurwetenschap voor deze ‘Cambrische explosie’ nog steeds geen logische verklaring kunnen geven.

Ik wil dus de wetenschap niet ondergeschikt maken aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Want daarvoor is de Bijbel niet bedoeld, zegt onze gereformeerde belijdenis. De Bijbel gaat niet over de oudheid van de aarde. De Bijbel gaat over de eer van God en de redding van de mens door het bloed en de Geest van Jezus Christus.

Ik wil ook de Bijbel niet ondergeschikt maken aan de resultaten van de natuurwetenschap. Die zijn namelijk gebaseerd op zeer aannemelijke hypotheses, ook als het om de oorsprong van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde gaat. Maar natuurwetenschappers, ook de christenen onder hen, rekenen niet met een goddelijk ingrijpen. Dat staat namelijk niet in Boek 1. Ze geloven er wel in, maar dat leiden ze af uit Boek 2. Die twee moet je niet door elkaar halen. Of het ene boek alles laten bepalen ook al lijkt het andere boek iets heel anders te zeggen.

Zowel christenen die het creationisme aanhangen als christenen die zich erg thuis voelen bij het evolutionair theïsme lopen het risiko om teveel waarde te hechten aan maar één bron van informatie. Bij het creationisme is die ene bron (bij hen: de Bijbel) het uitgangspunt van alle onderzoek geworden. Dat is een principiële keus. Het evolutionair theïsme erkent tenminste dat er twee bronnen zijn, ook al leunen sommigen wel heel sterk op één been (bij hen: de natuurwetenschap). Dat is een valkuil.

Juist hierom kan ik met het creationisme niet zo goed uit de voeten. In mijn ogen doet het evolutionair theïsme meer recht aan God als onze Schepper, ook al zie ik in de uitwerking wel de nodige eenzijdigheden, waardoor de bijbelse inbreng wat tekort gedaan wordt. Tenminste, dat vind ik als theoloog.

Wie meer wil lezen kan terecht op mijn vorige blogs hierover.
21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien (een drieluik – 1)
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? (een drieluik – 2)
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? (een drieluik -2)
01/12/2015 En zo werd de mensaap beeld van God?
25/08/2017  Over schepping, evolutie, DNA en het christelijk geloof (recensie Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort)
01/09/2017  Houdt God ons voor de gek?
02/12/2017 Trouwde Kaïn met zijn zus of met een vrouw uit de clan van Adam en Eva?
08/12/2017 Wedden op twee paarden (recensie M.J. Paul, Oorspronkelijk)
28/05/2020 Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie
07/08/2020 Een reis door de tijd – over ‘Oer’

Een reis door de tijd – over ‘Oer’

“Er loopt een optocht door de tijd van de schepping tot de eeuwigheid”, zong cabaratier Paul van Vliet ooit. Tijdens mijn vakantie las ik de boeken ‘Oer’ en ‘Hemels’. ‘Oer’ gaat over de tijd vanaf de schepping tot nu. ‘Hemels’ gaat over iemand die een tijd lang de hemelse eeuwigheid heeft ervaren.

Het boek ‘Oer’ vertelt volgens de ondertiteling “het grote verhaal van nul tot nu”. De auteurs, Gijsbert van den Brink, Cees Dekker en Corien Oranje, willen in dit verhaal het geloof in God zoals Hij Zich in de Bijbel bekend maakt en de huidige wetenschappelijke inzichten als het om de oorsprong en evolutie van ons heelal gaat, combineren. Is hun dat gelukt?

oer boekIk vind van wel. Het is, zoals de achterflap aankondigt, inderdaad “een meeslepende vertelling”. Vanuit de beleving van Proton, één van de deeltjes die tijdens de oerknal ontstaan zijn, wordt duidelijk hoe de Schepper alles uit niets geschapen heeft en tot ontwikkeling laat komen. Niet zomaar, maar omdat Hij een plan heeft: Hij wil een speciale band van liefde en vertrouwen aangaan met één van zijn schepselen. Daar neemt Hij alle tijd voor. In de miljoenen jaren dat de aarde zich ontwikkelt ontstaat er allerlei soort van leven. Als er uiteindelijk mensachtigen op het toneel verschenen zijn, verschijnt de Schepper Zelf aan twee van hen. Hij belooft hen zijn liefde en vraagt hen om Hem te vertrouwen. Dat doet deze groep mensen aanvankelijk ook. Maar hun geluk is van korte duur, want ze drinken uit de verboden bron. Toch gaat de Schepper door met zijn project. Uiteindelijk wordt de Maker van het universum één met zijn schepping om die te kunnen redden. Uit liefde voor de mensen deelt Hij zijn leven met hen. En als Jezus na zijn dood weer opgestaan en terug naar de hemel is gegaan, werkt de Schepper via zijn Adem verder aan zijn reddingsplan voor heel de wereld – tot de dag van vandaag toe.

Dit is in een notendop mijn samenvatting van ‘Oer’. Ik vind het echt goed en integer geschreven. De intenties zijn vooraf heel erg duidelijk: vertel het verhaal van Gods scheppings- en verlossingswerk op een manier die in overeenstemming is met de kennis en het inzicht over diezelfde schepping die we in de afgelopen eeuwen via de wetenschap ook van God ontvangen hebben. De Amerikaanse theoloog Leonard J. Vander Zee (door wie de schrijvers zich hebben laten inspireren volgens blz. 153/154) zei in 2015: als gereformeerd predikant belijd ik met artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat we God op twee manier kunnen kennen, nl. door het prachtige boek van zijn schepping en door de Bijbel als zijn heilig en goddelijk Woord, dus kunnen wetenschap en geloof niet tegenover elkaar staan als christenen de oorsprong van de schepping onderzoeken (in Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? geef ik een uitgebreide samenvatting van Vander Zee). Daarna doet Vander Zee hetzelfde als het boek ‘Oer’, maar dan in 11 minuten: hij geeft een indrukwekkende hervertelling van het scheppingsverhaal met verwerking van de ontdekkingen van de moderne wetenschap (samengevat na te lezen in Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal?).

Omdat ik de insteek van het boek deel, ben ik er enthousiast over. Maar is het ook een geslaagde hervertelling van het scheppingsverhaal? Nou, eigenlijk vind ik dat niet zo belangrijk. Het is maar ‘een’ hervertelling. Daar kun je best wat op afdingen (hieronder zal ik nog een paar dingen noemen), Waar het om gaat is, dat veel christenen die zich qua studie, beroepsmatig of puur uit interesse met de natuurwetenschappen bezighouden, zich vaak in een spagaat bevinden als het om christelijk geloof en wetenschappelijke kennis gaat (lees hierover bv. prof. dr. W. Scott McCullough). Met als risiko, zoals prof. dr. Eep Talstra in een –overigens vrij kritische– recensie van ‘Oer’ schreef: “Kerk en theologie hebben in onze tijd de neiging het debat over geloof en wetenschappelijke kennis te behandelen als een verloren, een overbodige, of als een risicovolle wedstrijd, zodat gelovigen zich terugtrekken op gevoel, beleving, kaarsjes, therapie en spirituele oefeningen.”

Iemand zei tegen mij: boeken als ‘Oer’ maken het voor christenen moeilijk om nog onbevangen te geloven dat God de aarde in zes dagen geschapen heeft, dat Adam door God geboetseerd is en dat Hij Eva uit Adams rib genomen heeft, en dat de zondeval echt heeft plaats gevonden doordat de slang het eerste mensenpaar verleidde van de verboden vrucht te eten. Dat kan inderdaad zo zijn. Maar het is volgens mij geen argument. Want omgekeerd zijn er misschien wel net zoveel christenen die op basis van een overvloed aan wetenschappelijke informatie niet meer uit de voeten kunnen met een letterlijke interpretatie van Genesis 1 t/m 3 en daarom het christelijke geloof helemaal dreigen te verliezen. Het boek ‘Oer’ laat zien dat je als christen jezelf niet in een spagaat hoeft te wringen of schizofreen hoeft te voelen als je geloof en wetenschap probeert te combineren. Tegelijk houdt het boek duidelijk vast aan de bijbelse leer van verlossing en verzoening: “de Schepper zelf zou moeten ingrijpen. De mensen die hij gemaakt had, zelfs de besten onder hen, waren er immers niet toe in staat.” (blz 93) en: “de dood van Jezus [had] ervoor gezorgd dat de mensen zelf niet meer hoefden bij te dragen om bij zijn vader in de gunst te komen. Alles wat ze verkeerd gedaan hadden, wat het ook was – de Schepper rekende het ze niet aan, maar vergaf het ze. Hij keek zelfs naar ze alsof ze Jezus zelf waren en niets verkeerds hadden gedaan.”(blz. 125).

Ik zei al, dat er best wat af te dingen is op de hervertelling van het grote verhaal van nul tot nu in ‘Oer’. Dat zit ‘m voor mij met name vast op één punt. Volgens mij wordt het bijbelse scheppingsverhaal vooral herverteld vanuit het perspectief van de huidige natuurwetenschappelijke stand van zaken. Dat bergt het gevaar  in zich, dat de bijbelhistorische informatie (bewust?) wat wordt weggedrukt en dat de theologische inbreng (bewust?) wordt geminimaliseerd.

Zo vind ik het merkwaardig dat alle aspecten die mensen van dieren onderscheiden (taal, techniek, kunst, geloof in geesten en goden) al voordat God ‘Adam’ en ‘Eva’ (in het boek heten ze anders) aanspreekt, bestaan.  Alsof het beeld-van-God-zijn alleen maar bestaat uit het hebben van een band met God. “Homo divinus. De mens die door de Schepper aangesproken wordt. Dat maakt hem voorgoed tot een ander wezen, enig in zijn soort.” (blz. 59).

Verder worden een aantal bijbelse gegevens wel erg omfloerst weergegeven. De zondeval wordt niet veroorzaakt door de slang, maar door een diskussie van stamleden met ‘Adam’ en ‘Eva’, waarbij niet Eva, maar Adam uiteindelijk over stag gaat. Is dat samen met de opmerking dat de Schepper “expres twee gelijkwaardige varianten” van de mens gemaakt heeft een kleine knieval naar onze overgeëmancipeerde samenleving? Over de slang gezwegen: zowel de duivel als de engelen komen maar mondjesmaat voor. Als Jezus in de woestijn op de proef gesteld wordt, gebeurt dat door een passerende herder met achteraf de suggestie: “Volgens mij was het de tegenstander van de Schepper zelf” en zijn het mensen die Jezus daarna verzorgen met de opmerking erbij: “waren het mensen?” Ook de Hemelvaart van Jezus hangt letterlijk in de mist, terwijl Lukas toch met historische precisie vermeldt, dat Jezus eerst zegenend omhoog steeg, in een wolk werd opgenomen en op dezelfde manier zal terugkomen. Dat zal toch echt niet op een wereldwijde pot-dichte-mist-dag zijn :-). Als daarna de Heilige Geest komt (die ik in het hele verhaal tot aan Pinksteren trouwens gemist hebt), wordt die als ‘Adem’ heel terecht degene genoemd die Jezus heel dichtbij brengt, maar er wordt van Hem niet meer gezegd dan: “het was iemand die nauw met Jezus en zijn vader verbonden scheen te zijn … misschien … een hooggeplaatste engel” (blz. 128). Van mij had dit allemaal wel wat explicieter gemogen. Nu lijkt het toch een beetje alsof de inbreng van Bijbel en wetenschap niet helemaal in balans zijn.

Goed, en dan nu nog een paar spijkers en de slakken. De hoofdpersoon, Proton, is een grappig wezentje. Als er na 10 miljoen jaren bijna niets gebeurd is, moet hij wat meer geduld hebben, maar als Abraham eindelijk een kind krijgt, kan hij de tijd nauwelijks bijhouden omdat de jaren zo snel gaan. En vlak voordat Jezus geboren wordt, ziet hij het plan van de Schepper niet meer zitten, omdat het al 100x misgegaan is met mensen als Abraham en David die Gods plan zouden uitvoeren, terwijl Proton in het begin heel goed snapte dat één op de 10 miljard quarks niet vernietigd werden en dat dat genoeg was voor de Schepper om met zijn project verder te gaan.

Dat er ook één keer een echte kerktaal-zin in staat (“Waar geen wet is, is geen overtreding” – blz. 62) en dat sommige informatie wel heel erg veel christelijke voorkennis verondersteld (Jozua die eerst Hosea heette; Petrus die zonder verdere informatie huilend ‘Ach, Heer, vergeef me. Wat heb ik gedaan ….’ roept; Jezus die aan het kruis vergeleken wordt met een rechter die was vastgebonden, maar zichzelf weer los getrokken had); en dat wel heel vaak het woordje ‘schijnt’ gebruikt wordt als de Proton en de zijnen weer eens aan het filosoferen slaan over de bedoeling van de Schepper) mag de pret van het lezen niet drukken.

Net nadat ik klaar was met het maken van dit leesverslag, zag ik dat Gijsbert van den Brink op de site van het Nederlands Bijbelgenootschap een kort artikel Oer en de Bijbel geschreven heeft. Hij legt daarin uit hoe hij en de twee andere auteurs ook de Bijbel en de theologie volledig recht willen doen.

Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie

Oerknal LJvdZ“Eens, once upon a time, maakte God in korte tijd een kant en klaar heelal en schiep Hij één mensenpaar als zijn evenbeeld. En met het intellect dat God Zelf in onze hersenen gelegd heeft, kunnen we het allemaal narekenen: als God het niet in een krappe week geschapen heeft, zou het ongeveer 13,7 miljard jaar oud zijn. Zo’n machtig God is Hij!”

Met deze zin sloot ik in 2015 een drieluik af die ik begonnen was met de zin: “Waarschijnlijk ben ik een simpele gelovige.”

21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat?
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? 

Meewarig

Een paar lezers lieten mij weten dat ik met dat woordje ‘simpel’ me te makkelijk af maak van de bevindingen van noeste wetenschappelijke arbeid en daarmee dus eigenlijk ook de integriteit van duizenden christelijke wetenschappers een beetje in twijfel trek. Ik kan me die reaktie wel een beetje voorstellen. Ik heb die drieluik over de verhouding tussen schepping en evolutie geschreven omdat ik toen de indruk kreeg, dat weldenkende bijbelgetrouwe christenen die niet volledig meegaan in de theïstische-evolutionistische visie van mensen als (om even twee voormannen te noemen) Gijsbert van den Brink en Cees Dekker) wat meewarig worden aangekeken, zelfs als ze nadrukkelijk afstand nemen van het klassiek orthodoxe standpunt van mensen als (om even een andere voorman te noemen) Mart-Jan Paul, die vinden dat de vormgeving van de aarde niet meer dan zo’n 6000 jaar geleden in exact  6 x 24 uur heeft plaatsgevonden.

Dat gevoel van meewarigheid tegenover wie niet volledig meegaat met de gedachte dat “de oerknal dus het daverende startschot was” (Dagblad Trouw 20-05-2020) van Gods plan met de schepping, maar waarbij de hele uitbouw van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde incl. de eerste mens-achtigen volstrekt evolutionair bepaald is, is volgens mij nog steeds aanwezig.

Daar heb ik wat moeite mee. Vanuit natuurwetenschappelijk oogpunt begrijp ik wel dat een christenwetenschapper zo veel mogelijk meegaat in de algemeen aanvaarde opvattingen over het ontstaan van het heelal en onze aarde. Maar die houding wil nog wel eens doorslaan naar de mening dat de wetenschap in elk opzicht het laatste woord heeft als het om de vraag gaat hoe God precies hemel en aarde geschapen heeft (meer hierover in mijn blog ‘Houdt God ons voor de gek?’  van 01-09-2017).

Als dat zo is, moet je wel komen met een verhaal zoals in het schitterend geschreven boek “Oer” van Gijsbert van den Brink, Cees Dekker en Corien Oranje. Die visie is niet nieuw. Die visie is ook niet onbijbels. Maar die visie hoef je niet meteen als dé waarheid te omarmen. Het is in mijn optiek niet meer dan een denkoefening van gelovige medechristenen die maximale input geven aan de huidige stand van de wetenschap als het om het scheppingsverhaal gaat. Aan de andere kant staan (excuus voor het woord) de biblicisten die bij de geringste onenigheid tussen bijbel en wetenschap zich meteen in allerlei bochten wringen om de resultaten van bv. natuurkundige hypotheses en archeologisch onderzoek in de mal van letterlijk bijbellezen te persen (zoals de ongeloofwaardige poging om de tijd tussen zondvloed en Abraham met duizend jaar op te plussen – meer hierover in mijn blog ‘Wedden op twee paarden’ van 08-12-2017)

Een wetenschappelijk scheppingsverhaal …

Al in 2003 hield de Amerikaanse briljante, veelzijdige, christelijke filosoof Peter van Inwagen een lezing over The Problem of Evil (uitgegeven in 2006). Daarin zegt hij dat het Bijbelse verhaal in Genesis over de zondeval van Adam en Eva niet letterlijk zo gebeurd kan zijn, omdat het volgens hem ingaat tegen wat de wetenschap ontdekt heeft over menselijke evolutie en de geschiedenis van het fysieke universum. Maar als christen gelooft hij wel dat Genesis 1 t/m 3 een weergave is van feitelijke gebeurtenissen in de menselijke prehistorie. Volgen Van Inwagen bestuurt God de gang van de evolutie. Op Evolutie aap naar menshet moment dat er een paar honderd primaten op de aarde zijn, laat God hen op wonderbaarlijke wijze ineens doorgroeien tot rationele wezen. Hij geeft hun gaven als taal en abstract denken, maar ook onbaatzuchtige liefde en het daarbij behorende geschenk van de vrije wil. Deze voorouders van ons leefden in een paradijselijke enclave waar ze leefden in volmaakte, harmonieuze liefde en waar ze gevrijwaard waren van ziekte, destructieve natuurlijke gebeurtenissen, veroudering en doodgaan. Deze eerste mensen waren geschapen voor een volmaakte wereld zonder lijden. Maar ze misbruikten het geschenk van de vrije wil en maakten zich los uit hun eenheid met God. Als logisch gevolg van hun opstand overspoelde het natuurlijke kwaad van lijden en dood door de willekeurige krachten van de natuur, dat in de rest van de wereld al aanwezig was, hen nu ook. Daarnaast kreeg de wereld nu voor het eerst te maken met moreel kwaad, omdat de menselijke natuur vanaf dat moment totaal verdorven was door zondige ik-gerichtheid.

… dat je niet klakkeloos hoeft te volgen

Bovenstaande weergave van Van Inwagen staat in het boek ‘Aan Gods hand door pijn en lijden’ van Tim Keller (voor de liefhebbers: op blz. 394-395 en nog een keer op blz. 399-400, merkwaardigerswijs twee keer op verschillende wijze in het Nederlands geciteerd). Maar Keller past ervoor om dit verhaal één op één over te nemen als de meest logische hervertelling van het scheppingsverhaal waar alle christenen in 2020 in zouden moeten geloven. “Van Inwagens verhaal en argumentatie zijn ingenieus, en christenen die in evolutie geloven kunnen met dit verhaal nog steeds de zondeval gebruiken als verklaring voor het bestaan van natuurlijk en moreel kwaad. Maar ook al is het (…) als filosofisch argument heel verdienstelijk, ik geloof niet dat dit verhaal te rijmen is met hoe het in de Bijbel verteld wordt. Als Adam en Eva niet werkelijk hebben bestaan, dan kunnen we niet verklaren waarom alle mensen even zondig zijn, en het klopt evenmin met wat Paulus in Romeinen 5 en in 1 Korintiërs 15 schrijft over Adam als vertegenwoordiger van het gehele menselijke geslacht.” (blz. 395) “Ik geloof dat er in het verleden echt een echtpaar heeft bestaan dat zich van God afkeerde, door wie het natuurlijke en morele kwaad in de wereld is gekomen en van wie alle mensen afstammen. (blz. 399).

Keller verwijst het verhaal van Van Inwagen niet linea recta naar de prullebak. Hij beschouwt het eerder als een interessante denkoefening voor wetenschappelijk en filosofisch ingestelde christenen. “Als je gelooft in een letterlijke Adam en Eva en tegelijk gelooft dat het leven op aarde ontstaan is door evolutie, dan kun je (…) wel iets hebben aan de lijn van het verhaal van Van Inwagen. In dit verhaal adopteert God (of hij creëert uit het niets) Adam en Eva en plaats hen in de paradijselijke enclave, de Hof van Eden. Dit was de wereld waar God de mensen voor geschapen had en ook het soort leven dat gemeengoed geworden was als Adam en Eva God gehoorzaamd hadden. Maar zodra zij in zonde vielen, kregen ze met de omringende wereld te maken en werd aan het natuurlijke kwaad van de wereld het morele kwaad toegevoegd waardoor de wereld een vreselijk oord werd. Dit verhaal [van Van Inwagen]  steunt de Bijbelse grondlijn dat het lijden en het kwaad in de wereld, evenals al het morele kwaad en de dood van mensen, te wijten zijn aan menselijke zonde.” (blz. 399-400)

Een interessante denkoefening. Niet meer en niet minder. De ene christen vindt het redelijk overtuigend. De andere christen houdt het vast een historische Adam en Eva. De een hoeft zich niet meer en de ander zich niet minder te voelen. Of omgekeerd.

Naast de hierboven genoemde blogs schreef ik op 01/12/2015 ook nog En zo werd de mensaap beeld van God?

Zicht op de hemel – over bijna-doodervaringen

Hoe bijbels is een bijna-doodervaring? 

“Mochten we maar even in de hemel kijken …” Als dominee heb ik mensen dat vaak horen zeggen na het overlijden van een geliefde. Dat verlangen is geen pure nieuwsgierigheid, maar eerder intense betrokkenheid. Want als christen vertrouw je erop dat de dood niet het einde. Maar hoe zit het dan met een bijna-doodervaring?

kln poort naar het lichtTegenwoordig hoor je steeds meer verhalen van mensen die zeggen dat ze even in de hemel geweest zijn. Vaak gebeurde dat onder narcose, in coma of tijdens een hartstilstand. Het worden bijna-doodervaringen (bde) genoemd. Maar wat is er van waar? Kunnen mensen inderdaad onder zulke extreme omstandigheden soms ‘een blik in de hemel werpen’? En is wat zij daar zien, iets wat ze bij hun volle bewustzijn meemaken of is het een illusie van verwarde hersenen die onder extreme druk staan?

Overweldigende liefde

In 2007 kwam het boek Eindeloos bewustzijn van de cardioloog Pim van Lommel uit. Hij verzamelde en analyseerde veel bde-verhalen. Hij kwam tot de conclusie dat ons bewustzijn niet door onze hersenen geproduceerd wordt. Als alle aardse dingen wegvallen, kan dat bewustzijn ons een grotere, alomvattende geestelijke werkelijkheid laten zien. Vroeger hoorde je daar niet zo veel over, maar de medische wetenschap heeft ervoor gezorgd dat steeds meer mensen die nagenoeg klinisch dood zijn, toch weer terugkomen in dit leven.

Burke HemelIn december 2018 verscheen in Nederland het boek Stel je de hemel eens voor van de Amerikaanse predikant John Burke. Hij beschrijft tientallen bijna-doodervaringen. Die bevatten allemaal dezelfde elementen en het is altijd een samenhangend verhaal. Mensen die het meegemaakt hebben, zijn vaak het meest van onder de indruk van de overweldigende liefde en de volkomen acceptatie die ze beleefd hebben. Meestal zijn ze er innerlijk compleet door veranderd. Negatieve bde’s zijn zeldzamer, maar komen ook voor, vaak bij niet-religieuze mensen. Ze voelen dat ze worden meegezogen in een donkere put vol negatieve en ruziënde stemmen, maar als ze om God of Jezus roepen, trekken deze machten zich luid protesterend terug.

Tipje van de sluier

Hoeveel geloof moet je aan bijna-doodervaringen hechten? Als nuchtere, gereformeerde Groninger heb ik deze verhalen lang op afstand gehouden. Maar het ontroerde me steeds meer, elke keer als ik van een bde hoorde of er over las. Ik merkte dat het een verlangen in mij opriep naar hoe mooi het in de hemel, bij Jezus zal zijn. Het voelde telkens weer alsof God een tipje van de sluier optilde om me iets te laten zien van de volkomen heerlijkheid die Hij voor al zijn kinderen bestemd heeft.

kln ijsland ijsgrot_tunnel naar het lichtPaulus schrijft in 2 Korintiërs 12:1-10 over een bijzonder moment, dat hij het nog steeds niet goed onder woorden kan brengen. Daarom praat hij er in de derde persoon over. Dat ging zo plotseling en onverwacht dat hij niet meer weet of het in het lichaam was of dat het een uittreding van zijn bewustzijn was. Het zou heel goed een bde geweest kunnen zijn. Hij was weggevoerd naar het hemels paradijs en heeft daar onuitsprekelijke dingen gehoord en gezien.

Taak op aarde

Paulus kreeg zicht op de hemel en dat was een geweldige bemoediging voor hem. Geen wonder dat hij tegen de Korintiërs zegt: “We weten dat we na ons sterven van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensen gemaakte woning in de hemelen. Ja, we zouden ons lichaam liever verlaten om onze intrek bij de Heer te nemen” (naar 2 Korintiërs 5:1-10). Je snapt meteen ook waarom Paulus ergens anders schrijft: “Ik verlang ernaar te sterven en bij Christus te zijn, want dat is het allerbeste.” (Filippenzen 1:23). Dat gevoel van heimwee en verlangen hoor je vaak terug bij mensen die een bde meegemaakt hebben. Maar ze moesten terug. Ze beseffen meestal heel sterk dat ze op aarde nog een taak hebben. Zo voelde Paulus dat ook.

Soms hoor je iemand zeggen: ‘Al die aandacht voor die bijna-doodervaringen is niet nodig. We hebben toch genoeg aan de Bijbel?’ John Burke zegt het in zijn boek zo: ‘De bde’s zijn geen vervanging of verdringing van wat de Bijbel zegt; ze voegen alleen kleur toe aan het bijbelse beeld. Dan heb je de zwart-witte woorden van de Bijbel beleefd op zo’n kleur-overgoten manier, dat God nog meer geëerd wordt.’ Een bijna-doodervaring is dus heel waardevol voor iemand zelf en z’n omgeving. Dank God ervoor!

Tegelijk hangt mijn geloof niet van zo’n ervaring af. Jezus onze Heer geeft ons het juiste zicht op de hemel. En een bde zet daar voor een christen een dikke streep onder.

UIT DE BIJBEL

Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem ​liefhebben. 1 Korintiërs 2:9,  HSV

Om verder te lezen: Lukas 16:19-31; Romeinen 10:6-11; 2 Korintiërs 12:1-9

OVERDENKEN / DOEN

1  Wat denk jij als christen als iemand zegt dat hij/zij een bijna-doodervaring gehad heeft? Of wat vind je van boeken of films als De jongen die in de hemel was? Wat maken zulke verhalen bij je los? Wat vind je er positief aan? Waar heb je zo je vragen over? Wat vind je er eventueel niet bijbels aan?

2  Heb je zelf weleens een bijzonder moment (een bde, een droom, een visioen) gehad waarin je God, Jezus of de hemel heel sterk ervaren hebt? Wat betekende dat voor jou?

3  Christenen voelen nu al in hun hart ‘het begin van de eeuwige vreugde’ en van de ‘volkomen heerlijkheid’ die we na dit leven zullen ontvangen (Zondag 22 van de Heidelbergse Catechismus). Heb je zulke ‘hemelse momenten’ weleens meegemaakt en welke invloed hebben zij op je geloofsleven?

 

LITERATUUR

Pim van Lommel, Eindeloos bewustzijn, 1e druk 2007

Todd Burpo, De jongen die in de hemel was, 1e druk 2011

John Burke, Stel je de hemel eens voor, 1e druk 2018

Een interview met Pim van Lommel, de auteur van Eindeloos bewustzijn, in het KRO-programma ‘Kruispunt’ uit 2008 is na te kijken op https://vimeo.com/57237162

Deze blog is verschenen als artikel in het thema-nummer (Bijna) dood van het magazine ‘Elisabeth’ van 28 februari 2020. Alleen de foto’s en de literatuur zijn hier toegevoegd.

 

WEDDEN OP TWEE PAARDEN – schepping en evolutie in een spagaat?

Paul OorspronkelijkVlak voor de zomer van 2017 bracht Gijsbert van den Brink zijn boek En de aarde bracht voort uit. Een paar maand later verscheen het boek Oorspronkelijk van Mart-Jan Paul op de markt. Beide schrijvers gaan in op de vraag of en hoe je de bijbelse gegevens over de schepping en de evolutietheorie met elkaar kunt combineren. Gijsbert van den Brink stelt voortdurend de vraag: stel dat het waar is wat de evolutietheorie allemaal beweert, haalt dat dan het hele bijbelse scheppingsverhaal onderuit? Zijn antwoord is: nee, het scheppingsverhaal en de gangbare evolutietheorie zijn goed met elkaar te verenigen. Mart-Jan Paul komt tot een heel andere conclusie: “de Bijbel is het Woord van God dat gezaghebbend over onze oorsprong spreekt” (blz. 466). Daarom sluit hij zich nadrukkelijk aan bij alle kerkvaders en reformatoren die “het begin van het boek steeds [hebben] opgevat als een betrouwbare weergave van het ontstaan van de wereld en van de gebeurtenissen in het begin van de mensheid” en “meenden dat de aarde hooguit zesduizend jaar geleden geschapen was door Gods bijzondere ingrijpen” (blz. 23). Bovendien is het volgens Mart-Jan Paul zo, dat de zeer verschillende theorieën over evolutie die in de 18e en 19e eeuw opkwamen “in meer of mindere mate samenhangen met verzet tegen het christelijk geloof.” Er is dus vaak ”vaak een samenhang tussen de persoonlijke levensbeschouwing en de voorgestelde theorie. Waar afstand genomen wordt van de Bijbelse beschrijving van het verleden, komen andere voorstellingen op”(blz. 60). Aan het eind van zijn boek leidt dat tot de volgende waarschuwing dat wie als christen op de vraag “of God evolutie als scheppingsmechanisme voor het ontstaan van de soorten gebruikt heeft (…) snel bevestigend antwoordt, weleens een wetenschapsopvatting kan hebben die op den duur op steeds meer punten in conflict komt met de Schrift” (blz. 465).

Onbijbels dualisme bij Van den Brink?

In zijn boek geeft Mart-Jan Paul ook de standpunten weer van christelijke wetenschappers die wel meer ruimte zien om de bijbelse gegevens over het begin van de schepping met de gegevens van de wetenschap te combineren. Eén van hen is Denis Alexander. In grote lijnen sluit Gijsbert van den Brink zich bij zijn opvattingen aan. Beiden mag je rekenen tot de theïstische evolutionisten (hoewel Gijsbert van den Brink zichzelf liever een evolutionistisch theïst noemt, omdat hij gelooft dat God deze wereld in de weg van evolutie geschapen heeft). Over Denis Alexander is het oordeel van Mart-Jan Paul niet mals. In aansluiting bij David Anderson stelt hij: “diens visie is een onbijbels dualisme. Alexander scheidt ‘het boek van de natuur’ van het ‘boek van de Schriftuur’. (…) Voor Alexander lijken de beweringen van de hedendaagse biologische wetenschap vaste waarheden te zijn, ook al wijzigen de details, terwijl de Bijbelteksten over de oorsprong slechte onzekere theologische duidingen opleveren. Ook al zijn voor hem de basale geloofsuitspraken nog steeds waar, zoals dát God geschapen heeft, vrij veel van de historische weergave in Genesis is niet langer houdbaar. (…) In theorie heeft de Bijbel bij hem het hoogste gezag –en dat kan in geloofszaken ook werkelijk zo zijn-, maar in de interpretatie van de eerste hoofdstukken van Genesis zijn het de externe factoren die de uitleg in sterke mate bepalen en ingrijpend veranderen” (blz. 271 / blz 271).

Dat zijn nogal forse uitspraken! Gijsbert van den Brink zou in navolging van Denis Alexander de bijbel langs de lat van de wetenschap en de evolutietheorie leggen. Daarmee zouden zij “een dualisme tussen geestelijk en lichamelijk” aannemen. Dat “blijft het punt” (blz. 271 noot 49). Ik snap deze kritiek wel. In mijn vorige blog ‘Houdt God onze voor de gek?’ gaf ik al aan, dat bij Gijsbert van den Brink de hedendaagse wetenschappelijke inzichten het uitgangspunt vormen. De bijbelse gegevens zijn daar volgens hem gelukkig goed mee te verenigen. Maar de actieve rol van God in het scheppingsproces worden wel heel erg passief geformuleerd. Maar om dat nu meteen ‘onbijbels dualisme’ te noemen, dat gaat me wel wat ver. Vooral omdat het een eigenlijk een heel merkwaardige uitspraak van Mart-Jan Paul is. Want verschillende keren in zijn boek schrijft hij dat de Bijbel niet geschreven is om ons natuurkundige informatie te verschaffen, maar vooral gericht is op het heil van de mensen (blz. 75), zodat we in Genesis geen antwoord krijgen op onze natuurkundige vragen (blz. 180), want “het eigenlijke wonder dat materie en leven tot aanzijn kwamen, wordt niet op natuurkundige wijze verteld, maar zo dat God de lof ontvangt als de Schepper” (blz. 170).

Toch verwerpt Mart-Jan Paul bijna alle wetenschappelijk theorieën over het ontstaan van de aarde omdat hij ondanks bovengenoemde passages vooral absoluut vast wil houden aan de letterlijke historiciteit van Genesis 1-3. Dat vind ik vreemd, want volgens de Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt de schepping ons duidelijk hoe groot Gods eeuwige kracht en goddelijkheid is en maakt Hij Zich in de Bijbel nog duidelijker bekend “namelijk voor zover dat voor ons nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen” (citaat art. 2 NGB). Dus schept Denis Alexander geen vals dilemma als hij stelt dat de Bijbel een theologische boodschap bevat en geen natuurwetenschappelijk leerboek is (blz. 268).

De mal van de letterlijkheid bij Paul

Hoe kan het dat Mart-Jan Paul als het eropaan komt precies het tegenoverstelde doet als hij Denis Alexander en daarmee Gijsbert van den Brink verwijt? Hij wijst namelijk zeer nadrukkelijk alle nieuwe inzichten van de wetenschap af wanneer die niet met de letter van de Bijbel overeenkomen. Voor hem is de tekst van de Bijbel het uitgangspunt voor alle wetenschappelijke arbeid als het om de ouderdom van de aarde en de manier waarop God de wereld geschapen heeft (blz. 239). Dus is de aarde ongeveer 5.550 jaar (Griekse tekst) of 4.000 jaar (Hebreeuwse tekst) voor Christus in zes dagen geschapen (blz. 176, 188, 239). Wanneer christenen toch in een veel oudere aarde geloven, dan “lijkt hun argumentatie vooral ingegeven te zijn door externe factoren –de huidige datering- ; zij voeren weinig exegetische argumenten aan” (blz. 289). Hier merk je, dat Mart-Jan Paul in hetzelfde dualisme vervalt, maar dan omgekeerd: de exegese van de Bijbel heerst over de resultaten van de wetenschap. En dat terwijl beiden én elkaar aanvullen (NGB art. 2) én voor nieuwe inzichten vatbaar horen te zijn.

Hoe kan dit gebeuren? Ik denk dat een diep respect voor het gezag van de Bijbel als het onfeilbare Woord van God daar de oorzaak van is. Dat proef ik uit heel zijn boek. Maar vervolgens wordt de klassieke opvatting over hoe we de Bijbel moeten lezen, namelijk de letterlijk-historische interpretatie, de trechter waar alle resultaten van de moderne wetenschap doorheen moeten. En kunnen ze eenvoudig niet waar zijn als ze er niet doorheen passen. Dat leidt tot wonderlijke opvattingen bij Mart-Jan Paul:

*) De snelle groei van de gewassen en de bomen die op de derde dag ontkiemen en aan het eind van die dag ook al zaad en vruchten voortbrengen, moet je vergelijken met de wonderboom van Jona (blz. 144). Blijkbaar is het geen optie dat de HERE in één keer de fruitbomen in volgroeide vorm geschapen heeft, ook al denken sommige kerkvaders daar anders over (blz. 66) en kon Jezus op de bruiloft van Kana wel in één moment water in heerlijke oude wijn veranderen (blz. 275). Maar de optie van een ‘volwassen schepping’ lijkt bij voorbaat uitgesloten, omdat het de weg opent naar een ingeschapen ouderdom bij de schepping, incl. alle fossielen enzo (blz. 352). Op die manier zou God de mensen bedriegen (blz. 353).

*) Waarschijnlijk waren er geen dorens en distels vóór de zondeval. Want zij vormen, net als het met pijn kinderen krijgen, een signaal dat er echt iets gewijzigd is in de schepping. Als God dit onkruid wel ‘goed’ geschapen heeft, zijn hun eigenschappen waarschijnlijk door de zondeval veranderd (blz. 167). Is dit geen pure speculatie? Alle groene planten waren toch voedsel voor de dieren? Dat bepaalde planten na de zondeval de akkers zullen gaan overwoekeren wil toch niet zeggen dat ze daarvoor geen stekels hadden? Zelfs Augustinus nam aan dat er voor de zondeval dorens, distels en zelfs verscheurende dieren waren (blz. 73, noot 55).

*) “Vanuit de archeologie zijn er sterke aanwijzingen voor het bestaan van culturen in Sumerië [het huidige Irak] en in Egypte, rond 3000 v. Chr. Dit is niet goed te combineren met een zondvloed rond 2400 v. Chr. [volgens de Hebreeuwse tekst]. Volgens de LXX [de Griekse tekst van het Oude Testament] vond de zondvloed echter rond 3300 v. Chr plaats en dat past beter (blz. 188).” Het is niet alleen merkwaardig dat Mart-Jan Paul opeens de door bijbelgetrouwe theologen zeer betrouwbaar geachte Hebreeuwse Masoretentekst opeens inwisselt voor de Griekse Septuagint-vertaling die doorgaans als veel onbetrouwbaarder beschouwd wordt. Maar stel dat de Griekse tekst gelijk heeft. Dan zouden er dus binnen 300 jaar na de zondvloed twee hoogstaande culturen die een paar duizend kilometer van elkaar verwijderd liggen zijn ontstaan, terwijl er duizenden kilometers ten oosten van Irak in die tijd ook al een Chinese cultuur bestond. Terwijl er vanwege de zondvloed een geweldige braindrain heeft plaatsgevonden waardoor alle complexe technieken opnieuw moesten worden uitgevonden. Ook wiskundig gezien lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat de mensheid zich in zulke aantallen vermenigvuldigde, dat er binnen 300 jaar over grote afstanden drie afzonderlijke hoogstaande culturen ontstaan zijn. En dan heb ik het er nog niet eens over dat de culturele samenlevingen in Egypte en China pas zijn ontstaan na de torenbouw van Babel, die volgens Gen. 10:25 in de tijd van Peleg plaatsvond.  Als je de LXX aanhoudt, is Peleg 400 jaar na de zondvloed geboren is. Alleen daarom al is het al te strakke tijdspad van Mart-Jan Paul ongeloofwaardig.

Een weinig oorspronkelijk boek

Mijn conclusie is dan ook, dat Mart-Jan Paul de gegevens van de wetenschap niet serieus neemt in zijn overwegingen bij schepping en evolutie. Hij stelt soms wel terechte vragen (hoofdstuk 4 over het vermeende wereldbeeld van de oud-oosterse culturen is het beste deel van zijn boek), maar komt zelf niet verder dan een halsstarrig vasthouden aan de letterlijkheid van de Bijbel als het om nieuwe feiten en theorieën m.b.t de ouderdom van de aarde gaat. Daarbij doet hij vaak een beroep op de oude kerkvaders, terwijl die, voor zover ik kan inschatten, op een ander front tegen griekse filosofen en gnostische religies streden (zoals Henk Bakker en Stefan Paas in 2009 al tegenover o.a. Mart-Jan Paul aantoonden in hun opstel De kerkvaders over Genesis). En hij wijst voortdurend op de niet-christelijke en vaak zelfs vijandige levensbeschouwingen van de wetenschappers die de evolutietheorie in het begin hebben uitgedragen. Dat lijkt mij een zwaktebod, want de technieken die de zeer goddeloze nakomelingen van Kaïn uitgevonden hebben, worden volgens Mart-Jan Paul gebruikt om de ark te bouwen (blz. 174).

Gijsbert van den Brink vertelde dat iemand eerst zijn boek gelezen had en er behoorlijk van onder de indruk was geraakt. Zou het allemaal toch anders zijn dan er letterlijk in de Bijbel staat? Daarna las hij het boek van Mart-Jan Paul. Daardoor kwam hij tot de conclusie dat de evolutietheorie niet bewezen is en dat de Bijbel gelukkig toch echt gelijk heeft. Ik vind dat het teleurstellende effect van dit boek. Het geeft aan de ene kant veel mensen een gevoel van schijnveiligheid en aan de andere kant brengt het mensen in een spagaat. Dan vind ik de benadering van Gijsbert van den Brink beter, ook al deel ik lang niet al zijn afwegingen en heb tegen een paar ervan echt serieuze bedenkingen. Maar hij staat wel in de lijn van de gereformeerde belijdenis die ‘natuur en genade’ niet van elkaar wil scheiden en de kennis vanuit de schepping niet tegenover de kennis vanuit de Bijbel stelt. Daarmee bepaalt de wetenschap niet de uitleg van de Bijbel, maar vullen die twee elkaar juist aan (zie dit artikel van Gijsbert van den Brink), zoals God Zelf ook in Psalm 19 laat weten.

 

Trouwde Kaïn met zijn zus of met een vrouw uit de clan van Adam en Eva?

Gijsbert van den Brink schreef het boek En de aarde bracht voort. Daarin doet hij een poging om het orthodox-christelijk geloof en de gangbare evolutietheorie te laten samengaan. In hoofdstuk 7.5 van zijn boek behandelt Van den Brink het onderwerp De zondeval in een evolutionaire context (blz. 235-242). Hij is van mening dat de mensheid niet van één echtpaar kan afstammen, maar moet zijn voortkomen uit één relatief kleine populatie van zo’n 10.000-12.500 individuen in Afrika zo’n 200.000 jaar geleden, die samen de homo sapiens vormden. Pas veel later, ongeveer 45.000 jaar geleden, vindt er een plotselinge explosieve toename plaats van menselijke creativiteit en van religieus bewustzijn plaats. Het is niet vreemd of strijdig met de Bijbel, aldus Van den Brink, om te veronderstellen dat deze ‘culturele oerknal’ (blz. 236) ontstaan is doordat “God één van de vele geëvolueerde hominiden verkoos, deze de cognitieve sprong naar het echte mens-zijn liet maken en [hem] met zijn beeld toerustte” (blz. 238), waardoor hij een hoog genoeg ontwikkeld bewustzijnsniveau verkreeg om besef te hebben van transcedentie, van het bestaan van God en van wat goed en kwaad is. Daarbij staan Adam en Eva voor de eerste groep mensen die door hun Schepper persoonlijk werden aangesproken. Dat past bij het beeld dat bv. Paulus geeft van Adam en Eva als verbondshoofden en representanten van de mensheid. Dat geldt niet alleen voor hun nakomelingen, maar ook voor hun tijdgenoten, aldus Van den Brink.

In zijn samenvattende slothoofdstuk 10 Terugblik en vooruitblik brengt Van den Brink het op blz. 330 als volgt onder woorden: we moeten Adam en Eva “niet beschouwen als de enige toenmalige mensen. Ze kunnen beter gezien worden als de leiders -of vanuit theologisch perspectief: de verbondshoofden- van de eerste groep mensen die, vermoedelijk door een exponentiële verruiming van hun bewustzijn (een ‘cognitieve explosie’), de mogelijkheid ontving om een bewuste relatie met God aan te gaan.”

In noot 87 op blz. 237 schrijft Van de Brink vervolgens: “Natuurlijk strookt dit ook met vermeldingen uit Gen. 2-4 waaruit blijkt dat er meer mensen bestonden dan alleen Adam en Eva, zoals Kaïns vrouw (Gen. 4:17) en allen voor wie Kaïn bang was (Gen. 4:14), plus degenen voor wie hij een stad bouwde (Gen. 4:17).”

De suggestie dat deze bijbelse gegevens aanvullend bewijs zouden kunnen zijn voor de bewering dat Adam en Eva het aanspreekpunt waren voor een groep hominiden die God heeft uitgekozen om mens te worden naar zijn beeld, zijn naar mijn mening nogal zwak. Genesis 1-3 gaat er namelijk van uit, dat Adam en Eva als mensenpaar geschapen zijn. Pas na de zondeval in Genesis 3 krijgen Adam en Eva kinderen. Dat alle mensen op deze wereld uit dit echtpaar voortgekomen zijn, is vanuit vier gezichtspunten aannemelijk te maken.

1/ De biologie

Vanuit de biologie, en dan met name de biogeografie is aangetoond dat uit twee exemplaren die door omstandigheden geïsoleerd geraakt zijn, een complete levensvatbare populatie met uiteindelijk genoeg genetische variatie kan ontstaan, zodat het bezwaar van inteelt ondervangen wordt. In zijn boek Het lied van de dodo (Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1998) geeft David Quammen hiervan enkele voorbeelden.

Zowel de schepping van één mensenpaar als het feit dat Kaïn na de moord op zijn broer Abel samen met één van zijn zussen gevlucht is en zich elders heeft gevestigd, is dus een even aannemelijke mogelijkheid.

2/ De archeologie

Vanuit de archeologie en ook vanuit de taalwetenschap is aangetoond dat de term ‘stad’ niet in de eerste plaats duidt op een plek waar duizenden mensen tegelijk wonen, maar eerder op een vaste, omheinde, min of meer veilige plaats waar een aantal mensen zich blijvend gevestigd hebben. Dit in tegenstelling tot een dorp, zoals bv. uit Leviticus 25:31 duidelijk wordt. In zijn boek De Israëlitische stad (Uitgeverij Kok, Kampen, 1984) geeft C.H.J. de Geus aan, dat er in het Midden-Oosten in de vier millennia voor de christelijke jaartelling vooral sprake was van ‘kleinschalig urbanisme’ en dat ook agrarische nederzettingen met een wachttoren aangeduid werden als een stad (vgl. 2 Kon. 17:9) – zie ook R. De Vaux, Hoe het oude Israel leefde II, Uitgeverij J.J. Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 1961).

3/ De theologie

Vanuit de theologie kan ook nog worden aangedragen dat de toezegging van onsterfelijkheid die God aan de niet-gevallen mensheid heeft gedaan, ook voor de lichamelijke, natuurlijke dood gold. Pas wanneer de mens zou zondigen door van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten, zou hij op die dag ‘voorzeker’ (NV’51) / ‘onherroepelijk’ (NBV) sterven (Gen. 2:17). Toch gebeurde dat niet en werden de eerste generaties mensen ongeveer 10x zou oud als tegenwoordig. Dat kan uitgelegd worden als een stuk genade van God, die als gevolg van de ongehoorzaamheid van de eerste mensen niet meteen zijn hele schepping laat vallen, en dus ook niet Adam en Eva niet meteen dood neer laat vallen. Hetzelfde geldt voor het feit dat Kaïn met zijn zus kon trouwen: de genetische degeneratie, waardoor er verhoogde risico’s op inteelt ontstaan, en die er mede de oorzaak van is dat een huwelijk tussen nabije bloedverwanten als on-etisch beschouwd wordt, was toen nog niet van toepassing. Peter Scheele schreef hierover het volgende boek: Degeneratie – het einde van de evolutietheorie, Uitgever Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1997.

4/ De wiskunde

Tenslotte kan vanuit de wiskunde aangetoond worden dat een populatie zich binnen een korte periode explosief kan vermenigvuldigen. Volgens een betrouwbare berekening kom je dan tot de volgende aantallen:

In het jaar 130 na de zondeval 340 mensen (Kaïn slaat Abel dood – Gen. 4:8 i.c.m. Gen. 4:25)

In het jaar 250 jaar na de zondeval 27.023 mensen (‘In die tijd begon men de naam van de HERE aan te roepen’ – Gen. 4:26)

In het jaar 500 jaar na de zondeval 246.459.607 (korte tijd voor de geboorte van Henoch)

Daarbij ga ik uit van de volgende parameters:

  • 30 jaar = eerste kind (zie Gen. 11:14,18,22)
  • gemiddeld aantal kinderen = 30 per vrouw
  • gemiddeld 50% jongen/ 50% meisje
  • interval: één kind per vijf jaar (ervan uitgaande dat een vrouw weer vruchtbaar was nadat het kind van de borst af was – Gen. 21:8)
  • geen ingewikkelde complicaties meenemen zoals tweelingen / één man + twee vrouwen zoals Lamech / vroegtijdig overlijden of heengaan zoals Abel of Henoch (1 kind per 5 jaar is een ruime marge)
  • kruiselings in de stamboom kunnen een man en vrouw ook kinderen krijgen (vroege 4e generatie-man trouwt met late 3e generatie-vrouw)
  • gemiddelde leeftijd in de generaties tot de zondvloed 900, dus tot 500 jaar na de zondeval is het aantal sterfgevallen niet noemenswaardig van invloed

Samenvattend: Gijsbert van den Brink kan zich voorstellen dat Adam en Eva de stamleiders waren van een groep hominiden aan wie God collectief het vermogen gaf om in een bewuste wederkerige relatie met Hem te leven (blz. 237). Of dit werkelijk een aannemelijke hypothese is op grond van de gegevens die de wetenschap ons aanreikt, blijft voor mij een open vraag. Maar het gaat mij beslist te ver om als aanvullend argument te stellen, dat deze hypothese “natuurlijk strookt” met de gegevens uit Genesis 4, waarin ook meer mensen voorkomen dan Adam, Eva en hun twee zonen Kaïn en Abel.

Dit artikel is een essay dat geschreven is n.a.v. het boek van Gijsbert van den Brink als opdracht in het kader van de PEP (Permanente Educatie Predikanten). De wiskundige berekening is van de hand van dhr. G.J. Leeftink, derdejaars student AM -Advanced Mathematics- aan de Universiteit Twente.

HOUDT GOD ONS VOOR DE GEK? –de paradoxale overeenkomst tussen Gijsbert van den Brink en Mart-Jan Paul–

Het gaat spannend worden de komende maanden. Tenminste, voor iedereen die het onderwerp ‘schepping en/of evolutie’ erg interessant vindt. Op 22 september 2017  is er in Nijkerk een reeds volgeboekt congres met als titel Evolutie. Stel dat het waar is … Op dit congres staat het boek ‘En de aarde bracht voort’ met als ondertitel ‘Christelijk geloof en evolutie’ van Gijsbert van de Brink centraal. Het verscheen vlak voor de zomer. Van den Brink is ervan overtuigd dat het scheppingsverhaal en de gangbare evolutietheorie goed met elkaar te verenigen zijn.  Acht andere wetenschappers zullen hun visie geven op het standpunt van Van den Brink. Eén van hen is Mart Jan Paul.  Eind augustus verscheen zijn boek ‘Oorspronkelijk’ met  als ondertitel ‘Overwegingen bij schepping en evolutie’. Hij is het grondig oneens met Van den Brink en vindt dat de kloof tussen het christelijk geloof en het aanvaarden van de evolutietheorie zo diep en breed is, dat die twee als het er op aan komt onverenigbaar met elkaar zijn. Daarom kiest hij voor de Bijbel als belangrijkste informatiebron over het hoe het leven op aarde ontstaan is en zich ontwikkeld heeft. Dus komt er op 4 november 2017 in Kampen een vervolg op het congres in Nijkerk, namelijk een studiedag onder de titel Oorsprong. Op die dag zullen beide auteurs stevig met elkaar in gesprek gaan en samen met de deelnemers een aantal thema’s uitwerken.

God die misleidt?

Nu heb ik het boek van Mart Jan Paul nog niet gelezen. Ik heb mijn informatie gehaald uit het uitgebreide interview met hem in het Nederlands Dagblad van 30 augustus 2017 . Het boek van Gijsbert van den Brink heb ik wel gelezen. Wat mij meteen opviel was het volgende: beide schrijvers gebruiken de uitdrukking dat er sprake zou zijn van misleidende informatie door God als er geen evolutie zou zijn geweest (Van den Brink) of als het scheppingsverhaal in Genesis 1 en 2 niet letterlijk zo gebeurd zou zijn (Paul).

Brink, Gijsbert van denGijsbert van den Brink gebruikt het woord ‘misleiden’ in verband met de fossielen die in de aardlagen zitten. Als de fossielen die God bij de schepping heeft meegeschapen zonder dat ze ooit echt geleefd hebben, “kunnen we – uitgaande van de schijnleeftijdtheorie – alleen maar aannemen dat God ze [die fossielen] door de aardlagen heeft verspreid  nooit om ons te misleiden.” En even later (ook op blz. 44): “Welk belang zou God erbij hebben om ons zo massaal om de tuin te leiden? Is God niet de Waarachtige en Betrouwbare bij uitstek? Bovendien, als God ons in de natuur voor de gek houdt, hoe weten we dan dat Hij dat niet ook doet in de Schrift?”

Paul Mart-JanMart Jan Paul vindt juist dat er sprake van misleiding zou zijn, wanneer de gegevens uit Genesis niet waar zouden zijn. In het ND zegt hij: “Dat kan ik niet geloven: dat God informatie over de schepping zou hebben gegeven, waardoor de kerk 2000 jaar lang is misleid.” Hij is van mening dat de evolutietheorie uitgaat van een materialistisch wereldbeeld. God wordt systematisch buitengesloten. Zelf kiest hij daarom voor een wetenschappelijke benadering die wél met God en met de Bijbel rekent. Dus kiest hij uiteindelijk voor het zogenaamde ‘jonge-aarde-creationisme’ – de wetenschap die uitgaat van een schepping in zes dagen enkele duizenden jaren geleden.

Ik vond het opvallend dat beide auteurs het woord ‘misleiden’ gebruiken, maar dat hun moeite precies tegenovergesteld is. Van den Brink neemt de resultaten van ‘het boek van de natuur’ zo serieus, dat hij niet meer geloven kan en wil, dat God in de Bijbel een exact verslag van de schepping heeft gegeven. Paul neemt het gezag van de Bijbel als het betrouwbare woord van God zo serieus, dat hij niet geloven kan en wil dat de aarde in werkelijkheid via de lange weg van evolutie tot stand gekomen is.

Kortsluiting

Leonard J Vander ZeeErgens ontstaat bij beiden een soort kortsluiting, zou je zeggen. Want de Bijbel en de natuur laten allebei zien wie God is, zegt artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De Amerikaanse theoloog Leonard J. Vander Zee bracht dat prachtig onder woorden aan het begin van zijn indrukwekkende lezing ‘From Stardust tot he New Jerusalem – Preaching the Gospel in an Evolving Universe op de BioLogos-conferentie ‘Evolution and Christian Faith’ van 30 juni – 2 juli 2015 in Grand Rapids:

I was brought up on the Belgic Confession, and I knew the idea that God has revealed himself in two books,” in the book of revelatioan called the Bible and in the book of nature, which is Gods creation. And I knew that science is the study of God’s revelation in nature, in the quarks and the galaxy’s and the DNA, and it therefore could not finally contradict what the Bible says, because God does not speak in two voices.

De oorzaak van de kortsluiting is volgens mij bij beide schrijvers onder andere te vinden in het probleem van het lijden. Als het leven op aarde zich namelijk in miljoenen jaren ontwikkeld heeft, is er ook sprake geweest van heel veel lijden, pijn en dood onder de dieren. Dat vindt Gijsbert van den Brink in het interview dat hij op 22 juni in het ND gaf één van de grootste vragen: “het immense lijden dat levende wezens al sinds de vroegste tijden heeft getroffen, de dood van talloze dieren – hoe kan God zo’n wereld geschapen hebben?” In zijn boek komt hij niet verder dan de konklusie: “wij mensen bevinden ons niet in de positie om de motieven te beoordelen die de soevereine God gehad kan hebben om een wereld te scheppen waarin zoveel lijden voorkomt.” (pag. 328/329) Het lijkt erop dat Mart Jan Paul met hetzelfde probnleem worstelt, want hij zegt in het interview van 30 augustus: “Dat de wereld goed begon, dat er geen dood was – ik raak er steeds meer van overtuigd: óók geen dieren die elkaar doden – dat (…) dat zijn gegevens die de hele Bijbel doortrekken. Die blijven niet overeind als je de evolutietheorie omarmt.”

Wat is ‘goed’?

Zou het kunnen dat beide theologen onder de invloed van onze hedendaagse cultuur een te hoge waarde aan dierenwelzijn toekennen en een te idealistisch, idyllisch beeld van hoe de aarde zou moeten zijn als God die aan het einde van zijn scheppingswerk ‘zeer goed’ noemt? Zelf heb ik er niet zoveel problemen mee om te aanvaarden dat zwaluwen vóór de zondeval zich tegoed deden aan vliegen en andere insecten, dat de leeuwen alleen maar konden overleven door af en toe een antilope te verschalken en dat zeehonden dagelijks hun vaste portie vis verorberden. De mensen moesten heerschappij voeren over de dieren (Gen. 1:26), de aarde onder hun gezag brengen (Gen. 1:28) en de tuin van Eden bewerken en bewaken (Gen. 2:15). Dat hoort allemaal al bij de goede Douma Jochemschepping en is niet pas aan de orde na de zondeval, zoals Jochem Douma in zijn boek ‘Genesis’ schrijft (blz. 21). Douma wijst er ook op, dat God meteen na de zondeval kleren van dierenvellen geeft in plaats van de schorten van vijgenbladeren die Adam en Eva  zelf snel aan elkaar geregen hadden. Ook is Douma van mening dat al vóór de zondeval roofvogels andere dieren moest doden om aan voedsel te kunnen komen (beide blz. 22). Als je dieren geen menselijke eigenschappen toekent en als je als het goede van de schepping niet invult volgens de menselijke gelukscategorieën, is voor mij een ruige schepping geen probleem, ook niet als het om de natuurlijke dood van dieren gaat.

Het gelijk ligt vooral bij …

Er is dus een merkwaardige, paradoxale overeenkomst in de standpunten van Van den Brink en Mart Jan Paul. Toch komen ze totaal verschillend uit. Wie heeft het gelijk het meest aan zijn kant?

Matthijs HaakIk neig toch naar Van den Brink. Maar wel met een kanttekening die de Dordtse dominee Matthijs Haak begin 2016 in één van zijn blogs maakte. Hij herhaalde dat op zijn FB-pagina op 30 augustus 2017 in deze bewoordingen: “Het christelijke gesprek is momenteel zo dat de vraag ‘past het christelijk geloof bij wetenschappelijke inzichten?’ overheerst. (Vd Brink stelt steeds deze vraag). Aan een eigen verhaal komen christenen daarom niet echt toe, terwijl dat juist nu zo hard nodig is.”

Dat is ook mijn kritiek op het boek van Van den Brink. Hij plooit de Bijbel naar de evolutietheorie. Dat doet hij zonder tekort te doen aan het gezag van de Bijbel, dat wil ik er meteen nadrukkelijk bij zeggen. Maar het voelt een beetje als bij de Brexit. Net als Europa is de evolutietheorie duidelijk de bovenliggende partij, en het christelijk geloof is net als het Verenigd Koninkrijk de onderliggende partij. Om het met de vooruitziende blik die Matthijs Haak begin 2016 al had te zeggen: als Van den Brink wetenschappelijke gegevens presenteert, is het een en al zekerheid wat de klok slaat. Als het bij hem over de Bijbel gaat, dan zijn het vooral vragen of hoe Genesis gelezen moet worden? Wetenschappelijke inzichten vormen dus het frame en de Bijbel komt er nogal bekaaid van af. Dat is te marginaal om met een overtuigend eigen christelijk verhaal te komen (zoals Vander Zee wel gedaan heeft)

Wat het standpunt van Paul betreft, ben ik op grond van het interview minder enthousiast. Ondanks overstelpende bewijzen vóór natuurlijke, biologische evolutie zegt hij in het ND dat de evolutietheorie echt niet zoveel sterker staat dan het betrouwbare verslag van de Bijbel. Daarbij gebruikt hij drie nogal suggestieve argumenten, namelijk: “[A] Waarom werd Darwin bijvoorbeeld in zijn tijd meer aangevallen door vakgenoten dan door theologen? Dat zou je niet verwachten. [B] Bedenk daarbij dat de evolutietheorie sterk gevormd is door het vooruitgangsgeloof van de negentiende eeuw. [C] En wist je dat Darwins grootvader al kwam met gedachten van natuurlijke evolutie? Die visie zat in de familie. Wat is nu aangetoond en wat is levensovertuiging?, vraag ik mij dan af.”

Dit vind ik onder de maat. Wat [A] betreft vind ik het logisch dat iemand met een kompleet nieuwe theorie eerst binnen zijn vakgebied kritisch bevraagd wordt. Als het om [B] gaat doet Paul net alsof objectief toetsbare feiten en intellectuele theorieën haast per definitie gewantrouwd moeten worden omdat ze uit een verdachte hoek komen. En argument [C] is ook nog eens postuum onder de gordel. Als het ook maar voor 10% waar zou zijn, kunnen we het boek van Mart Jan Paul meteen ongelezen in de oud-papier-container gooien omdat zijn grootvader uit de zware hoek van de Gereformeerde Bond kwam, waar zelfs de 1000 jaren in Openbaringen nog letterlijk genomen werden.

Toch ga ik ook het boek van Paul aanschaffen en lezen en heb ik me ook voor vervolgronde ingeschreven. Ik ben erg benieuwd hoe beide theologen inhoudelijk op elkaars boek zullen reageren. Vooral, omdat er best veel van afhangt. Of misschien ook wel niet. Ieders mening over schepping en/of/door evolutie is gebaseerd op geloof. Ik geloof dat mijn God de Schepper van hemel en aarde is. En als het om het ontstaan daarvan gaat, ben ik het van harte met Jochem Douma eens (blz. 45): “Wij worden in Genesis 1 niet ingelicht over hoe wij ons intellectueel het scheppingsproces moeten voorstellen, maar hoe wij existentieel aan God als Schepper verbonden zijn.”

Over schepping, evolutie, DNA en het christelijk geloof

Bretagne 2Met een prachtig uitzicht op de Bretonse kust (gevormd in miljoenen jaren of door zondvloed) begon ik met het lezen van ‘En de aarde bracht voort’  – het nieuwste, tamelijk pittig geschreven boek van de gereformeerde theoloog Gijsbert van den Brink (hij is de broer van Thijs, één van de bekende gezichten van de EO). Hij gaat in op de vraag hoe je de kern van het christelijk geloof, namelijk schepping, mens als beeld van God, zondeval, verlossing, voorzienigheid en nog een paar andere thema’s, kunt verbinden met de gangbare evolutietheorie. Want die heeft als wetenschappelijke verklaring over het ontstaan van de aarde en de ontwikkeling van het leven op aarde hele sterke argumenten, vindt Gijsbert van den Brink. Dus doet hij een erg interessante poging om te ontdekken of en hoe bijbelgetrouw geloven en het accepteren van de evolutietheorie samen kunnen gaan. Het is een erg goed geschreven boek, ook als je het niet in alles of misschien wel in alles niet met de schrijver eens bent. Terecht staat op de achterflap de “een onmisbare bijdrage is aan het actuele debat over schepping en evolutie.”

Gijsbert vd Brink - En de aarde bracht voort.jpgEr komt dan ook een congres over dit boek op vrijdag 22 september. Daarin gaan acht deskundigen (theologen en natuurwetenschappers) met Gijsbert van den Brink in debat. Het congres is nu al volgeboekt en verplaatst van een congrescentrum naar een kerkgebouw met 600 zitplaatsen! Eén van de interessante vragen waar dit boek op ingaat is de kwestie van de “ingeschapen ouderdom en schijnleeftijd” van de aarde. God zou de aarde dan geschapen hebben met kant en klare fossielen in allerlei aardlagen die wetenschappelijk gezien miljoenen jaren oud zijn. Gijsbert van den Brink wijst die theorie af omdat God ons dan zou misleiden, want “welk belang zou God erbij hebben om ons zo massaal om de tuin te leiden? Is God niet de Waarachtige en Betrouwbare bij uitstek? Bovendien, als God ons in [het boek van] de natuur voor de gek houdt, hoe weten we dan dat Hij dat niet ook doet in de Schrift?” Dit citaat vind ik één van de minder geslaagde taxaties in zijn boek. En zo zijn er wel meer, nog kritischer vragen te stellen. Maar wat je er ook van vindt, het boek is verplichte stof voor iedere christen die hier echt in geïnteresseerd is of het een lastig onderwerp vindt.

Bruce Buff HemelbewijsMaar goed … de vakantie is er niet alleen om dit soort boeken te lezen, dus heb ik ook twee Grishams uitgelezen én een detective die dit jaar verschenen is, nl. Hemelbewijs – het debuut van de Amerikaan Bruce Buff. Daarin doet een professor een baanbrekende DNA-ontdekking waarmee hij kan bewijzen dat het heelal door God is geschapen en waarmee de mens een flinke stap naar de onsterfelijkheid zou kunnen zetten. Het eerste is tegen het zere been van een niet-gelovige vriend van de professor. Het laatste is natuurlijk een reden dat er van alles helemaal uit de hand loopt omdat hooggeplaatste heren en een enkele dame met kwade bedoelingen dit recept van eeuwig leven graag in handen willen krijgen. Qua verhaallijn vond ik het een schamel 6-je. Bovendien is het te snel en dus wat slordig vertaald (‘nucleus’ en ‘assumptie’ zijn echt geen Nederlandse woorden, overbodige herhalingen, twee verschillende namen voor hetzelfde ex-vriendinnetje).

Wat ik wél heel boeiend vind, is de beschrijving van de baanbrekende DNA-ontdekking van de professor. Kort gezegd gaat het over hoe het DNA functioneert. Er is te weinig basismateriaal in het DNA om alle ontwikkelingen en functies alleen vanuit biologische processen te kunnen verklaren, want dan zouden embryo’s er veel langer dan negen maanden over doen om tot volwaardige baby’s uit te groeien in de buik van hun moeder en zouden veulens niet meteen na de geboorte kunnen opstaan en lopen. Ergens moeten die processen in het DNA door algoritmen gestuurd zijn. Algoritmen zijn een soort parameters. Die kunnen alleen maar van te voren zijn bedacht en ingesteld. Als je als mens die code weet te kraken, je hoeft ze maar ietsje bij te stellen, en je krijgt een totaal andere uitkomst. Zou er inderdaad in het DNA zo’n code zitten? Zo ja, dan wijst dat op een Schepper. En dat zou de oorsprong van het leven kunnen verklaren. Iets wat de evolutietheorie van Darwin niet kan. Dit vind ik een razend interessante hypothese. Maar het gaat mijn lekenverstand ver te boven. Dus ik hoop dat iemand het me nog eens goed uitleggen kan.

Bretagne 1Ondertussen heb ik wel mooi mijn derde detective gelezen in Bretagne. Maar ik vond het ook meteen een goede aanvulling op het theologische boek van Gijsbert van den Brink. Al was het alleen maar omdat het, ook al is het beslist niet wetenschappelijk geformuleerd, wel een aantal hele prikkelende uitspraken doet over wat je allemaal uit het DNA kunt afleiden. Zelfs misschien wel het bestaan van God – als meer dan acceptabele theorie tegenover de evolutietheorie van Darwin.

Meer info over beide boeken: Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort – christelijk geloof en evolutie, Uitgeverij Boekencentrum, 2017, € 22,99; Bruce Buff, Hemelbewijs, Uitgeverij Kok, 2017, € 22,50

 

Zicht op de hemel – een christelijke kijk op Bijna-Dood-Ervaringen

Tegenwoordig hoor je vaker dan vroeger dat mensen een ‘Bijna-Dood-Ervaring’ (BDE) gehad hebben. Dat gebeurt vaak als ze onder narcose zijn geweest of in coma of tijdens een hartstilstand. Achteraf vertellen ze dan dat ze in de hemel geweest zijn of in elk geval iets van de hemelse heerlijkheid ervaren hebben. Zulke verhalen trekken de aandacht. Ook of misschien wel juist van christenen. Want wij geloven echt in het bestaan van de hemel.

In het pastoraat heb ik vaak mensen horen zeggen na het overlijden van hun man of vrouw of van een ouder, een kind of een andere geliefde: ‘Als we maar even in de hemel zouden mogen kijken hoe het daar is’. Die diepe wens is geen pure nieuwsgierigheid. Het is eerder intense betrokkenheid. Want er zijn hier op aarde banden doorgesneden. Maar juist als je gelooft in God en in Jezus Christus, weet je ook, dat het met de dood niet afgelopen is. De Heidelbergse Catechismus zegt het in Zondag 16 nogal droogjes: ‘Onze dood is alleen maar een doorgang naar het eeuwige leven.’ Tegelijk is dat wel een hele troostvolle werkelijkheid. Voor Gods kinderen eindigt het leven niet bij de dood. Als je in dit leven je vertrouwen op Jezus Christus stelt, word je bij je sterven door de engelen opgehaald en bij God thuis gebracht in de hemelse heerlijkheid! Als dat geen houvast geeft en hoop biedt in alle verdriet en vragen en eenzaamheid als je iemand voorgoed missen moet hier op aarde. Geen wonder dat je dan wel even een blik in de hemel zou willen werpen om te weten hoe het daar is.

Bestseller

In christelijke kring werd het boek ‘De jongen die in de hemel was’ een ware bestseller toen in 2013 uitgeverij Plateau de rechten overnam. In 2014 werd het boek verfilmd onder de titel ‘Heaven is for real’. Het boek en de film vertellen het (volgens de vader en schrijver Todd Burpo) waargebeurde verhaal van zijn zoon Colton, een kleuter van vier, die tijdens een zware operatie op het randje van de dood zweefde. Na de operatie vertelt hij stukje bij beetje dat hij in de hemel was geweest en daar Jezus had gezien, maar ook zijn overgrootvader en zijn zusje die hij allebei nooit gekend had. Een echte BDE dus.

In 2014 verscheen het boek Na dit leven van de neurochirurg Eben Alexander. Hij kreeg een zeldzame vorm van hersenvliesontsteking en raakte daardoor zeven dagen in coma. Toen hij weer bijkwam, vertelde hij dat zijn bewustzijn in die periode een reis door het universum maakte. In dat universum is God alomtegenwoordig en is elk deeltje van Hem doortrokken. De goedheid en de liefde zijn het hart en de ziel van het ware universum en het kwaad is niet in staat dat aan te tasten. De kern van zijn BDE herhaalt hij verschillende malen: ‘Er wordt van je gehouden, je hoeft niet bang te zijn en je kunt niets fout doen.’

In Nederland schreef de hartchirurg Pim van Lommel al in 2007 het populair-wetenschappelijke boek Eindeloos bewustzijn. Hij heeft heel veel BDE’s verzameld en geanalyseerd en komt tot de conclusie dat ons bewustzijn niet door onze hersenen geproduceerd wordt, zoals de meeste wetenschappers zeggen, maar dat onze hersenen het kanaal zijn voor ons bewustzijn. Dat bewustzijn van ons is onderdeel van een veel grotere, alomvattende geestelijke werkelijkheid. Mensen die daarna toch weer terugkomen in dit leven zijn het meest onder de indruk van de overweldigende liefde en volkomen acceptatie die in de bovennatuurlijke werkelijkheid ervaren wordt. Die hebben ze zo intens beleefd, dat ze er amper over kunnen vertellen. Maar daardoor staan ze na hun BDE vaak wel volledig anders in het leven: veel positiever, minder angstig, met meer rust en vredelievender.

PAULUS

‘Zicht op de hemel’ – zo zou je, als je de mensen die het hebben meegemaakt, een BDE kunnen noemen. Maar wat kun je daar nou mee? De één bekijkt het puur wetenschappelijk (Pim van Lommel). De ander zegt dat het kwaad alleen maar op dit kleine stukje van het grote universum aanwezig is en dat goddelijke liefde in de rest van het universum zo overweldigend is, dat de kracht daarvan nu al sterker is dan elke verschrikkelijke ziekte of elk wreed kwaad (Eben Alexander). En Colton Burpo zegt dat in de hemel de Heer Jezus centraal staat en dat daar alleen maar mensen toegelaten wordt die op aarde ook echt van Hem gehouden hebben. Dus wat moet je met zulke verhalen? Hoeveel waarde heeft het voor jezelf? En hoeveel geloof moet je er aan hechten als je anderen over hun BDE hoort vertellen?

Ik denk dat wat Paulus in 2 Korintiërs 12:1-10 beschrijft, heel goed een BDE geweest kan zijn. Uit zijn verhaal kun je een paar dingen afleiden.

1/ Een BDE laat een onuitwisbare indruk na. Paulus is het z’n leven lang niet vergeten wat hij allemaal in de derde hemel heeft gezien en gehoord. Die ervaring is heel waardevol. Vooral voor iemand zelf. Maar ook voor z’n omgeving.

2/ Het geloof in de hemel hangt niet van een BDE af. Sterker nog, Paulus is er juist heel terughoudend in om met zulke verhalen het Evangelie van Jezus Christus kracht bij te zetten.

3/ Paulus maakt een bijzondere ervaring mee. Dat zie je vaker in de Bijbel. God doet wonderen en geeft tekenen. Dat kun je, als het een BDE betreft, wegzetten als een proces in je hersenen. Maar is het terecht om op voorhand alles weg te verklaren? Ik denk het niet. Als het om deze ‘hemelse inkijkjes’ gaat moet ik denken aan wat de Heidelbergse Catechismus in Zondag 22 zegt: ‘Het is in geen mensenhart opgekomen.’ Dat geldt ook voor een BDE. Dat bedenk je niet. Het overkomt je. Dan mag je God daar toch ook dankbaar voor zijn?

4/ Het controlepunt bij elke BDE is voor mij de Bijbel. Als Stefanus moet sterven, ziet hij de hemel openstaan en de heerlijkheid van God en Jezus als Mensenzoon aan Gods rechterhand staan. Dus in de hemel is de Heer. Als die niet meer centraal staat, is heel zo’n verhaal ongeloofwaardig en zelfs erg riskant. Want dan gaan mensen op hun gevoel af. Terwijl, zegt Jezus in het verhaal van de arme Lazarus, de mensen op aarde aan Gods Woord genoeg hebben. Daarin gaat het om Jezus Christus. Of, zoals Colton in het boek (helaas niet in de film) een paar keer zegt als iemand overleden is: “Heeft die meneer Jezus gekend, papa? Dat moet, dat moet! Anders komt hij niet in de hemel.”

5/ Als gereformeerde christenen belijden we dat we God op twee manieren kunnen leren kennen: in z’n algemeenheid door zijn schepping en in het bijzonder door zijn Woord. Die twee zijn in principe niet met elkaar in strijd zijn, maar vullen ze elkaar aan. Dat geldt zowel voor de protologie als voor de eschatologie. Daarbij heeft de Bijbel het laatste woord. In de Bijbel gaat het niet alleen over Gods liefde, maar ook over vergeving en gerechtigheid die beiden door Jezus Christus worden gebracht en bewerkt.

GENADE

Eben Alexander trekt op grond van zijn BDE de conclusie dat het kwaad hier op aarde niets voorstelt omdat in de rest van het universum de liefde van het goddelijke Al allesomvattend en allesdoordringend is.

Pim van Lommel gelooft slechts in een a-religieus alomvattend bewustzijn dat er vooral toe leidt dat mensen in dit leven nog meer benadrukken hoe belangrijk onvoorwaardelijke liefde en acceptatie zijn.

Bij deze laatste twee benaderingen is er geen sprake van dat mensen vergeving, verzoening en genade nodig hebben. Wat mij bij Paulus opvalt is dat hij juist niet de liefde, maar de genade benadrukt nadat hij heel voorzichtig over zijn hemelse ervaring gesproken heeft. Die ervaring is overweldigend. Dus kun je zomaar denken: alles is liefde. Maar in de hemel is alles alleen maar liefde, omdat God de Vader en Jezus Christus daar centraal staan. En het is hun genade dat Zij ons in hun liefde willen laten delen. En soms … soms mogen mensen al iets van die hemelse heerlijkheid ervaren.

Dit artikel is gepubliceerd in ‘Pro Ministerio’, het blad van de vereniging van predikanten bij de Gereformeerde Kerken in Nederland, jaargang 46, nummer 2, mei 2017. Een iets uitgebreidere versie plaatste ik in 2016 onder de titel Paulus – de man die in de hemel was.

Paulus – de man die in de hemel was (over BDE – Bijna-Dood-Ervaring)

Tegenwoordig hoor je veel verhalen van mensen die zeggen dat ze in de hemel zijn geweest. Vaak gebeurt dat toen ze onder narcose of in coma waren of tijdens een hartstilstand. Het worden ‘Bijna-Dood-Ervaringen’ (BDE) genoemd. In 2011 verscheen het boek ‘De jongen die in de hemel was’. Het is in 2014 verfilmd onder de titel ‘Heaven is for real’. Het gaat over een jongetje van bijna vier, Colton Burpo, die tijdens een zware operatie op het randje van de dood zweefde. Toen hij bijkwam uit de narcose, vertelde hij later stukje bij beetje dat hij in de hemel was geweest en daar Jezus had gezien, maar ook zijn grootvader en zijn zusje die hij allebei nooit gekend had. Een echte BDE dus.

In 2014 verscheen er een ander boek over een BDE met als titel ‘Na dit leven’ van de neurochirurg Eben Alexander. Hij kreeg een zeldzame vorm van hersenvliesontsteking en raakte daardoor zeven dagen in coma. Toen hij, tegen alle verwachtingen in (de artsen schatten de kans in op minder dan 2%) weer bijkwam, vertelde hij wat hij allemaal had meegemaakt toen zijn bewustzijn door het universum reisde. In dat universum is God alomtegenwoordig en is elk deeltje van Hem doortrokken. De goedheid en de liefde zijn het hart en de ziel van het ware universum en het kwaad is niet in staat dat aan te tasten. De kern van zijn BDE herhaalt hij verschillende malen: ‘Er wordt van je gehouden, je hoeft niet bang te zijn en je kunt niets fout doen.’

Dat gevoel van een overweldigende liefde en de volkomen acceptie in de bovennatuurlijke werkelijkheid kom je bij bijna alle BDE’s tegen. Daarover heeft in Nederland de hartchirurg Pim van Lommel in 2007 een boek geschreven met als titel ‘Eindeloos bewustzijn’. Hij heeft heel veel BDE’s verzameld en geanalyseerd en komt tot de conclusie dat ons bewustzijn niet door onze hersenen geproduceerd wordt, zoals de meeste wetenschappers zeggen, maar dat onze hersenen het kanaal zijn voor ons bewustzijn. Dat bewustzijn is onderdeel van een veel grotere, alomvattende geestelijke werkelijkheid. Die wordt soms ervaren als alle andere aardse dingen wegvallen. En waar de mensen die daarna toch weer terugkomen in dit leven het meest van onder de indruk zijn, is dat gevoel van overweldigende liefde en volkomen acceptatie die ze zo intens beleefd hebben dat ze er amper over kunnen vertellen, maar waardoor ze meestal wel volledig anders in het leven komen te staan: veel positiever, minder angstig, met meer rust en vredelievender.

‘Zicht op de hemel’ – zo zou je, als je de mensen die het hebben meegemaakt, een BDE kunnen noemen. Maar wat kun je daar nou mee? De één bekijkt het puur wetenschappelijk (Pim van Lommel). De ander zegt dat het kwaad alleen maar op dit kleine stukje van het grote universum aanwezig is en dat goddelijke liefde in de rest van het universum zo overweldigend is, dat de kracht daarvan nu al sterker is dan elke verschrikkelijke ziekte of elk wreed kwaad (Eben Alexander). En Colton Burpo zegt dat in de hemel de Heer Jezus centraal staat en dat daar alleen maar mensen toegelaten wordt die op aarde ook echt van Hem gehouden hebben.

Paulus beschrijft zijn Bijna-Dood-Ervaring

Dus wat moet je met zulke verhalen, uit boeken, van mensen dichtbij, of als je zelf zo’n bijzondere BDE hebt gehad? Hoeveel geloof moet je aan hechten? Ik werd, toen ik hier over nadacht, getroffen door wat Paulus in 2 Korintiërs 12:1-10  schrijft. Daar heeft Paulus het over een moment uit zijn leven dat hem altijd is bijgebleven. Hij herinnert het zich nog als de dag van gisteren, ook al was het 14 jaar geleden. Wat hem toen overkomen is – hij kan het nog steeds niet goed onder woorden brengen. Hij moet het twee keer vertellen. En hij beschrijft die ervaring van zichzelf in de derde persoon.     

2 Korintiërs 12:1-10

Ik word er wel toe gedwongen hoog van mezelf op te geven. Daarom zal ik, hoewel het geen enkel doel dient, het hebben over visioenen en openbaringen die de Heer ons schenkt. Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd – in zijn lichaam of buiten zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen. Maar ik weet dat deze man – in zijn lichaam of zonder zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen – werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar woorden hoorde die door geen mens mogen worden uitgesproken. Van zo iemand wil ik hoog opgeven. Wat mijzelf betreft zal ik me slechts op mijn zwakheid laten voorstaan. En zelfs al zou ik hoog van mezelf willen opgeven, dan nog zou ik geen dwaas zijn, want ik zou de waarheid spreken. Maar ik zie ervan af, want ik wil worden beoordeeld op grond van wat men van mij hoort en ziet, niet op grond van de uitzonderlijke openbaringen die ik heb gekregen. Om te verhinderen dat ik mezelf zou verheffen, werd mij een doorn in het vlees gestoken: ik word gekweld door een engel van Satan. Ik heb de Heer driemaal gesmeekt mij van hem te bevrijden, maar hij zei: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.’ Dus laat ik mij veel liever voorstaan op mijn zwakheid, zodat de kracht van Christus in mij zichtbaar wordt. Omdat Christus mij kracht schenkt, schep ik vreugde in mijn zwakheid: in beledigingen, nood, vervolging en ellende. In mijn zwakheid ben ik sterk.

Paulus heeft het dus over een man die een volgeling van Christus is. Die is in de derde hemel, in het hemels paradijs geweest. Daarheen werd hij weggevoerd. Opgetrokken, kun je ook vertalen. Het ging heel abrupt, zo plotseling en onverwacht, dat hij niet meer weet of het in het lichaam was of dat het een uittreding van zijn bewustzijn was. Maar de ervaring die hij had was, dat hij werkelijk in de hemel is geweest. En hoe het daar is? Ik zou het graag willen weten. En Paulus is er even geweest. Maar zijn ervaring was zo uniek geweest, zo vanuit de andere wereld, dat hij daar alleen maar over kan en wil spreken in de derde persoon. Want wat hij daar gehoord heeft … het is echt onuitsprekelijk. Je kunt het niet onder woorden brengen. Net zoals je leest in alle boeken over BDE’s. De kleine Colton Burpo. De neurochirurg Eben Alexander. Er zijn geen woorden voor om die overweldigende ervaring uit te drukken. Maar Paulus wíl ook niet uitgebreid vertellen over zijn BDE. Want hij wil zichzelf met zijn bijzondere ervaringen niet op een hoger voetstuk plaatsen dan anderen. Want hoe uitzonderlijk de openbaringen die hij gekregen heeft ook zijn, ze zijn voor mensen niet te controleren. Dus heeft Paulus veel liever dat mensen hem beoordelen op wat ze van hem zien en horen. Dat ze kijken naar zijn levensstijl en reageren op de inhoud van zijn prediking. Dáárdoor wordt de kracht van Christus zichtbaar. Dáárdoor zien andere mensen dat het echt waar is: ‘De genade van Jezus Christus is genoeg voor jou en mij.’ En mocht Paulus al in de verleiding komen om zichzelf toch heel bijzonder te vinden – ‘Ik kan jullie vertellen hoe het in de hemel is, ik ben er 14 jaar geleden tijdens een bijzondere ervaring zelf geweest!’ – juist daarom heeft hij van God een doorn in het vlees gekregen.  Wat het ook mag zijn, maar de bedoeling werd hem door God na veel gebeden definitief duidelijk gemaakt: ‘Genoeg is voor jou mijn genade’.

Paulus kreeg zicht op de hemel. Het was een geweldige ervaring voor hem. Geen wonder dat hij even eerder al tegen de Korintiërs al zei: “We weten dat we na ons sterven van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensen gemaakte woning in de hemelen.” En hij zegt er meteen bij: “We weten dat zolang dit lichaam onze woning is, we ver van de Heer wonen.” En vindt u het na zo’n BDE ook niet meer dan logisch, dat hij erbij schrijft: “we zouden ons lichaam liever meteen verlaten om onze intrek bij de Heer te nemen”? (2 Kor. 5:1-10). Dan snap je ook waarom Paulus aan de christenen in Filippi schrijft: “Ik verlang ernaar te sterven en bij Christus te zijn, want dat is het allerbeste.” (Fil. 1:23). Dat gevoel van heimwee en verlangen hoor je heel vaak terug bij iedereen die een BDE gehad heeft. Maar ze moesten terug. En ze beseffen meestal heel sterk, dat ze op aarde nog een taak hebben. Net als Paulus dat voelde. Ik moest terug. Voor jullie. Om te vertellen, wie daar in de hemel regeert: Jezus Christus, die door God gegeven is als zoenmiddel voor de zonden van de hele wereld; Jezus Christus, die voor alle mensen is gestorven en is opgewekt; Jezus Christus die de weg naar het hemels paradijs weer geopend heeft. Het is Jezus Christus onze Heer die mensen het juiste zicht op de hemel geeft. Dus denk ik, dat je vooral moet kijken naar wat er in de Bijbel staat. Dan wordt er niet veel gezegd over hoe het in de hemel is. Maar wel over hoe mensen in hun geloof staan. In hun zwakheid zijn ze sterk. Omdat ze weten: in de hemel is de Heer. Denk aan wat Stefanus uitriep vlak voordat hij gestenigd werd: ‘Ik zie de hemel geopend en de luister van God en Jezus de Mensenzoon die aan de rechterhand van God staat.’ (Hd. 7:57). Aan Hem vertrouwt Stefanus zijn geest toe als hij op aarde zijn laatste adem uitblaast.

Een BDE – wel waardevol, niet bepalend

En als iemand dan vertelt dat ‘ie een BDE heeft gehad?  Ik denk dat zo’n ervaring heel waardevol is. Vooral voor iemand zelf. En ook voor z’n omgeving. Tegelijk hangt mijn geloof niet van zo’n ervaring af. Sterker nog, Paulus is er juist heel terughoudend in om met zulke verhalen het Evangelie van Jezus Christus kracht bij te zetten. Dat zou toch de omgekeerde wereld zijn – wat in de Bijbel staat is waar omdat Colton als vierjarig jongetje in de hemel is geweest en daar Jezus Christus heeft gezien. Want ook Eben Alexander heeft de hemel gezien, maar hij zegt dat alles en iedereen daar zal ervaren hoe overweldigend de liefde van het goddelijke Al is, dat het kwaad niet gestraft hoeft te worden omdat het toch al niets voorstelt binnen het hele universum. En volgens Pim van Lommel leidt een BDE er vooral toe dat mensen in dit leven nog meer benadrukken hoe belangrijk onvoorwaardelijke liefde en acceptatie zijn. Bij deze twee benaderingen is er dus geen sprake van dat mensen vergeving, verzoening en genade nodig hebben. Wat mij bij Paulus opvalt is dat hij juist niet de liefde, maar de genade benadrukt nadat hij heel voorzichtig over zijn hemelse ervaring gesproken heeft. Die ervaring is overweldigend. Dus kun je zomaar denken: alles is liefde. Maar in de hemel is alles alleen maar liefde, omdat God de Vader en Jezus Christus daar centraal staan. En het is hun genade dat Zij ons in hun liefde willen laten delen. Wil je ‘zicht op de hemel’? Geloof dan in Jezus Christus. Hij zegt tegen mensen die in Hem geloven en moeten sterven: “Ik verzeker je: nog vandaag zul je met Mij in het paradijs zijn” (Lukas 23 vers 43). En: “Wie in Mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft” (Johannes 11 vers 25). Hij roept iedereen op om na te denken over zijn pretenties: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij.” (Johannes 14 vers 6). Een BDE verandert daar niets aan. Maar het kan je geloof wel enorm bevestigen. Daar mag je God dankbaar voor zijn.