Verlangen naar een nieuwe (GKV-NGK) kerk

Wat maakt een kerk kerk? De GKV en de NGK zitten in een proces van hereniging. Plaatselijk is er steeds meer samenwerking en samensmelting. Landelijk zet een Regiegroep er vanaf 2017 flink de sokken in. De Regiegroep stelde onlangs een dokument op met de titel Verlangen naar een nieuwe kerk. Het heeft sterk het karakter van een wensdroom. Dat vind ik mooi. Na meer dan 50 jaar is het zover: ‘Zie toch hoe goed, hoe lieflijk is ’t dat zonen [en dochters] van ’t zelfde huis als broeders [en zusters]  samenwonen’ (Ps. 133:1 – berijming Liedboek). Samen wensen we ons een droom van een nieuwe kerk toe.

De aanhef van het ‘dokument van verlangen’ begint als volgt: Een nieuwe kerk bedenken… Zomaar, in je eigen hoofd. De ideale kerk. Ga er maar eens voor zitten. Hoe zou die eruit zien? Wat krijgt in die kerk een belangrijke plek en wie mogen er allemaal zijn?

Nu is het niet mogelijk om helemaal opnieuw te beginnen. Als GKV en als NGK nemen we onszelf mee. Ons verleden, ons heden en ons verlangen om samen een nieuwe kerk te worden. Een vernieuwde kerk. Een vernieuwende kerk. Kerk van Christus, gedragen door de Vader, gemotiveerd door de Heilige Geest.

Volgens het ‘dokument van verlangen’ kunnen we elkaar dan vinden op zes kernpunten. Zes kenmerken die je ook terugziet in de eerste gemeente van Jeruzalem. Aan iedereen die het leest vraagt de Regiegroep om  hierop te reageren n.a.v. vier vragen: *) Wat maakt je enthousiast? *) Wat stelt je teleur? *) Wat mis je? *) Wat zou je willen toevoegen? Daar ga ik graag op in. Dat doe ik door de zes kernpunten van een nieuwe kerk één voor één weer te geven met een korte samenvatting + wat opmerkingen van mijn kant.

Maar eerst even over de nieuwe kerk die we samen willen gaan vormen. Die moet nog een naam krijgen. Ik ben niet voor modieuze namen als het om kerkgenootschappen gaat, dus wat mij betreft komt in elk geval de woorden ‘Gereformeerd’ en ‘Kerken’ erin voor. ‘Gereformeerd’ omdat we in die traditie staan. En ‘Kerken’ in meervoudsvorm omdat we niet, zoals de PKN en HHK, het landelijke verband als ‘Kerk’ aanduiden en de plaatselijke kerken allemaal afdelingen van die ene kerk zijn. En wat er dan verder nog bij moet? Mijn eerste optie: VNGK – Verenigde Nederlandse Gereformeerde Kerken. Daarmee behouden we allebei onze eigenheid (de N van NGK en de V van GKV). En door wat uitdagend het woord ‘Nederlandse‘ te gebruiken, geven we aan dat iedere plaatselijke kerk die ook echt in de gereformeerde traditie voelt staan, zich mag aansluiten. Mijn tweede optie: GGK – Gemeenschap van Gereformeerde Kerken. Dat benadrukt enerzijds de geestelijke verbondenheid en anderzijds de zelfstandigheid van de aangesloten plaatselijke kerken: de Gereformeerde Kerk van Assen-Peelo is aangesloten bij het landelijk platform van Gereformeerde Kerken. Maar omdat platform wel erg plat klinkt, kies is toch net iets liever voor het wat ouderwetsere woord ‘Gemeenschap’.

Maar goed … wat zijn volgens de Regiegroep de zes kernpunten van een nieuwe kerk waar we samen verlangend naar uitzien? De zes punten komen uit de verklaring, de samenvatting zijn mijn woorden.

1 Jezus Christus centraal, Gods Woord in het midden

Deze twee horen bij elkaar. Samen vormen zij de kern van ons bestaan als christen en van ons bestaan als kerk. Christus Zelf maakt door de Bijbel duidelijk dat alles begint bij Gods liefde voor ons. Dat wordt ook zichtbaar in doop en avondmaal. De Heilige Geest geeft de Bijbel gezag en maakt van ons een nieuwe schepping.

Ik vind het mooi dat men met dit eerste kernpunt begint. Vooral omdat naast Christus en de Bijbel ook twee andere basics van het christelijk geloof genoemd worden: het dubbele werk van de Heilige Geest (Auteur van de Bijbel en Schenker van het geloof) en de bijbelse fundering van de sakramenten (doop en avondmaal onderstrepen hoe God naar ons toekomt in zijn liefde).

2 Veelkleurig, en toch één in genade

Omdat Gods hart groter is dan die van ons, is er in zijn kerk ruimte om samen één en toch ook allemaal uniek te zijn. Ook al gaat God met ieder van ons een eigen weg, toch vinden we elkaar bij het kruis van Christus, want we leven allemaal van zijn genade. Die ruimte is één van de wonderen van samen kerk-zijn.

Dit punt vind ik wat vaag. Het bevat teveel open deuren en wordt pas konkreet in het volgende punt (waar het dus ook prima mee samengevoegd had kunnen worden).

3 Met ruimte voor iedereen

Gods huis is een open huis. Het moet een veilige ruimte zijn voor iedereen en tegelijk een heilige ruimte waar Gods Woord gezag heeft en Gods Geest mensen vormt naar het beeld van Christus.  Dat betekent dat we elkaar aanvaarden, elkaar verdragen, elkaar niet snel loslaten, maar samen blijven zoeken naar Gods wil. Vergelijk de kerk met een voetbalveld: daar spelen heel verschillende spelers en er zijn spelregels nodig om het doel te bereiken.

Dit vind ik weer een mooie passage. Ik had even de neiging om te denken: vul nu eens concreet in wat ‘veilige ruimte’ en ‘heilige ruimte’ inhoudt. Maar een wensdroom moet je niet meteen platslaan door alles meteen in te willen vullen. Het gaat om een sfeertekening, en die vind ik mooi geformuleerd.  Het voorbeeld van het voetbalveld vond ik een beetje mank gaan.  Op het voetbalveld heeft ook het team van de tegenstander een legitieme plaats, terwijl me dat in de kerk niet de bedoeling lijkt. En volgens mij is het de bedoeling van spelregels om de spelers fair te laten spelen. Niet met regels, maar met motivatie bereik je als christen en als kerk je doel, lijkt me.

4 Begaan met de wereld

Als gemeente van Christus mag je de wereld niet de rug toekeren. Door licht uit te stralen, gebrokenheid te helen en de schepping te koesteren laten we zien hoe God zijn wereld bedoeld heeft. Als hoopvolle kerk zien we vol verlangen uit naar Gods toekomst die nu al doorbreekt in deze wereld.

Bijzonder in dit gedeelte vind ik dat er niet alleen aandacht is voor de tweeslag woord en daad (evangelisatie = licht uitstralen + diakonaat = gebrokenheid helen), maar dat ook het superactuele thema van zorg voor de schepping benoemd wordt. Dat laatste is iets wat bij mij en ook in onze kerken nogal onderbelicht is, denk ik. Een theologisch vraagje heb ik wel bij dit punt: bedoelen de opstellers met die laatste zin nu, dat Gods toekomst nu al overal automatisch een beetje zichtbaar is en dat wij als christenen en als kerk ons daarom actief met de wereld bezig moeten houden? Dat geloof ik eigenlijk niet. Volgens mij is het eerder zo dat Gods wereld verloren ligt in zonde en schuld en dat het juist christenen persoonlijk en samen de eerste signalen zijn van de perfecte toekomst die God met zijn schepping voor ogen heeft.

5 Samen met alle gelovigen

Als gereformeerde kerken houden we vast aan wat we van onze voorouders meegekregen hebben aan belijdenisgeschriften en manieren van kerk-zijn. Tegelijk zijn we niet bang voor vernieuwing, want we willen het Evangelie alle ruimte geven. We toetsen wat van God komt en wat niet, en zijn nieuwsgierig naar de manier waarop Gods Geest in onze tijd aan het werk is, samen met alle mensen die bij Jezus horen.

Ik proef hier een hartelijke verbondenheid met de kerk van alle tijden en een open houding naar andere christenen in ons land. Wat ik hier wel een beetje mis is het lef om uit te spreken dat we in deze zoektocht om eigentijds gereformeerd te zijn, niet bang zijn om ook grenzen te durven stellen aan datgene wat volgens ons de toets van Gods Woord niet kan doorstaan. Nu staat er vrij onbeschermd, dat we “samen met alle mensen die bij Jezus horen” op zoek gaan hoe en waar Gods Geest werkt. Dat past prima bij de geloofsbeleving van onze tijd, maar ik vind het wat onbegrensd.

6 In een gemeenschap van kerken

In de plaatselijke kerk gebeurt het: leven volgens het Evangelie. Als kerken mogen we elkaar helpen bij het volgen van Christus. Als je samen afspraken maakt en vormen en structuren bedenkt, moeten die daaraan dienstbaar zijn. Een kerkverband is een geschenk, bedoeld om elkaar tot een hand en een voet te zijn, niet topzwaar maar lichtvoetig, open en uitnodigend naar andere kerkgemeenschappen.

Hier ben ik het helemaal mee eens. Ook nu was mijn eerste reaktie: graag wat meer invulling op dit punt, maar dat moet je juist niet doen in een ‘dokument van verlangen’.

Als afsluiting zou ik nog dit willen zeggen: ook ik verlang ernaar dat de eenheid tussen GKV en NGK hersteld wordt. Met deze zes kernpunten wordt een wensdroom geformuleerd. Daar sta ik van harte achter. Ik heb één ding gemist, en dus zou ik die willen toevoegen. Maar dat is wel een lastig punt. Namelijk: de wensdroom om ook op ethisch gebied eenheid uit te stralen. Op dogmatisch gebied vinden we elkaar wel (Christus, de Bijbel, doop, avondmaal). Op kerkelijk gebied lukt dat ook wel (plaatselijk gebeurt het, regionaal en landelijk is ondersteunend). Maar hoe geef je elkaar op ethisch gebied maximale christelijke vrijheid zonder alles maar van elkaar te accepteren en uiteindelijk een verwaterd christendom over te houden? Dat is ook een uitdaging waar we als christenen en als kerken voor staan wanneer we naar eenheid streven.

Tenslotte nog dit: laat Opwekking 767 het lied worden van de eenheid tussen GKV en NGK! Het is een eigentijdse melodie en berijming van Psalm 133. Luister zelf: https://www.youtube.com/watch?v=TDAbXrJpNPg

 

 

 

 

 

 

De paus, het celibaat en seksueel misbruik

In mijn vakantie lees ik het liefst een paar ontspannen boeken zoals historische non-fictie of een detective-serie. Deze zomer heb ik de twee dikke pillen ‘Trinity’ (1976) en ‘Verlossing’ (1995) van Leon Uris uitgelezen. De eerst had ik jaren geleden al eens gelezen. De tweede had ik tot nu toe gemist, maar was ook de moeite van het lezen waard, hoewel er iets minder een duidelijke lijn inzit als in Trinity.

In beide boeken staat de Ierse strijd om onafhankelijkheid in de jaren 1885 – 1916 centraal. Fictieve hoofdpersonen worden in een historisch kader gezet. Leon Uris belicht de Ierse kwestie wel heel erg vanuit het recht op vrijheid van de Ieren. Maar als ook maar de helft van wat hij beschrijft waar is, begrijp ik heel goed waarom veel Nederlanders ruim 100 jaar geleden geen enkele sympathie hadden voor de Engelsen. Ierland is echt eeuwenlang als wingewest uitgebuit door Engeland en de bevolking ontzettend gekleineerd en onderdrukt.

Drie broers uit de katholieke familie Larkin spelen in beide boeken een belangrijke rol. De oudste zoon, Conor, gaat aktief in het verzet tegen de Engelse bezetters. De tweede zoon, Liam, houdt zich buiten alle tweestrijd en emigreert naar Nieuw-Zeeland, maar zijn zoon Rory treedt in de voetsporen van zijn oom Conor. De derde zoon, Dary, wordt priester en wil alleen op geweldloze manier het recht op een vrij en zelfstandig Ierland steunen.

Een priester over het celibaat

In het tweede deel wordt Dary verliefd op Rachael, de dochter van een adellijke Ierse vrijheidsstrijdster. Hij vraagt uiteindelijk aan zijn bisschop om het priesterschap te mogen neerleggen zodat hij met Rachael kan trouwen. Hij kan ook niet meer achter het celibaat van de rooms-katholieke kerk staan.

Op dit punt moest ik denken aan de huidige crisis in de rooms-katholieke kerk vanwege alle schandalen rondom seksueel misbruik door priester en bisschoppen die telkens weer opduiken. Paus Franciscus heeft zich daar, toen hij deze maand (augustus 2018) in Ierland op bezoek was, uitvoerig voor verontschuldigd en om vergeving gevraagd.

Ik vond het treffend hoe Leon Uris in 1995 onder woorden brengt wat er nu precies zo erg is aan het verplichte celibaat voor priester in de rooms-katholieke kerk. Leon Uris laat het priester Dary Larkin zeggen als hij voor de keus staat om de relatie met Rachael te verbreken of om als priester uit te treden. Tegen Rachael zegt hij dan het volgende:

“Mijn leven lang ben ik door de Kerk volgestopt, doordrenkt met de zonde tussen  man en vrouw. (…) Voor sommige priesters is kuisheid een geschikte manier van leven. Dat zij zo. Maar ik heb de besten van onze soort dronkaards en erger zien worden. En wat me echt heeft verscheurd  is dat een priester een alcoholist kan zijn, dat hij met jongetjes kan spelen, maar dat God hem heeft verboden een vrouw aan te raken. Dat is onze grootste zonde. En dan die verdomde schijnheiligheid van de Kerk, die het wegmoffelt en zich zelfs tegen onze slachtoffers keert. (…) De waarheid is: ZE HEBBEN TEGEN ME GELOGEN. Het kan Gods wil niet zijn dat de man celibatair blijft. (…) De liefde tussen man en vrouw is de hoogste lof die je God kunt toezwaaien. (…) Ik wil priester zijn – maar om de beste priester te zijn die ik kan zijn, heb ik jou als mijn vrouw nodig.”

Leon Uris laat priester Dary nog een paar dingen zeggen over de Kerk die van priesters geslachtsloze mensen maakt om ze met lichaam en ziel slaaf te maken van de Kerk en die op alle vragen antwoordt dat men het dogma van het celibaat zonder vragen moet accepteren.

Hoe dan ook, deze passage raakte mij vanwege de aktualiteit van vandaag. Als christenen worden we allemaal aangekeken op de schandalen van seksueel misbruik die in de rooms-katholieke kerk telkens weer opduiken.  In de media en door de meeste niet-gelovigen worden zijn alle kerken één pot nat en is de paus het schijnheilige opperhoofd van al die hypokriete christenen die een totaal verwrongen kijk op seksualiteit hebben. Voor de buitenwereld maakt het niet meer uit of je gereformeerd, protestants, evangelisch of katholiek bent.

Geen verplicht celibaat meer

Toen ik op me liet inwerken wat Dary Larkin over het celibaat zegt, bedacht ik opeens het volgende: het is allemaal mooi en prachtig wat paus Franciscus zegt en doet. Hij verdient echt meer credits dan de vele kritische reakties die hij uit de seculiere hoek krijgt. Maar volgens mij kan de paus en met hem de rooms-katholieke kerk maar op één manier echt een overtuigende stap zetten om te laten zien dat men diep berouw heeft over al het seksueel misbruik binnen de kerk. En dat is door te verklaren dat de kerk eeuwenlang gedwaald heeft door het celibaat verplicht op te leggen aan priesters van de kerk. Zolang het celibaat niet wordt afgeschaft, blijven oprechte woorden mooie woorden en is het dweilen met de kraan open als het om het bestrijden van seksueel misbruik in de kerk gaat. Want dan onthoudt de kerk aan zijn voorgangers het mooiste geschenk dat God Zelf in de schepping gelegd heeft en waar Adam zo enthousiast van zong: de liefde tussen man en vrouw. Je hebt gelovigen die daar zonder kunnen, zoals Paulus. Maar hij zag het celibaat dan ook als een gave voor sommigen; niet als een verplichting voor allen.

 

 

 

Naäman in de tempel van Rimmon – dus wij naar de roomse kerk of naar de moskee?

Naaman JordaanIn 2 Koningen 5 staat het verhaal over de wonderlijke weg die de HERE met Naäman is gegaan. In dit artikel wil ik speciaal aandacht vragen voor de verzen 18 en 19. Naäman heeft net gezegd dat hij in het vervolg alleen nog maar offers voor de HERE wil brengen. Daarom wil hij graag zoveel ‘gewijde grond’ meenemen naar Damaskus als twee ezels kunnen dragen. Dat is geen kwestie van bijgeloof. Integendeel: Naäman brengt daarmee tot uitdrukking, dat hij echt gelooft in de God van Abraham, Isaak en Jakob, die zich door zijn verbond aan het volk en het land Israel verbonden heeft.

Naämans allerlaatste verzoek is dan: ‘Maar moge de HERE dit aan uw knecht vergeven: wanneer mijn heer in de tempel van Rimmon komt om zich aldaar neer te buigen, terwijl hij op mijn arm leunt, zodat ik mij in de tempel van Rimmon moet neerbuigen – als ik mij dan neerbuig inn de tempel van Rimmon, moge de HERE deze zaak aan uw knecht vergeven.’ De reaktie van Elisa daarop is kort en krachtig: ‘Ga in vrede.’

Wat kun je uit het antwoord van Elisa afleiden? Keurt hij het goed dat Naäman toch nog de tempel van  Rimmon, de god van Aram blijft bezoeken? Want Rimmon was de belangrijkste god van de Arameeërs. Hij werd ook wel de god Hadad genoemd. Hij is de god van het weer, speciaal van het onweer. Hadad betekent ‘verbreker’ of ‘verwoester’ en Rimmon betekent in het aramees ‘bruller’ of ‘donderaar’.

Het is heel aardig, dat in de tijd van de Reformatie sommige christenen het voorbeeld van Naäman, die in de tempel van Rimmon zich neerbuigt, gebruikt hebben om te verdedigen waarom ze lid van de rooms-katholieke kerk bleven. Want, zeiden zij: wij aanbidden daar geen afgoden of heiligen of de maagd Maria, maar alleen maar de enige ware God en Jezus Christus.

Beeldenstorm Domkerk Utrecht

Foto: Pepijntje, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons

In 1566, midden in de tijd van de beeldenstorm en de vervolgingen door de Inquisitie, schreef een lutheraan, dat het niet erg was om beelden in de kerk te hebben, wanneer ze maar niet als afgodsbeelden aanbeden werden. En als dat wel gebeurt, is het niet de plicht van het gewone volk, maar de taak van de overheid, om ze te verwijderen. Zo deed bv. koning Hizkia dat met de gouden slang uit de woestijntijd. In zijn pamflet haalt deze lutherse schrijver ook het voorbeeld van Naäman aan. Hij schrijft:

“De vrome man Naäman ging toch met zijn goddeloze koning in een tempel (2 Kon. 5) waar men afgoderij bedreef, en hij wachtte als een dienaar op zijn heer de koning. Toch deed hij daarmee geen zonde, omdat hij ze niet aanbad. Maar hij riep in de afgoden-kerk de ware God aan, want alle huizen zijn van God en de afgod is niets, spreekt Sint Paulus. Wat willen de beeldenstormers er nu van zeggen, dat de profeet Elisa Naäman niet verbiedt, de ware God in het afgoden-huis te aanbidden? Zoiets zou geen beeldenstormer toegelaten hebben, zozeer walgen die heilige lieden van de afgoden.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 4)

Marnix Aldegonde portret 2Op dit pamflet heeft Marnix van St. Aldegonde (de vermoedelijke dichter van ons Wilhelmus) gereageerd. Pas veel later is een manuskript van hem ontdekt en uitgegeven met de titel: Vande beelden aff geworpen inde Nederlanden in Augusto 1566. Marnix gaat uitvoerig in op het voorbeeld van Naäman. Volgens Marnix is het heel duidelijk dat Naäman na zijn genezing in geen andere God op aarde gelooft dan de God van Israel. Daarom heeft hij (Naäman dus) er ook grote moeite mee, om in Damaskus de tempel van Rimmon binnen te gaan en daar zelfs te knielen. Toch zal hij wel moeten, omdat de koning op zijn schouders wil leunen bij het aanbidden van Rimmon. Daarvoor vraagt Naäman Elisa bij voorbaat om vergeving, en die wordt hem ook door Elisa verleend.

Volgens Marnix mag je uit dit voorbeeld beslist niet de konklusie trekken, dat Naäman, als hij toch in de tempel van Rimmon kwam, daar tot God ging bidden. Want terecht heeft de lutheraan gezegd, dat je God overal kunt aanbidden. Dus haalt hij dit voorbeeld alleen maar aan om begrip te kweken dat mensen in tijden van vervolging wel in een kerk mogen komen waar men beelden van heiligen als afgoden aanbid, om daar zelf in zijn hart God te aanbidden.

Naäman heeft in de tempel van Rimmon juist níet tot God gebeden, want hij kwam daar niet als gelovige om zich neer te buigen voor God, maar hij kwam er slechts in dienst van de koning om als knielbank voor zijn koning te fungeren. Marnix schrijft dan ook:

“Het is helder dat het zo opgevat moet worden: omdat Naäman geen brandoffers meer offeren wil aan de afgoden van zijn koning, is daarmee wel duidelijk dat hij daarmee openlijk te kennen gaf, dat de aanbidding van Rimmon ook een gruwelijke afgoderij was. En daarom hoefde hij in de tempel niet te komen om de God van Israel daar te aan te roepen. Hij kwam er alleen maar om zijn meester te dienen.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 19)

Luther PlaymobilMarnix haalt dan een voorbeeld uit zijn tijd aan. De keurvorst van Saksen moest regelmatig het zwaard van de keizer van het Duitse Rijk dragen bij belangrijke gebeurtenissen. Dat moest hij ook doen, als de keizer de mis bijwoonde. Maar de keurvorst liet iedereen weten (via een ‘openbare protestatie’) dat hij de mis en al wat daar plaatsvond, voor een godslasterlijke afgoderij hield. Toch wilde hij wel in zo’n kerkdienst aanwezig zijn, maar niet om daar de ware God te aanbidden of ook maar enigszins de afgoderij die in mis plaats vond goed te praten, maar enkel vanwege zijn burgerlijke en politieke verplichtingen tegenover de keizer.

Marnix erkent, dat je het woord ‘neerbuigen’ ook kunt uitleggen als: ‘in aanbidding je voor God neerbuigen’. Dat kan namelijk overal (zelfs ‘in een openbaer hoerenhuys oft bordeel’ zegt hij erbij). Maar Marnix ontkent, dat zowel Naäman als de keurvorst van Saksen bewust naar de afgodentempel of naar de roomse mis gegaan zijn om God te aanbidden. Hij schrijft:

“Maar zou men expres daarheen gaan om door zulke huichelarij het kruis van het Evangelie te ontlopen, dan verloochent men daarmee openlijk de naam van God en van Christus Jezus, geeft men aanstoot aan zijn zwakke medegelovigen en heeft men deel gekregen aan de tafel van de duivel.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 20)

Marnix wijst daarbij op de drie vrienden van Daniël. Zij bleven niet voor het gouden beeld van Nebukadnezar staan om in hun hart God te aanbidden. Marnix trekt de konklusie, dat het voorbeeld van Naäman aansluit bij wat Paulus in 2 Korintiërs 6 schrijft: er is geen overeenstemming tussen Christus en Belial en geen gemeenschappelijke grondslag van de tempel van God met de afgoden.

Als je al een les uit de geschiedenis van Naäman zou kunnen trekken is het deze, aldus Marnix:

“Niemand mag een afgodentempel binnengaan, tenzij hij naar het voorbeeld van Naäman van te voren via een openbare belijdenis verantwoording aflegt en iedereen te kennen geeft, dat hij daar niet naar toe gaat vanwege huichelachtig gedrag, maar slechts vanwege zijn politieke verplichtingen. Op grond daarvan zullen anderen hem misschien verontschuldigen.” (J.J. van Toorenenbergen, 1871, blz. 23)

Ik wil bij deze leerzame diskussie uit de kerkhistorie twee opmerkingen maken.

  1. Heidelbergse CatechismusAfgodendienst en de rooms-katholiek mis worden door Marnix met elkaar op één lijn gesteld. Is dat uit reaktie op de felle vervolgingen van die tijd, omdat elke niet-rooms-katholieke ketter door Rome op de brandstapel werd gebracht? Of is het nog steeds terecht, om met Zondag 30:80 van de Heidelbergse Catechismus te zeggen, dat de roomse mis in de grond van de zaak niet anders dan een verloochening van het enige offer en lijden van Christus en een vervloekte afgoderij. Let wel: in de grond van de zaak betekent, dat je nagaat, wat de mis ten diepste is; het betekent niet, dat je iedere rooms-katholieke gelovige als een vervloekte afgodendienaar typeert (dat doet de catechismus ook niet, in tegenstelling tot het concilie van Trente in die tijd. Dat sprak wel uit, dat iedereen die de ketterse ideeën van de ‘nije leere’ aanhing, of men nu luthers, calvinistisch of dopers was, ook persoonlijk vervloekt was).
  1. Andere gelovigen kunnen op dit punt dwalen, maar wel integer zijn. Wanneer je zelf als gelovig christen wel het onderscheid weet tussen dwaling en bijbelse leer – in hoeverre mag je dan toch de konklusie trekken: ‘we vereren dezelfde God’? Mag je dan ook aanwezig zijn in een dienst van een ‘dwalend’ kerkgenootschap? iftar maaltijdBijvoorbeeld als nieuw-vrijgemaakte in een trouwdienst van de gewone vrijgemaakte kerk? Of als protestants-gereformeerde bij een overdoop-dienst in een evangelische gemeente? Of als christen bij een iftar-maaltijd tijdens of op het suikerfeest aan het eind van de ramadan? Mag dat dan alleen maar wanneer je expliciet uitspreekt tegen welke dwalingen je bezwaar hebt en hoe de HERE God volgens jou wel wil dat iedereen Hem dient?
De gemoderniseerde citaten zijn te vinden in de driedelige editie “Philips van Marnix van St. Aldegonde, Godsdienstige en kerkelijke geschriften” van de hand van J.J. van Toorenenbergen, 1871, 1873 en 1878, Uitgeverij Martinus Nijhoff, ’s Gravenhage. Over het genoemde pamflet Vande beelden aff geworpen schreef Sybe Bakker in 1976 een doktoraalscriptie onder de titel “Marnix contra een Martinist”.

Een handdruk van een vrouwelijke ouderling

Meestal preek ik zondags één keer thuis en één keer uit. ‘Thuis’ is uiteraard altijd in ‘Het Noorderlicht’ in Assen-Peelo. ‘Uit’ hangt af van de collega met wie ik ruil. Begin mei mocht ik naar een gemeente waar de ouderling van dienst me voor de dienst vertelde: ‘Deze  maand worden bij ons de eerste drie vrouwelijke ouderlingen bevestigd.’ Toen ik deze maand daar weer moest preken, kreeg ik van te voren van de preekvoorziener het gebruikelijke lijstje met afspraken over de plaatselijke gewoontes toegemaild. Deze keer stond er, in het rood, een extra zinnetje tussen:  “We maken u er op attent dat we in onze gemeente naast mannelijke ook vrouwelijke ouderlingen hebben. Dat kan dus betekenen dat een vrouw ouderling van dienst is in de dienst waarin u hoopt te voor te gaan.”

Dit vind ik een voorbeeld van zorgvuldigheid. Immers: als ik als dominee ergens anders voorga, ben ik in die gemeente te gast. Als gastpredikant hou ik me aan de afspraken en gewoontes van die gemeente. Dat is ook de betekenis van de handdruk vóór en ná de kerkdienst. Dat komt misschien wat formeel over, maar er zit echt een mooie gedachte achter: het is de plaatselijke kerk die voorgangers vraagt om Gods Woord te verkondigen in de kerkdiensten. Dat doet een gemeente onder leiding van de raad van oudsten. Die heeft men gekozen in het besef dat Christus Zelf op die manier geschikte mensen roept tot deze taak. Het is niet de predikant die op eigen gezag het Woord van God brengt. Het is de kerkenraad die de verantwoordelijkheid draagt voor gezonde, bijbelse prediking. Aan het begin van de dienst krijgt de voorganger het vertrouwen door middel van die handdruk en aan het eind van de dienst geeft de handdruk aan dat de kerkenraad dankbaar is voor het door de predikant gebrachte Woord van God. Want de eigen predikant is niet de enige die de plaatselijke kerk bestuurt en de gastpredikant komt slechts op uitnodiging in een zusterkerk Gods Woord brengen. Dat vraagt een bescheiden opstelling van een dominee. Het kan volgens mij niet zo zijn, zoals wel eens gebeurd is een flink aantal jaren geleden, dat een gastpredikant weigerde de Apostolische Geloofsbelijdenis in beurtzang te laten zingen omdat hij daar zelf op tegen was.

Maar goed, in deze gastgemeente wordt aan gastpredikanten van te voren meegedeeld, dat de ouderling van dienst vanaf juni 2018 ook een vrouw kan zijn. Dat is fijn om te horen. Het is vooral fijngevoelig. Want eigenlijk zou deze gemeente dit helemaal niet hoeven te melden. “Predikanten die op verzoek van een kerkenraad ergens voorgaan, dragen geen verantwoordelijkheid voor de wijze waarop een kerkenraad ter plaatse de ambtelijke dienst heeft ingericht. Zij schikken zich naar het beleid in de zusterkerk zonder daarover te willen heersen.” (Pieter Niemeijer, Over zwijgteksten, scheppingsorde en Geesteswerk, blz. 79 van de eerste druk). Toch stelt deze gemeente mij en mijn collega’s van te voren op de hoogte van de mogelijkheid dat er tijdens een ruildienst een zuster op het rooster kan staan als ouderling van dienst. Ik vind dat een voorbeeld van hoe we in deze discussie met elkaar om horen te gaan. Deze gemeente zet gastpredikanten niet voor het blok, maar houdt op voorhand rekening met mogelijke gevoeligheden.

Tegelijk, en dat vind ik ook wijs, volgt er geen tweede zinnetje in de trant van: ‘Als u hier ernstige moeite mee hebt, zullen wij proberen voor een mannelijke ouderling van dienst te zorgen.’ Nee, deze gemeente laat het bij de gastpredikant zelf liggen wat hij met deze informatie doet. Dat lijkt me terecht. Als je ergens een probleem mee hebt, moet je zelf beslissen hoe je daarmee om gaat. Pas als een gastpredikant zelf aangeeft principiële moeiten te hebben met een vrouwelijke ouderling van dienst, kan er naar een oplossing gezocht worden. Misschien heeft deze gemeente die al achter de hand, maar waarop zou ze daarop vooruitlopen? Ze heeft melding gedaan van hoe het op zondag rondom de eredienst geregeld is. Nu ligt de bal bij de voorganger die a.s. zondag langs komt.

Terug in Assen vertelde ik aan een paar mensen dat ik afgelopen zondag voor het eerst de handdruk ontvangen had van een vrouwelijke ouderling. “Kreeg je er ook een zoen bij?” reageerde iemand voor de grap. Maar volgens mij is de ‘heilige kus’ geen bindend voorschrift in onze kerken, dus wat mij betreft laten we het elke kerkdienst bij twee hartelijke handdrukken (M/M of V/M).

Eén jaar na de GKV-besluiten over de vrouw in het ambt (deel 2 – standpunten)

Man-Vrouw in de kerkHet is alweer een jaar geleden dat de generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) uitsprak dat er bijbelse argumenten zijn om niet alleen gelovige mannen, maar ook gelovige vrouwen toe te laten tot het ambt van predikant, ouderling of diaken. De plaatselijke kerken mochten vervolgens zelf weten of en hoe zij hieraan invulling geven. In deel 1 van dit tweeluik gaf ik aan wat na één jaar de stand van zaken is. In deze blog wil ik een poging wagen de verschillende standpunten weer te geven. Met op voorhand m’n excuses voor het feit dat het een lange blog is geworden.

Voorstanders

Bij de voorstanders van de vrouw in het ambt valt mij op dat de argumentatie per persoon een beetje verschilt. In de afgelopen jaren ben ik de volgende argumenten tegengekomen:

A] Op grond van Gods Woord is het duidelijk dat vrouwen toegelaten mogen worden tot het ambt van predikant en ouderling. In de afgelopen eeuwen heeft de kerk de Bijbel verkeerd gelezen onder invloed van de gangbare cultuur en door een te letterlijk lezen van de Bijbel. Door voortschrijdend inzicht kunnen we nu open en eerlijk zeggen, net als vroeger bij de slavernij: we hebben het altijd verkeerd gezien.

B] Op grond van Gods Woord is het goed te verdedigen dat vrouwen toegelaten mogen worden tot het ambt van predikant en ouderling. Onder invloed van de traditie zijn er nog (veel?) gelovigen en kerken die van mening zijn dat vrouwen geen predikant of ouderling mogen worden. Daarin moeten we rekening houden met elkaar, want Paulus roept in Romeinen 14 de sterken op om niet neer te kijken op het standpunt van de zwakken. Beiden baseren hun mening op Gods Woord en doen dat tot eer van de Heer.

C] Gods Woord is geschreven in een bepaalde tijd, waarin de culturele omstandigheden een belangrijke rol spelen. Onze tijd en cultuur is heel anders. Als in de patriarchale culturen van het Oude en Nieuwe Testament soms, bij uitzondering, vrouwen door God Zelf geroepen kunnen worden om geestelijk leiding te geven aan Gods volk en aan de christelijke gemeente, is het binnen onze egalitaire cultuur geoorloofd om op alle niveaus vrouwen met hun gaven in de gemeente in te zetten. Die keus is niet in strijd met Schrift en belijdenis, maar valt   onder de categorie ‘kerkinrichting’.

D] Gods Woord is als het om het vraagstuk of vrouwen dominee of ouderling mogen worden niet duidelijk. Er lijken bijbelgedeeltes vóór en bijbelteksten tégen te zijn. Wanneer je dat volledig wilt honoreren, moet je elkaar als kerken op dit punt de christelijke vrijheid gunnen om een eigen besluit te nemen, gelovig biddend om wijsheid en leiding van de Heilige Geest en vanuit het verlangen om de eenheid in de gemeente te bewaren.

Ik denk zelf dat de synode van 2017 met haar besluiten vooral op lijn D) zit en daarom de toelating van vrouwen tot de ambten aan de plaatselijke kerken overlaat. Ik heb meteen na die besluiten vorig jaar juni geschreven, dat ik dat een verstandig besluit vindt. Want als het echt zo is dat we elkaar aanvaarden als christenen die hun geloofszekerheid volledig funderen op het verlossingswerk van Christus, geldt bij andere zaken dat je elkaar veel ruimte moet durven geven. ‘Bij twijfel niet inhalen’ uit angst voor het hellend vlak heeft in de kerkgeschiedenis bijna altijd geleid tot een opeenstapeling van geboden en verboden. Die valkuil van wetticisme is alle eeuwen door onder bijbelgetrouwe christenen veel groter geweest dan de valkuil van wetteloosheid.

Tegelijk blijft het wat onbevredigend om alleen maar te zeggen: we komen er op grond van de Bijbel niet uit, dus doe plaatselijk wat wijs is en de vrede dient. Vandaar ook de andere drie lijnen die ik signaleer. Persoonlijk vind ik lijn A) nogal exclusief. Alsof de tegenstanders van vrouwen in de ambten het eeuwenlang verkeerd gelezen en begrepen hebben. Dat geldt ook voor lijn B): volgens mij gaat het niet aan om christenen die oprecht menen dat de Bijbel geen ruimte laat voor vrouwelijke predikanten en ouderlingen, als de zwakke broeders en zusters in het geloof te typeren. Uiteindelijk geloof ik meer in lijn C): met de Bijbel als bron is het de Heilige Geest die in de waarheid leidt en Gods wegen in de tijd schrijft (hier schreef ik daar al eerder over). Ik vind het best spannend om daar konkrete standpunten aan te koppelen, zoals het toelaten van vrouwen in de ambten. Maar ik denk wel dat dit de weg is die God alle eeuwen door met zijn volk en zijn kerk gegaan is: je staat als kerk en als christen midden in de wereld, maar wordt wel opgeroepen om anders te zijn dan de wereld om je heen, zonder je door allerlei niet-heilsnoodzakelijke gewoontes en standpunten van diezelfde wereld te vervreemden. Laat het vooral Jezus Christus Zelf zijn, waar de niet-gelovigen zich aan ergeren.

Tegenstanders

Bij de tegenstanders van de vrouw in het ambt kom ik de volgende drie redeneringen tegen:

1] De Bijbel is niet meer de norm voor ons leven als christenen vandaag, want door de nieuwe hermeneutiek krijgen de huidige cultuur en het moderne levensgevoel veel meer invloed. Dus wordt de rol van de Bijbel beperkt tot ‘bron’ en hoef je de toepassing niet meer rechtstreeks uit de Bijbel af te leiden. Dat wordt goedgepraat met een beroep op de leiding van de Heilige Geest. Maar daardoor laat je steeds meer bindende richtlijnen van de Bijbel los en geeft er een eigen invulling aan die aansluit bij wat de maatschappij normaal vindt (de huidige cultuur) en waar veel kerkleden zonder problemen intuïtief mee akkoord gaan (het moderne levensgevoel).

2] In de Bijbel staan veel regels die je niet één op één in onze tijd kunt toepassen. Dus moet je onderscheid maken tussen het voorschrift zelf en de bedoeling ervan. ‘Drink wat wijn voor je maagproblemen’, zegt Paulus tegen Timoteüs. En aan de christenen in Korinte schrijft hij: ‘Groet elkaar met de heilige kus.’ Wij zouden vandaag zeggen: ‘Neem meer rust en eet wat gezonder.’ En we begroeten elkaar met een handdruk, schouderklop of een ‘hug’. Dat is prima. Maar als er een direkt beroep op de Bijbel gedaan wordt, vallen voorschrift en toepassing samen. En dat is zo bij het verbod van Paulus voor vrouwen om onderwijs te geven en gezag uit te oefenen, want dat wordt door hem gefundeerd op de schepping (Adam eerst) en de zondeval (Eva eerst). Als je aan dit voorschrift gaat tornen, haal je het gezag van de Bijbel onderuit. Dan wordt uiteindelijk alles relatief. Zo kom je uiteindelijk uit bij het ontkennen van het verzoenend lijden en sterven van Christus.

3] In de Bijbel leert God ons dat iedereen voor Hem gelijkwaardig is. Na de zondeval is dat niet meer het geval. Dankzij Christus vindt het herstel plaats. Hij neemt kinderen net zo serieus als volwassenen en zet vanaf Pinksteren de deuren van het heil wagenwijd open voor Samaritanen, Ethiopiërs, Romeinen, Grieken, mannen, vrouwen, bazen, slaven – ja, voor iedereen die gelooft dat de naam van Jezus de enige is op aarde door wie we vergeving van onze zonden en eeuwig leven ontvangen. Maar die gelijkwaardigheid betekent nog niet dat alle christenen een gelijke verantwoordelijkheid hebben. Integendeel: in de Bijbel worden alleen mannen structureel geroepen tot het ambt. In het Oude Testament waren er in Israel alleen mannelijke priesters die het Woord van God onderwezen en uitlegden, in het Nieuwe Testament stelt Jezus onze Heer alleen mannen aan als apostel. En in de nieuwe christelijke gemeentes stellen de apostelen, mede op grond van het Oude Testament, alleen mannen aan als oudsten die onderricht geven en de verkondiging beoordelen. Veel Amerikaanse theologen, waaronder Tim & Kathy Keller (presbyteriaans) en Albert Mohler (baptist) nemen hun uitgangspunt in het zogenaamde ‘complementarisme’. Zij vinden dat man en vrouw gelijk zijn geschapen als beeld van God, maar dat man en vrouw ook zijn geschapen om elkaar aan te vullen. Daarbij hebben ze elk hun eigen taken en rollen. ‘Leiderschap’ is in deze visie een opdracht die God aan mannen toevertrouwt, zowel in huis als in de kerk, en dus is er bijbelse gezien geen ruimte voor vrouwelijke predikanten en ouderlingen.

Ik deel de laatste twee redeneringen niet. Voor mijn gevoel zijn het constructies om het eigen standpunt te onderbouwen. Bij reden 3) vind ik het bijvoorbeeld erg zwak dat het ambt van predikant en ouderling nu opeens met dat van priester vergeleken wordt. Als dat terecht is, heeft het ons inderdaad misschien iets te zeggen dat in het Oude Testament alleen mannen priester mochten worden. Maar ik heb altijd op catechisatie geleerd, dat alle gelovigen sinds Pinksteren profeet én priester én koning zijn. Met daarbij vaak de opmerking, dat je het niet één op één op de ambten kunt plakken, maar dat er wel raakvlakken zijn: de predikant lijkt op een profeet de Gods Woord brengt, de ouderling lijkt op een koning die geestelijke leiding geeft en regeert, en de diaken lijkt op de priester die dienend bezig is zelf en anderen op te roepen tot een dankbaar leven. Maar nu zou het leer- en regeer-ambt in onze kerken plotseling helemaal geënt zijn op de functie van priester in het Oude Testament? Het lijkt mij wat ver gezocht.

Ook reden 2) vind ik niet sterk. Het scheert voor mij alles teveel over één kam. Dat doet volgens mij geen recht aan achterliggende redenen van al die verschillende voorschriften en adviezen in de Bijbel. Belangrijke besluiten uit Handelingen over het eten van offervlees en concrete voorschriften zoals het zalven van zieken door Jakobus passen we vandaag ook niet één op één toe. Belangrijk bij elk voorschrift dat je aan elkaar oplegt is de bedoeling ervan: Brengt het je dichter bij Christus? Bouwt het je geloof op? Bevordert het een christelijke levensstijl? Als je op zulk soort vragen ‘ja’ kunt zeggen, is de manier waarop je die doelen bereikt, niet meer bindend, maar moet je elkaar christelijke vrijheid gunnen. Dat werd in 1568 al uitvoerig betoogd door Marnix van St. Aldegonde, toen er in de Gereformeerde Kerk in Londen een enorm konflikt uitbrak over de macht die de kerkenraad daar naar zich toe trok (lees hier mijn blog over Marnix’ pleidooi voor christelijke vrijheid).

Ik snap wel de bezorgdheid die uit reden 1 spreekt. Maar ik ben het er niet mee eens. We hebben als christenen namelijk geen boek-geloof. We geloven in God als onze Drie-Enige Heer. Hij regeert over ons met zijn Woord en Geest (Zondag 12 H.C.) en vergadert, beschermt en onderhoudt zijn gemeente door zijn Geest en Woord (Zondag 21 H.C.). Volgens mij moeten we die twee niet tegen elkaar uitspelen. Dat kan op twee manieren: door alles dicht te timmeren met een beroep op bijbelteksten óf door alles goed te praten omdat, vaak na gebed, de Heilige Geest iemand rust en een goed gevoel geeft. Het eerste is vaak de makkelijkste weg; de weg van de traditie. Je hoeft niet al te veel zelf na te denken als christen. Het tweede is de meer riskante weg; de weg van het moderne levensgevoel. Het is de weg van het individualisme. Elke christen mag z’n eigen keuzes maken – het maakt niet uit wat de rest er van vindt en wat God er in de Bijbel over zegt. Ik herken het gevaar dat we vandaag, zeker binnen de GKV, vooral die tweede weg willen bewandelen. Maar de oplossing ligt volgens mij niet in het nadrukkelijk vasthouden aan de eerste weg. In de Bijbel zie je dat de breuk met de voorschriften van de besnijdenis en het houden van heel de Mozaïsche wet onderbouwd wordt met deze woorden: “In overeenstemming met de Heilige Geest hebben wij besloten u geen andere verplichtingen op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is.” (Hand. 15:8). En in Hebreeën 6:3 staat een zinnetje waar ik altijd overheen gelezen heb: “Wij maken deze keuze in het vertrouwen dat God het ons toestaat.” In beide teksten proef ik de zorgvuldigheid om in nieuwe tijden en wisselende situaties zo goed mogelijk te luisteren naar wat God Zelf oip grond van zijn Woord en door de leiding van zijn Heilige Geest vandaag concreet aan ons wil laten weten. Als we samen respectvol naar willen luisteren, is het verwijt niet terecht dat we ons verwijderen van de Bijbel en de kerkelijke traditie.

NIemeijer boekje 1Niemeijer

‘Wat vind je van het boekje van Pieter Niemeijer?’ Nou, daar vind ik inderdaad wel wat van, ook al heb ik alleen de eerste druk gelezen: Over zwijgteksten, scheppingswerk en Geesteswerk is een goed boekje. Heel evenwichtig laat Niemeijer zien dat je als christen zorgvuldig de Bijbel kunt lezen en toch tot verschillende conclusies kunt komen als het om het onderwerp ‘vrouwen in de ambten’ gaat.

Sterk vind ik met name het accent dat Niemeijer legt op de positie van man en vrouw in het huwelijk. Het wederzijds respekt voor elkaar breng je in gevaar door allebei je eigen gang te gaan. “Honoreer in de kerk en in heel je leven het huwelijk waarin je als man en vrouw één bent, en waarbij de man het hoofd is.” Dus past het christelijke vrouwen niet om in het openbaar hun eigen man te passeren of te bekritiseren en mogen mannelijke ambtsdragers niet volkomen los van hun vrouw hun werk doen. [blz. 40] Ook benadrukt hij voortdurend dat bij de besluiten over de vrouw in het ambt niet het evangelie zelf in geding is, maar dat het om de inrichting van het kerkelijk leven gaat. Het is dus geen kernzaak van het geloof waarvoor je de kerk verlaten moet. [blz. 73]

Fors vind ik twee passages in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2. In hoofdstuk 1 merkt Niemeijer op, dat de Gereformeerde Kerken er zes jaar voor nodig hadden (van 1936-1942) om de ‘nieuwe’ meningen van prof. K. Schilder en anderen over verbond, doop, genade en wedergeboorte’ af te wijzen als in strijd met de Bijbel, de belijdenis, zonder dat de ‘gangbare’ leringen van prof. Kuyper en zijn volgelingen getoetst werden. In 2017 werden de vrijgemaakte kerken door het internationale verband van gereformeerde kerken (de ICRC) binnen een maand geschorst omdat ze afweken van de klassieke uitleg van de zwijgteksten, zonder dat de ICRC tijd nam voor nadere studie van zowel de gangbare mening als de nieuwe visie op de vrouw in het ambt. “Een opstelling die vergelijkbaar is met en misschien nog wel rigoureuzer is dan de ‘synodale’ opstelling van indertijd”, zegt Niemeijer op het oog voorzichtigjes op blz. 15/16. In hoofdstuk 2 haalt Niemeijer Maarten Luther aan. Die maakte nadrukkelijk onderscheid tussen zaken die het heil raken (‘ik ben alleen door Christus gered’) en persoonlijke principes en keuzes. En dan knalt Niemeijer er deze passage in (blz. 34): “Ook de vraag van vrouw en ambt beslist niet over mijn heil. Wie dat zegt, zou zich volgens Luther bezondigen aan afgoderij en aan respectloosheid jegens Christus, onze enige Verlosser.”

Niemeijer boekje 2e drukOngelijk heeft Niemeijer volgens mij op twee puntjes. Hij stelt op blz. 44 terecht dat ‘onderwijzen en gezag oefenen’ in 1 Tim. 2:12 gelezen moet worden als ‘met gezag onderwijzen’. Voor het woord ‘gezag oefenen’ gebruikt Paulus een Grieks woord dat in de Bijbel nergens voorkomt en ook verder bijna nooit gebruikt wordt. Dus sluit Niemeijer zich aan bij Myriam Klinker en Rob van Houwelingen, die allebei dat Griekse woord uitleggen als: ‘(hun man) de les lezen’. Dat mogen vrouwen niet doen in de samenkomsten van de gemeente. Het klopt dat dit de mening van Rob van Houwelingen is. Maar Myriam Klinker is juist van mening, dat het Griekse woord een neutrale betekenis heeft en dat het in de Grieks-Romeinse cultuur per definitie niet gebruikelijk was dat vrouwen het woord voerden in openbare samenkomsten. Zij is van mening dat Paulus met deze opmerking geen onnodige weerstanden wil opwekken bij mensen die voor het eerst in de kerk komen en het evangelie horen. Een tweede puntje waar Niemeijer volgens mij geen gelijk in heeft is de “relativerende opmerking” op blz. 73, dat de Nederlandse versie van de Nederlandse Geloofsbelijdenis het in de artikelen 30+31 niet over mannelijke ambtsdragers heeft, in tegenstelling tot de Engelstalige versie. Inderdaad staat in de oudste en in de meest recente Nederlands vertaling dat er ‘personen die (ge)trouw zijn’ moeten worden verkozen [slot art. 30] en staat er in het Engels “when faithfull men are chosen”, maar in art. 31 gaat het erover dat ‘hij’ moet wachten tot ‘hij’ door God geroepen wordt en daardoor zeker weet dat ‘zijn’ roeping van de Here komt. Gezien de tijd waarin de NGB ontstaan is (1563) lijkt het me minder juist om te veronderstellen dat ‘personen’ bewust neutraal geformuleerd is en dat ‘hij’ / ‘zijn’ alleen maar gebruikt is omdat dat meestal in de hij-vorm gebeurt wanneer het over ‘een iegelijk’ / ‘iedereen’ gaat.

niemeijer pieter fotoLeuk is tenslotte de afsluiting van hoofdstuk 9. In 2005 besloot de synode voor het eerst om onderzoek te doen naar de zaak van man, vrouw en ambt. Toen dat besluit viel, ging de voorzitter in zijn slottoespraak ook op dit besluit in. Niemeijer citeert daar een aantal zinnen uit [blz. 80], maar vermeldt er niet bij dat ene Pieter Niemeijer voorzitter van die synode was :-).

 

 

Is de hemel saai? – de Twaalf Artikelen in 30 dagen (dag 30)

Herman van Wijngaarden - Zo is datDag 30

Is de hemel saai?

en het eeuwige leven – Als de Apostolische Geloofsbelijdenis een muziekstuk was, zou er nu een grandioze finale los­barsten. Perfect gewoon, puur genieten! Eeuwig leven, altijd bij Jezus zijn! Iets mooi­ers bestaat er toch niet?

Toch denken veel mensen juist eerder aan een heel saai muziekstuk. Want hen is verteld dat het eeuwige leven alleen dít is: eeu­wig zingen voor Gods troon. En dat lijkt hen toch wel erg eento­nig worden. Ze houden niet eens van zin­gen!

Maar dat is natuurlijk een misverstand. Denk je nu echt dat de God die zo’n schitterende aarde heeft gemaakt, met zóveel om van te genieten, een hemel zou maken waar het minder mooi is? Denk je nu echt dat je in de hemel iets zult missen wat je op aarde zo leuk of zo lekker vond? Natuurlijk niet! Iemand schreef: ‘Als je in de hemel graag snoepjes en hamsters wilt, zullen ze er zijn.’ En vul dan zelf maar in waar jij van geniet.

Dat het eeuwige leven natuurlijk in de eerste plaats is: altijd bij Jezus zijn, dat maakt het er alleen maar mooier op. Want wat kun je nou liever willen, dan zijn bij Hem die zo oneindig veel van je houdt? Geloof in Hem, Hij maakt ook voor jou alle dingen nieuw. Zo is dat!

Lezen: Openbaring 21:1-7

Als deze verzen een film waren, welke muziek –uit je eigen cd-verzameling- vind je er dan bij passen? Zoek muziek uit waar je echt blij van wordt!

Een nieuw lichaam – de Twaalf Artikelen in 30 dagen (dag 29)

Herman van Wijngaarden - Zo is datDag 29

Een nieuw lichaam

de opstanding van het vlees (= lichaam) – Je lichaam, daar kun je als tiener best veel mee bezig zijn. Je bent tenslotte volop in ontwikkeling. En soms is dat fijn, maar soms ook lastig. In ieder geval vind je je li­chaam heel belangrijk; het hoort helemaal bij je. Het is een stukje van jezelf.

De Bijbel vindt het lichaam óók belangrijk. Vroeger dachten ze dat het lichaam alleen maar een omhulsel voor de ziel was, maar dat is onbijbels. Het is dus óók niet zo dat je na de opstanding als een ziel of een engel door de hemel zweeft ofzo. De gelovigen krijgen een nieuw lichaam, dat heeft de Here God beloofd.

Hoe dat gaat, weten we niet precies. Paulus zegt dat je het moet vergelijken met wat er met zaad gebeurt: het oude lichaam sterft en wordt gezaaid. Wat er op­staat, is dan natuurlijk niet meer het zaad zelf. Er wordt een nieuw, ver­heerlijkt lichaam opge­wekt. Je bent het aan de ene kant weer helemaal zelf, en toch is het hele­maal anders. Dat zal echt heerlijk zijn: een li­chaam zonder ziekte, zonde en handicap. Iets om naar te verlangen!

Lezen: 1 Korintiërs 15:35-44

’t Is waar: een moeilijk tekstgedeelte. Maar probeer er toch één gedachte uit te halen die je snapt en voor vandaag kunt meenemen.

 

De 188e keer – de Twaalf Artikelen in 30 dagen (dag 28)

Dag 28

De 188e keer

de vergeving van de zonden (2) – GeHerman van Wijngaarden - Zo is datloven dat je zonden ver­geven zijn, dát is pas moeilijk. Doe je die ene zonde voor de 187e keer, en zal je zeker wéér zomaar verge­ving krijgen… En als je echt iets heel ergs gedaan hebt… Een meisje zei in een interview: ‘Ik heb wel duizend keer om vergeving gebeden.’

Duizend keer… ik denk dat dit de Here 999 keer verdriet heeft gedaan. Want staat er dan niet in de Bijbel: ‘Als wij  onze zonden belijden, dan zal Hij ons onze zonden vergeven’ (1 Joh. 1:9)? Als God dat belooft, hoef je er toch niet om te blijven vra­gen? Stel je voor dat een vader zijn zoontje een fiets belooft en die jongen vraagt er daarna nóg 999 keer om. Dat zal die vader verdriet doen: ‘Vertrouw je me dan niet?’

En die ene zonde voor de 187e keer dan? Het is heel erg dat je steeds dezelfde zonde doet. Maar wat wou je anders doen dan elke keer weer direct vergeving vragen? Eerst vergeving verdienen door twee weken netjes te leven? Dat is pas echt dom – alsof God dáár van onder de indruk zou zijn. Laat één ding duidelijk zijn: Gods vergeving kun je nóóit ver­dienen. Je krijgt het alleen als je het uit genade, als cadeau, wilt ontvangen. Ook de 188e keer…

Lezen: Psalm 130

Wat zegt deze Psalm je over a. jouw zonden, en b. Gods vergeving? Vul maar in: mijn zonden zijn…, Gods vergeving is…

Wat zijn zonden? – de Twaalf Artikelen in 30 dagen (dag 27)

Herman van Wijngaarden - Zo is datDag 27

Wat zijn zonden?

de vergeving van de zonden (1) – Heb jij dat ook wel eens? Je bidt ’s avonds om vergeving van je zonden, maar eigenlijk weet je niet eens wat je vandaag precies verkeerd hebt gedaan. Je hebt hard gewerkt op school, je bent naar catechisatie geweest, hebt huiswerk ge­maakt… Dat is toch allemaal goed? Je had niet eens tijd om te zondigen.

En toch zegt de Bijbel dat we iedere dag zonden doen. Hoe zit dat dan? Wat zijn dan zonden? Allereerst na­tuurlijk dat je een gebod van God overtreedt. Soms kan het inderdaad lijken dat het daarmee best wel meevalt – mijzelf lukt het tenminste aardig om netjes te leven. Maar er is nog meer. Zonde is niet alleen dat je iets fouts doet, maar ook dat je iets goeds nalaat (dus: níet doet). Misschien heb je niemand bewust kwaad gedaan. Maar heb je eraan gedacht dat die klasgenoot jouw hulp best kon gebruiken? En hoe zat het van­daag met ‘God liefhebben boven alles’? Ikzelf durf niet te zeggen: ‘Dat heb ik gedaan.’

Het is goed om steeds aan God te vragen of Hij het je duidelijk wil maken als je op een verkeerde weg zit.  Dat deed David ook. Niet omdat hij zo’n somber figuur was, maar omdat hij zoveel van God hield. En omdat hij gelukkig wilde worden…

Lezen: Psalm 139:1-4 en 23-24

Probeer drie redenen te bedenken waarom David zo blij is met wat hij in vers 1-4 schrijft. En minstens twee redenen waarom hij bidt wat in vers 23-24 staat.

Dat ene rotjoch – de Twaalf Artikelen in 30 dagen (dag 26)

Herman van Wijngaarden - Zo is datDag 26

Dat ene rotjoch

de gemeenschap der heiligen – Laten we het maar eer­lijk zeggen: er kunnen op de tienergroep gewoon jongens of meisjes zitten die je níet als vriend of vriendin zou willen hebben. En misschien is het zelfs zo dat je een hekel hebt aan dat ene rotjoch, of aan dat meisje dat altijd kritiek op je heeft.

Leg daarnaast nu eens wat we vandaag lezen in de Apostolische Geloofsbelijdenis: ik geloof de gemeenschap der heili­gen. Dat betekent zoiets als: ik geloof dat iedereen in de kerk er helemaal bij hoort, en dat niemand bui­ten de boot mag vallen. Even voor de duidelijkheid: als jij bij een kerk hoort, ben je dus óók zo’n heilige. Niet omdat je zo netjes leeft, maar omdat je door God gehei­ligd bent, dat is: apart gezet om voor Hem te le­ven.

Maar dat geldt dan óók voor dat rotjoch en voor die vervelende meid op de club. Die horen er óók bij. Dat betekent niet dat je ze direct aardig moet vinden. Maar wel dat je erop uit moet zijn dat het goed met ze gaat. Misschien is dat heel moeilijk. Begin dan maar met voor ze te bidden. Als je dat volhoudt, net als de eerste christengemeente dat deed, zul je zien dat er echt iets verandert op de tienergroep.

Lezen: Handelingen 2:41-47

Kijk, al lezend, eens goed rond in deze gemeente. Wat zie je? Stel je nou eens voor dat je daarover gaat vertellen aan een vriend(in), wat zou je dan ongeveer zeggen?