(kinderpreek gehouden op 13 april 2025 in Balkbrug)
Markus 15 vers 21: Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis van Jezus te dragen.
Gemeente van onze Here Jezus Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes.
Hallo allemaal! Fijn dat jullie er zijn in deze speciale kerkdienst.
Ik wil jullie een verhaal vertellen. Het is lang geleden. Het gaat over een man. Simon heet hij. Hij komt uit een ver land – ergens uit Noord-Afrika. En hij is op vakantie in Jeruzalem.
Samen met zijn twee kinderen. Twee jongens. Die heten Alexander en Rufus.
Waarom zijn ze in Jeruzalem op vakantie, denk je? Nou, dat zit zo. Simon gelooft in God. En in Jeruzalem staat de tempel. Dat was vroeger het huis van God. Daar gingen de mensen die in God geloofden vaak naar toe.
Wat deden ze daar dan? Nou, bidden tot God. En voor Hem zingen en muziek maken. En offers brengen. Want als ze iets fout hadden gedaan, dan wilden ze het graag weer goed maken. Ook met God. En daarom brachten ze vroeger offers in de tempel. Een lammetje bijvoorbeeld. Die offerden ze aan God. En dan was God niet meer boos. Want ze hadden het goed gemaakt.
Weet je, vooral met het Paasfeest waren er altijd héél veel gelovige mensen in Jeruzalem. Dan was het daar smoordruk.
Ook Simon is naar Jeruzalem gegaan. Met zijn twee zonen en met zijn vrouw. In Jeruzalem willen ze graag samen het Paasfeest vieren. Maar ze zijn er al een week van te voren.
Vandaag is het vrijdag. Simon heeft net een wandeling gemaakt. Door de stadspoort is hij vanmorgen vroeg naar buiten gegaan. En nu komt hij weer terug. Maar net als hij voor de stadsmuur staat, ziet hij opeens een hele groep mensen aankomen. Mensen, maar ook veel soldaten. Tsjonge, wat een drukte!
‘Wat zou er toch aan de hand zijn?’ denkt Simon. Hij gaat snel wat dichterbij staan. Dan kan hij het goed zien. En horen.
En weet je wat hij ziet? Nou, dat is niet zo’n mooi gezicht. Want kijk – hier zie je een kruis. En je ziet hier een kroon. Niet een echte. Maar een doornenkroon. Dus als je die op je hoofd zet, doet het erg zeer! En aan een kruis hangen doet ook erg zeer.
Nou, weet je wat Simon ziet? Hij ziet iemand met zo’n doornenkroon op z’n hoofd. En met dat zware kruis op z’n schouder. Jullie weten zeker al wel wie dat is? Ja, inderdaad: dat is de Here Jezus! Die wordt zometeen gekruisigd. Ja echt! Erg hè? De mensen in Jeruzalem hadden allemaal geroepen: ‘Kruisig Hem! Kruisig Hem!’ En dus had de baas van Jeruzalem, de burgemeester zeg maar, Pilatus, dat goed gevonden. Ook al was het niet eerlijk. Want de Here Jezus had niets gedaan!
En toch moest Jezus nu dat kruis dragen. Door de stad heen, naar een heuvel buiten de poort. En ondertussen sloegen de soldaten hem, en ze duwden hem een doornenkroon op z’n hoofd. En het kruis is zo zwaar! De Here Jezus kan het bijna niet meer volhouden.
Dat is wat Simon ziet, als hij wat dichter bij komt staan.
Maar plotseling hoort Simon een stem. Een romeinse soldaat komt naar hem toegelopen en roept: ‘Hé jij daar! Kom hier! Zie je niet dat die man bijna omvalt onder zijn kruis? Meetillen. Pak die balk op! En opschieten een beetje! ‘ Angstig kijkt Simon om zich heen. Bedoelt die soldaat mij? Moet ik dat kruis dragen? Ik? Waarom ik? Maar voor hij er over na kan denken, hebben twee soldaten hem al uit de rij met mensen getrokken. En heeft hij dat zware kruis op z’n nek.
Simon wil het helemaal niet. Dat kun je wel begrijpen zeker?
Zou jij dat willen? Stel je voor dat je door de stad loopt. En daar zijn een paar verhuizers bezig. Iemand gaat verhuizen en ze moeten een grote tafel of een piano de trap op tillen. En plotseling zegt iemand tegen jou: ‘Hé jij daar, kom eens hier – ik wil dat jij die zware piano voor mij gaat tillen!’ Zou je dat dan doen? Als je iemand helemaal niet kent? En die zegt tegen jou: ‘Kom hier, meehelpen jij!’ En je krijgt het meest vervelende klusje te doen.
Dat wil je toch niet? Dan roep je toch ook: ‘Moet ik die zware piano tillen?’
Nou, zo dacht Simon er ook over. Moet ik dat zware kruis tillen? Dat kan ik helemaal niet. Dat wil ik helemaal niet. Ik wil strakst Paasfeest vieren. En in de tempel een offer brengen. En gaan bidden tot God. Ik wil helemaal geen kruis dragen. Ik niet! Neem maar iemand anders. Laat die man dat zelf doen, die Jezus. Het is zijn kruis!’
Nou, dat kun je wel begrijpen, hè? Simon vindt het niet leuk. Hij moet iets heel vervelends doen. Voor iemand die hij niet eens kent. Maar hij moet, van de soldaten. En dus pakt Simon het kruis van Jezus af. En draagt het zelf. Helemaal tot aan de heuvel buiten de stad. Hij moest wel. Ook al riep hij heel hard: ‘Ik wil dat kruis niet dragen!’
Maar weet je … nu wil ik je er nog iets bij vertellen.
Later heeft Simon tegen zijn kinderen gezegd: ‘Jongens, weten jullie nog, toen we in Jeruzalem waren op vakantie? Om daar in de tempel het Paasfeest te vieren? Weten jullie nog, wat er toen gebeurd is?’
En zijn kinderen, Rufus en Alexander, wisten het nog heel goed. ‘Ja papa, zeiden ze dan, dat zijn we nooit vergeten hoor. U werd toen plotseling door twee soldaten beetgepakt. En u moest het kruis tillen van die man.’
‘Precies, antwoordde Simon, en weten jullie, welke man dat was?’
‘Ja papa, zeiden de jongens weer, nu weten wij dat wel. Maar toen nog niet.’
‘Nee , zei Simon, toen wist ik het ook niet. En daarom riep ik heel hard tegen die soldaten: Waarom moet ikdat kruis dragen? Want ik was het er helemaal niet mee eens. Ik had er helemaal geen zin in.’
‘Maar nu denkt u daar heel anders over, hè, papa?’
‘Ja jongens, inderdaad. Want nu weet ik, van wie dat kruis was, dat ik moest dragen. Dat kruis was het kruis van de Here Jezus. Ik heb zijn kruis gedragen. En daar ben ik nu erg dankbaar voor. Dat ik dát heb mogen doen voor de Here Jezus. Het was niet fijn. Het was niet makkelijk. Maar ik heb het graag voor Hem gedaan.’
Weet je waarom Simon dat later tegen zijn kinderen gezegd heeft? Omdat hij in de Here Jezus is gaan geloven.
Geloof jij ook in de Here Jezus? Hij is de Zoon van God. Hij is met Kerst geboren. In de stal van Bethlehem. En toen Hij groot geworden is,maakte Hij veel zieke mensen beter. En deed Hij wonderen. En vertelde Hij de mensen over God. Hij zei: ’Het is niet goed tussen God en jou. Je doet veel dingen verkeerd. Je doet zonde. En dan wordt God boos op je. Eigenlijk verdien je straf. Straf van God. En je doet steeds weer dingen verkeerd. Dus hoe kun je het ooit weer goed maken met God? Nou, dat kun je niet zelf. Maar daarom ben ik gekomen, zei de Here Jezus . Ik ga het weer goed maken. Ik ga de straf voor jullie dragen. Ik ga sterven aan het kruis. Voor jullie.’
En dan zegt God: ‘Gelukkig heeft de Here Jezus het weer goed gemaakt. Iedereen die in de Here Jezus gelooft, hoeft niet meer bang te zijn dat ‘ie straf krijgt. Nee, je krijgt vergeving. Het is weer goed. Goed met God. En goed met elkaar. En dus mag je in de hemel komen, als je in de Here Jezus gelooft. En je mag weer vriendelijk voor elkaar zijn.’
Dat geloofde Simon later ook. En weet je wat hij toen dacht?
Toen dacht hij: wat is nu erger:
Een kruis dragen? Of aan het kruis hangen?
Wat vind je erger? Wat denk je?
Nou, ik weet het wel! Aan het kruis hangen is veel erger dan een kruis dragen.
En waarom hing de Here Jezus aan het kruis? Had Hij Zelf een heleboel verkeerde dingen gedaan? Had Hij Zelf gestolen? Of gelogen? Of gevloekt? Of kwaad weggelopen?
Nee. Jezus heeft nooit iets verkeerds gedaan! En toch hing Hij aan het kruis.
Hij ging voor jou aan het kruis! Want jij heb wel eens stiekum iets weggepakt. Of je bent niet eerlijk geweest. Of je hebt lelijke dingen gezegd. Of je werd een keer heel erg boos op iemand.
En God ziet dat allemaal. Hij weet dat allemaal. En de HERE vindt dat erg. Als jij steeds weer verkeerde dingen doet, hoe kun je het dan weer goed maken met God? Dat kun je zelf niet!
Nee, zegt de Here Jezus. Daarom doe Ik het voor je! Ik ga voor jou aan het kruis hangen. Ik krijg de straf voor al jouw zonden! Dat doe ik voor jou. En daarom mag jij nu blij zijn met God en voor Hem leven. En straks mag jij in de hemel komen. Je kunt het niet zelf verdienen. Maar ik geef het aan jou. Want Ik heb het voor jou verdiend, zegt de Here Jezus. Door aan het kruis te hangen.
Geloof je dat?
Simon de kruisdrager geloofde het later wel. En daarom zegt hij later tegen zijn kinderen:
‘Ik moest het kruis van Jezus dragen. Dat wilde ik eerst niet, maar nu begrijp ik het beter.
Ik moest iets doen wat ik niet leuk vond. Maar de Here Jezus deed iets voor mij, wat véél belangrijker was. En wat véél moeilijker voor Hem was.’
Vergeet dat nooit: soms moet jij iets doen wat je niet wilt. Dat is niet altijd leuk.
Maar vergeet dan nooit: de Here Jezus deed het allermoeilijkste: Hij stierf aan het kruis voor jou!
TONEELSTUKJE
3 kinderen lopen vanaf achteren over het middenpad naar het podium waar het kruis staat. Twee kinderen lopen met een zware rugzak en lopen zichtbaar vermoeid, steunen wat. Eén kind draagt niks.
Dominee: ‘Kijk eens wie daar aan komen lopen, het lijkt wel alsof 2 van hen een zware last moeten dragen.’
Aangekomen op het podium: Eén van de kinderen kan de zware last echt niet meer dragen en vraagt aan het kind (zonder rugzak): ‘ik kan echt niet meer, het is te zwaar… Wil jij mijn rugzak dragen?’
Het kind zonder rugzak zucht en moppert, maar zegt dan: ‘Oké dan…’
Ze lopen met z’n 3-en naar het kruis en leggen daar de last neer en knielen voor het kruis.
Daarna lopen ze naar de andere kinderen en gaan erbij zitten.