Waar ging het om tijdens de Vrijmaking van 1944? Bij de 50-jarige herdenking hebben veel plaatselijke kerken er aandacht aan besteed. Ook op Zaamslag, mijn eerste gemeente, hebben we toen, in 1995, een gemeenteavond gehouden met twee hoofdsprekers. Allereerst ds. Jan Beekhuis (die ook geschiedenis studeerde, ooit een Zaamslagse schone aan de haak sloeg en vervolgens een aantal jaren in Zeeuws-Vlaanderen woonde) over de Vrijmaking op Zaamslag. Vervolgens drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Dat laatste gaf, vond ik toen al, extra waarde aan die herdenkingsavond, omdat we daarmee niet stil bleven staan bij een dankbaar terugkijken, maar ook indringend geconfronteerd werden met de vraag wat we voor vandaag en voor de toekomst van de Vrijmaking kunnen leren.

Foto: Dick Vos
We zijn nu 25 jaar verder. Met instemming van de auteur volgt hier in vier delen het complete referaat. Er is niks aan de tekst veranderd (behalve dat het getal ’50’ een paar keer vervangen is door ’75’).
C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)
Inleiding
Wat doen we hier, na 75 jaar nog over de Vrijmaking praten? Was dat niet een ruzie in de kerk over ingewikkelde zaken als ‘vooronderstelde wedergeboorte’, ‘tweeërlei doop’ en ‘hiërarchisch kerkrecht’? Bovendien zijn bepaalde besluiten van de Synode in 1944 later gewijzigd en achterhaald. Wie heeft ooit z’n synodale buurman of -vrouw nog over die vooronderstelde wedergeboorte horen praten?
Laten we daarom eerst een paar andere vragen stellen, voor we verder gaan. Wat doen we als we naar de preek luisteren? Is dat informatie over Gods eeuwige besluiten aanhoren over de vastgestelde gang van zaken met de mensheid? Of is het een ontmoeting met de levende God die in ónze wereld wat te zeggen heeft en reaktie oproept? Dat was de kern van de Vrijmaking. Wat doen we als we een kind laten dopen? Mag dat wel? En wat hebben de ouders en het kind daar dan aan? Later wordt hij/zij misschien wel een ongelovige… Onzekerheid dus.
En als dan de baby sterft? Sta je dan met lege handen? Of heb je dan ook iets aan die doop? En als de gedoopte groot wordt en zich van de kerk afkeert, zijn dan de eerste pak weg twintig jaar van zijn of haar leven geen schijnvertoning geweest?
En als je zelf in de twijfel van het geloof komt, hoe vind je dan God weer terug? Zijn dan bijbel, doop, preken, christelijke gesprekken een houvast voor je of kijk je verbijsterd naar de trein van het eeuwige leven die jouw deur voorbijraast? Alsof die uit een andere wereld kwam… Wat heeft kerk-zijn en geloof nog voor zin in een wereld die steeds weerbarstiger schijnt te worden? Zijn kerk, geloof en zaligheid dan toch iets van een andere, goddelijke wereld, die de onze nauwelijks beroert?
Ook al werden andere woorden gebruikt, in de Vrijmaking ging het over déze problemen. Het was geen binnenbrand in de Nederlandse kerken, maar het ging om de onvoorwaardelijke geldigheid van de beloften van God. Een probleem dat de hele wereld, gelovigen én ongelovigen aangaat. De aktualiteit raakt zowel het kerkelijk leven in Nederland als de wereldwijde prediking van het evangelie. In de Vrijmaking werden de kerken door God gered van menselijke godsdienstigheid om aanhangers te blijven van de ware religie van genade.
Ik wil dat aan vier punten duidelijk maken, zoveel mogelijk in relatie met 1 Tess. 1:9-10.
1/ Ontmoeting met de levende God; 2/ Klem van bekering en geloof; 3/ Zekerheid van het geloof vanwege betrouwbare beloften; en 4/ Open deuren voor een wereld in nood.
9 Iedereen praat erover hoe u zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren – om Hem, de levende en waarachtige God, te dienen 10 en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: Jezus, die Hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel. (1 Tessalonicenzen 1:9-10)
1/ Ontmoeting met de levende God
Wat gebeurt er eigenlijk wanneer je de bijbel leest, naar de kerk gaat, een preek hoort? Of moet ik misschien vragen: gebéurt er wat? Want de synodale leer [ik gebruik ‘synodaal’ als onderscheid van ‘vrijgemaakt’, men hore er dus geen denigrerende klank in] liet dat helemaal open. Ja, er gebeurde wel wat, de weg van het eeuwige leven werd geschetst, het heil werd gepreekt, maar voor wie en waarom? Er waren misschien kerkmensen tussen met een kiem van wedergeboorte in zich, die zich nu bewust werden van hun wedergeboorte, vergeving van zonden en eeuwig leven.
Want, volgens de leer van Kuyper, waren alle zonden van de uitverkorenen al van eeuwigheid vergeven. In de goddelijke Raad van Vrede had de Zoon namelijk beloofd dat Hij als Hoofd van het verbond alle uitverkorenen zou redden. Toen Hij dan ook aan het kruis die belofte had waargemaakt waren daarmee alle uitverkorenen ‘in Hem’ gered. Het enige wat nog overbleef was dat in de loop van de geschiedenis alle uitverkorenen zich dit ook bewust moesten worden. De uitverkorenen konden om zo te zeggen op hun (onverdiende) lauweren rusten. Met de bijkomende gedachte dat de niet-uitverkorenen nu eenmaal helaas de boot hadden gemist, eigenlijk dus buiten hun schuld om…
Alleen maar, hoe wist je nu dat je niet verworpen was, maar uitverkoren en zeker van je heil? Dat moest je ontdekken door zelfonderzoek. Je kon geen beroep doen op het verbond of de doop, want het echte verbond en de echte doop waren alleen voor de uitverkorenen. Je kon dus niet zeker weten of je wel echt verbondskind was. Daarmee kon je ook niet meer weten of het heil dat de uitverkorenen ‘eigen’ was, ook wel voor jou bedoeld was. In de preken werd het schema van de eeuwige verkiezing voorgehouden, maar zonder troost voor mensen die twijfelden aan hun geloof, bekering en dus verkiezing.
Daardoor kwam er steeds meer fantasie en spekulatie op in het geloofsleven. Je moest er maar van uitgaan dat God jou verkoren had, totdat het duidelijk anders bleek. Zeker bij de kinderen kunnen we niets zeker zeggen, maar neem maar aan dat ze bij de echte verkoren verbondskinderen horen. Als ’t later anders blijkt, ja dan hebben we verkeerd beoordeeld.
De grondfout van deze leer was dat men ging filosoferen over de verborgen dingen van God, de verkiezing van eeuwigheid. In Deut. 29:29 wordt daar tegen gewaarschuwd. Gevolg was dat de verkiezing zo centraal stond dat het verbond daardoor helemaal werd weggedrukt, alleen schijnbaar gered met een uitwendig verbond (voor niet-verkorenen) en een inwendig verbond (voor verkorenen). Men staarde zich blind op de verkiezing en zag zodoende de verkiezende God niet meer! De levende God werd vervangen door het schema van verkiezing.
Hiertegen verzetten zich de vrijgemaakten. Er was geen bezwaar tegen de verkiezing van eeuwigheid, maar tegen de manier zoals die verkiezing in de geschiedenis werkelijkheid wordt. Onze geschiedenis is geen toneel van ‘playback’ waar de film uit de andere wereld wordt afgedraaid, maar de enige echte geschiedenis, waar God zelf binnenkomt om mensen te ontmoeten met de belofte van eeuwig heil. Christus is niet het Hoofd van het verbond van de uitverkorenen die van eeuwigheid vergeving ontvangen. Nee, Hij is de Míddelaar van het Verbond, die in de bruisende en roerige geschiedenis tussen God en mens ging staan om aan het kruis verzoening te bewérken. Zó kwam God zelf naar mensen toe en vocht Hij om hun behoud.
Die hele worsteling om het behoud van Israel komt scherp uit in het beeld van het huwelijk, bijv. Hos. 2. Daarin wordt duidelijk dat de leer van een dubbel verbond niet klopt. Dat haalt precies de kern uit de ware religie weg. Dan kan er namelijk nooit een verbondsbreuk zijn. En daarmee zouden Gods rechten op zulke mensen vervallen. Kerkmensen die later de kerk de rug toekeren treft dan eigenlijk geen schuld, want ze waren immers niet uitverkoren.
Maar het is juist heel anders. God laat zien dat Hij juist zijn weggelopen vrouw aanspreekt op dat verbond! Wij zijn toch getrouwd, weet je niet meer, bij de Sinaï? Ik heb je toch steeds als je Man gered in de woestijn? Waarom loop je weg, bij Mij, de levende en waarachtige God? Het verbond tekent God juist als de God die opstandige kinderen telkens uit liefde terug roept. Hij voorziet ze van alles wat ze nodig hebben.
Zijn liefde gaat tot de dood van zijn Zoon toe. Het is dan ook déze God die telkens zijn volk ontmoet, in de bijbel, de preken, de gesprekken. We hebben niet te maken met een star, dogmatisch uitgebalanceerd schema, maar we ontmoeten in het verbond de levende God. We proeven zijn persoonlijke liefde. Dat is de warmte van het verbond en het evangelie. We komen voor Hem persoonlijk te staan. Dat is de troost die in de Vrijmaking bewaard bleef.
We zeggen er direkt bij: juist de persoonlijke ontmoeting met de levende God geeft ook zicht op zijn toorn. Als Hij zoveel liefde bewijst aan zondaren dat Hij Christus gaf, dan accepteert Hij het ook niet dat mensen dit bewijs van liefde afslaan. Niemand kan met een beroep op zijn vermeende verwerping zijn schouders ophalen voor het evangelie. Juist de verbondsmens krijgt te maken met de toorn en de vloek van deze zelfde God. Hij is de levende. Niemand krenkt zijn liefde ongestraft. Daarom schrikt het verbond ook op uit de lauwe verkiezingsleer. Het evangelie komt niet met een schema dat naar eigen believen valt in te vullen, maar plaatst iedere hoorder voor de levende en waarachtige God.
Zo hebben de mensen in Tessalonica het ook ervaren, 1 Tess. 1:9. De God van Christus is de échte God, die leeft, live. Bijbel, preek en kerk zijn geen mededelingen over een statische verkiezingsleer, maar de herauten van de dynamische God die in onze zondige wereld binnenbreekt om te redden van onze eigen schuld. Dan moet je de afgoden wel laten staan. Wie dan nog volhoudt dat die preek misschien niet voor hem bedoeld was, speelt met vuur. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God, Hebr. 12:29.
Samenvatting 1
De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de levende God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezingssystematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkrete werkelijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelijke eeuwigheid.
Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelijke gearriveerdheid en lauwheid. In de prediking werden de mensen opnieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartigheid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefhebben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.