Wat maakt een kerk kerk? De GKV en de NGK zitten in een proces van hereniging. Plaatselijk is er steeds meer samenwerking en samensmelting. Landelijk zet een Regiegroep er vanaf 2017 flink de sokken in. De Regiegroep stelde onlangs een dokument op met de titel ‘Verlangen naar een nieuwe kerk‘. Het heeft sterk het karakter van een wensdroom. Dat vind ik mooi. Na meer dan 50 jaar is het zover: ‘Zie toch hoe goed, hoe lieflijk is ’t dat zonen [en dochters] van ’t zelfde huis als broeders [en zusters] samenwonen’ (Ps. 133:1 – berijming Liedboek). Samen wensen we ons een droom van een nieuwe kerk toe.
De aanhef van het ‘dokument van verlangen’ begint als volgt: Een nieuwe kerk bedenken… Zomaar, in je eigen hoofd. De ideale kerk. Ga er maar eens voor zitten. Hoe zou die eruit zien? Wat krijgt in die kerk een belangrijke plek en wie mogen er allemaal zijn?
Nu is het niet mogelijk om helemaal opnieuw te beginnen. Als GKV en als NGK nemen we onszelf mee. Ons verleden, ons heden en ons verlangen om samen een nieuwe kerk te worden. Een vernieuwde kerk. Een vernieuwende kerk. Kerk van Christus, gedragen door de Vader, gemotiveerd door de Heilige Geest.
Volgens het ‘dokument van verlangen’ kunnen we elkaar dan vinden op zes kernpunten. Zes kenmerken die je ook terugziet in de eerste gemeente van Jeruzalem. Aan iedereen die het leest vraagt de Regiegroep om hierop te reageren n.a.v. vier vragen: *) Wat maakt je enthousiast? *) Wat stelt je teleur? *) Wat mis je? *) Wat zou je willen toevoegen? Daar ga ik graag op in. Dat doe ik door de zes kernpunten van een nieuwe kerk één voor één weer te geven met een korte samenvatting + wat opmerkingen van mijn kant.
Maar eerst even over de nieuwe kerk die we samen willen gaan vormen. Die moet nog een naam krijgen. Ik ben niet voor modieuze namen als het om kerkgenootschappen gaat, dus wat mij betreft komt in elk geval de woorden ‘Gereformeerd’ en ‘Kerken’ erin voor. ‘Gereformeerd’ omdat we in die traditie staan. En ‘Kerken’ in meervoudsvorm omdat we niet, zoals de PKN en HHK, het landelijke verband als ‘Kerk’ aanduiden en de plaatselijke kerken allemaal afdelingen van die ene kerk zijn. En wat er dan verder nog bij moet? Mijn eerste optie: VNGK – Verenigde Nederlandse Gereformeerde Kerken. Daarmee behouden we allebei onze eigenheid (de N van NGK en de V van GKV). En door wat uitdagend het woord ‘Nederlandse‘ te gebruiken, geven we aan dat iedere plaatselijke kerk die ook echt in de gereformeerde traditie voelt staan, zich mag aansluiten. Mijn tweede optie: GGK – Gemeenschap van Gereformeerde Kerken. Dat benadrukt enerzijds de geestelijke verbondenheid en anderzijds de zelfstandigheid van de aangesloten plaatselijke kerken: de Gereformeerde Kerk van Assen-Peelo is aangesloten bij het landelijk platform van Gereformeerde Kerken. Maar omdat platform wel erg plat klinkt, kies is toch net iets liever voor het wat ouderwetsere woord ‘Gemeenschap’.
Maar goed … wat zijn volgens de Regiegroep de zes kernpunten van een nieuwe kerk waar we samen verlangend naar uitzien? De zes punten komen uit de verklaring, de samenvatting zijn mijn woorden.
1 Jezus Christus centraal, Gods Woord in het midden
Deze twee horen bij elkaar. Samen vormen zij de kern van ons bestaan als christen en van ons bestaan als kerk. Christus Zelf maakt door de Bijbel duidelijk dat alles begint bij Gods liefde voor ons. Dat wordt ook zichtbaar in doop en avondmaal. De Heilige Geest geeft de Bijbel gezag en maakt van ons een nieuwe schepping.
Ik vind het mooi dat men met dit eerste kernpunt begint. Vooral omdat naast Christus en de Bijbel ook twee andere basics van het christelijk geloof genoemd worden: het dubbele werk van de Heilige Geest (Auteur van de Bijbel en Schenker van het geloof) en de bijbelse fundering van de sakramenten (doop en avondmaal onderstrepen hoe God naar ons toekomt in zijn liefde).
2 Veelkleurig, en toch één in genade
Omdat Gods hart groter is dan die van ons, is er in zijn kerk ruimte om samen één en toch ook allemaal uniek te zijn. Ook al gaat God met ieder van ons een eigen weg, toch vinden we elkaar bij het kruis van Christus, want we leven allemaal van zijn genade. Die ruimte is één van de wonderen van samen kerk-zijn.
Dit punt vind ik wat vaag. Het bevat teveel open deuren en wordt pas konkreet in het volgende punt (waar het dus ook prima mee samengevoegd had kunnen worden).
3 Met ruimte voor iedereen
Gods huis is een open huis. Het moet een veilige ruimte zijn voor iedereen en tegelijk een heilige ruimte waar Gods Woord gezag heeft en Gods Geest mensen vormt naar het beeld van Christus. Dat betekent dat we elkaar aanvaarden, elkaar verdragen, elkaar niet snel loslaten, maar samen blijven zoeken naar Gods wil. Vergelijk de kerk met een voetbalveld: daar spelen heel verschillende spelers en er zijn spelregels nodig om het doel te bereiken.
Dit vind ik weer een mooie passage. Ik had even de neiging om te denken: vul nu eens concreet in wat ‘veilige ruimte’ en ‘heilige ruimte’ inhoudt. Maar een wensdroom moet je niet meteen platslaan door alles meteen in te willen vullen. Het gaat om een sfeertekening, en die vind ik mooi geformuleerd. Het voorbeeld van het voetbalveld vond ik een beetje mank gaan. Op het voetbalveld heeft ook het team van de tegenstander een legitieme plaats, terwijl me dat in de kerk niet de bedoeling lijkt. En volgens mij is het de bedoeling van spelregels om de spelers fair te laten spelen. Niet met regels, maar met motivatie bereik je als christen en als kerk je doel, lijkt me.
4 Begaan met de wereld
Als gemeente van Christus mag je de wereld niet de rug toekeren. Door licht uit te stralen, gebrokenheid te helen en de schepping te koesteren laten we zien hoe God zijn wereld bedoeld heeft. Als hoopvolle kerk zien we vol verlangen uit naar Gods toekomst die nu al doorbreekt in deze wereld.
Bijzonder in dit gedeelte vind ik dat er niet alleen aandacht is voor de tweeslag woord en daad (evangelisatie = licht uitstralen + diakonaat = gebrokenheid helen), maar dat ook het superactuele thema van zorg voor de schepping benoemd wordt. Dat laatste is iets wat bij mij en ook in onze kerken nogal onderbelicht is, denk ik. Een theologisch vraagje heb ik wel bij dit punt: bedoelen de opstellers met die laatste zin nu, dat Gods toekomst nu al overal automatisch een beetje zichtbaar is en dat wij als christenen en als kerk ons daarom actief met de wereld bezig moeten houden? Dat geloof ik eigenlijk niet. Volgens mij is het eerder zo dat Gods wereld verloren ligt in zonde en schuld en dat het juist christenen persoonlijk en samen de eerste signalen zijn van de perfecte toekomst die God met zijn schepping voor ogen heeft.
5 Samen met alle gelovigen
Als gereformeerde kerken houden we vast aan wat we van onze voorouders meegekregen hebben aan belijdenisgeschriften en manieren van kerk-zijn. Tegelijk zijn we niet bang voor vernieuwing, want we willen het Evangelie alle ruimte geven. We toetsen wat van God komt en wat niet, en zijn nieuwsgierig naar de manier waarop Gods Geest in onze tijd aan het werk is, samen met alle mensen die bij Jezus horen.
Ik proef hier een hartelijke verbondenheid met de kerk van alle tijden en een open houding naar andere christenen in ons land. Wat ik hier wel een beetje mis is het lef om uit te spreken dat we in deze zoektocht om eigentijds gereformeerd te zijn, niet bang zijn om ook grenzen te durven stellen aan datgene wat volgens ons de toets van Gods Woord niet kan doorstaan. Nu staat er vrij onbeschermd, dat we “samen met alle mensen die bij Jezus horen” op zoek gaan hoe en waar Gods Geest werkt. Dat past prima bij de geloofsbeleving van onze tijd, maar ik vind het wat onbegrensd.
6 In een gemeenschap van kerken
In de plaatselijke kerk gebeurt het: leven volgens het Evangelie. Als kerken mogen we elkaar helpen bij het volgen van Christus. Als je samen afspraken maakt en vormen en structuren bedenkt, moeten die daaraan dienstbaar zijn. Een kerkverband is een geschenk, bedoeld om elkaar tot een hand en een voet te zijn, niet topzwaar maar lichtvoetig, open en uitnodigend naar andere kerkgemeenschappen.
Hier ben ik het helemaal mee eens. Ook nu was mijn eerste reaktie: graag wat meer invulling op dit punt, maar dat moet je juist niet doen in een ‘dokument van verlangen’.
Als afsluiting zou ik nog dit willen zeggen: ook ik verlang ernaar dat de eenheid tussen GKV en NGK hersteld wordt. Met deze zes kernpunten wordt een wensdroom geformuleerd. Daar sta ik van harte achter. Ik heb één ding gemist, en dus zou ik die willen toevoegen. Maar dat is wel een lastig punt. Namelijk: de wensdroom om ook op ethisch gebied eenheid uit te stralen. Op dogmatisch gebied vinden we elkaar wel (Christus, de Bijbel, doop, avondmaal). Op kerkelijk gebied lukt dat ook wel (plaatselijk gebeurt het, regionaal en landelijk is ondersteunend). Maar hoe geef je elkaar op ethisch gebied maximale christelijke vrijheid zonder alles maar van elkaar te accepteren en uiteindelijk een verwaterd christendom over te houden? Dat is ook een uitdaging waar we als christenen en als kerken voor staan wanneer we naar eenheid streven.
Tenslotte nog dit: laat Opwekking 767 het lied worden van de eenheid tussen GKV en NGK! Het is een eigentijdse melodie en berijming van Psalm 133. Luister zelf: https://www.youtube.com/watch?v=TDAbXrJpNPg
In 2 Koningen 5 staat het verhaal over de wonderlijke weg die de HERE met Naäman is gegaan. In dit artikel wil ik speciaal aandacht vragen voor de verzen 18 en 19. Naäman heeft net gezegd dat hij in het vervolg alleen nog maar offers voor de HERE wil brengen. Daarom wil hij graag zoveel ‘gewijde grond’ meenemen naar Damaskus als twee ezels kunnen dragen. Dat is geen kwestie van bijgeloof. Integendeel: Naäman brengt daarmee tot uitdrukking, dat hij echt gelooft in de God van Abraham, Isaak en Jakob, die zich door zijn verbond aan het volk en het land Israel verbonden heeft.
Op dit pamflet heeft Marnix van St. Aldegonde (de vermoedelijke dichter van ons Wilhelmus) gereageerd. Pas veel later is een manuskript van hem ontdekt en uitgegeven met de titel: Vande beelden aff geworpen inde Nederlanden in Augusto 1566. Marnix gaat uitvoerig in op het voorbeeld van Naäman. Volgens Marnix is het heel duidelijk dat Naäman na zijn genezing in geen andere God op aarde gelooft dan de God van Israel. Daarom heeft hij (Naäman dus) er ook grote moeite mee, om in Damaskus de tempel van Rimmon binnen te gaan en daar zelfs te knielen. Toch zal hij wel moeten, omdat de koning op zijn schouders wil leunen bij het aanbidden van Rimmon. Daarvoor vraagt Naäman Elisa bij voorbaat om vergeving, en die wordt hem ook door Elisa verleend.
Marnix haalt dan een voorbeeld uit zijn tijd aan. De keurvorst van Saksen moest regelmatig het zwaard van de keizer van het Duitse Rijk dragen bij belangrijke gebeurtenissen. Dat moest hij ook doen, als de keizer de mis bijwoonde. Maar de keurvorst liet iedereen weten (via een ‘openbare protestatie’) dat hij de mis en al wat daar plaatsvond, voor een godslasterlijke afgoderij hield. Toch wilde hij wel in zo’n kerkdienst aanwezig zijn, maar niet om daar de ware God te aanbidden of ook maar enigszins de afgoderij die in mis plaats vond goed te praten, maar enkel vanwege zijn burgerlijke en politieke verplichtingen tegenover de keizer.
Afgodendienst en de rooms-katholiek mis worden door Marnix met elkaar op één lijn gesteld. Is dat uit reaktie op de felle vervolgingen van die tijd, omdat elke niet-rooms-katholieke ketter door Rome op de brandstapel werd gebracht? Of is het nog steeds terecht, om met Zondag 30:80 van de Heidelbergse Catechismus te zeggen, dat de roomse mis in de grond van de zaak niet anders dan een verloochening van het enige offer en lijden van Christus en een vervloekte afgoderij. Let wel: in de grond van de zaak betekent, dat je nagaat, wat de mis ten diepste is; het betekent niet, dat je iedere rooms-katholieke gelovige als een vervloekte afgodendienaar typeert (dat doet de catechismus ook niet, in tegenstelling tot het concilie van Trente in die tijd. Dat sprak wel uit, dat iedereen die de ketterse ideeën van de ‘nije leere’ aanhing, of men nu luthers, calvinistisch of dopers was, ook persoonlijk vervloekt was).
Bijvoorbeeld als nieuw-vrijgemaakte in een trouwdienst van de gewone vrijgemaakte kerk? Of als protestants-gereformeerde bij een overdoop-dienst in een evangelische gemeente? Of als christen bij een iftar-maaltijd tijdens of op het suikerfeest aan het eind van de ramadan? Mag dat dan alleen maar wanneer je expliciet uitspreekt tegen welke dwalingen je bezwaar hebt en hoe de HERE God volgens jou wel wil dat iedereen Hem dient?
Het is alweer een jaar geleden dat de generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) uitsprak dat er bijbelse argumenten zijn om niet alleen gelovige mannen, maar ook gelovige vrouwen toe te laten tot het ambt van predikant, ouderling of diaken. De plaatselijke kerken mochten vervolgens zelf weten of en hoe zij hieraan invulling geven. In
Niemeijer
Ongelijk heeft Niemeijer volgens mij op twee puntjes. Hij stelt op blz. 44 terecht dat ‘onderwijzen en gezag oefenen’ in 1 Tim. 2:12 gelezen moet worden als ‘met gezag onderwijzen’. Voor het woord ‘gezag oefenen’ gebruikt Paulus een Grieks woord dat in de Bijbel nergens voorkomt en ook verder bijna nooit gebruikt wordt. Dus sluit Niemeijer zich aan bij Myriam Klinker en Rob van Houwelingen, die allebei dat Griekse woord uitleggen als: ‘(hun man) de les lezen’. Dat mogen vrouwen niet doen in de samenkomsten van de gemeente. Het klopt dat dit de mening van Rob van Houwelingen is. Maar Myriam Klinker is juist van mening, dat het Griekse woord een neutrale betekenis heeft en dat het in de Grieks-Romeinse cultuur per definitie niet gebruikelijk was dat vrouwen het woord voerden in openbare samenkomsten. Zij is van mening dat Paulus met deze opmerking geen onnodige weerstanden wil opwekken bij mensen die voor het eerst in de kerk komen en het evangelie horen. Een tweede puntje waar Niemeijer volgens mij geen gelijk in heeft is de “relativerende opmerking” op blz. 73, dat de Nederlandse versie van de Nederlandse Geloofsbelijdenis het in de artikelen 30+31 niet over mannelijke ambtsdragers heeft, in tegenstelling tot de Engelstalige versie. Inderdaad staat in de oudste en in de meest recente Nederlands vertaling dat er ‘personen die (ge)trouw zijn’ moeten worden verkozen [slot art. 30] en staat er in het Engels “when faithfull men are chosen”, maar in art. 31 gaat het erover dat ‘hij’ moet wachten tot ‘hij’ door God geroepen wordt en daardoor zeker weet dat ‘zijn’ roeping van de Here komt. Gezien de tijd waarin de NGB ontstaan is (1563) lijkt het me minder juist om te veronderstellen dat ‘personen’ bewust neutraal geformuleerd is en dat ‘hij’ / ‘zijn’ alleen maar gebruikt is omdat dat meestal in de hij-vorm gebeurt wanneer het over ‘een iegelijk’ / ‘iedereen’ gaat.
Leuk is tenslotte de afsluiting van hoofdstuk 9. In 2005 besloot de synode voor het eerst om onderzoek te doen naar de zaak van man, vrouw en ambt. Toen dat besluit viel, ging de voorzitter in zijn slottoespraak ook op dit besluit in. Niemeijer citeert daar een aantal zinnen uit [blz. 80], maar vermeldt er niet bij dat ene Pieter Niemeijer voorzitter van die synode was :-).