De erfenis van Eva – over de vrouwen in de gemeente van Efeze

Wat was voor Paulus de aanleiding om aan Timoteüs te schrijven dat vrouwen in de kerkelijke samenkomsten geen onderwijs mogen geven en geen gezag over mannen mogen uitoefenen? In februari 2002 schreef Jan Boersma, predikant binnen de GKV, hier een kort verhaal over in het blad CV/Koers. Ik vond het interessant genoeg om het voor het voetlicht te halen nu de GKV-kerken besloten hebben om vrouwen in de ambten toe te laten en mag het met instemming van de schrijver hier plaatsen. De gecursiveerde woorden in dit verhaal zijn citaten uit 1 Timoteüs 2:9-15.

De erfenis van Eva

Paulus staart naar het plafond. Hij zucht. Hij is blij dat deze dag is afgelopen en dat hij nu eerst een paar uur kan slapen. Van dit soort dagen moet je er niet te veel hebben. Het verhaal waarmee Trofimus vandaag aankwam uit Efeze, is in elk geval niet bevorderlijk voor zijn nachtrust. Timoteüs en de andere leiders van de gemeente in Efeze hebben het moeilijk. Allerlei zaken dreigen daar uit de hand te lopen. Het gezag van de apostel is nodig om orde op zaken te stellen in de gemeente. Gelukkig was Silvanus meteen bereid om samen aan een brief te beginnen. Maar moeilijk is het wel. Want sturen op een afstand, hoe doe je dat op een goede manier? Lang ligt Paulus te denken en te woelen, voordat hij eindelijk in slaap valt.

De volgende dag zitten ze met z’n drieën bij elkaar in de werkplaats: Paulus, Silvanus en Trofimus. Al snel komt het gesprek weer op de situatie in de gemeente van Efeze. Het is duidelijk dat Trofimus zich zorgen maakt. “Eén ding heb ik gisteren nog niet verteld,” zegt hij. En zuchtend gaat hij verder: “Sommige vrouwen maken er echt een toestand van. Niet allemaal hoor, maar er zijn er een paar bij… Niet te zuinig. Ze zeggen dat ze in de samenkomsten het woord willen voeren, omdat ze ook iets te zeggen hebben.” Paulus kijkt naar Trofimus. “Ja en? Wat is dan het probleem?” Trofimus kijkt zorgelijk. “Timoteüs heeft al een paar keer de samenkomsten voortijdig af moeten sluiten vanwege het tumult dat die vrouwen maken. Het lijkt af en toe meer op een kippenhok dan op een eredienst.” Paulus moet even lachen als het beeld zich al te letterlijk aan hem opdringt. Maar de ernst van de situatie wint het.

“Vertel eens precies wat er aan de hand is,” zegt hij tegen Trofimus. “Wel,” begint Trofimus aarzelend, “Een aantal vrouwen in de gemeente zijn aan het doorslaan. Het begon met één of twee van hen, maar al gauw deden een heleboel anderen ook mee. En dan bedoel ik, dat ze zichzelf op een verkeerde manier op de voorgrond dringen. Ze roepen allerlei dingen over vrijheid en waardigheid, maar het is duidelijk dat ze wel een klokje hebben horen luiden, maar ze weten niet waar de klepel hangt.” “Wat bedoel je precies?” wil Paulus weten. “Nou,” gaat Trofimus verder, “Toen ze net bij de gemeente hoorden, waren ze blij met alles. En vooral dat ze nu eindelijk echt meetelden. Als vrouwen, bedoel ik. Je weet wel: omdat voor onze Heer alle mensen evenveel waard zijn.” Paulus knikt en Trofimus gaat verder: “Maar de laatste tijd hebben ze daar een vreemde draai aan gegeven. Nu ze de vrijheid hebben geroken, is het net alsof ze geen enkele leiding meer willen aanvaarden. Ook niet de leiding van onze Heer. En wat Timoteüs ook zegt, ze luisteren niet naar hem. Ondertussen dragen ze die ideeën van hun wel uit in de gemeente. Je kunt het aan allerlei dingen merken. Zoals ze zich kleden, bijvoorbeeld. Tunica’s en sieraden – het is allemaal op henzelf gericht: om te laten zien dat zij er wezen mogen. Heel opzichtig. Af en toe is het zelfs regelrecht uitdagend. Je kunt je wel voorstellen wat voor effect dat op een aantal mannen heeft,” besluit Trofimus met een zucht. Paulus kijkt nadenkend voor zich uit. Dan zegt hij langzaam: “Ik wil hier eerst even rustig over na kunnen denken. Silvanus, vanavond gaan we verder met de brief. En dan eerst over dit element.”

’s Avonds zitten Paulus en Silvanus bij elkaar in de bovenkamer. Samen proberen ze de draad van de brief weer op te pakken. “Het lijkt me dat we met de praktische elementen moeten beginnen,” zegt Paulus. “Het laatste dat we opgeschreven hebben, was ook een praktisch punt: over het gedrag en de houding van de mannen. Als we nu beginnen bij een praktisch punt over de vrouwen, sluit dat goed aan.” Ineens knipt hij met zijn vingers. “Ik heb het,” zegt hij. “ Op dezelfde manier ook de vrouwen, dubbele punt. Daarmee is het in één keer heel duidelijk aan elkaar gekoppeld. En daarmee is ook duidelijk, dat heiligheid niet alleen een opdracht is voor mannen, maar voor alle gelovigen.” Silvanus is al aan het schrijven: ‘Op dezelfde manier ook de vrouwen:’. “Oké, en nu die woorden over kleren en zo. Schrijf maar op: ‘dat zij passend gekleed zijn en zich bescheiden en ingetogen opmaken. Laten ze niet willen opvallen door hun haardracht, gouden sieraden, juwelen of dure kleren.’”

Paulus wrijft even in zijn ogen. “Wat is er?” vraagt Silvanus. “Er moet nog iets bij,” zegt Paulus. “Op deze manier zou het kunnen lijken, alsof een vrouw er niet mooi en vrouwelijk uit mag zien. En dat is natuurlijk niet de bedoeling.” “Wat wil je precies zeggen?” wil Silvanus weten. “Ik denk aan de woorden van Trofimus. Dat er vrouwen zijn die aan zulke uiterlijke dingen hun status en hun zekerheid ontlenen. Alsof de waarde van hun leven bepaald wordt door hun vrouwelijkheid en hoe ze dat weten te presenteren. Al of niet met een erotische lading.” “Jij wilt dus eigenlijk zeggen, dat ze de waarde van hun leven ergens anders moeten zoeken,” probeert Silvanus te helpen. “Ja, precies. Want je moet de zekerheid in je leven niet zoeken bij jezelf, maar bij Christus. Respect hebben voor God. En dat laten zien in je leven, in je doen en laten. Dat zijn de sieraden, waar je leven echt mooi van wordt. Vul maar aan: ‘maar door goede daden, zoals dat hoort voor vrouwen die ervoor uit willen komen dat ze God eren.’”

Paulus staat op van de bank, waar hij tot dan toe op gezeten heeft. “Even de benen strekken,” zegt hij. “Want nu komt het moeilijkste gedeelte. Het probleem is dat die vrouwen allerlei dingen roepen zonder dat ze de diepgang van het evangelie gepeild hebben. Zoiets moet het dus worden: dat ze eerst meer van het evangelie gaan begrijpen; dat ze eerst leren luisteren en zich rustig houden. Ja, schrijf dat maar op: ‘een vrouw moet stil en volgzaam naar het onderricht luisteren.’ Dat zijn de trefwoorden, Silvanus: stil en volgzaam. Voordat je iets kunt zeggen over de blijde boodschap, moet je eerst leren om te luisteren, om stil te zijn en niet voor je beurt te praten.”

De pen van Silvanus gaat zacht krassend over het papier. Als hij klaar is, knikt hij. “Ook het woord volgzaam is goed gekozen, denk ik,” merkt hij op. “Het is een goede inhoudelijke omschrijving. Om leiding te kunnen geven in de naam van Christus moet je eerst zelf geleerd hebben wat het betekent om Hem te volgen. Ik neem tenminste aan dat je dat bedoelt.” Even denkt hij na. Dan gaat hij voorzichtig verder: “Maar is het niet te algemeen geformuleerd? Ik bedoel: het is duidelijk wat de boodschap is, maar als je het accent een klein beetje anders legt, lijkt het alsof een vrouw nooit iets zou mogen zeggen. Alsof iedere vrouw altijd alleen maar stil en volgzaam moet zijn. En dus nooit haar mond open mag doen of leiding geven.” Paulus kijkt hem vreemd aan. “Denk je?” vraagt hij. Maar na een poosje nadenken schudt hij zijn hoofd. “Dat lijkt me behoorlijk vergezocht,” zegt hij langzaam, “om dat erin te willen leggen. In elk geval zal Timoteüs die conclusie nooit trekken. En ik denk ook de anderen in Efeze niet. Want dat geldt voor mannen natuurlijk net zo goed: dat je begint met stil zijn en volgzaam zijn. Denk maar aan Trofimus bijvoorbeeld. Nu is hij in staat om leiding te geven. En hij doet het goed, vind ik. Maar in het begin was dat heel anders. Toen wist hij nog maar weinig en hij moest nog een heleboel leren. Als het goed is, leg je niemand overhaast de handen op. Vrouwen niet, maar mannen ook niet. Maar we hebben het nu niet over mensen in het algemeen, het gaat nu over die vrouwenbeweging in Efeze.”

“Maar zou je dan niet beter andere woorden kunnen kiezen?” stelt Silvanus voor. “Ik denk het niet,” zegt Paulus. “Op deze manier komt de bedoeling hopelijk heel duidelijk over. Hoe die vrouwen in Efeze zich op moeten stellen. Ik geloof niet dat ze meteen zullen gaan denken aan een algemene regel. Tenminste, dat kan ik me niet goed voorstellen. Denk alleen al aan wat ze meegemaakt hebben van Priscilla: hoe die in staat is om anderen te onderwijzen in de weg van het geloof. Dat hebben ze in Efeze van dichtbij meegemaakt. Hebben we toen ooit gezegd dat ze haar mond moest houden, omdat ze een vrouw is? En dat ze daarom geen onderricht mag geven? Of heb ik ooit beweerd dat Junia geen echte apostel is, omdat ze een vrouw is? Dat zou toch onzin zijn!”

Paulus haalt geagiteerd zijn schouders op. “Of denk aan de vrouwen die in allerlei gemeentes optreden als profetes. Nee, volgens mij ben je nou bezig om spijkers op laag water te zoeken, Silvanus.” Al pratend wordt zijn gezicht roder. Met grote gebaren onderstreept hij zijn boosheid. “We hebben immers altijd benadrukt dat het evangelie een mens zijn oorspronkelijke waarde weer terug geeft. Ik bedoel de waarde die God bij de schepping aan de mens gegeven heeft. Allerlei verschillen die mensen later aangebracht hebben, tellen voor God niet mee.”

“Rustig maar,” onderbreekt Silvanus hem lachend, “je hoeft mij niet te overtuigen. Ik ben al overtuigd. Ik bedenk alleen maar hoe de woorden in deze brief misschien over kunnen komen bij anderen.” De relativerende woorden van Silvanus hebben meteen hun uitwerking: Paulus ontspant zich. Er verschijnt een voorzichtige glimlach op zijn gezicht. Dan gaat hij verder: “Weet je, volgens mij zou er een heleboel gewonnen kunnen worden, als die vrouwen gaan beseffen dat ze een andere houding moeten hebben. Want nu het zo gaat, wordt er op een verkeerde manier leiding gegeven in de gemeente.”

Silvanus denkt even na. Dan zegt hij: “Als je dat bedoelt, kun je dat er ook bij zeggen, lijkt me. Om misverstanden te voorkomen.” Paulus knikt. “Een goed idee,” zegt hij. “Schrijf maar op: ‘Ik sta niet toe dat ze onderricht geeft of gezag uitoefent over de man. Nee, ze moet stil zijn.’” Langzamerhand verschijnt er een grijns op het gezicht van Paulus. Dan zegt hij langzaam: “Ik denk trouwens wel, mijn beste Silvanus, dat deze woorden op dezelfde verkeerde manier uitgelegd zouden kunnen worden. Maar het doet in elk geval heel duidelijk recht aan de situatie in Efeze.”

Paulus gaat verzitten. Intussen heeft Silvanus een kan wijn en paar bekers gehaald. Als de bekers gevuld zijn, hervat Paulus het gesprek: “Hiermee kan Timoteüs wel aan de gang. En als de dames nog enig respect hebben voor een apostel van Christus, zullen ze zich ook laten gezeggen. Alleen, ik zou ook graag willen, dat ze daar zelf ook van overtuigd raken en dat ze inzien dat het zo moet. En daarom zoek ik nog iets van een motivatie die hen aan kan spreken.” “Ik snap het,” knikt Silvanus. “Met stroop vang je meer vliegen dan met azijn.” “Dat is wel heel kort door de bocht,” reageert Paulus lachend. “Ik dacht eigenlijk meer aan iets anders. Want waarom gaat het uiteindelijk? Dat we vanuit liefde en toewijding bezig zijn voor onze Heer. Niet met tegenzin of alleen maar vanuit een plichtsgevoel. Zo’n sfeer zou ik ook graag weer terug willen hebben in de gemeente van Efeze.” “Hmmm.” Silvanus wrijft nadenkend door zijn haar. “Het gaat erom dat ze eerst moeten luisteren en volgzaam zijn. Eerst het evangelie in zich opnemen. Misschien dat ze dan later wel onderwijs kunnen geven.” “Precies,” zegt Paulus. “Als ze daarvoor de gaven hebben, en als de Heer duidelijk maakt dat Hij hen daarvoor gebruiken wil.”

Ineens lichten zijn ogen op. “Ik heb het! Eva! Dat is een prima voorbeeld.” “Eva? Hoe bedoel je dat? Wat heeft Eva er nou mee te maken?” “Nou, ik bedoel: kijk naar de schepping. Eerst is Adam gemaakt en daarna Eva pas. Is zij daarmee minder dan Adam? Absoluut niet. Ook al verscheen ze pas later op het wereldtoneel, toen ze er eenmaal was, was ze er ook helemaal. Een vrouw naast Adam en tegelijk tegenover hem. Maar hoe dan ook: niet onder hem. En dat is ook precies wat ik die vrouwen in Efeze mee wil geven. Het is helemaal niet erg als ze in de gemeente later op het toneel verschijnen, en als ze eerst een poos op de achtergrond moeten blijven. Daar ben je niet minder om. En je hoeft dus ook niet het gevoel te krijgen dat je terug gezet wordt. Kijk maar hoe blij Adam was, toen God Eva gemaakt had. Schrijf maar op: ‘Adam is het eerst geschapen, daarna Eva.’” Silvanus haast zich om de woorden van Paulus op het papier te krijgen.

Even is het stil. Dan zegt Paulus: Ik wil nog even verder over Adam en Eva. Want in die geschiedenis zitten nog meer elementen die we naar voren kunnen halen.” “Waar denk je dan aan?” vraagt Silvanus. “Ik zie het zo niet meteen.” “Ik denk aan wat ik zonet zei. De Heer heeft Eva bedoeld als een vrouw naast en tegenover Adam. Wanneer gaat het verkeerd? Als de één probeert om boven de ander te staan, om de ander te overheersen of te manipuleren. De ellende daarvan kun je overal om je heen zien, als mannen verkeerd met hun vrouw omgaan, omdat ze hun vrouw als sloofje gebruiken of als voetveeg of erger. Maar andersom kan natuurlijk ook: dat vrouwen proberen om mannen opzij te zetten, omdat ze zelf vooraan willen staan. Dat is precies wat er nu in Efeze gebeurt.” “Maar hoe zie je dan een lijntje lopen vanuit de geschiedenis van Adam en Eva?” wil Silvanus weten. “Nou, dat lijkt me nogal duidelijk. Want wanneer krijgt dat schitterende verhaal zo’n tragische wending? Als Eva op een verkeerde manier het initiatief neemt, en als ze haar man overhaalt om met haar mee te doen aan het kwaad. Die gebeurtenis maakt heel duidelijk, dat niet alleen mannen de fout in kunnen gaan door een verkeerde manier van leiding geven, maar vrouwen evengoed. Met andere woorden: die vrouwen moeten niet de illusie hebben dat zij boven elke kritiek verheven zijn. Ze moeten gaan beseffen dat de satan ook via hun binnen zal komen, als hij die gelegenheid krijgt. Ik wil dat ze eerlijk en kritisch gaan kijken naar hun houding en naar hun optreden. Want als ze dat niet doen, zou het wel eens verwoestende gevolgen kunnen hebben, zoals ook die actie van Eva verwoestende gevolgen heeft gehad.”

“Hoe wil je dat ik dat opschrijf?” vraagt Silvanus. “Ga maar gewoon verder: ‘En Adam werd niet misleid; het was de vrouw die zich liet misleiden en het gebod van God overtrad.’” Zonder te pauzeren praat hij verder: “En schenk nog eens wat wijn in, als je wilt.” Even is Silvanus van zijn stuk gebracht. Dan begint hij te lachen. “Ik neem aan dat ik dat niet op hoef te schrijven.” Paulus fronst zijn wenkbrauwen. Hij begrijpt niet meteen waar Silvanus het over heeft. Maar als de humor tot hem doordringt, begint hij ook te lachen. “Nee,” zegt hij, “dat bewaren we voor Timoteüs.” “Wil jij dan intussen de olie even bijvullen?” vraagt Silvanus, “want zo te zien zal die lamp het niet al te lang meer volhouden.”

Als ze allebei weer aan tafel zitten met een volle beker wijn en bij een lamp die weer helder licht geeft, zegt Paulus: “Zo, nu zijn we er bijna. Eigenlijk had ik hiermee af willen sluiten, maar ik wil toch nog iets meer zeggen. Die opmerking van jou, dat deze woorden misschien verkeerd kunnen vallen en dat vrouwen zich achteruit gezet voelen, is bij me blijven haken. Daarom lijkt het me goed om toch ook heel nadrukkelijk het positieve te benoemen.” “Prima,” reageert Silvanus. En terwijl hij zijn pen weer in de inkt doopt, zegt hij: “Ik ben er klaar voor.”

Paulus denkt hardop na: “Het belangrijkste is natuurlijk dat mensen gered worden en dat ze door Christus een plek krijgen in het koninkrijk van God. Dat wil ik ook meegeven aan de dochters van Eva in Efeze: dat ze gered zullen worden uit een wereld die op weg is naar de ondergang. Maar hoe kan ik dat het beste onder woorden brengen?” “Wil je dat van mij weten?” vraagt Silvanus aarzelend, “of ben je nu in gesprek met jezelf?” Paulus kijkt op. “Het was niet rechtstreeks voor jou bedoeld, nee. Maar ik vind het natuurlijk prima als je meedenkt. Dat weet je wel. Trouwens, dat doe je toch wel. Ook ongevraagd.” Silvanus grinnikt. “Kom op,” zegt hij, “we hebben nog iets af te maken. Je wou nog iets zeggen over die vrouwen, dat ze zich moeten richten op de dingen die werkelijk belangrijk zijn: het eeuwige leven.” “Klopt,” zegt Paulus. “Want wat ze nu laten zien is niet de navolging van Christus in liefde en toewijding. Dat moet er nog bij. Het moet dus worden dat de Heer iets geweldigs met hen wil: dat ze een plek krijgen in zijn koninkrijk. En tegelijk dat ze dat koninkrijk alleen kunnen bereiken op de weg van geloof en van liefde.” “Hoe moet ik dat precies opschrijven?” “Wacht even, want ik ben er nog niet helemaal.” Paulus trekt een diepe rimpel tussen zijn ogen. “Nu zouden ze nog steeds het idee kunnen krijgen dat zij voor het koninkrijk van God verwezen worden naar de zijlijn. Alsof er voor hun niks te doen is. En dat is natuurlijk niet zo. Er is genoeg te doen. Ook voor hun.” “Zeg dan iets over het grootbrengen van kinderen.” Dankbaar kijkt Paulus zijn vriend aan. “Dat is een goeie. Een heleboel vrouwen zullen zich daarin kunnen herkennen, omdat het een groot deel van hun leven vult of gevuld heeft. En het is ook werkelijk één van de belangrijkste taken binnen het koninkrijk van God. Silvanus, je bent onbetaalbaar.” “Ik weet het,” reageert Silvanus droog. “En de verleiding is groot om daar een snedige opmerking bij te maken.”

Maar Paulus’ hoofd staat nu niet naar humoristische opmerkingen. “De vrouwen in Efeze hoeven zich niet nutteloos te voelen na de opmerkingen die ik eerder gemaakt heb. Ze blijven volop meedoen. Want wat is belangrijker dan je kinderen vertellen over God en over zijn grootheid en wat is meer waardevol dan het doorgeven van je liefde voor Christus aan je kinderen? Bovendien,” onderbreekt Paulus zichzelf, “is het ook iets dat Timoteüs op een goede manier duidelijk kan maken aan hen. Want zo heeft hij het zelf ook ervaren, hoe belangrijk een moeder kan zijn. Ga maar na wat hij zelf allemaal wel niet te danken heeft aan zijn moeder Eunike en zelfs aan zijn grootmoeder Loïs. Silvanus, ik denk dat we daarmee dit gedeelte wel af kunnen sluiten.” Paulus dicteert en Silvanus schrijft: ‘Maar ze zal kinderen ter wereld brengen en zo gered worden, als ze volhardt in geloof, liefde en een God toegewijd en ingetogen leven.

Tevreden kijkt Paulus naar het papier. “Volgens mij hebben we alle reden om dankbaar te zijn,” zegt hij. “En laten we dat maar meteen concreet maken. Dan kunnen we meteen ook vragen of deze woorden zegenrijk mogen doorwerken.” Zo besluiten de beide vrienden deze inspannende dag met een gezamenlijk gebed.

 

Christelijk onderwijs heeft al 450 jaar bestaansrecht

Binnen de gereformeerde gezindte bestaat al heel lang de gedachte, dat gezin, kerk en school een onverbrekelijke driehoek vormen. Aan de opvoeding van de kinderen die God ons geeft, wordt vooral op deze drie fronten gewerkt. Het mooiste is, dat die drie fronten niet drie verschillende werelden vormen, maar elkaar steunen. Gelukkig staat deze ‘triangel-gedachte’ niet echt ter diskussie. Toch hoor je steeds vaker, dat gereformeerde ouders niet meer automatisch voor het gereformeerde onderwijs te kiezen. We zijn de vanzelfsprekendheid voorbij. Ook in de samenleving is er steeds minder begrip voor het bijzonder onderwijs. GroenLinks wil alleen nog maar openbare scholen waar de overheid toeziet op strikte neutraliteit als het om religieuze zaken (en dus haar staatsideologie aan alle burgers opdringt). In dit artikel wil ik duidelijk maken dat we met de keus voor bijzonder onderwijs in een traditie van meer dan 400 jaren staan. Sinds de Reformatie hebben de gereformeerde kerken zich sterk gemaakt voor zo goed mogelijk christelijk onderwijs.

Onderwijzen en laten onderwijzen

Als iemand vraagt: “Waarom zijn er naast christelijke scholen ook gereformeerde scholen?”, is mijn antwoord: “Dat heeft alles te maken met de doopbelofte van ouders in de gereformeerde kerken.” Het doopformulier is door Petrus Datheen in 1566 uit het Duits vertaald en meteen in de  gereformeerde kerken ingevoerd. In de derde doopvraag beloven christelijke ouders twee dingen. Allereerst, dat ze zelf  hun kinderen bij het opgroeien zo goed mogelijk zullen onderwijzen in de leer van het Oude en Nieuwe Testament. En in de tweede plaats, dat ze hun kinderen naar vermogen, dat is: zo goed mogelijk zullen laten onderwijzen in de christelijke leer. Ik denk, dat we deze volgorde zo moeten laten staan. Het gezin neemt bij de geloofsopvoeding dus belangrijkste plaats in. Tegelijk hebben we elkaar daarbij nodig. Bij het ‘laten onderwijzen’ mag je in eerste instantie denken aan het kerkelijk onderricht, vooral de catechisaties. Maar vanaf het allereerste begin van de Reformatie hebben de Gereformeerde Kerken het ook belangrijk gevonden, om zorg te dragen voor goed christelijk onderwijs.

Christelijk onderwijs in de kerkorde

De eerste landelijke vergadering van gereformeerde kerken (een synode) werd in 1571 gehouden. Toen was er nog geen godsdienstvrijheid. Drie jaar later was Nederland voor een groot deel van de Spanjaarden bevrijd was. De volgende synode, die van Dordrecht, sprak in 1574 uit dat het van groot belang was om overal christelijke scholen op te richten. Twaalf jaar later wordt dat in de kerkorde vastgelegd en vanaf die tijd, 1586, heeft het tot 1978 in de kerkorde van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) gestaan:

De kerkeraden zullen alom toezien, dat er goede schoolmeesters zijn, die niet alleen de kinderen leren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de godzaligheid en in de Catechismus onderwijzen.

In de tijd van de Reformatie tot aan de Franse Tijd (van zeg maar 1570 tot 1800) was de overheid in naam gereformeerd. De Gereformeerde Kerken drongen er in die eeuwen bij de overheid op aan, dat er christelijk onderwijs gegeven werd. In de tijd na de Afscheiding en de Doleantie was de Hervormde Kerk voor een groot deel liberaal en wilde de overheid neutraal zijn. Toen is, van ongeveer 1860 af tot 1920, de schoolstrijd gevoerd: ouders wilden hun kinderen christelijk onderwijs laten volgen, en omdat de overheid dat niet meer kon en wilde garanderen, stichtten ouders eigen christelijke scholen. Rond 1920 leidde dat tot de volkomen gelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Daarbij veranderde ook de taak van de kerken. De Generale Synode van Dordrecht 1893 sprak uit, dat het “de roeping der kerken is, de ouders tot de stichting van zulke scholen aan te sporen, waar ze nog niet zijn.” En in 1923 (dus ruim voor de Vrijmaking) schrijft Joh. Jansen in zijn Korte Verklaring van de Kerkenordening: “De kerken moeten steeds toezien, dat er christelijke scholen zijn en dat er op die scholen inderdaad ook christelijk onderwijs gegeven wordt. Alleen maar, zij dringen deze zaak thans niet bij de overheid, maar bij de ouders aan.” In 1978 werd de kerkorde grondig herzien. Ook artikel 21 was hoognodig aan vervanging toe. Dus kwam in artikel 57 te staan:

De kerkeraden zullen erop toezien, dat de ouders, zoveel zij kunnen, hun kinderen onderwijs laten volgen dat in overeenstemming is met de leer van de kerk, zoals zij dit bij de doop beloofd hebben.

De deputaten die de herziening van de Kerkorde voorbereid hebben, gaven als toelichting: “Dit is art. 21 (oud), gewijzigd. Het zwaartepunt ligt nu bij het toezicht op de ouders. Plaatsing van dit artikel bij de bepaling met betrekking tot de doop ligt daarom voor de hand.” In de nieuwe Kerkorde die sinds 2014 geldig is in onze kerken, zijn doopbelofte en christelijk onderwijs nog steeds nauw met elkaar verbonden. In artikel C47 staat nu:

1. Ouders verplichten zich bij de doop hun kinderen te onderwijzen in de leer van de Schriften en hen op te voeden tot een leven met God. 2. De kerkenraad spoort de ouders aan om voor hun kinderen zoveel mogelijk gebruik te maken van onderwijs dat overeenstemt met de leer van de kerk. 3. De kerken streven naar goede relaties met het gereformeerd en ander christelijk onderwijs.

In hun toelichting kiezen de deputaten die de nieuwe kerkorde opgeteld hebben, er bewust voor “om naast het helpen nakomen van de doopbelofte van de ouders ook het gereformeerd en christelijk onderwijs nadrukkelijk binnen het beeld van de kerken en de ambtsdragers te houden. School, gezin en kerk dienen elkaar te vinden in een driehoek die opkomt voor de grote waarde van christelijk-gereformeerd onderwijs dat kinderen en jongeren vormt en opvoedt voor een leven in Gods dienst.”

Als konklusie uit dit korte historische overzicht mag je dus wel trekken, dat gereformeerde scholen geen vrijgemaakte eigenaardigheid zijn. Altijd al hebben kerk en ouders het samen belangrijk gevonden, dat er christelijk onderwijs was voor de kinderen van het verbond. Logisch, want er moet toch eenheid zijn in geloofsopvoeding tussen gezin, kerk en school?

Waarom gereformeerde scholen?

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er twee nieuwe soorten christelijke scholen: de gereformeerde (=vrijgemaakte) en de reformatorische. De belangrijkste reden van het ontstaan van gereformeerde en reformatorische scholen ligt volgens mij in de secularisatie van het christelijk onderwijs. Wanneer personeel niet meer achter de bijbelse boodschap staat, niet meer in de kerk komt en kinderen van allerlei afkomst zondermeer toegelaten worden op een christelijke school, is het niet te verwonderen, dat de sfeer op een school dermate verandert, dat gereformeerde ouders  zich afvragen, of ze zo hun kinderen naar vermogen kunnen laten onderwijzen in de christelijke leer. Tegelijk wil ik er wel een kanttekening bij plaatsen. Na de Vrijmaking hebben wij als vrijgemaakten ons sterk gemaakt voor de ‘doorgaande reformatie’. De ‘reformatie van het onderwijs’ (zo werd dat in die tijd echt genoemd!) was daarbij een van de belangrijkste speerpunten. Op zich terecht, vind ik, want juist de christelijke school ligt het dichtst tegen de kerk aan. De oprichting van andere G-organisaties, zoals G.P.V. (één van de twee voorlopers van de ChristenUnie) of het Gereformeerd Gezinsblad (nu Nederlands Dagblad) zijn niet gefundeerd op de doopbelofte die gebaseerd is op Deuteronomium 6:7 en Handelingen 2:39. De keus voor chistelijk onderwijs wel. Maar ook het ‘ethisch konflikt’ heeft in die tijd een belangrijke rol gespeeld. Men kon als ‘vrijgemaakten’ en ‘synodalen’ niet meer met elkaar in één kerk zitten, en dus ook door de week niet meer met elkaar door één deur. Ik denk echt, dat er in de jaren vijftig ook sprake was van een flinke portie onzuivere profileringsdrang bij ons als vrijgemaakten. Vóór 1944 werd er nauwelijks over gedacht om ‘eigen scholen’ te gaan stichten. De Christelijke Gereformeerde Kerken wilden dat toen, en K. Schilder heeft dat in 1929 fel afgekeurd. De ‘School met de Bijbel’ was niet de school van een bepaalde kerk, maar van de gereformeerde gezindte. En A. Janse schreef in 1936, dat er op de lagere school geen kritiek gegeven mocht worden op andere kerken, want “dat is niet des kinds. Dat zou het kind zetten tot rechter in een zaak waar het nog geen beoordelaar mag zijn.” Toch was volgens mij de inhoudelijke keus voor gereformeerd onderwijs uiteindelijk belangrijker. “De kinderen van het verbond, die door God zijn aangenomen als zijn kinderen en die in de kerk hun plaats hebben gekregen, behoren te worden opgevoed in de sfeer van de kerk en behoren te worden onderwezen naar de leer van de kerk. De verbinding tussen gezin, school en kerk is niet veranderd, ook al is de tijd voortgeschreden.” (H. van Leeuwen, ‘Een kostbaar bezit’, cahier 45 uit de serie Woord en Wereld, blz. 63)

Gereformeerd onderwijs vandaag? Jazeker!

En die tijd is hard voortgeschreden! Nederlanders zijn in meerderheid niet-christelijk en gaan massaal voor het eigen genot en de eigen carrière. Steeds luider klinkt ook de roep dat elke vorm van religie en geloofsopvoeding alleen maar achter de voordeur mag plaatsvinden. Aan alle kanten worden wij en onze kinderen daardoor beïnvloed. Hoe verantwoord is het dan om je kinderen naar openbare of meer algemeen dan christelijke scholen te sturen?  Zou het niet eerder zo zijn, dat we extra hard scholen nodig hebben die dezelfde normen en waarden hanteren als in het eigen gezin en in de kerk? Samen met andere christenen die dat ook heel belangrijk vinden? Dan gaat het er niet meer om of iedereen in de jaren vijftig overtuigd was van het nut van de oprichting van gereformeerde scholen. Als ze toen niet gesticht waren, zouden we vandaag zeker zo’n school oprichten. En waarom? Omdat kerkenraden en gereformeerde ouders al vanaf de Reformatie veel belang gehecht hebben voor zo goed mogelijk christelijk onderwijs. Je hebt namelijk bij de doop wel iets aan je kind(eren) iets beloofd!

 

Vrouwen in het Nieuwe Testament

Dit jaar zal de Generale Synode van de GKV een belangrijke beslissing nemen over de vraag of vrouwen mogen dienen in de ambten van predikant, ouderling en diaken. Daarom organiseert GKV “Het Noorderlicht” iop dinsdag 24 en dinsdag 31 januari in Assen-Peelo twee thema-avonden voor belangstellenden uit heel Noord-Nederland (en daarbuiten) over het onderwerp M/V in de Bijbel en M/V in de kerk. Door op de link te klikken vindt u meer informatie en kunt u tot maandagavond 23/01 zich nog opgeven voor beide avonden.myriam-klinker-2

Op dinsdag 24 januari spreekt dr. M.P.G. Klinker-de Klerck over ‘M/V in de Bijbel’. De titel van haar lezing is “Ongeschikt, ondergeschikt of geschikt? Vrouwen in de wereld van het Nieuwe Testament” . Myriam is docent aan de T.U. in Kampen. Als voorstudie beveelt zij o.a. onderstaand artikel aan. Het is een samenvatting van het referaat dat zij gehouden heeft op de Bijbelstudiedag van de Gereformeerde Bijbelstudiebond op donderdag 15 mei 2014 in Groningen.

Vrouwen in het Nieuwe Testament

Als je op zoek gaat naar ‘de’ plek van vrouwen in het Nieuwe Testament, zijn je verwachtingen misschien groter dan het resultaat. Het beeld van vrouwen is namelijk niet eenduidig.

Allereerst ontmoet je in het Nieuwe Testament vrouwen die bij name worden genoemd, juist om de bijzondere rol die ze in het leven van Jezus of in de beginnende kerk vervullen Zo staat Maria letterlijk en figuurlijk aan de wieg van het christendom. Afbeeldingen van Maria tonen vaak een volwassen vrouw van rond de twintig. Maar het is goed te bedenken dat meisjes in het toenmalige Israël rond twaalfjarige leeftijd trouwden. Waarschijnlijk moet je dus ook bij Maria eerder denken aan een jong meisje. Haar ontvankelijke karakter – ‘laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’ (Lucas 1,38) – maakte het er niet makkelijker op. Want Maria stond niet alleen aan Jezus’ wieg, maar ook onder het kruis.

Jezus zelf, tijdens zijn openbaar optreden, schuwde het contact met vrouwen niet. Het bekende verhaal van de – verder onbekende – Samaritaanse vrouw bij de Jakobsbron laat dit wel zien. Johannes vermeldt terloops dat Jezus’ leerlingen zich erover verbazen dat Jezus met een vrouw in gesprek is. Ook neemt Jezus het tegen de Schriftgeleerden en Farizeeën op voor een vrouw die op overspel betrapt was (Johannes 8). Verder bevonden zich een aantal vrouwen in de kring rond Jezus. Lucas noemt er drie bij name: Maria uit Magdala, Johanna de vrouw van Chusas, Susanna – en, zegt Lucas, “nog tal van anderen” die uit hun eigen middelen voor Hem zorgden. (Lucas 8,2-3). Enkele van deze vrouwen gingen vroeg in de ochtend naar het graf. Zij werden de eerste verkondigers van de opstanding .

Ook bij de ontwikkeling van de eerste gemeenten speelden vrouwen een actieve rol, zeker toen de boodschap zich verspreidde buiten Palestina, het werkterrein van Paulus. Je kunt bijvoorbeeld denken aan Priscilla die zich samen met haar man Aquila voor het evangelie inzette. Maar ook vrouwen als Febe of Lydia blijken zeer actief bezig in de vroegchristelijke kerk.

Ten tweede spreekt het Nieuwe Testament ook wel over vrouwen als een ‘groep’, vooral wanneer Petrus of Paulus instructie aan hun adres richt. De apostel Paulus ‘zet vrouwen wel eens op hun plek’. Hij wil dat ze hun hoofd bedekken wanneer ze bidden of profeteren en dat ze zwijgen tijdens de kritische bespreking van de profetie. Verder verbiedt hij hun om te onderwijzen en daarmee gezag over een man uit te oefenen. Bij dit soort instructie keert één bepaalde gedachte steeds terug, namelijk dat vrouwen zich moeten onderschikken aan de man. Meestal is dan de eigen man bedoeld. Zo lees je in Kolossenzen 3,18: “vrouwen, erken het gezag van uw man, zoals past bij uw verbondenheid met de Heer”. Dicht op het Grieks vertaald staat er: “vrouwen, onderschik u aan uw man zoals past in de Heer”.

Deze oproep tot onderschikking krijgt een heel eigen kleur tegen de achtergrond van de toenmalige samenleving. Daarover nu iets meer. Paulus beperkt zich niet tot de man-vrouw verhouding. Onderschikking was immers een normaal gegeven binnen het Grieks-Romeinse huishouden waarin hiërarchische relaties een belangrijke rol speelden. Paulus roept bijvoorbeeld ook slaven en kinderen op zich te onderschikken aan hun meester of vader, de ‘pater familias’. Het huishouden weerspiegelde de hiërarchische opbouw van de Grieks-Romeinse samenleving. Het patronagesysteem was van groot belang op sociaal, economisch en politiek gebied en vormde als zodanig het cement van de samenleving. Elke pater familias had een aantal zogeheten ‘cliënten’. Die rekende hij ook tot zijn huishouden. Als patroon zorgde hij ervoor dat zij economisch vooruit konden, bijvoorbeeld door financiële ondersteuning. In ruil daarvoor verwachtte hij ‘eerbetoon’. Zo werden cliënten geacht om hun patroon ‘s ochtends te begroeten en hem soms ook de hele dag te volgen, bijvoorbeeld naar het forum, of het badhuis. Maar vooral werd hun loyauteit verwacht bijvoorbeeld in de vorm van politieke steun. Al had een patroon nog zoveel cliënten, zelf was hij ook weer afhankelijk van iemand die hoger stond op de maatschappelijke ladder. Die hiërarchische ordening doortrok de hele samenleving.

Denken in termen van ordening en hiërarchie was overigens geen louter sociale zaak. Deze begrippen kleurden op een fundamenteler niveau het wereldbeeld van ‘de eerste eeuwer’. Zo geloofden de stoïcijnen in een goddelijk principe, de Logos, dat een bepaalde orde aanbracht in de werkelijkheid. Ze benadrukten dat elk mens zich moest inschakelen in deze ordening, op de hem of haar toegemeten plek. In het Nieuwe Testament is het de God van Israël die alles heeft ingesteld, bijvoorbeeld de wereldse overheden. Hieraan moet ieder mens zich onderschikken (!), aldus Paulus in Romeinen 13. Zo ook noemt Paulus de man het hoofd van de vrouw, Christus het hoofd van de man en God zelf het hoofd van Christus. Dit laatste laat zien waar het bij die onderschikking ten diepste om gaat: je schikt je in de toegemeten plek binnen Gods ordening en op die manier onder God zelf. Je geeft Hem de eer die Hem toekomt. Deze wetenschap geeft extra kleur aan een tekst als Efeziërs 5,22: “Vrouwen, erken het gezag van uw man als dat van de Heer”.

Wanneer Paulus en Petrus vrouwen oproepen om zich te onderschikken aan hun echtgenoten, sluiten zij aan bij het wereld- en maatschappijbeeld van hun tijd. Als een vrouw de haar toegemeten plek niet innam, was dit een gebrek aan eerbetoon, in de eerste plaats, sociaal gesproken, ten opzichte van haar man. Ze maakte hem te schande. Maar tegelijkertijd laten de apostelen zien waar alles om draait: zo’n houding is niet respectvol ten aanzien van God zelf en Heer Jezus Christus.

Dit is overigens niet de enige reden die het Nieuwe Testament aanvoert voor onderschikking. Wie de teksten met instructie aan slaven en vrouwen nauwkeuriger bekijkt, ziet dat de apostelen meer redenen hadden om tot onderschikking op te roepen. Zo laten de teksten ook een missionaire drijfveer zien. Een duidelijk voorbeeld met betrekking tot vrouwen is te vinden in 1 Petrus 3,1-2: “Voor u vrouwen, geldt hetzelfde: erken het gezag van uw man (letterlijk: ‘onderschik u’…). Dan zullen de mannen die weigeren Gods boodschap te aanvaarden daarvoor gewonnen worden door het gedrag van hun vrouw, zonder dat zij iets hoeft te zeggen, omdat ze zien hoe zuiver u leeft uit ontzag voor God”. De houding van onderschikking aan de eigen man had – in elk geval binnen de toenmalige culturele setting – een wervende werking! Of dit vandaag nog zo is…?

Het Nieuwe Testament biedt dus een gevarieerd beeld. Vrouwen worden bij name genoemd om de bijzondere rol die ze vervullen in het leven van Jezus of in de beginnende kerk. Vrouwen worden ook als ‘groep’ aangesproken en dan vooral als het gaat om instructie. In de discussie of een vrouw nu wel of niet een kerkelijk ambt kan vervullen worden deze beide soorten teksten (specifiek, actief, bijzonder versus algemeen, passief, ondergeschikt) nog wel eens tegen elkaar uitgespeeld. Toch ontmoeten ze elkaar in de gedachte van het leven uit ontzag voor God – in verbondenheid met de Heer Jezus Christus – met het oog op zijn koninkrijk. Petrus’ en Paulus’ oproep tot onderschikking komt voort uit hun overtuiging dat deze houding hoort bij een leven uit ontzag voor God en dé Heer. En ze wijzen op de wervende werking ervan. Ook Lydia, Febe, Priscilla, Junia en vele anderen doen wat ze doen vanuit hun verbondenheid met Jezus Christus, zodat het evangelie voortgang vindt op weg naar een grootse toekomst.

Literatuur
  • Bruggen, J. (van) “Een vrouw waar geen woorden voor zijn (Romeinen 16,1-2).” Pp. 51-60 in Folkerts, F.H., Houtman, P., Van de Kamp, P.W. (red.) Ambt en aktualiteit: opstellen aangeboden aan Prof. Dr. C. Trimp ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederand op 2 december 1992. Haarlem: Uitgeverij Vijlbrief, 1992.
  • Cohick, L.H. Women in the World of the Earliest Christians. Illuminating Ancient Ways of Life. Grand Rapids – Michigan: Baker Academic, 2009.
  • Houwelingen, P.H.R. (van) “Lydia: De Heer opende mijn hart.” De Reformatie 89 (2013): 92-95
  • Houwelingen, P.H.R. (van) “Junia: een vrouwelijke apostel?” Pp.52-54 in Houwelingen, P.H.R. (van), Sonneveld, R. (red.)Ongemakkelijke teksten van de apostelen. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2013.
  • Klinker – De Klerck, M. Als vrouwen het Woord doen. Over Schriftgezag, hermeneutiek en het waarom van de apostolische instructie aan vrouwen. TU-Bezinningsreeks 9; Barneveld: De Vuurbaak, 2011.
  • Lampe, P. “Paul, Patrons, and Clients.” Pp.488-523 in Paul in the Greco-Roman World. J.P. Sampley. Harrisburg: Trinity Press International, 2003.
  • Osiek, C., and D.L. Balch. Families in the New Testament World. Households and Housechurches. Louisville – Kentucky: Westminster John Knox Press, 1997.
  • Winter, B. W. Roman Wives Roman Widows. The Appearance of New Women and the Pauline Communities. Grand Rapids –Cambridge: Eerdmans, 2003.

GEEN EIGEN RECHTER SPELEN – ook niet als het om terroristen gaat

Laatst keek ik met mijn vrouw naar een aflevering van Silent Witness, één van de betere Engelse detective-series. Deze keer ging het over een jong moslimstel dat zich bij ISIS had aangesloten en die allebei teruggekeerd waren naar Engeland. Daar beraamden ze een aanslag op een landelijke conferentie van moderne moslima’s die tegen terreur voor waren. Hij was ervan overtuigd dat het de wil van Allah was, zij twijfelde erg of ze wel als martelaren moesten sterven, want ze hadden in Syrië een kind gekregen dat nu bijna een jaar oud was. De man werd doodgeschoten tijdens een vuurgevecht en de vrouw gijzelde daarna de gastspreker van die conferentie. Een officier van de terreurbrigade wist net zo lang op haar in te praten, dat ze haar hand naar beneden liet gaan en het wapen op de grond liet vallen. Op dat moment gaf de officier een teken aan de scherpschutters en werd de vrouw door het hoofd geschoten. Einde aflevering.

Een paar dagen later las ik dat in Israel een soldaat door de rechter veroordeeld is omdat hij een Palestijn door het hoofd had geschoten die met een mes op een aantal Israeli’s had ingestoken. Alleen gebeurde dat niet in een vuurgevecht na de steekpartij, maar deed die soldaat dat nadat zijn collega’s de man al hadden uitgeschakeld. Hij lag zwaar gewond en bewegingsloos op de grond. Pas elf minuten later liep de soldaat rustig op de Palestijnse aanvaller af, trok zijn geweer en joeg hem in koelen bloede een kogel door het hoofd. Daarvoor is de soldaat aangeklaagd en schuldig bevonden. De rechtbank moet nog uitspreken wat de straf zal zijn,  maar nu al vindt half Israel dat deze soldaat gratie moet krijgen. Want hij heeft een heldendaad verricht door een terrorist definitief uit te schakelen.

En dan hebben we in Nederland nog de opgelaaide diskussie over de treinkaping bij De Punt in 1977 door negen Molukse Nederlanders. Toen mariniers daar na 19 dagen een eind aan maakten, werden zes van de negen kapers gedood. Sommigen zijn van dichtbij neergeschoten. Een standrechtelijke executie zonder rechtvaardiging, aldus de advocaat van nabestaanden van twee van de kapers. Dus stelde ze in 2016 de Nederlandse staat hiervoor aansprakelijk en eist ze een schadevergoeding van enkele tienduizenden Euro’s.

In Silent Witness gaat het maar om een film. Overigens  een hele goede film, die ook de achtergronden van het jihadistische jonge stel goed laat uitkomen (zij: vader voor haar ogen doodgeschoten in Bosnië toen ze 7 jaar was, hij: kleine crimineel die mede door het falende systeem steeds dieper in de problemen komt). Maar het einde van de film is een echte cliff-hanger: vind je het als kijker terecht of juist niet, dat een moslimterroriste wordt neergeschoten op het moment dat ze zich wil overgeven of niet?  Die dubbele gevoelens komen ook naar boven bij de dood van de Palestijnse aanvaller en de Molukse kapers. Was het echt nodig geweest om hen om te brengen?

Mijn eerste gedachte is: wie als terrorist of kaper geweld gebruikt, moet niet zeuren als het verkeerd afloopt. Maar volgens mij kan het niet zo zijn dat je iemand die zich wil overgeven of iemand die al uitgeschakeld op de grond ligt, alsnog liquideert. Want dan speel je, ook al ben je in functie, voor eigen rechter. Iets anders is het, wanneer er sprake is van echte geweldsdreiging bij een bevrijdingsactie, zoals indertijd bij de treinkaping van 1977 het geval was.

Van alle drie de voorbeelden heb ik weer geleerd, hoe frustratie kan leiden tot zinloos en uitzichtloos geweld. Gelukkig heeft de Molukse gemeenschap in Nederland dat aldoor onderkend, ook al is hen, sinds ze naar Nederland gekomen zijn begin jaren ’50 van de vorige eeuw, weinig recht gedaan. Tegelijk zie ik hoe zowel binnen de islam als binnen het jodendom de haat  tegen ‘zij die anders zijn’ vaak zo groot is, dat wie zich opblaast als martelaar verheerlijkt wordt, en dat wie een weerloze Palestijn doodt als held van de natie beschouwd wordt.

Zou dat ook niet kunnen komen, denk ik dan, omdat joden en moslims Jezus Christus niet kennen? Hij heeft ons opgedragen ook onze vijanden lief te hebben. Hij verbood Petrus om het recht in eigen hand te nemen toen Hij geniepig verraden werd. Hij bad zelfs aan het kruis nog om vergeving voor de mensen die verantwoordelijk waren voor zijn dood. Hij is het, die door zijn Geest laat weten: Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan Mij om wraak te nemen, Ik zal het vergelden.’

Geen gratie dus voor die Israelische soldaat. Maar ik blijf de spanning  voelen.

 

 

 

 

Hoe donkerder de nacht, hoe helderder de ster!

wijzen-oosten-sterKerst is het feest van de ster. Want de dagen van Kerst, dat zijn voor de meeste Nederlanders feestdagen. Of je nou gelooft in het Kerstkind of in de Kerstman. Of je nu naar een Kerstdienst, een Kerstconcert of een Kerstmarkt gaat. En het wemelt in deze dagen van de sterren. Kerststerren. In prachtige variaties zie je ze op heel veel voordeuren; in eetbare vormen kom je ze tegen als besneeuwde koekjes bij de koffie -o nee, warme chocolademelk natuurlijk- en  als nagerecht tijdens het kerstdiner.

In de Bijbel heeft de ster van Kerst niet zoveel met gezelligheid te maken. Maar meer met een zoektocht. ‘De wijzen, de wijzen, die gingen samen reizen, vertrouwend op een koningsster, zij wisten niet hoe ver.’ Op zoek. Met een ster als TomTom. Op zoek naar de pasgeboren koning van de Joden. Want die brengt vrede. Vrede op aarde voor alle mensen.

Die zoektocht ging niet vanzelf. ’t Was wel even zoeken voor die wijzen. Eerst in hun studieboeken. Want wat betekende die wonderlijke samenstelling van een aantal sterren en een paar planeten precies? ‘Aha! De koningsster van Juda!’ En dan, óp naar Jeruzalem! Maar daar was geen prinsje geboren. De joodse geleerden zeiden tegen hen: ‘Je zou het es in Betlehem kunnen proberen. Misschien vind je Hem daar.’ Maar, zeiden ze er niet bij, we geven jullie weinig kans; onze God zal toch niet via heidenen als jullie aan ons vertellen dat de beloofde Messias die vrede brengt gekomen is?

Misschien ken je het verhaal van de vierde wijze. Artaban zou met die andere drie, met Balthasar, Melchior en Caspar meereizen. Zij met hun goud, wierook en mirre, hij met drie kostbare edelstenen. Maar hij werd opgehouden door iemand die beroofd was. Doordat hij die man verzorgde, miste Artaban als barmhartige samaritaan de karavaan. Dus ging hij later, want hij moest en zou die koning der Joden ontmoeten. Maar toen hij in Betlehem kwam, waren Jozef en Maria net naar Egypte gevlucht. En toen hij naar Egypte reisde, kon hij ze daar niet vinden. Zo liep hij aldoor achter de feiten aan. Maar hij bleef zoeken. Op zoek naar die koning, van wie hij de ster aan de hemel had zien staan, de koning die licht en vrede zou brengen over heel de aarde. En zo komt hij jaren laten op dag voor de zoveelste keer in Jeruzalem aan en daar hoort hij dat er een man gekruisigd zal worden, Jezus van Nazareth, de Koning der Joden. Pas dan, op het moment dat Jezus aan het kruis sterft, vindt Artaban, de vierde wijze, zijn koning. Pas dan, op dat moment, ervaart hij dezelfde diepe vreugde die de andere drie wijzen vervulde toen ze de ster boven het huis in Bethlehem zagen staan.

Ik vind dat verhaal van die vierde wijze een mooie legende. Het is zo herkenbaar, vind je ook niet? Voor jezelf. Voor de tijd waarin we leven. Er zijn zoveel mensen die hun hele leven door op zoek zijn. Die achter het geluk aanjagen. Maar wanneer ervaar je nou echt diepe vreugde van binnen? Wanneer hebt je echt vrede met jezelf, met je leven, met de mensen die je lief zijn en zal er vrede in de wereld zijn?

Het verhaal van de wijzen kun je op veel manieren uitleggen. De ster die zij zien, komt plotseling hun leven binnenvallen. Ze worden erdoor gegrepen. En dus volgen ze het licht. Voor ons betekent dat: waar ben jij door gegrepen? Welke lichtpuntjes in deze donkere tijd zie jij en wil jij volgen? Want het is een donkere tijd. Veel mensen met vaak psychische problemen die in onze samenleving zich maar moeten zien te redden. Veel angst voor wat de toekomst brengt met al die vluchtelingen uit Afrika, baantjes-inpikkende Oost-Europeanen en al die moslims uit het Midden-Oosten waaronder extremisten die aanslagen plegen. Veel onvrede over de politiek en dus slaan Henk en Ingrid ook op de vlucht naar de meer extremere partijen links en rechts.

Morgenster kerk.pngMaar weet je, hoe donkerder de nacht, hoe helderder de ster! Als je de ster volgt, kom je altijd uit bij het licht! Als je de ster van Kerst volgt, kom je altijd uit bij het Kind. Ja, die ster ís het Kind. Jezus noemt Zichzelf ergens in de Bijbel ‘de Morgenster’. En als je uitkomt bij het Kind, dan begint de verandering bij jezelf. Van binnenuit. Dan gaat de Morgenster op in je hart, staat ergens anders in de Bijbel. Dat is het effekt als je de ster van Kerst volgt. Als je reuze blij met het Kind van Kerst bent. Dat Kind van Kerst is Jezus Christus.

De één ziet hem vooral als voorbeeld. Hij laat namelijk zien dat het in dit leven om liefde en vrede en barmhartigheid gaat. Hij is, zegt Job van Schaik in het Dagblad van het Noorden van 24-12-2016, de ontsnappingsroute uit de prestatiemaatschappij en uit de gapende leegte van het moderne leven. Dat klinkt mooi. Maar Hem echt volgen in zijn levensstijl is razend moeilijk. Want ik en jij en wij – we lijden aan de ernstigste kwaal van deze tijd: de zelf-ziekte. Terwijl Jezus juist laat zien, dat het leven pas zin heeft als je het deelt met anderen – niet uit eigenbelang maar als houding. Een houding waarin je elkaar niet de oren, maar de voeten wast. Die houding omschreef Jezus Zelf eens als: ‘Ik ben gekomen om anderen te dienen. Volg mijn voorbeeld na.’ En het gekke is: die softe karaktereigenschappen winnen het altijd van het recht van de sterkste. En ergens voelen we dat allemaal wel aan. Zeker in deze tijd van Kerst. Vrede op aarde. Mensen die elkaar het licht in de ogen weer gunnen.

Anderen, en zo denk ik er ook over, geloven dat Jezus niet alleen maar het ideale voorbeeld is voor alle mensen. Hij is meer dan dat. Hij is ook de Koning die stierf aan het kruis. Want er viel ook nog wat goed te maken tussen God en mensen. Daarin is Jezus dé Ander die voor mij en jou en ons – ja voor de hele mensheid in de plaats het offer van zijn leven bracht. Zo wordt het ook weer goed in deze (verticale) lijn. Als dat geen diepe vreugde geeft! Ook en vooral daarom knielden de wijzen, net als de herders, voor het kindje Jezus neer. Hij geeft je de vrede met God weer terug.

ster vallendKerst is, zou je kunnen zeggen, het feest van de ster. Want feest vieren doe je samen. Samen met elkaar. Samen in deze wereld. Samen tot eer van God. En die ster, waar schijnt die vandaag? Nou, ik hoop in en door ons allemaal. Want Kerst is het feest van ‘vrede op aarde’. Daar zorgt God voor. Door Jezus. Want Hij is de stralende Morgenster. Maar daar gebruikt God mensen voor. Mensen die de ster volgen. Mensen die uit liefde leven. Mensen die het licht doorgeven. Zulke mensen vallen op, staat er in de Bijbel, als sterren die schitteren in de nacht.

Joni Eareckson-Tada over ziekte, depressie, geloof en genezing (3)

In het boek De belofte van genezingIs genezing altijd de wil van God?  van Richard Mayhue staat ook een interview met Joni Eaeckson-Tada, volgens de schrijver zelf een “buitengewoon voorvechtster van gehandicapten”. Nu de diskussie over gebedsgenezing in Nederland weer oplaait wil ik dit interview graag  op mijn weblog weergeven. Dat doe ik in drie afleveringen.

Deel 3 van het interview met Joni

DICK: Vaak kijken mensen naar jou en stellen  zich voor dat jij thuis een zorgeloos en normaal leven leidt. Hoe ga jij om met dagelijkse problemen?

joni-tada-earicksonJONI: Ik denk dat het probleem waarover ik nu het beste kan praten, het probleem is dat ik in bed lig vanwege doorliggen, voelend dat mijn wereld niet verder reikt dan  het hek achter, bemerkend dat mijn gebeden niet verder gaan dan het plafond, of kijkend in de spiegeld – vies haar en geen make-up en lakens die stinken naar alcohol en antiseptische middelen. Voor mij is het een les om nog eens een keer helemaal te leren mij het Woord van God effectief toe te eigenen.

Lang geleden heb ik geleerd wat de sleutel is om te vorderen in mijn christelijke wandel: het Woord van God systematisch en intelligent benaderen en het vervolgens in verschillende begrijpelijke gedeelten opdelen die spreken over, laten we zeggen, depressie of beproeving of genade, en die dan uit het hoof leren.

Dat is nu nog steeds van toepassing. Ik moet de gevoelens van mijn beperkingen, de gevoelens dat mijn gebeden tegen het plafond terugkeren, de opwellingen, de emoties en de weifelingen uit de weg gaan. Ik neem mij in gedachten voor, wat naar ik veronderstel een geloofsdaad is, niet naar gevoelens luisteren, maar in plaats daarvan te luisteren naar het Woord van God. Dus het is in feite een handeling van mijn wil; het is een intentie van de wil dat ik niet toelaat dat deze gevoelens en emoties mijn geloof aan flarden scheuren en mijn visie op God veranderen.

joni-tada-eareckson-the-nativityIk ben van plan ze te accepteren voor wat ze zijn – emoties en gevoelens – en vervolgens door te gaan op de rechte weg van het luisteren naar het Woord van God. Het Woord van God zegt dat alle dingen meewerken in een patroon ten goede. Het zegt niet dat alle dingen goed zijn; het zegt dat alle dingen meewerken ten goede. Ik ben van plan te luisteren naar het Woord van God wanneer het mij opdraagt beproevingen te verwelkomen als vrienden en te danken in alles. Ik dat dat het een systematische benadering van zijn Woord is dat het verschil maakt.

DICK: Vragen mensen die ziek zijn niet vaak, en willen ze niet vaak weten waarom ze ziek zijn en wat Gods redenen zijn voor hun ziekte?

JONI: Ja, of ze vragen: ‘Waarom ben ík niet genezen?’ Het is belangrijk die vraag te beantwoorden als wij, de gemeente, mensen met ernstige handicaps willen dienen of tijd doorbrengen met hen in discipelschap of zoiets.

Soms gaan mensen bidden voor de genezing van een tante die dodelijk ziek is of van een echtgenoot die sterft aan kanker. Ze beweren dat ze simpelweg weten dat God die persoon zal oprichten. En dan, wanneer die persoon sterft, verblijden ze zich omdat hij of zijn heeft ervaren wat zij het toppunt van echte genezing noemen. Dat is duidelijk een uitvlucht – een geestelijke uitvlucht – een erg van pas komende uitvlucht.

DICK: Maar er zit een kern van waarheid in. En dat is zo misleidend, nietwaar?

JONI: Ja, omdat dat niet is wat deze mensen werkelijk menen. Ze bidden dat deze of die persoon wordt genezen. In feite willen ze er niet aan denken – uit angst om een gebrek aan geloof te laten zien – dat er een mogelijkheid zou kunnen zijn dat echte genezing de dood betekent.

DICK: Wat zijn, in het licht van jouw ervaring en die van alle mensen die met jou corresponderen, de meest belangrijke vragen die echt moeten worden beantwoord voor mensen die ziek zijn of lijden of in omstandigheden verkeren die ze nooit zullen kunnen veranderen?

JONI: Ik denk dat de vraag die de meeste mensen achtervolgt, de vraag is welke verantwoordelijkheid God heeft – hoe zou God, een goede God, lijden en onheil kunnen toestaan in deze wereld? En ten tweede, hoeveel van mijn eventuele genezing is van mij afhankelijk? Waar past mijn geloof in dit geheel? Wat is de betrokkenheid van God?

We hebben de eerste vraag min of meer behandeld; misschien kunnen we nog een beetje doorpraten over de tweede vraag. Mensen hebben het er erg moeilijk mee om overtuigd te raken dat toen Jezus zei: ‘Je geloof heeft je gezond gemaakt’, Hij in werkelijkheid over redding sprak in die bepaalde gedeelten van de Schrift. Ik geloof dat Hij dát gedaan heeft;  de genezing was slechts een bewijs dat die persoon geestelijk gezond was gemaakt. Maar mensen geloven nog steeds dat het een kwestie is van het aanwenden van hun geloof. Ze geloven nog steeds dat deze gedeeltes uit de Schrift alle verantwoordelijkheid bij hen leggen, bijvoorbeeld waar Jezus zegt: ‘Als je een  geloof hebt als een mosterdzaad, zul je tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen.’

Soms denk ik dat God de bedoeling van hun hart leest; maar misschien ligt het in de voorzienigheid van God opgesloten dat zij zich erg moeten vergissen zodat ze zouden worden bewogen om eens beter naar de Schrift te kijken.

Neem bijvoorbeeld die jonge stewardess. Wat zal dat lieve meisje doen wanneer haar echtgenoot dodelijk ziek wordt? Wat zal ze doen? In zekere zin heb ik medelijden met haar. Maar vanuit een ander oogpunt kan ik begrijpen dat God zou willen dat zij heel diep teleurgesteld wordt, zodat het haar, net zoals dat bij mij was, ertoe zou dringen terug te gaan naar de Schrift om een tweede, nauwkeuriger blik te werpen. Ik heb te doen met deze mensen. Ik kan mijzelf zien, zoals ik eens was, in die positie. Ik denk dat het daardoor nog meer noodzakelijk wordt dat mensen die in een positie verkeren dat ze Gods waarheid doorgeven, nauwkeurig zijn. Hier ligt een grote uitdaging voor je.

Noot: Lees, om meer te weten te komen over Joni en haar worstelingen om te zegevieren, haar uiteenzetting in A Step Further (Grand Rapids, MI: Zondervan Publishing House, 1990). Schrijf, om meer over haar diensten te weten te komen, naar JAF Ministries, P.O. Box 3333, Agoura Hills, CA 91301, United States of America, of bel in de Verenigde Staten (818) 707-5664. [of bekijk de website www.joniandfriends.org]

 

Joni Eareckson-Tada over ziekte, depressie, geloof en genezing (2)

In het boek De belofte van genezingIs genezing altijd de wil van God?  van Richard Mayhue staat ook een interview met Joni Eaeckson-Tada, volgens de schrijver zelf een “buitengewoon voorvechtster van gehandicapten”. Nu de diskussie over gebedsgenezing in Nederland weer oplaait wil ik dit interview graag  op mijn weblog weergeven. Dat doe ik in drie afleveringen.

Deel 2 van het interview met Joni

DICK: Laten we even terugkomen op die stewardess. Hoe liep het gesprek met haar af?

joni-tada-earicksonJONI: De conversatie die ik met die stewardess had was verontrustend, omdat het werkelijk, op kleine schaap, iets was wat plaatsvindt in gemeenten door het hele land. Toen ik op het vliegveld uit het vliegtuig ging, werd ik begroet door één van mijn sponsors. Ze hadden een jonge vrouw meegebracht die haar net had gebroken tijdens een auto-ongeluk het jaar daarvoor. Zij had net als ik een dwarslaesie. Zij was op het punt gekomen dat ze God erin kon vertrouwen en het had geaccepteerd.

Maar iemand had haar verteld dat het de wil van God was dat zij zou worden genezen. Wel, ze geloofde en geloofde en werkte hard en ze had alle Schriftuurlijke geboden opgevolgd en had alles gedaan waarvan zijn dacht dat het nodig was – en nog steeds werd ze niet genezen. Dat slingerde haar in een depressie; het bracht schade toe een haar visie op God. In haar denken werd Hij een reus daarboven die monsterlijke grappen uithaalde met mensen hier beneden.
En vervolgens werd haar gezegd: ‘Wacht eens even; jouw depressie laat geen leven in geloof zien. En in feite, jonge dame, is jouw depressie niets meer dan louter zonde.’ O, het was wreed, afschuwelijk wreed!

Haar opmerking aan het adres van die persoon was: ‘Nou, kijk eens naar Joni. Zij houdt van de Heer en wandelt dicht bij Christus, maar toch heeft de Heer er niet voor gekozen haar te genezen.’

Er werd tegen haar gezegd: ‘’Tja, Joni heeft zich neergelegd bij de gedachte dat ze nooit wordt genezen. Daarom is Joni niet genezen.’

Ze keek er vol spanning naar uit om  het uit de eerste hand te horen. Was ik ooit depressief? Geloofde ik dat het de wil van God was? Had ik mij erbij neergelegd dat ik nooit meer op mijn voeten zou staan?

Net als die andere conversatie met de stewardess, was mijn eerste opmerking aan haar adres: ‘Nee, ik heb mij er niet bij neergelegd dat ik nooit zal worden genezen.’ Sommige mensen aan het ene einde van het spectrum zeggen dat God nooit op wonderbaarlijke wijze geneest. Ze stoppen bijna de daden van God in een doosje. Maar aan het andere einde van het spectrum zijn mensen die zeggen dat God wil dat iedereen wordt genezen. Ook zij proberen God in een doosje te stoppen. Dus zei ik tegen haar: ‘Nee, ik heb mij er nooit bij neergelegd. Ik heb alle deuren geopend. Ik heb ze open gelaten. Maar het is de verantwoordelijkheid van God, en niet langer de mijne. Als ik een juiste visie op de Schrift en een hoge dunk van God heb, dan kan ik het aan zijn wil overlaten.’

Maar ik geloof echt, zoals ik haar vertelde, dat genezing de uitzondering op de regel is – waarbij de regel is dat God heden ten dage niet altijd op wonderbaarlijke wijze zal genezen, niet meer dan dat Hij op wonderbaarlijke wijze mensen uit de dood opwekt of mensen op water laat lopen . Deze dingen gebeuren gewoonweg niet.

Ik vertelde haar dat ik vaak depressief word. Nu lig ik bijvoorbeeld in bed met een paar hardnekkige wonden als gevolg van doorliggen. Ik heb een aantal maanden in bed gelegen. Dat is erg ontmoedigend geweest en soms maakt dat depressief. Er zijn mensen geweest die zeiden dat ze bidden voor mijn genezing.

De jonge vrouw vroeg mij met een nieuwsgierige blik op haar gezicht: ‘Nou, denk je niet dat het zonde is?’

Ik zei: ‘Wanneer ik zou toestaan dat deze emoties mijn visie op God veranderden, dan zou dat zonde zijn. Maar het is geen zonde, want mijn visie op God is niet veranderd.’

Maar ik ben een mens. Hij kent mijn lichaam en herinnert Zich dat ik slechts stof ben. Hij heeft mij tot een wezen gemaakt met echte tranen. Emotioneel gezien word ik niet echt blij over het feit dat ik drie maanden op bed lig, maar dat heeft mijn visie op God niet veranderd. De depressie die ik ervaar, is simpelweg inherent aan wat het betekent om mens te zijn. Sommige depressies zijn slechts een deel van wat het betekent om de alledaagse botsingen en kneuzingen van het mens-zijn onder ogen te zien, of je nu een gelovige bent of een ongelovige. Wanhoop is voor een christen echter niet nodig, omdat we hoop hebben – de hoop op Christus, die alle dingen nieuw zal maken.

DICK: Dat is een goed onderscheid tussen depressie, een  deel van ons mens-zijn, en wanhoop, wat nooit een deel van onze bevrijdende relatie met Christus zou mogen zijn.

JONI: Het is zo wonderlijk. Eerst wanhoopte ik toen ik gewond raakte – ik wist niet hoe alles in elkaar paste. Ik had er geen idee van dat God daar was; dat het Hem iets kon schelen; dat Hij alles onder controle had en dat ik mij geen zorgen hoefde te maken; dat het geen ongeluk was; dat Hij een vooropgezet doel had en dat Hij opstandingskracht had om mij te geven. Ik wist dat alles niet. Dus ja, tijdens de eerste maanden van mijn invaliditeit wanhoopte ik. Ik dacht dat er geen hoop was. Maar christenen hoeven nooit te wanhopen, alhoewel ze depressief kunnen worden.

DICK: Heb je ooit de fasen in je denken geanalyseerd van de tijd dat je een tiener was en pas gewond raakte tot het punt waar je nu bent aanbeland? Heb je enige duidelijk fasen, waar je doorheen bent gegaan, opgemerkt?

JONI: Ja, ik denk dat ik het klassieke voorbeeld heb gevolgd van iedereen die het punt bereikt dat hij zijn invaliditeit accepteert. Er zijn vijf stappen: de klassieke fasen van schoktoestand, woede, ontkenning, onderhandelen en acceptatie.
Eerst was ik inderdaad geschokt en totaal ongelovig. Het is vreemd, Dick. Ik zag mijn lichaam verlamd, maar het begon mij niet te dagen dat het altijd zo zou zijn. Het was niet dat ik weigerde erover na te denken; er ging eenvoudig geen lampje branden. Het drong niet tot me door, omdat het allemaal een schoktoestand was. Daarna kwam de woede: ‘God, hoe kunt U toestaan dat er zoiets met mij gebeurt?’

Nogmaals, dat is een andere aangelegenheid waarnaar ik altijd al nieuwsgierig ben geweest – waarom we de schuld bij God leggen. Wat is er toch met Hem? Het moet inherent zijn aan onze opstandige natuur dat we God de schuld geven. We leggen de schuld nooit echt bij de aanvankelijke rebellie van de mens; we werpen de verantwoordelijkheid op God, niet op Satan. Trouw aan onze menselijke natuur, dat is de aard van het beestje. Het lijkt erop dat we nergens de verantwoordelijkheid voor kunnen accepteren.

Toen ging ik door een fase van ontkenning: ‘Dit is niet hoe het zou moeten zijn. God, ik weet gewoon dat U mij op de been zult helpen.’ Daarna onderging ik de onderhandelingsroutine; uiteindelijk kwam ik op het punt waar ik mijn invaliditeit accepteerde. Maar het was geen acceptatie in de zin van hopeloze berusting – ‘Ik denk dat dit het beste is wat ermee kan gebeuren, dus zal ik het maar accepteren en doorgaan’ – neen gevoel van zelfmedelijdend martelaarschap. Ik heb het over acceptatie waarbij je dat wat God je gegeven heeft, omarmt en het met dankzegging aanvaardt. Ik denk dat dit de oprechte acceptatie is en dat alleen een christen dat tot uitdrukking kan brengen.

Ik denk dat veel ongelovigen het lijden aanvaarden met een soort martelaarscomplex of stoïcijnse gelatenheid. Alleen christenen kunnen het lijden met dankzegging omarmen, wetende dat ze iets uit de hand van God ontvangen dat niet alleen tot zijn eer is, maar ook voor hun eigen bestwil.

Terug naar mijn ontmoeting met de jonge vrouw met een dwarslaesie. We praatten wat over het Koninkrijk van God. Wanneer iemand mij vraagt naar genezing voor vandaag de dag, begin ik te spreken over het Koninkrijk en waarom Christus is gekomen en waar de wonderen allemaal om draaiden. Ik denk dat je geen antwoorden op de vragen kunt geven, totdat je het kader schetst, de structuur waarin je je antwoorden kunt inkleden. We praatten ook wat door over de depressie voordat ik naar mijn hotelkamer ging.

De volgende ochtend stond ik op om te gaan spreken bij een lunch voor vrouwen. Er waren daar duizend vrouwen, en ik sprak over de natuur en het karakter van God en ons zicht op Hem te midden van onze pijn en problemen. Ik leidde mijn verhaal in met het feit dat ik depressief was. En dat was ik. Dit speelde ongeveer anderhalve week geleden [voor dit interview – L.E.L.], en zoals ik je al vertelde, worstelde ik heel erg met het feit dat ik aan bed gebonden was en dat ik mij lelijk voelde en dat ik wat pondjes was aangekomen, doordat ik eet wanneer ik plat moet liggen.

Ik beschreef dit voor de vrouwen, omdat ik wilde dat ze begrepen dat dit niet één of andere voorzichtige geconstrueerde visie op de Schrift was die ik jaren geleden in elkaar geflanst had.

Nadat ik had gesproken, ging ik terug naar mijn hotelkamer om even te gaan liggen, omdat ik van het doorliggen wilde afkomen. Toen ging de telefoon. Het was een vrouw die mijn wilde spreken. Ik nam de telefoon op en zij begon te zeggen: ‘Joni, ik heb een woord van kennis voor je van de Heer.’ Ze vervolgde op een manier die vaak gebruikt wordt door mensen die woorden van kennis spreken – ‘mijn dochter ..’ – alsof God werkelijk aan het spreken was. Ze vervolgde met te zeggen: ‘Mijn dochter, je zonde houdt je weg van Mij en van genezing. De depressie die je hebt, blokkeert mijn gemeenschap met jou.’

Aan het eind van haar ‘woord van kennis’ moest ik echt op mijn tong bijten. Ik zei eenvoudig: ‘Dan k u voor uw telefoontje en voor het geven van uw mening.’ Naderhand bedacht ik mij hoe wreed en oneerlijk die dame was. Ze gebruikte een handig geestelijk achterdeurtje om haar mening te geven. Ik heb dat niet tegen haar gezegd, maar ik kookte echt. Nogmaals, het gaat rechtstreeks terug tot de stewardess en het meisje in de rolstoel. Wanneer we God verkleinen tot ons formaat, verliezen we te zijner tijd onze verheven visie op God die de mannen en vrouwen uit de Bijbel hadden. We passen Hem in ons handige vakje.

 

 

 

Brexit – christenen in Engeland maken zich niet druk

Brexit I'm IN“Waar was jij op de dag dat Groot-Brittanië  uit de EU stapte?” Zou dat over 10 jaar net zo’n vraag zijn als:  “Waar was jij op 9/11 toen twee vliegtuigen zich in de Twin Towers boordern? of is al die vreugde of droefenis over de Brexit een hype? Hoe dan ook: ik was in Londen op donderdag 23 juni 2016 en hoorde daar op vrijdagmorgen ‘live on television’ de toespraak van Cameron die z’n terugtreden bekendmaakte. Het Britse volk had gekozen en hij vond zichzelf als minister-president én fervent ‘RemaIN’-er niet geschikt om de onderhandelingen over een Brexit te leiden. Maar hoe denken de christenen in Groot-Btittanië over de Brexit? 

In Londen wordt elk jaar een drie-daagse conferentie gehouden voor voorgangers en kerkelijk werkers. Het heet in de volksmond ‘The  EMA’ (Evangelical Ministry Assembly) en gaat uit van The Proclamation Trust – een interkerkelijke, bijbelgetrouwe, niet-charismatische organisatie met als visie: “We believe the Bible is God’s written word and that, by the work of the Holy Spirit, as it is faithfully preached, God’s voice is truly heard.” EMA2014 zaal @IanReesNaast een scala aan activiteiten vindt dus jaarlijks de EMA-conferentie plaats met
meer dan 1.200 deelnemers. Het wordt gehouden in ‘The Barbican’, volgens eigen zeggen Europa’s grootste muziek-, cultuur-, film- en theatercomplex. Mijn GKV-collega Jan Berend Wilmink ontdekte de EMA al jaren geleden als een bijzonder bemoedigend  voor predikanten en de laatste jaren zijn er altijd wel een tien GKV-dominees aanwezig. Dit jaar had de conferentie als titel “Leaders who last” – ‘Leiders die het volhouden’. Het programma was, zoals gebruikelijk,  zowel kort en krachtig (van 10:30 – 16:30) als pittig (elke dag vier lezingen van precies één uur). Met als spits: het is God die via Jezus Christus laat zien dat Hij het al heel lang met ons volhoudt om de wereld weer met Zichzelf te EMA 2016 themaverzoenen. Om dat te laten weten, gebruikt Hij mensen, ook vandaag nog. Door de kracht van zijn Woord en zijn Geest kunnen  die mensen het ook volhouden als voorgangers en voorbeelden. Met aansprekende bijbeluitleg en bemoedigende toespraken en, niet te vergeten, prachtige Engelse hymnen begeleid door één piano, één gitaar en één solist was dit de rode draad van alle drie de dagen.

Op de EMA-conferentie viel me op dat de congresgangers allemaal hun eigen mening over het Brexit-referendum hadden. De meesten waren duidelijk voor het RemaIN-kamp. Maar er waren ook enkelen die zeiden dat ze ‘Leave’ gingen stemmen. Dat deden ze niet vanuit nationalistische en racistische onderbuik-gevoelens. Hun argument was vooral, dat de Europese Unie een te bureaucratisch orgaan geworden was die zich teveel macht en bevoegdheden had toegeëigend. Daardoor kwam, vonden de ‘Leave’-christenen, de soevereiniteit van Groot-Brittanië in het geding. Zowel wat democratie als wat handel betreft. Maar wat mij opviel was het volgende: er was nagenoeg geen spanning tussen de Brexit uitslagbeide kampen op de EMA-conferentie. Ook al had men heel goed door, dat het Brexit-referendum het land echt heel erg verdeelde (Schotten <–> Engelsen, stad <–> platteland, jongeren <–> ouderen). Maar de christenen legden, zowel  op de conferentie als persoonlijk thuis, de uitkomst van het referendum in de handen van God. Ze baden vrijmoedig om een uitslag waarmee God zijn weg zou gaan. Want, zeiden ze daarbij, via menselijke wegen die vaak vol vooroordelen en eigenbelang zijn, is het God die alles in zijn almachtige hand houdt. Hij regeert soeverein.

Heerlijk ontspannen vond ik dat. Vooral toen ik vandaag de Nederlandse kranten las. ‘Een pikzwarte dag voor Europa’ en ‘voor de Europese Unie een 9/11-dag’. In Engeland willen de winnaars 23 juni uitroepen tot ‘Independency-Day’ en willen zowel de verliezers als de Schotten meteen een nieuw referendum uitschrijven. Maar de christenen in Groot-Brittanië leren mij dat het veel beter is om de toekomst gewoon in Gods hand te leggen. Een mens stippelt zijn weg uit, de HERE bepaalt de richting die hij gaat. (Spreuken 16:9)En door al het rumoer van de naties en het gekakel van politici en burgers heen zorgt God ervoor dat het verhaal van goede nieuws van zijn Zoon Jezus Christus gewoon verder de wereld overgaat. Met de oproep: Bewijs eer aan zijn Zoon met een kus, anders ontvlamt zijn woede, en uw weg loopt dood, want bij het geringste ontsteekt Hij in toorn. Gelukkig wie schuilen bij Hem. (Psalm 2:12). Daarvoor was ik London. Om weer extra goed te beseffen: het is God die het al heel lang met ons volhoudt. Hij roept niet op tot een ‘Leave Him’ of een ‘Remain-on-our-own’,  maar tot een ‘Back-Home-Again’ via de ene Deur die wagenwijd openstaat.

En dat was gelijk ook het laatste raadgevend referendum

We hebben het weer gehad, het hele circus rond het Oekraïne-referendum. Ruim 12% JA-stemmers zorgde er met ruim 19% NEE-stemmers voor dat de drempel van 30% gehaald werd. Dus heeft één op de vijf Nederlanders veel plezier aan deze uit de hand gelopen één-april-grap beleefd. Wat dat betreft is dit referendum geslaagd. En moet de politiek hier dus wel wat mee doen. Maar als het aan mij ligt, is het eens maar nooit weer.

ONZIN

Een dag voordat de stembussen open gingen, schreef Elbert Dijkgraaf, Tweede Kamerlid voor de SGP, in het Nederlands Dagblad van 5 april 2016, dat hij indertijd tegen de Referendumwet gestemd heeft, en dat de hele gang van zaken in de afgelopen tijd bewezen heeft, dat dat niet voor niets was. Letterlijk zegt hij: “Referenda zijn  ondingen. Ze stichten meer verwarring dan dat ze duidelijkheid geven.” Ik ben het voor het grootste gedeelte met hem eens. Een raadgevend referendum is inderdaad een onding. Zeker als het vrij gemakkelijk en onder valse voorwendselen kan worden aangevraagd door groeperingen met een dubbele of een verborgen agenda. Ik vind een raadgevend Elbert Dijkgraaf met Jan Roosreferendum trouwens überhaupt drie keer niks. We hebben een parlement dat we één keer in de vier jaar (als het kabinet de rit tenminste uitzit) met z’n allen kiezen. Dat is, zou je kunnen zeggen, een bindend referendum over alle zaken die de regering besloten heeft en waar de oppositie vaak totaal andere gedachten over heeft. En met die uitslag moeten we het met z’n allen weer maximaal vier jaar doen. Dus waarom zou je dan voor elk apart onderwerp nog eens de mening van de hele bevolking moeten vragen? Bovendien vraagt de regering bij een raadgevend referendum de bevolking niet om met een bepaald besluit in te stemmen  of het af te stemmen. Nee, de regering vraagt de bevolking slechts om raad. Het is maar een advies. De regering mag het overnemen, maar het hoeft niet. Omdat ik vind dat in Den Haag de mensen zitten die we samen in onze (on)wijsheid gekozen hebben om ons land in alle (on)wijsheid te besturen, heb ik geen behoefte om bij zaken die ik te onbelangrijk of te ingewikkeld vind, de regering van advies te dienen. Voor dit Oekraïne-referendum gold wat mij betreft beide.

THUIS BLIJVEN IS OOK EEN RECHT

Ik vind het vreemd dat een aantal mensen de afgelopen week tegen mij zei: ‘Je hoort van je demokratisch recht gebruik te maken om te stemmen.’ Ik vind dat dat geldt voor verkiezingen waar echt wat te kiezen valt, zoals de mensen die mijn gedachtengoed vertegenwoordigen in de gemeenteraad, in mijn provincie, in de Tweede Kamer en zelfs in het Europees Parlement. En ik vind dat dat geldt voor elke zaak waarin de overheid de bevolking oproept om een bepaald regeringsbesluit te bekrachtigen of af te wijzen. Wat dat betreft ben ik iets genuanceerder dan Elbert Dijkgraaf, want ik ben niet per Referendum Oekraine Cartoondefinitie tegen een correctief referendum. Maar waarom zou ik moreel verplicht moeten zijn om aan de regering mijn advies te geven over een onderwerp dat in mijn ogen volstrekt willekeurig en totaal onbelangrijk is? Alleen omdat een paar organisaties toevallig genoeg handtekeningen bij elkaar gekregen hebben om zo’n raadgevend referendum mogelijk te maken? Dan is er volgens mij niets mis met het standpunt: ‘Ik NEE-geer het referendum en blijf lekker thuis’. Waren er op 6 april maar meer JA-stemmers bij moeder thuis gebleven, denk ik dan. Want de negatieve gevoelens over de Oekraïne en de hele Europese Unie leven onder nog geen 20% van de bevolking. Dat aantal stemde namelijk NEE. En laten de SP en de PVV samen nu ook ongeveer 20% van de zetels in de Tweede Kamer hebben. Maar door die ruim 12% JA-stemmers is de uitslag van dit referendum wel rechtsgeldig. Net als 10 jaar geleden bij het referendum over de Europese grondwet. Toen stemde ook ruim 60% tegen. Maar toen ging het om een referendum dat door de overheid zelf was uitgeschreven. Toen kwamen er ook bijna 2x zoveel kiezers (zo’n 63%) naar de stembus. Dat was tenminste een duidelijk referendum: iedereen wist waar het echt om ging,  dus was de opkomst hoog en gaf de Nederlandse bevolking een helder signaal af richting regering en Europa. 

GEEN LEF

Wat mij in dit hele referendum het meest bevreemd heeft is de houding van de politieke partijen die indertijd tegen de Referendumwet waren en gisteren opriepen om JA te gaan stemmen. Zowel de VVD als het CDA als de ChristenUnie en zelfs de SGP durfden het niet aan om te adviseren: blijf toch lekker thuis, want dit is precies waar we bang voor waren toen de Referendumwet is ingevoerd. De enige die nog de indruk wekte dat je beter niet kon gaan stemmen als je voor het handelsverdrag met de Oekraïne bent, was Elbert Dijkgraaf. Hij vond een lage opkomst wel prima. Maar wie wilde stemmen, moest dat maar doen, liefst voor. Zelf wekte hij de indruk dat hij thuis zou blijven, want “ik heb al gestemd. De keus is aan u.” Hij had al tegen de wet om een raadplegend referendum in te voeren gestemd. Dus ik denk dat hij van zijn recht gebruik gemaakt heeft om deze hele poppenkast aan zich voorbij te laten gaan. Maar geen politicus die dit hardop durfde te zeggen. Dat viel me op en viel me tegen.

NOOIT WEER

Voor de toekomst heb ik mijn les wel getrokken uit dit eerste raadgevende referendum. Ik doe er in het vervolg helemaal niet meer aan mee als het door hoeveel burgers dan ook wordt aangevraagd. We hebben een parlement. We hebben een regering. En die wordt om de vier jaar demokratisch herkozen. Als het parlement of de regering binnen die periode zelf de bevolking om advies vraagt zal ik daar gehoor aan geven. Zoals indertijd bij het referendum over de Europese grondwet (toen was de opkomst . Maar voor de rest blijf ik in ’t vervolg thuis. Want wat Jan Roos en de zijnen belangrijk vinden, kan mij niet boeien. En omgekeerd kan het D66 al sinds 1995 niet boeien dat een grote groep burgers de zondagsrust zo belangrijk vindt dat ze op die dag de winkels graag gesloten willen houden. Ook aan zo’n referendum zal ik niet meedoen als CDA, ChristenUnie en SP die ooit nog in mijn stad voor elkaar zouden krijgen. Ik mag namelijk gewoon weer stemmen bij de eerstvolgende verkiezingen en zie wel, welke partijen er in mijn stad en in mijn land door de meerderheid van de burgers in hun (on)wijsheid in het zadel geholpen worden.

Wie nog eens alle argumenten om het Oekraïne-Referendum te negeren na wil lezen: http://wp.me/p3wcfn-Bj De cartoon stond op 3 april 2016 op de FB-pagina ‘Van 9 tot 5’

Ik NEE-geer het Oekraïne-referendum en blijf lekker thuis

Jan Roos GroningenWat is de overeenkomst tussen beide foto´s? Voor Groningers boven de 50 een makkie. Het zijn twee foto´s van Jan Roos. De ene Jan Roos was de provinciale dorpsgek en straatzanger in Groningen tussen 1930 en 1979. De andere Jan Roos is de nationale Donald Duck van GeenStijl die 300.000 mensen zo gek wist te krijgen om een referendum af te dwingen over het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Oekraïne. 

Jan Roos journalist

Foto: Roel Wijnants, via Wikimedia Commons 

Niemand in Groningen nam de eerste Jan Roos serieus. Ik neem de tweede Jan Roos ook niet serieus. Dus mijn stempas ligt al verscheurd in de papierbak. Ik blijf op 6 april lekker thuis. Ik zal uitleggen waarom.

Reden 1 – Onderbuikgevoelens

Het ‘Oekraïne-referendum’ is aangevraagd door o.a. GeenStijl .en andere negatievelingen. Volgens mij niet omdat ze tegen dit handelsverdrag zijn. Want daarvan zijn er drie door de Europese Unie gesloten: met Georgië, met Oekraïne en met Moldavië. Waarom dan alleen een referendum over Oekraïne? Omdat daar van alles aan de hand is: een burgeroorlog en MH-17. Dus is het een mooie aanleiding om de onderbuikgevoelens van veel Nederlanders te mobiliseren die Europa, Den Haag en de politiek graag even lekker dwars willen zitten.

Het referendum gaat in de beleving dus overal over, behalve over het handelsverdrag met Oekraïne. Het is een pesterige aktie die van het referendum een lachtertje maakt en de samenleving miljoenen Euro’s gaat kosten. Daar wil ik gewoon niet aan meewerken.

Reden 2 – Ik gun de ‘NEE’-stemmers geen overwinning

Een raadgevend referendum is pas geldig wanneer de opkomst 30% of hoger is. Het is aangevraagd door mensen die zeggen dat ze tegen het handelsverdrag met Oekraïne zijn.

Stel je voor dat er geen enkele JA-stemmer gaat stemmen. Dan moet 30% van de negatieve Nederlanders NEE stemmen. Als er maar 29% negatievelingen gaat stemmen, is het referendum ongeldig.

Stel je voor dat 15% van de JA-stemmers daadwerkelijk gaat stemmen. Dan hoeft maar 16% van de negatieve Nederlanders NEE te stemmen en is de uitslag van het referendum rechtsgeldig.

Als er meer negatievelingen gaan stemmen dan JA-stemmers, help ik als JA-stemmer die negatievelingen dus aan een makkelijke overwinning van 16%. Laat Jan Roos de Tweede maar op eigen kracht 30% van de Nederlanders naar de stembus weten te krijgen om NEE te stemmen. En niet met de JA-stemmers erbij al op rozen zitten bij 16%.

Reden 3 – Een onbelangrijk onderwerp

Stempas Referendum.pngHet gaat maar over een ‘raadgevend referendum’. Dus mag ik zelf bepalen of ik dit onderwerp een belangrijke zaak vind of niet. Het laatste dus. Over handelsverdragen binnen de Europese Unie laat ik graag Den Haag beslissen. Dus ook al ben vóór het handelsverdrag met Oekraïne, ik wil me niet voor het  karretje van GeenStijl en de Euro-sceptici laten spannen.

Reden 4 –Politieke spelletjes

Ik ben eigenlijk helemaal geen voorstander van een raadgevend referendum.  Zeker niet op aanvraag van een aantal burgers. Want dan worden er politieke spelletjes gespeeld. Bijvoorbeeld door D66. Die zijn al jaren voorstander van het raadplegend referendum. Eén van de eerste plaatsen waar D66 dat kroonjuweel binnen wist te halen, was Amersfoort. Het eerste referendum ging over de verruiming van de winkelopenstelling op zondag. De gemeenteraad was daar in meerderheid voor. De ChristenUnie (toen nog GPV) wist met alle kerken van Amersfoort en met de vakbewegingen FNV en CNV meer dan 4.000 handtekeningen voor een referendum hierover aan te vragen. Wat was de taktiek van D66? ‘Wij adviseren u niet te gaan stemmen als u vóór meer koopzondagen bent, want voor dit soort onderwerpen is het raadplegend referendum niet bedoeld.’ Uiteindelijk gingen bijna 26.000 naar de stembus, waarvan er zo’n 19.500 tegen en zo’n 6.500 voor meer koopzondagen stemden. Dat was 8.000 stemmen te weinig om het referendum rechtsgeldig te laten zijn.

In 2005 sprak 65% van de inwoners van Utrecht in een referendum zich uit tegen meer koopzondagen. In de jaren erna vroeg D66 steeds weer om dit besluit te herzien. En in 2013 besloot de gemeenteraad in meerderheid om wekelijks op zondag de winkels te openen, omdat meer dan 2.500 burgers daar via een ‘burgerinitiatief’ om vroegen. Dat er ook 4.500 burgers een petitie aanboden waarin ze aangaven tegen uitbreiding te zijn, werd door de raad aan de kant geschoven. En men had ook geen zin om een nieuw referendum uit te schrijven.

Ook in Ede werd in 2015 een referendum over de koopzondagen gehouden. De opkomst was 45% en bijna 60% van de stemmers gaf tegen winkelopenstelling op zondag te zijn. Meteen na de uitslag gaven D66 en de VVD aan deze uitkomst naast zich neer te leggen. Nog geen maand later werd door een meest krappe meerderheid van de raad (20 van de 39) besloten dat de winkels in Ede alle 52 zondagen open mochten. Zelfs ‘GeenStijl’ vond dit minachting van de democratie.

Nu wil D66 dat we allemaal JA gaan stemmen. Maar als een partij die principieel vóór het houden van referenda is, er in depraktijk zo mee om gaat, mag ik toch zeker wel thuis blijven omdat ik, als ik alles overweeg, er de waarde niet van in zie?

Kortom: ik heb mijn stempas verscheurd en blijf gewoon thuis.

Algemene informatie over het Oekraïne-referendum: http://www.referendum-commissie.nl/referendum-6-april-2016/veelgestelde-vragen-over-dit-referendum/ 
Over het referendum in Amersfoort 1995: http://www.volkskrant.nl/archief/amersfoortse-recordbrekers-staan-na-referendum-met-lege-handen~a395228/