Don Carson over de terugkeer van gevallen christelijke voorgangers

Can a Fallen Christian Leader Ever Be Restored?

Onder die titel schreef D.A. Carson (74), emeritus-hoogleraar Nieuwe Testament aan de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinios (USA) en medeoprichter van ‘The Gospel Coalition’ onderstaand artikel dat eerst verscheen in The Southern Baptist Journal of Theology (jrg. 4, nr. 4, pag. 87-89) en daarna op 26 november 2019 gepubliceerd is op de website van The Gospel Coalition.

Kan een christelijke voorganger die in zonde gevallen is, ooit weer terugkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden? Wat vind jij?

Deze indringende vraag is nog steeds aktueel, niet in de laatste plaats vanwege het aantal christelijke voorgangers die openlijk in zonde gevallen zijn, vaak (maar zeker niet altijd) op seksueel gebied. Over dit onderwerp is een aanzienlijk aantal boeken geschreven, dus ik zal dit ingewikkelde vraagstuk zeker niet in iets meer dan duizend woorden kunnen oplossen.

Maar ik zal proberen in vier punten duidelijk te maken wat de belangrijkste aandachtspunten zijn.

1. Zorg voor een heldere probleemstelling

Bij deze vraag naar herstel moet wel duidelijk worden om welk herstel het gaat. Anders kun je met de vraag twee kanten op en kan de vraag zelfs suggestief worden. Stel dat de zonde seksueel van aard is. Wordt met ‘herstel’ dan het herstel binnen het huwelijk [van de voorganger] bedoeld? Dat hangt af van de reactie van de huwelijkspartner, en die reactie is afhankelijk van veel factoren. Bij ‘herstel’ vragen veel mensen zich misschien wel vooral af of er ook echt een herstel mogelijk is in de relatie met de Heer. Het logische antwoord daarop is een blij ‘Ja!’ – want hoe verwerpelijk het seksuele gedrag ook is geweest, het is in zichzelf geen zonde waarvoor [bij God]  geen vergeving is.

Maar wanneer een christelijke voorganger zich weer met de Heer verzoend heeft en misschien weer als volwaardig lid van de kerkelijke gemeente aan het Heilige Avondmaal is toegelaten (veronderstel dat hij of zij onder de tucht gezet is), wil dat nog niet zeggen dat hij automatisch ook weer een leidinggevende functie in de kerk kan bekleden. Niet elke christen die positief bekend staat in de gemeente is geschikt voor elke taak in de kerk.

Als iemand op terechte bijbelse gronden van zijn ambt of taak ontheven is, hangt de vraag naar mogelijke terugkeer in die functie nu af van de vraag of de persoon in kwestie voldoet aan de vereisten die in de Bijbel voor deze functie gelden.

2. Voldoen aan de bijbelse vereisten voor een functie

Of iemand aan de bijbelse vereisten voldoet om zijn ambt of taak weer op te nemen hangt af van twee punten die nauw met elkaar verbonden zijn. Om het even konkreet te maken: stel dat het gaat om een voormalig predikant die geschorst en afgezet is vanwege overspel, maar die oprecht berouw heeft getoond, zich onderworpen heeft aan het kerkelijk vermaan van de kerkenraad, en (na een periode van tucht) weer volledig als kerklid is aangenomen.

De vraag komt dan op of hij wel of niet weer benoemd mag worden in zijn ambt als pastor. De twee punten die we moeten onderzoeken zijn de volgende:

A/ Hoe groot is het risico dat hij opnieuw in deze zonde zal vallen?

Dit vereist een pastoraal oordeel over de diepgang  van zijn berouw en van zijn geestelijk herstel, de wijze van verzoening en de verantwoordelijkheid die hij in de toekomst kan dragen. Laten we hier heel eerlijk over zijn: het aantal mensen dat op dit terrein opnieuw de fout in gaat, is extreem hoog – en dat geldt ook voor voorgangers.

Verder hebben de oudsten van een gemeente de morele plicht om de kudde te beschermen tegen een roofzuchtige voorganger (en in onze samenleving waarin snel geprocedeerd wordt heeft deze plicht meerdere dimensies). Daarnaast moet er binnen de kerkenraad ook echt eenstemmigheid bestaan over het feit of de overtreder weer zo sterk in zijn schoenen staat dat een terugval zeer onwaarschijnlijk is. Bijbels gesproken moet een kerkenraad kunnen vaststellen dat een voormalig predikant zichzelf werkelijk kan beheersen (1 Tim. 3:2) en goede leiding kan geven aan zijn eigen gezin (1 Tim. 3:4). Zijn overspel heeft bewezen dat hij op deze twee gebieden ongeschikt is als opziener en voorganger.

B/ In welke mate heeft het morele falen van de voorganger zijn geloofwaardigheid aangetast, zowel binnen de kerkgemeenschap en als bij de buitenwereld?

3. De mate van geloofwaardigheid

Op deze tweede vraag moeten we wat dieper ingaan. Als een gevallen voorganger niet mag terugkeren in zijn leidende functie, beschuldigen zijn aanhangers de kerkenraad ervan dat ze liefdeloos en niet vergevingsgezind zijn, en herinneren ze iedereen er luidkeels aan dat overspel geen onvergeeflijke zonde is. Het is enorm belangrijk om te benadrukken dat zulke argumenten de aandacht afleiden van waar het hier echt om gaat. Paulus zegt dat een opziener onberispelijk moet zijn (1 Tim. 3:2) en ook buiten de gemeente een goede reputatie moet hebben (1 Tim. 3:7). ‘Onberispelijk’ betekent niet dat iemand perfect en zonder enige zonde moet zijn. Het betekent vooral dat iemand die opziener wil worden, geen morele misstappen moet hebben gemaakt die hem door veel mensen verweten kunnen worden.

Wat zeker ook meegewogen moet worden is het feit dat de voorganger een goede reputatie moet hebben bij de buitenstaanders. Soms is een kerkgemeenschap zo emotioneel gehecht aan haar voorganger, dat, zelfs als hij een ernstige zonde begaan heeft, veel gemeenteleden, misschien zelfs de meerderheid, hem graag willen behouden als predikant wanneer hij voldoende tekenen van oprecht berouw  getoond heeft.

Maar wat vindt de buitenwereld daarvan? Als ze van zijn overspel horen, knikken ze dan begripvol of beginnen ze te grijnzen? Of wordt de naam van Christus door het slijk gehaald, niet alleen omdat de predikant overspel gepleegd heeft, maar ook omdat de kerk aangeeft het niet zo erg te om geleid te worden door een man die z’n rits niet dicht kan houden? Heeft deze voorganger niet elke geloofwaardigheid verloren als hij preekt over ieder onderwerp dat te maken heeft met moraliteit en integriteit? Dat is toch onverteerbaar voor zowel de gelovigen als de ongelovigen?

4. Durf pijnlijke vragen te stellen

Vanuit dit perspektief gezien moet een kerkenraad niet alleen pijnlijke vragen stellen over de gevallen voorganger zelf met zijn misstap is omgegaan. Men moet ook de pijnlijke vraag onder ogen zien op welke manier zijn geloofwaardigheid is aangetast, zowel in de gemeente als daarbuiten. Als men positief is over de verbetering en de vooruitgang die bij de gevallen voorganger te zien is, moet men toch de confronterende vraag naar de geloofwaardigheid stellen. Als men op het punt staat om een gevallen voorganger weer in actieve dienst aan te stellen, moet men ook de vraag beantwoord hebben hoe (als het al mogelijk is) hij ook in de samenleving zijn geloofwaardigheid kan terugwinnen) 

Op dit punt ben ik het niet eens met sommige hardliners die zonder meer van mening zijn dat herstel in een publiek ambt te allen tijde is uitgesloten, juist omdat zo’n voorganger  zijn geloofwaardigheid bij de buitenwereld voor altijd heeft verloren. Ik ben daar niet helemaal zeker van. Ik ben er vrij zeker van dat de manier waarop Jimmy Swaggart aangaf dat hij na een zelfopgelegde schorsing van drie maanden weer helemaal klaar was voor een terugkeer in zijn functie, een trieste grap is. Maar theoretisch acht ik het mogelijk dat iemand zijn geloofwaardigheid kan terugwinnen door helemaal opnieuw onderaan te beginnen en door trouw te zijn in de kleine dingen. Bijvoorbeeld door te beginnen met het schoonmaken van het kerkgebouw of het verkeer te regelen op de parkeerplaats van de kerk of  het bijwonen van de gebedsbijeenkomsten.

Misschien draait hij enkele jaren zo bescheiden én inhoudsvol mee in een huiskring, dat hij af en toe gevraagd om een inleiding te verzorgen. Misschien wordt hij na verloop van tijd een toegewijde diaken en raken na een aantal jaren steeds meer mensen ervan overtuigd, dankzij zijn voorbeeldige gezinsleven in combinatie met zijn doorleefde bijbelkennis, dat hem weer meer taken kunnen worden toevertrouwd. Misschien begint hij weer af en toe te preken. Zo kan hij, over een langere periode van tijd, bij een breder publiek veel vertrouwen terugwinnen en opnieuw worden aangesteld in een zekere mate van geestelijk leiderschap.

Maar zo’n traject waarbij iemand zijn kerkelijke functie herkrijgt, betekent impliciet twee dingen. Allereerst is het twijfelachtig of zo iemand ooit het gezag zal terugwinnen dat hij vóór zijn val bezat.  Te veel mensen weten wat er voorgevallen is en zullen dat nooit helemaal kunnen vergeten. Zelfs als ze het met elkaar eens zijn dat iemand veel van zijn geloofwaardigheid heeft herwonnen, zal zijn enorme morele falen in hun herinnering naar boven komen als hij bepaalde thema’s ter sprake brengt. En in de tweede plaats geldt bij dit model voor herstel: hoe meer de voorganger vóór zijn val een publiek figuur was, des te onwaarschijnlijker is het dat hij naderhand het volledige vertrouwen bij iedereen kan terugwinnen. Omdat hij als bekende persoonlijkheid van zijn voetstuk gevallen is, heeft hij veel kerkleden zwaar teleurgesteld, en de buitenstaanders veel aanleiding tot bijtende spot gegeven. Dat alles zorgt ervoor dat de weg naar herstel in zijn functie langer, moeilijker en misschien onmogelijk zal blijken te zijn.

Het kerkschip van de GKV verlaten – is dat te driest gedrost?

Rond de jaarwisseling stond in het blad Onderweg, dat de emeritus-predikanten Henk Drost en Alko Driest niet langer lid willen blijven van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Henk Drost heeft zich aangesloten bij één van de twee nieuw-vrijgemaakte kerkverbanden en Alko Driest weet nog niet waar hij zich bij aan zal sluiten. Met beiden heb ik contact gehad n.a.v. hun vertrek en over hun persoonlijke motivatie zal ik niet verder uitweiden. Wat ik hieronder signaleer is gaat niet over hun persoonlijke afwegingen, maar is mijn taxatie van de mix aan redenen waarom mede-broeders en – zusters uit diepe verontrusting de GKV verlaten hebben en nog steeds verlaten.

Wie geen vreemdeling in Jeruzalem is voelt wel aan dat het herhaalde besluit (2017 en 2020) om vrouwen toe te laten tot de ambten bij veel oud-GKV’ers het laatste duwtje is geweest voor deze stap. Daarachter ligt een grotere moeite, namelijk hoe er wordt omgegaan met het gezag van de Bijbel, zowel in de prediking als in de christelijke levensstijl. Blijkbaar vinden predikanten en kerkleden die uit verontrusting de vrijgemaakte kerk verlaten, dat de GKV op die twee punten zo weinig gereformeerd meer is, dat je het kerkschip wel moet verlaten.

Het gevoel speelt ook een rol

Dat vind ik persoonlijk erg jammer. En ook, met alle respect voor ieders persoonlijke keus, net iets te gemakkelijk. Ik vergelijk het met de toename van het aantal echtscheidingen in de afgelopen jaren. Daar krijg je als gemeentepredikant behoorlijk wat van mee. En eigenlijk kun je bij elke specifieke situatie nooit zeggen: ‘Dit stel ging heel gemakkelijk uit elkaar.’ Nee, het gaat altijd met verdriet en pijn gepaard. Maar als je alle echtscheidingen op een rijtje zet, zie je wel een rode lijn, namelijk: echtparen gaan gemakkelijker uit elkaar dan 20-30 jaar geleden, ongeacht de bijbelse oproepen van Mozes, Jezus en Paulus om toch echt te proberen bij elkaar te blijven. (zie hierover mijn blog Echtscheiding – alle seinen staan op groen).

Als het om kerkverlating vanuit verontrusting gaat, zie ik hetzelfde. Individueel is het altijd een moeilijke stap die met pijn in het hart genomen wordt. Maar als je alle overstappen naast elkaar zet, zie je als rode draad, dat de eigen overtuiging over wat gereformeerd is belangrijker gevonden wordt dan waar we samen als gereformeerde kerken en christenen voor willen staan. ‘Ik voel me niet meer thuis in mijn eigen kerk(verband)’ is vaker een oorzaak dan men zelf toegeven wil. Toen prof. Jochem Douma een aantal jaren geleden de GKV verliet, noemde ik dat in mijn blog Een mix van principe en heimwee.

Geduld en acceptatie

Eén ding vind ik vooral pijnlijk aan het vertrek van gemeenteleden en predikanten die jarenlang met hun gaven hun plaatselijke gemeente en het kerkverband gediend hebben. Ze laten daarmee blijken dat ze niet hetzelfde geduld kunnen opbrengen als al die gemeenteleden en predikanten die wel blij zijn met een aantal ontwikkelingen in de GKV sinds half jaren ’90. Toegegeven: uit onvrede over het strakke vrijgemaakte exclusivisme zijn die 25 jaar ook kerkleden vertrokken. Maar er zijn er meer die uit liefde en loyaliteit gebleven zijn, ook al waren ze al die jaren vóór de vrouw in het ambt, misten ze in de prediking de persoonlijke component (de ‘weerklank’ om het met prof. Trimp te zeggen) en waren ze het niet eens met rigide kerkelijke praktijken zoals onttrekkingen (zelfs als je CGK of NGK werd), niet mogen trouwen in de kerk als je allebei geen belijdend lid van de GKV was) en het oeverloos gediskussieer over hoeveel gezangen er uit het Liedboek gezongen mochten worden. Deze minderheid schikte zich naar de meerderheid omdat de meesten van hen beseften: uiteindelijk gaat het niet om dit soort dingen. Het gaat om de vraag of Christus op een gereformeerde manier gepredikt wordt en of we daar samen op aanspreekbaar willen zijn in ons dagelijks leven.

Nu zijn de rollen omgedraaid. De meerderheid is in veel opzichten de minderheid geworden. Dat voelt onprettig als je altijd tot de meerderheid behoord hebt. Als je dan overstapt, geef dan eerlijk toe dat nostalgie ook een belangrijke rol meespeelt.

De predikant als kapitein

Wat ik vooral bij predikanten die overstappen mis, is het besef dat je geroepen bent om Gods Woord trouw te blijven verkondigen, ook als het kerkschip in zwaar weer terecht gekomen is. Dat laatste ontken ik namelijk niet. De mentaliteit van de westerse maatschappij is als een orkaan die alle kerken op hun grondvesten doet schudden en alle christenen van hun fundament Christus af wil blazen.  Dat leidt tot spanning tussen ‘kerk’ en ‘samenleving’. En tot de spanning tussen ‘veelkleurigheid’ en ‘herkenbaar gereformeerd’. Het kerkschip van GKV+NGK deint naar mijn inschatting wel wat te gemakkelijk mee op de golven van de samenleving. Andere kerkverbanden lijken meer op een kerkvloot waar men uit elkaar drijft omdat de meerderheid de minderheid geen enkele ruimte wil bieden om een iets bredere koers te varen.   

Er zijn dus spanningen binnen de GKV. En we varen samen vrij unaniem een bepaalde koers die je best zorgelijk kunt vinden. Maar ik begrijp niet waarom sommige kapiteins dan het kerkschip verlaten. Zijn de GKV-kerken dan zo erg uit koers geraakt, dat onze Stip op de horizon, ons Oriëntatiepunt waar we naartoe willen geheel verdwenen is? En dat ons objectieve Kompas hebben ingeruild voor de subjectieve deskundigheid van elke willekeurige kapitein? Ik geloof daar niets van. Maar ik ben ook maar één iemand. Anderen ervaren het heel anders. Samen vormen we dat kerkschip.  

Is het een oplossing om, als je niet meer blij gereformeerd kunt zijn binnen de GKV, het kerkschip te verlaten en aansluiting te zoeken bij een nieuw-vrijgemaakt kerkverband dat sinds 2009 is ontstaan en waarvan de synode op 1 okt. 2016 weliswaar uitspreekt dat eenheid en eenvormigheid niet met elkaar gelijk gesteld mogen worden, maar tegelijk bindend voorschrijft dat alle plaatselijke kerken in hun erediensten niets anders mogen zingen dan de 150 Psalmen en 41 Gezangen van het Gereformeerd Kerkboek 1984 + een selectie van 36 liederen (inclusief het verbod op het zingen van vers 5 van ‘Eens als de bazuinen klinken’ en de verzen 6-9 van ‘Neem mijn leven, laat het, Heer’) Of om over te stappen naar een Gereformeerde Bondsgemeente binnen een hotelkerk waar de pluraliteit vele malen groter is dan binnen het kerkverband waar je je gevoelsmatig en theologisch niet meer thuis voelt?

In de Bijbel lees ik, dat er eens een koning was (Joas) die van een profeet  (Elisa) de opdracht kreeg om een pijl af te schieten als overwinningsteken van de HEER in de oorlog tegen de vijanden van Gods volk. Daarna moest Joas met de overgebleven pijlen op de grond stampen. Dat deed hij drie keer. Elisa werd woedend en riep: ‘Had maar vijf of zes keer geslagen!’ (2 Koningen 13:14-19)

De ouderling, de professor en Calvijn

Persoonlijk heb ik erg veel waardering voor een ouderling die tegen mij zei:

‘Ik ben erg verontrust. Ik kan niet meer dienen in het ambt. Maar weggaan mag en wil ik niet. Want dat is geen optie als je lijdt aan de kerk. Dan moet je op je post blijven en je daar inzetten, waar Christus je nog steeds roept.’

Ook herinner ik me een interview van prof. dr. J. van Bruggen in het Reformatorisch Dagblad (16-12-2016). De interviewer probeert hem tot uitspraken over de ontwikkelingen in de GKV te verlokken, maar daar gaat Van Bruggen niet op in. Hij benadrukt iets anders:

U bent uit volle overtuiging gereformeerd vrijgemaakt.

„Daar ben ik niet trots op. Wel heb ik van harte het goede voor deze kerk gezocht. Maar de vraag is niet goed gesteld. Niemand heeft bij zijn geboorte voor de ene of andere kerk gekozen. Aan niemand wordt bij de geboorte gevraagd of hij rooms-katholiek, Russisch-orthodox of oud gereformeerd wil zijn. Je kunt ook niet zeggen dat je liever andere ouders zou hebben gehad. Het is de mens niet gegeven om zijn eigen kerk uit te kiezen. Die krijg je toegewezen. We zijn maar eenvoudige mensjes en we worden allemaal van Hogerhand ergens geplaatst. En die plaats heb ik getrouw willen innemen. Trouw zijn is hier het sleutelwoord. Ontrouw is een ziekte van onze tijd.”

In de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is veel aan de hand. Er is veel wat ver­anderd.

„Dat is op dit moment van meer kerken te zeggen, nietwaar? Veel is aan het schuiven, maar ik wil voor mezelf voorkomen dat deze dingen gaan afleiden van de kern van de zaak. Dat zou vervalsing van het perspectief zijn.”

En die kern van de zaak is…?

„Strijdt om in te gaan.”

Tenslotte moet ik denken aan de woorden van Calvijn uit zijn Institutie. Vorig jaar rond deze tijd werden die op de Generale Synode geciteerd door de synodecommissie BBK die zich bezig hield met de Betrekkingen met de Buitenlandse Kerken. Die waren heel kritisch over de koers van de GKV. Sommigen hadden de zusterkerkrelatie al verbroken, anderen zouden dat zeker doen als de vrouw in het ambt gehandhaafd bleef. De commissie BBK, waar ik zelf lid van was, riep op om elkaar te blijven erkennen als kerken van Christus met een beroep op Calvijn:

“Volgens mij is de zuivere bediening van het Woord en het zuivere gebruik en de zuivere bediening van de sacramenten dus een duidelijk bewijs dat we een gemeenschap waarin die beide aanwezig zijn, veilig als echte kerk kunnen accepteren. De betekenis daarvan gaat zo ver dat we zo’n kerk nooit mogen afwijzen zolang ze die beide dingen vasthoudt. Zelfs al zit ze verder vol fouten. Sterker nog, er kan zelfs in de bediening van de leer of van de sacramenten een fout sluipen, zonder dat we ons daarom van haar gemeenschap mogen vervreemden. (…) De apostel Paulus zegt: ‘Laten wij daarom, zovelen als er volmaakt zijn, hetzelfde denken. Als jullie iets anders denken, dan zal God jullie ook dat openbaren.’ (Filippenzen 3:15)  Maakt Paulus daarmee niet voldoende duidelijk dat verschil van mening over dingen die niet zo nodig zijn, tussen christenen geen reden mogen zijn om uit elkaar te gaan? (…) Maar het is niet mijn bedoeling om hiermee zelfs maar de kleinste dwalingen in bescherming te nemen, alsof ik zou vinden dat die vriendelijk door de vingers gezien zouden mogen worden. Nee, ik bedoel dat we de kerk niet zomaar, om een of ander klein meningsverschil, mogen verlaten. Als in die kerk maar de gezonde leer van ons behoud bewaard blijft, waarin de vroomheid ongeschonden overeind staat. En als de sacramenten er maar gebruikt blijven worden zoals de Heer die heeft ingesteld. En als we dan ondertussen maar ons best doen om te corrigeren waar we ontevreden over zijn, dan doen we onze plicht.”  (Calvijn – Institutie deel IV hoofdstuk 1, paragraaf 12 – vertaling Gerrit Veldman).

Het kerkschip biedt behouden vaart als Christus aan het roer blijft staan, met de Bijbel en de Heilige Geest als kompas. Naar mijn mening is dat binnen de GKV nog steeds zo en wordt er in veel gevallen te driest gedrost.

Mag je als predikant zelf bepalen in welke andere kerken je officieel voorgaat?

Dominees uit de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Nederlands Gereformeerde Kerken mogen sinds begin december ook in de Protestantse Kerk in Nederland preken. Eind oktober hadden GKV/NGK het omgekeerde al besloten: PKN-predikanten die zich “gebonden [weten]  aan de leer van de Bijbel zoals beleden in de gereformeerde belijdenissen” mogen voorgaan in GKV- en NGK-kerkdiensten als de eigen gemeente hiermee instemt.

Misschien dat dit besluit sommigen overvalt. De PKN is toch een plurale kerk waarin vrijzinnigheid en orthodoxie allebei een legitieme plek hebben? Hoe kun je daar dan als gereformeerde dominee Gods Woord brengen? En omgekeerd: hoe weet je zeker dat een PKN-predikant op een vrijgemaakte kansel voluit Gods Woord brengt? Nou, dat kan dus als je samen het geloof deelt in God als Schepper en Vader, Jezus Christus als Verlosser en Heer en de Heilige Geest als Vernieuwer en Motivator, zoals de Bijbel daarover spreekt en zoals de Drie Formulieren van Eenheid dat naspreken.

Want de verschillen in kerkvisie zijn minder belangrijk dan de eenheid in geloof.  Met dit besluit lopen GKV en NGK weer in de pas met de CGK. Die besloten in 2013 al dat alle predikanten uit de PKN die zich “in de uitoefening van hun ambt verbonden hebben aan de gereformeerde belijdenissen” ook mogen worden uitgenodigd om in de CGK te preken (bron: Reformatorisch Dagblad)

De gezamenlijke landelijke vergadering van GKV en NGK sprak ook uit dat een predikant die voorgaat in een PKN-gemeente dat in goed overleg met de eigen kerkenraad doet.

Deze formulering stond niet in het oorspronkelijke voorstel van Deputaten Kerkelijke Eenheid (GKV) en de Commissie Contact en Samenspreking (NGK). Die hadden het vrijblijvender geformuleerd, namelijk: Predikanten zijn gerechtigd op verzoek voor te gaan in een PKN-gemeente na daarvan mededeling te hebben gedaan aan hun kerkenraad.

De motivatie hierachter was, dat een predikant als dienaar van Gods Woord overal waar hij (of zij) de gelegenheid krijgt, het Evangelie van Jezus Christus mag brengen. Dat hoort bij zijn persoonlijke roeping, dus een kerkenraad mag dat zijn predikant niet verbieden.

Persoonlijk was ik het hier niet mee eens. Elke predikant is allereerst verbonden aan de eigen gemeente. Samen met de ouderlingen geeft hij  geestelijke leiding aan de gemeente. De kerkenraad is ook verantwoordelijk voor de eenheid in de gemeente. Het bewaren van die eenheid is belangrijker dan de persoonlijke wens van een dominee om, als hij daarvoor gevraagd wordt, buiten het eigen kerkverband voor te gaan. Als er zo’n verzoek komt, hoort de predikant dat eerst aan zijn kerkenraad voor te leggen.  En wel om twee redenen:

1/ Een predikant gaat nooit op persoonlijke titel uit preken. Hij staat daar altijd als vertegenwoordiger van de vrijgemaakte kerk, zelfs als het geen officiële kerkdienst is.

In mijn eerste gemeente, de GKV pp Zaamslag, werd sinds de jaren ’60 op 24 december een kerstnachtdienst gehouden. Het was een persoonlijk initiatief van de net opgerichte ‘Commissie Volkskerstzangavonden’. De eerste keer deden de hervormde, de synodale en de vrijgemaakte dominee mee. Meteen daarop schreef de hervormde predikant een roerend stuk over de eenheid tussen de samenwerkende kerken die nu ontwaakt was, met als gevolg dat de vrijgemaakte kerkenraad zei: deze eerste keer is meteen ook de laatste keer geweest, want we zijn het als drie kerken over veel zaken zo fundamenteel oneens, dat we op de kerstavond niet een begin van kerkelijke eenheid willen suggereren. Begin jaren ’90 vroegen de hervormde en synodale dominee mij om weer mee te doen. Toestemming vragen aan de kerkenraad was niet nodig, zeiden ze, want de kerstnachtdienst was immers nog steeds een persoonlijk initiatief? Dat kan wel waar zijn, zei ik toen, maar als ik mee doe, zegt iedereen: kijk, de vrijgemaakte dominee doet ook weer mee! Dus heb ik eerst aan de kerkenraad gevraagd wat ze daarvan vonden. Geen enkel probleem, zeiden de mannenbroeders, want de hervormde en synodale predikant zijn allebei bijbelgetrouwe voorgangers.

2/ Mijn volgende gemeente was die van Nijmegen. Die is in pas als één van de laatste kerken in november 1969  uit elkaar gevallen in een GKV en een NGK, omdat de toenmalige predikant drie jaar lang het dringende advies van de kerkenraad naast zich neerlegde om loyaal te zijn aan het kerkenraadsbesluit om  samen binnen het kerkverband te blijven. Dat wilde deze predikant niet. Hij  bleef volhouden dat hij overal waar hij geroepen werd, Gods Woord mocht brengen, ongeacht de mening van de kerkenraad. Daarmee brak hij de eenheid binnen zijn eigen gemeente op. Net als in de jaren ervoor verschillende vrijgemaakte dominees zonder enige vorm van overleg met de eigen kerkenraad voorgingen in een synodale kerkdienst. Mede als gevolg van zulk eigenmachtig optreden is de breuk tussen GKV en NGK ontstaan.

Zulke solistische akties van predikanten met een te groot roepingsbesef naar buiten toe en een te klein verantwoordelijkheidsgevoel voor de eenheid van de eigen gemeente moet je als synode / landelijke vergadering niet de ruimte geven door te zeggen: ‘U mag overal voorgaan waar u wilt, dominee, als u het maar even meldt bij uw kerkenraad.’

Vandaar mijn voorstel om uit te spreken: Predikanten zijn gerechtigd op verzoek voor te gaan in een PKN-gemeente na daarvoor instemming van hun kerkenraad gekregen te hebben.

Een meerderheid van de afgevaardigden vond dit net even te strak geformuleerd. Want wat is dan nog de vrijheid en de ruimte die een predikant heeft om als dienaar van het Woord het Evangelie te brengen als hij daarvoor uitgenodigd wordt?

Dus kwam een andere afgevaardigde, ds. Wim van Wijk, met een andere voorstel dat uiteindelijk unaniem aangenomen is:  Wanneer een NGK-GKV predikant voorgaat in een PKN-gemeente, gebeurt dat in goed overleg met de eigen kerkenraad.

Met die uitkomst kan ik goed leven (anders was het ook niet een unaniem besluit geweest :-). Want wat in goed overleg tot stand komt, dient ook altijd de eenheid in de eigen gemeente.