Geef als christen stem aan je geloof – ook op 29 oktober

Je hebt van die programma’s, daar kijkt heel Nederland naar. ‘Wie is de mol?’ is daar één van. Het leuke aan dat programma vind ik, dat alle deelnemers bondjes sluiten met elkaar, maar die ook weer even snel verbreken als het hun uitkomt. Want uiteindelijk gaat iedereen voor zichzelf.

In de tijd van Jezus sluiten de Farizeeërs en de Herodianen een monsterverbond. Ze willen, vanuit volstrekt tegengestelde belangen, Jezus mollen (meer uitleg in de preek over Markus 12:13-17). Dus stellen ze Hem deze vraag: ‘Moeten we als gelovige Joden belasting aan de keizer betalen of niet?’ En Jezus geeft als antwoord: ‘Geef aan de keizer wat van de keizer is. En geef aan God wat God toebehoort.’

Als je als christen niet op een christelijke partij stemt, moet je ook niet klagen dat Nederland zo onchristelijk wordt.

Dat van de keizer, dat snapten ze wel. Betaal die belasting nou maar gewoon. Want de manier waarop God voor je zorgen wil, dat doet Hij ook door jou en mij een plek te geven in de samenleving, in de maatschappij, door middel van onze regering (Prediker 8:2, Romeinen 13:1-7, 1 Petrus 2:13-17). Dus als je zegt dat je in God gelooft, geef daar dan ook vorm aan in het gewone leven. Ook door te doen wat de overheid van je vraagt. Behalve als dat echt tegen Gods geboden ingaat.

Voor ons gevoel een antwoord waarmee Jezus de kool en de geit spaart. linksom of rechtsom. Geef ze allebei een beetje – de overheid en God. Maar zo hebben de eerste hoorders het niet opgevat. Ze voelen zich schaakmat gezet. Waarom? Omdat ze heel goed begrijpen dat Jezus hiermee niet alleen iets over de keizer en over God zegt, maar ook iets over Zichzelf.

‘Deelnemen aan de samenleving met een open oog voor het publieke belang behoort voor een christen heel gewoon te zijn.’

Het lijkt alsof Jezus het vooral heeft over belasting betalen. Maar de toepassing is breder. Op woensdag 29 oktober zijn er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer. We leven in een vrij land. Die vrijheid betekent voor christenen ook een grote verantwoordelijkheid. Kars Veling, samen met Tim Keller één van de meest wijze en zachtmoedige christenen die ik ooit gekend heb, zei eens: ‘Deelnemen aan de samenleving met een open oog voor het publieke belang behoort voor een christen heel gewoon te zijn.’

Dat deelnemen aan de samenleving begint met de oproep van de overheid om je stem te laten horen als het gaat om de vraag: hoe wil jij dat Nederland bestuurd wordt? Als Jezus jouw Heer is en Hij zegt tegen jou: ‘Geef aan de keizer wat van de keizer is’, betekent dat volgens mij vandaag dat Hij van jou vraagt om die stem ook echt uit te brengen. Wie niet naar de stembus gaat maar thuis blijft, wordt niet alleen een roeptoeter aan de zijlijn, maar is ook ongehoorzaam aan God.

Maar Jezus zegt er nog iets bij: ‘En geef aan God wat God toekomt.’ Oftewel: stem niet alleen als burger, maar geef ook je geloof een stem. Breng ook als christen je stem uit. Laat zien dat onze God het goede zoekt voor ons land en voor heel de samenleving. Dat doe je volgens mij het best door als christenen op een medechristen te stemmen. Want dan weet je zeker dat ook in de Tweede Kamer de Naam van de HERE genoemd wordt. Natuurlijk kun je ook op een niet-christelijke partij stemmen die zegt jouw persoonlijke belangen of het belang van onze kultuur of van onze welvaart of van onze samenleving of van het klimaat te behartigen. Maar heeft zo’n partij ook de eer van God op het oog? Laten die zich samen motiveren door de Bijbel? Bidden zij om de wijsheid van de Heilige Geest om het goede voor stad en land te zoeken, zoals de HERE in Jeremia 29 vers 7 alle gelovigen opdraagt?

Als ik als christen mijn geloof geen stem meer geef, moet ik als christen ook niet klagen dat Nederland steeds onchristelijker wordt. Dus geef stem aan je geloof op woensdag 29 oktober! Stem op een medechristen in wie jij vertrouwen hebt. Een Daniël of Daniëlla die in de politiek opkomt voor het belang van alle burgers én voor de eer van God!

Al Gods beloften aan en over Israel zijn alleen in Christus ja en amen

1. Aanleiding

Dr. Arjan van den Os en dr. Michael Mulder schreven in het Nederlands Dagblad van 3 september 2025 een artikel getiteld ‘Gods beloften over Israël worden nooit ingetrokken’. Het was een reactie op ons artikel ‘Het is fout om het Joodse volk Israël Gods volk te noemen’ in het ND van 29 augustus jl.  Dat artikel schreven wij naar aanleiding van een ingezonden stuk ‘Koos God Abraham op grond van zijn geloof?’ van dr. Jan Hoek in het ND van 26 augustus, die de Joden blijvend als ‘Gods volk’ en de staat Israël als een ‘teken’ van Gods trouw ziet. Zie ook Hoeks artikel Op ondoorgrondelijke wijze gaat Gods weg met Israel door in het Reformatorisch Dagblad van 6 september, waar hij de vraag ‘Is Israël Gods volk?’, bevestigend beantwoordt, zij het ‘op paradoxale wijze’.

Arjan van den Os, Michael Mulder en ook Jan Hoek menen dat wij geen recht doen aan de volgens hen blijvende verkiezing van Israël en zij stellen dat God nog grootse plannen heeft met het Joodse Israël. Zij geven echter niet aan wat de concrete basis is van hun afwijzing van onze tegengestelde opvatting. Maar als nieuwtestamentici zouden zij toch moeten weten dat geen enkel boek van het Nieuwe Testament ruimte laat om in theologische zin het bestaan van een staat Israël te onderbouwen, of om te denken dat Gods heilsplan nog steeds een aparte plaats en taak voor het etnische volk Israël impliceert. Waarom zou zo’n voortgezette status aparte ook nodig zijn? Die gedachte is zelfs strijdig met de centrale boodschap van het Nieuwe Testament. Ook Paulus’ brief aan de Romeinen geeft die ruimte niet, want in Romeinen 11:26 gaat het over het behoud van Joden en niet-Joden die Jezus Christus als Verlosser hebben aangenomen. Dat is immers uit de metafoor van de edele olijfboom af te leiden. Het gaat daarin niet over een aparte positie van het etnische volk Israël. Bovendien, bij wedergeboren mensen heeft etniciteit geen enkele betekenis.

Uiteraard erkennen wij dat God Abraham riep en dat uit zijn natuurlijke nakomelingen het etnische volk Israël is ontstaan. Dat had als ‘volk van God’ onder het Oude Verbond tot aan de komst van Jezus Christus de taak om de wereld te laten zien wie God is en wat Zijn bedoeling is met de mensheid.

2. Simplistisch?

Heel vreemd is het dat Van den Os en Mulder ons standpunt ‘simplistisch’ noemen. Waarom zou het simplistisch zijn om de Bijbel te zien als Gods in Christus gecentreerde Liefdesboodschap vanaf Genesis aan een gevallen wereld? En waarom zou het verkeerd zijn om te zeggen dat oudtestamentisch Israël niet meer en niet minder was dan een instrument, dat door het alles omvattende vervullende werk van Christus zijn bijzondere taak heeft afgerond? Wat kunnen verwachtingen voor een modern etnisch en geografisch Israël daaraan nog toevoegen, behalve dat ze de klem ontnemen aan de unieke enige heilsweg in Hem voor alle volken?

Arjan van den Os en Michael Mulder willen het Nieuwe Testament lezen met de lens van het Vroege Jodendom (het judaïsme van de tweede tempelperiode), omdat die de religieuze, culturele en politieke wereld vormde waarin Jezus leefde en de eerste christelijke gemeenten ontstonden. Inderdaad kan het helpen om die Joodse context mee te nemen bij het lezen en onderzoeken van het Nieuwe Testament. Dan functioneert die context als heenwijzing naar de ware tempel, Christus (Johannes 2:21). Dat is wat anders dan het bij sommige theologen modieuze luisteren naar Joodse stemmen die Jezus bewust buitensluiten en verwerpen. Het is (uiteraard) vooral van belang dat we ons bij het verstaan van de bedoeling van het Nieuwe Testament laten leiden door de Auteur, de Heilige Geest. Hij is de Geest der waarheid, die ons in de volle waarheid van Christus wil leiden.

Wat Van den Os en Mulder over het hoofd lijken te zien, is dat al Gods beloften alleen ja en amen zijn in Christus (2 Korinthe 1:20), dus in het licht van Jezus hun betekenis ontvangen. De opdracht om dat te geloven, geldt voor zowel Jood als niet-Jood. Dat blijkt ook uit wat Paulus schrijft in Galaten 3:29: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen”. In Galaten 3:7 schrijft Paulus dat degenen die uit het geloof zijn, dus in Christus geloven, kinderen van Abraham zijn geworden en dus gezegend worden, tezamen met de gelovige Abraham (Galaten 3:9). Dat slaat op de gelovige (geestelijke) nakomelingen van Abraham (dus zowel alle wedergeboren Joden en alle wedergeboren niet-Joden) en dus niet op de ongelovige natuurlijke nakomelingen van Abraham!

God is in het bijzonder alleen verbonden met die Joden en niet-Joden die in Zijn Zoon Jezus Christus geloven en daardoor kinderen van God zijn geworden (Johannes 1:12). Zij zijn Gods oogappel. Dat geldt dus niet voor dat deel van etnisch ‘Israël’ ofwel het Joodse volk dat niets van Jezus wil weten. Het gaat in Gods geopenbaarde heilsplan niet om een herstel van Israël in het beloofde land Israël, maar om verlossing en herstel van een in zonden verloren mensheid. Het land Kanaän is daarbij een metafoor van het toekomstige wereldomvattende Koninkrijk van God (zie Wat en waar is het beloofde land?). Denk ook aan Efeze 6:2-3, waar Paulus de belofte voor een lang leven in Kanaän uitbreidt tot een lang leven op aarde.

3. Tegendeel

Frappant is dat Van den Os en Mulder menen dat Paulus met het bovengenoemde vers, Galaten 3:29, de blijvende verkiezing van Israël onderstreept. Maar wie Galaten 3 goed leest, ontdekt dat het tegendeel waar is! Want om welk Israël gaat het?  Niet om het etnische volk maar om het ware Israël, namelijk alle Joden en niet-Joden die Jezus als hun Verlosser hebben aangenomen. God is trouw aan Zijn heilsbelofte, dat blijkt in het bijzonder bij iedereen die in Zijn Zoon gelooft (Johannes 3:16). Van den Os en Mulder suggereren ten onrechte dat God volgens ons Zijn heilsbeloften heeft ingetrokken of er geen betekenis meer aan hecht. Het tegendeel is waar. Wij zijn ervan overtuigd dat in Christus al Gods beloften ‘ja en amen’ zijn voor elke Jood en niet-Jood!

Drs. Piet Guijt, drs. Ernst Leeftink, Kees Maljaars, dr. Steven Paas, dr. Jos Strengholt

Je loopt vast met twee volken van God

Broeder Jan Hoek heeft via LinkedIn gereageerd op een opinie-artikel van ondergetekenden in het Nederlands Dagblad van vrijdag 29 augustus 2025 dat stuk reageerden wij naar aanleiding van zijn afkeurende commentaar op een interview met dr. Hans van Oort, die daarin zijn nieuwe boek ‘Israël?’ aankondigde.

Hoek meent dat wij een vorm van vervangingstheologie aanhangen. Dat is een vaak en graag gebruikte term om andersdenkenden zonder motivatie te ‘framen’. Wij herkennen ons er niet in. Wat wordt er dan vervangen? Het Joodse volk is gewoon een etnisch volk, dat deels in een staat woont die de naam ‘Israël’ draagt. Etnisch Israël kan geenszins worden vervangen door Gods volk op aarde, want dat bestaat van ouds al alleen uit Joden en niet-Joden die vanaf Adam en Eva uitkeken naar Jezus als hun Verlosser en Hem sinds Zijn komst hebben aangenomen en daarom kinderen van God zijn (Johannes 1:12).

Hoek meent ook dat wij ‘zover gaan’ dat we hem ‘buiten het geloof’ plaatsen. Dat is een totaal ongegronde conclusie. Wij spraken niet over Joden in het algemeen, die in meerderheid Jezus verwerpen, maar over het essentiële gegeven dat Joden en niet-Joden zonder onderscheid alleen door geloof in Jezus Christus en wedergeboorte Gods Koninkrijk zijn binnengegaan (Johannes 3:5). Dat is de kern van het Nieuwe Testament waarop wij doelden. Er zijn daarin geen verschillende posities voor Joden en niet-Joden (Romeinen 3:22; 10:12; Colossenzen 3:11). Desondanks wil Hoek helaas nog steeds een onderscheid tussen Joodse en niet-Joodse christenen in de kerk en in Gods heilsplan blijven maken. Echter, wij zijn allen “erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Romeinen 8:17).

Het Oude Testament spreekt uiteraard over o.a. de God van Abraham en de God van Israël. Maar voor een christen die dankzij de door God beloofde komst van Jezus mag leven onder het Nieuwe Verbond, is God nu vooral de Vader van Jezus Christus en ook onze hemelse Vader. Het is een vreemde en onterechte conclusie van Hoek dat wij zouden menen dat de weg van de Heer met Israël een mislukt experiment is. Met het oog op de komst van onze Here Jezus heeft God immers dit volk apart gezet? Maar nu sinds Pinksteren al bijna 2000 jaar gelovigen uit alle volken worden toegevoegd aan ‘het Israël van God’ (Galaten 6:16), is het een terechte vraag: Waarom zou het belijden van de ‘God van Israël’ een voortgaande unieke positie voor het moderne, grotendeels seculier-Joodse Israël moeten inhouden? Is God in Christus niet de God van/voor alle volken?

Hoek beschouwt zowel de gemeente/kerk als ‘Israël’ als ‘volk van God’. Dat is vreemd. Heeft God dan twee unieke volken, de ene met en de andere zonder Christus? Waar staat die dualiteit in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament?

Hoek noemt de vraag van de discipelen in Handelingen 1:6 over het herstel van het koningschap voor Israël. Hij meent dat die vraag terecht was. Maar die conclusie is onjuist, hetgeen uit de context blijkt. Jezus “beval hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij gehoord hebt” (Handelingen 1:4). Het blijkt dat dit slaat op de Heilige Geest, waardoor “u kracht zult ontvangen”, en waardoor “u Mijn getuigen zult zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. (Handelingen 1:8). Dus, de belofte waar Jezus in Handelingen 1:4 en 5 over sprak (zie ook Lukas 24:49), is niet het herstel van het koningschap voor Israël, maar is de uitstorting van de Heilige Geest (Handelingen 1: 5,8). Bovendien moet bedacht worden dat met de komst van Jezus het Koninkrijk Góds nabijgekomen is, en dus niet het koninkrijk Israël! Zie de tientallen teksten (65!) in het Nieuwe Testament over het ‘Koninkrijk Gods’. Twee bekende teksten als voorbeeld: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd; Uw Koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” (Mattheüs 6:9,10). Jezus bad niet voor het koningschap voor Israël maar voor het Koninkrijk van God Zijn Vader. En “zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden” (Mattheüs 6:33). Dus, christenen zoeken Góds Koninkrijk en niet een soort van ‘koningschap’ voor/van Israël.

Er moet dus bedacht worden waaróver Jezus sprak na Zijn opstanding, zelfs veertig dagen lang! In Handelingen 1:3 lezen wij: “veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”. Jezus sprak over het Koninkrijk van God en niet over het koningschap voor (over) Israël of het koninkrijk Israël. Handelingen 1:6 gebruiken om te proberen het herstel van het vermeende koningschap voor Israël ‘aan te tonen’, is naar ons inzicht niets anders dan een verkeerde en misleidende uitleg, waarmee ook Hoek denkt aan Israël een aparte huidige positie en toekomstige rol te moeten toebedelen.

Helaas moet worden geconstateerd dat Hoek de moderne staat Israël roemt als ‘teken’ van Gods trouw. De grondslag van die staat reikt echter niet verder dan het internationale recht. De Bijbel spreekt van het kruis van Christus als het teken van Gods trouw. Paulus wil zich ‘volstrekt niet beroemen op iets anders’ (Galaten 6:14) en de Jood Isaac Da Costa sprak daarvan in het lied ‘In het kruis zal ik eeuwig roemen, geen wet zal mij verdoemen’, enz.  Jezus Christus is onze Redder, niet omdat Hij een Jood is of omdat de staat Israël zicht op Hem geeft, maar omdat Hij de Heiland van de wereld is (Johannes 4:42; 1 Johannes 4:13-16).

Drs. Piet Guijt, drs. Ernst Leeftink, Kees Maljaars, dr. Steven Paas, dr. Jos Strengholt.

WIJS DE JEUGD DE JUISTE WEG!

Zondag 31 augustus mocht ik in Kampen onze kleindochter Iris dopen. Deze NGK-gemeente in Kampen was vakant, dus er was geen eigen dominee om de doop te bedienen. Ik vond het een bijzonder voorrecht om dat daarom te mogen doen.

Vlak bij de Eudokia-kerk hing een groot spandoek met de tekst De scholen zijn weer begonnen. Maar dat geldt niet alleen voor de scholen. Nee, ook het kerkelijk seizoen is weer begonnen. En net als in de maatschappij investeren we ook in de kerk veel in onze kinderen en in onze jongeren.

Dat doen we, omdat het een opdracht is die God Zelf aan zijn kinderen geeft. In Spreuken 22 vers 6 staat namelijk: Leer een kind van jongs af aan de juiste weg, en het zal er niet van afwijken wanneer het oud (= volwassen) geworden is.

Het gaat in deze bijbeltekst over jonge kinderen. Het hebreeuwse woord voor ‘leren’ betekent in een ander verband ook het ‘inwij­den’  van de tempel of het ‘in gebruik nemen’ van een huis. Het wonder van het geloof is, dat Christus onze Heer graag in de harten van mensen wil komen wonen wil maken (Efeziërs 3 vers 17). We kunnen elkaar het geloof niet geven – alleen de Heilige Geest brengt mensen tot geloof. Maar Hij gebruikt daar wel de middelen van opvoeding (gezin), onderwijs (school) en prediking (kerk) voor.

Daar moet je, zegt dit vers in Spreuken, al vroeg mee beginnen. Want het belangrijkste doel in het leven is, dat je God leert kennen en met Hem wilt leven. Zo staat het in Spreuken 3 vers 6: Denk aan de HERE bij alles wat je doet (NBV21) / Ken de HERE in al uw wegen (NV51). Dat is ook het groet doen van de opvoeding van gelovige ouders: Niets verheugt mij meer dan te horen dat mijn kinderen de weg van de waarheid volgen. (3 Johannes 1 vers 4). waarheid volgen.

Spreuken 22 vers 6 kan ook vertaald worden met: “Onderwijs een kind overeenkomstig zijn verstand en leeftijd.” Dat betekent: hou rekening met zijn of haar mogelijkheden. De oude Statenvertaling merkte daarbij in 1637 al op, dat het ook ‘met tederheid’ gebeuren moet. Wat met liefde en geduld geleerd wordt, werpt meer vruchten af dan wat met harde hand wordt bijgebracht.

Wanneer de kinderen uitvliegen wordt het spannend. Blijven ze dan dicht bij de HERE leven? Spreuken 22 vers 6 leert ouders ook om dat in met vertrouwen in de hand van de HERE te leggen. Je mag je kind los te laten, omdat je weet dat God dat niet doet.

Een goede, consequente christelijke opvoeding blijft zijn waarde houden. Je waardeert het steeds meer. Niet pas als je rond de 70 bent, maar naarmate je ouder wordt. Soms komt een afgedwaald kind toch weer tot geloof als vrucht van de opvoeding.

Tenslotte: dit Bijbelwoord is niet alleen aan ouders gericht. Hier ligt een taak voor ons allemaal als christenen. Hou elkaar erbij! Dat geldt vooral binnen de eigen leeftijdsgroep – daar heb je meestal de meeste aansluiting bij. En we hebben de kerkelijke gemeente nodig. Dat is de plaats waar de Here Jezus ons verzamelt. Daar houdt Hij ons op koers, zodat we niet afwijken, maar altijd dicht bij Hem blijven. Want Hij is in waarheid de juiste weg die naar het eeuwige leven leidt.

?? Welke taak zie jij voor jezelf weggelegd als het gaat om kinderen of jongeren in de kerk de weg naar God en Jezus te wijzen ??

?? Als kinderen God de rug toekeren, wat kan de christelijke gemeente voor hen en voor hun ouders betekenen?

God heeft geen grootse plannen met de Joodse staat Israel

In het Nederlands Dagblad van 29 augustus plaatsten Piet Guijt, Kees Maljaars, Steven Paas, Jos Strengholt en ikzelf dit opinie-artikel. Het ND gaf er de kop Het is een ongegronde opvatting dat God nog grootse plannen zou hebben met het Joodse Israël aan.

Dominee Jan Hoek blijft vasthouden aan de ongegronde opvatting dat God nog grootse plannen zou hebben met het Joodse Israël, dat hij abusievelijk ‘Gods volk’ blijft noemen (ND 26 augustus),   zo stellen vijf theologen en bijbelonderzoekers. Hans van Oort constateert in zijn boek Israël? Wat Jezus, apostelen en evangelieschrijvers werkelijk zeggen dat het Nieuwe Testament geen ruimte laat om het bestaan van de staat Israël te onderbouwen (ND 21 augustus). 

Predikant Jan Hoek zegt dat hij schrok toen hij in het interview met Van Oort las dat God Abraham koos op grond van zijn geloof. Van Oort spreekt echter helemaal niet over ‘uitverkoren zijn’, in elk geval anders dan Hoek het opvat, gezien zijn opmerking over remonstrantse opvattingen. Van Oort wil, zoals blijkt uit zijn boek, alleen maar aangeven dat voor God niet etniciteit, maar geloof belangrijk is. 

En net als de apostel Paulus benadrukt Van Oort dat niet de lijfelijke kinderen van Abraham (die overigens geen Jood was) Gods kinderen zijn maar alleen zij die Gods beloften in geloof in Christus aanvaarden. Paulus schrijft: ‘Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. (…) Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.’ En: ‘Als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen’.

Gods koninkrijk is bestemd voor zowel Joden als niet-Joden die in Jezus Christus geloven, en in Hem is geen rangorde of onderscheid (Romeinen 3:22; 10:12). 

Hoe kan Hoek dan zeggen dat Joodse broeders en zusters eerstgeborenen blijven? Dat ontkent de essentie van het Nieuwe Testament. Want om het koninkrijk van God binnen te kunnen gaan, moet ieder, Jood en niet-Jood, opnieuw geboren worden.

Bovendien, Hoeks opvatting om binnen de christelijke gemeente onderscheid te maken, staat totaal haaks op het idee dat Jezus ons één heeft gemaakt en dat de tussenmuur die scheiding maakte, is weggebroken (Efeziërs 2:14). Hoek wil erop wijzen dat God vele beloften gedaan heeft aan het volk Israël die nog niet vervuld zijn. Hij ziet helaas over het hoofd dat de oudtestamentische profetieën voor Israël slechts (povere) metaforen zijn van wat Paulus schrijft in 1 Korintiërs 2:9 – ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God heeft bereid voor hen die Hem liefhebben’. Dus: voor gelovigen uit alle volkeren in de toekomst, in elk geval op de nieuwe aarde. 

Het opiniestuk van Hoek maakt helaas duidelijk hoe, ondanks de sterke argumentatie van Van Oort om duidelijk te maken dat het Nieuwe Testament nergens een staat Israël belooft, iemand toch blijft beweren dat deze staat ‘alles te maken heeft met de boodschap van dat testament’. 

Hoek blijft vasthouden aan de ongegronde opvatting dat God nog grootse plannen zou hebben met het Joodse Israël, dat hij abusievelijk ‘Gods volk’ blijft noemen. Gods herstelplan in Christus betreft de gehele in zonden verloren mensheid. Alleen die Joden en niet-Joden die Jezus als hun Verlosser hebben aangenomen, zijn onder het Nieuwe Verbond Gods kinderen en dus ook Gods volk.

Houding SGP-Kamerleden legt eenzijdige solidariteit met Israel bloot

De SGP staat bekend om haar onvoorwaardelijke steun aan Israel. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de ChristenUnie hoor je Chris Stoffer en andere kamerleden nooit publiek kritiek uiten op Israel. Toch is er binnen de partij niet alleen applaus voor deze lijn. In toenemende mate klinkt er binnen de achterban en jongere geledingen ook geluid voor een kritische houding richting Israel, zo maakt het Nederlands Dagblad duidelijk. Wie dat onderscheid niet maakt, loopt het risico om te vervallen in eenzijdige solidariteit met Israel.

Nu is er niks mis mee om solidair te zijn met Israel, nadat het op 7 oktober 2023 aangevallen is door een terreurorganisatie die, gedreven door intense Jodenhaat, de totale vernietiging van de Joodse entiteit in Palestina nastreeft. Het gevolg van de pogrom van Hamas is ongenadige wraak van Israelische zijde, want Israel wil er alles aan doen om de terreur van Hamas te stoppen en de 500 kilometer (dat is van Groningen naar Berlijn!!) aan tunnels te vernietigen, waarvan de in- en uitgangen bewust onder woningen, scholen, ziekenhuizen en moskeeën zijn aangebracht. Dat durven, ondanks de enorme repressie door Hamas, ook steeds meer burgers van Gaza hardop te zeggen. Pas als Hamas de oorlog beëindigt en de gijzelaars vrij laat, is er een kans op vrede.

Maar je kunt ook te weinig kritisch zijn. De diepe liefde en de onvoorwaardelijke, kritiekloze solidariteit van de SGP met het huidige Israel komt volgens mij op uit de gedachte: Israel OT = Israel NT = Israel nu. Dat lijkt mij een nogal twijfelachtige, onzorgvuldige en, als je consequent doordenkt, niet-Bijbelse redenering. De kern daarvan bestaat uit de gedachte: ‘Israel’ staat altijd gelijk aan ‘het Joodse volk’. En omdat Israel in het Oude Testament ‘Gods oogappel’ genoemd wordt (Deut. 32:10, Jer. 31:20, Zach. 2:12), blijft dat ook zo in het Nieuwe Testament, ook al hebben ze in meerderheid Jezus verworpen, en is dat vandaag nog steeds zo als het om het land en (80 procent van het) volk en de staat Israël gaat.

Wat zegt de Bijbel?
Wie de Bijbel leest vanuit Jezus Christus als centrum, weet dat Abraham door de HERE is uitgekozen om via zijn nakomelingen alle volken tot een zegen te zijn (Gen. 12:3). Voortdurend wordt al in het Oude Testament benadrukt, dat niet iedere geboren Israeliet het ook werkelijk is, want het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis, zeggen Mozes en Jeremia (Deut. 30:6, Jer. 4:4, 9:25), maar om de besnijdenis van het hart. Na Pinksteren benadrukt Paulus dat ook: Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart (Rom. 2:29). Voortdurend lees je ook in het Oude Testament, dat het heil van God voor alle volken bestemd is. Vanaf Pinksteren gaat dat in vervulling, bijvoorbeeld in Psalm 87. Dan wordt overduidelijk, dat iedereen welkom is en zich mag aansluiten bij “het Israel van God” (Gal. 6:16b). Want het ware, geestelijke Israel bestaat, net als in het Oude Testament, uit allen die in het geloofsspoor van Abraham gaan en in Jezus Christus geloven als de door God beloofde en gekomen Messias.

Dat vroeg een omkeer van denken die er bij de apostelen en de eerste christenen maar moeilijk inging. Zij verwachtten binnen afzienbare tijd het herstel van het koningschap in Israel, maar Jezus zei: ‘Wees mijn getuigen tot aan de einden der aarde.’ (Hand. 1:6-8). Petrus wilde er eerst zelf niet aan en moest zich later verdedigen dat hij de Romein Cornelius had bezocht en hem zo maar, alleen op z’n geloof, had toegelaten tot Gods volk op aarde (Hand. 10:1-11:18). Even later kregen Paulus en Barnabas bakken vol kritiek over zich heen omdat de gelovigen uit de heidenen zich niet aan allerlei Joodse wetten hoefden te houden (Hand. 15). Het zat diep ingesleten in het denkpatroon van de eerste christenen: heidengelovigen zijn welkom bij ons, joodse gelovigen, maar dan moeten ze zich wel aan de oude regels houden. Maar na het grote apostelcongres waren Petrus en Jakobus er, onder leiding van de Heilige Geest, wel uit: christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen worden op dezelfde manier gered, namelijk door de genade van de Heer Jezus, en zo herstelt de Heer het vervallen huis van David, waartoe nu alle christenen afkomstig uit het Joodse volk en uit de heidenen behoren (Hand. 15:11-18). Ook Paulus sloot zich hierbij aan: sinds Pinksteren maakt God geen enkel onderscheid meer en delen alle christenen in het burgerschap van het ene, geestelijke Israel (Ef. 2:11-22). Dat volk wordt door de HERE weer ‘Ammi’ – ‘mijn volk’ en ‘Ruchama’ – ‘mijn geliefde’ genoemd, zeggen Paulus (Rom. 9:24-26) en Petrus (1 Petrus 2:10)

Heeft Israel een speciale plek?
Wie vandaag nog een speciale plek voor het land Israel en voor het Joodse volk ziet weggelegd, maakt dezelfde denkfout als de apostelen en een deel van de eerste Joodse christenen uit Handelingen. Het gaat na Pinksteren niet meer om dat ene Joodse volk, waarbij de rest van de wereld zich mag aansluiten. Het gaat om de ene Heer, Jezus Christus, en iedereen wordt opgeroepen zich in geloof bij Hem aan te sluiten, ongeacht nationaliteit, afkomst en geslacht. Dat is sinds Pinksteren Gods volk op aarde, Gods oogappel, de bruid van Christus. 

Heeft het Joodse volk en het land Israel dan nog een speciale plek in Gods plan met de wereld? Ik denk van niet. Alle beloften van God waren op Christus gericht en zijn in Christus vervuld. Wat nog uitstaat is voor iedereen bestemd tot aan de uiteinden van de aarde, zoals de Psalmen zingen en Jesaja profeteert. 

Is er dan geen verschil? Jawel: Joden die tot geloof in Jezus komen, komen er achter dat Hij de Messias is die in hun eigen Tenach is aangekondigd. Hetzelfde geldt in mindere mate voor moslims die tot geloof komen: zij kenden Jezus in hun Koran eerst alleen maar als de profeet Isa. Dat is een heel andere manier van thuiskomen dan vanuit het heidendom. Maar ik geloof er niets van dat God twee lijntjes heeft lopen om mensen tot Zich te trekken. Of dat Hij twee plannen heeft, eentje met het Joodse volk, waarvan iedereen die naar Israel emigreert meer rechten zou hebben op het beloofde land dan de Palestijnse bewoners van wie de stamboom soms teruggaat tot 400 na Christus. Want de God van Jezus Christus, die via Israel tot de wereld gekomen is, wil de God van alle volken, inclusief het Joodse volk, zijn. Niet het land Kanaän, maar heel de aarde is voor de zachtmoedigen bestemd, zegt Jezus (Mat. 5:5) en wie Hem volgt door zich aan Gods geboden te houden, zal het niet goed gaan in het beloofde land Kanaän, maar hier op aarde (Ef. 6:3).

De oude Simeon zong het al toen hij het kindje Jezus in de armen nam: “Met mijn eigen ogen heb ik de redding gezien die U bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israel, uw volk.” (Luk. 2:30-32).

Ds. Ernst Leeftink is predikant van de Nederlandse Gereformeerde Kerk ‘De Lichtbron’ in Balkbrug en van de Nederlandse Gereformeerde ‘Hooge Eschkerk’ in Oosterwolde (Fr.). DIt artikel is op 12 augustus 2025 ook verschenen als opinie-bijdrage op CVandaag.

Huilende vrouwen op de Via Dolorosa

De kruisweg van onze Here Jezus Christus wordt wel de ‘Via Dolorosa’ genoemd. Elk jaar leggen duizenden pelgrims vlak voor het Paasfeest dezelfde weg af als Jezus toen is gegaan. Toen was het nog van de stadspoort naar de kruisigingsplaats buiten de stad. Nu gaat het door vier vrij smalle straten van de burcht Antonia naar de Heilige Grafkerk, die gebouwd is op de plaats waar Jezus zou zijn begraven. Tijdens die pelgrimstocht langs de kruisweg komt men veertien plaatsen tegen, waar men stilstaat bij een bijzondere gebeurtenis op de kruisweg. Dat worden de veertien staties genoemd. Sommige van die momenten zijn aan de bijbel ontleend, anderen zijn uit de traditie komen opzetten. De eerste statie is in de burcht Antonia. Daar sprak Pilatus (on)recht en werd Jezus ter dood veroordeeld. De veertiende is, dat de dode Jezus in het graf gelegd wordt.

Statie 8 op de Via Dolorosa is ontleend aan het wat onbekende moment dat Jezus een aantal vrouwen langs de weg toespreekt. Het moment staat beschreven in Lukas 23: 27 Een grote volksmenigte volgde Jezus, waaronder veel vrouwen die over Hem weeklaagden en zich op de borst sloegen. 28 Jezus keerde zich echter naar hen om en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, huil niet om Mij. Huil liever om jezelf en je kinderen.

Hiermee wil Jezus de vrouwen duidelijk maken: over mijn dood hoef je niet te huilen, want Ik weet voor wie Ik het doe: voor jullie en voor heel de mensheid. Als je toch wilt huilen, huil dan vooral over jezelf en stort je tranen over al die mensen die een leven leiden zonder dat ze in Mij geloven. Want, zei Jezus al eens eerder, wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten. (Joh. 3:36).

Het is trouwens opvallend dat in heel de lijdensgeschiedenis van Jezus mánnen een negatieve rol spelen met hun haat, hun kromme rechtspaak, hun geweld  en hun wreedheid.

Vróuwen daarentegen tonen keer op keer hun menselijk gevoel voor Jezus. In Matteüs lezen we, hoe de vrouw van Pilatus, Claudia, het voor Hem opneemt. In Lukas zijn het de vrouwen uit Jeruzalem, die Hem beklagen. Met Pasen zijn het de vrouwen uit Galilea die in de vroege morgen het graf opzoeken om Jezus de laatste eer te bewijzen. Daaruit spreekt hun grote liefde voor en diepe medelijden met Jezus. Kunnen vrouwen dat beter opbrengen dan mannen? Schamen zij zich er minder voor om dat openlijk te tonen? Durven vrouwen eerder voor hun geloof in Jezus uit te komen? Omdat ze gevoeliger zijn, minder behoefte hebben om zich te bewijzen en voor de buitenwacht een bepaald beeld in stand te houden?

Wat denk je: zouden mannen met al hun stoerheid en grote woorden niet een voorbeeld kunnen nemen aan de manier waarop vrouwen met het geloof omgaan?

Dochters van Jeruzalem

… toen keek Hij om en sprak ons aan.

– Wij liepen huilend met de Meester mee, de hele

kruisweg langs van Pontius naar Golgota,

achter vervangend kruisdrager Simon van Cyrene.

Wij klaagden ach en wee om Hem die wij verloren –

Waarom zijn jullie aan het krijten

om Mij? – wij hoorden er een verwijt in –

Huil om jezelf en om je kinderen. Straks zal

de hele stad, het hele land wenen en om

haar verwoesting galmen van bitter, stil verdriet.

Waarom zagen jullie niet, dat mijn kruisweg

naar jullie stad bedoelde om haar vrede te dienen?

“… de vrouwen steeds afzonderlijk van de mannen,”

zegt de profeet. Zo rouwen wij als om een enig Kind.

Lopen er ook huilende mannen mee?

(bij Lucas 23: 26-31; Zacharia 12:10-14)

Ruinen, 15 april 2025

Arjan Minnema

(Hetero)huwelijk en homorelatie

door dr. Erik A. de Boer, emeritus-hoogleraar TUU en emeritus-predikant NGK Devente

Beleidskader voor kerkenraden bij gelijkgeslachtelijke relaties in de gemeente

Handreiking bij de te verwachten kerkelijke uitspraak over homoseksualiteit en relaties op de generale synode van de Nederlandse Gereformeerde Kerken te Deventer.

Binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken heeft de synode van Deventer een rapport over homoseksualiteit in behandeling. Op 8 maart 2025 staat de vervolgzitting gepland en conceptbesluiten van de synodecommissie zijn gepubliceerd,

Mijn bestudering van het deputatenrapport Ruimte en richting, lezing van het boek van dr. A.L.Th. de Bruijne, Verbonden voor het leven, en kennisname van de conceptbesluittekst van de synodecommissie die de zitting van 8 maart 2025 voorbereidt leidde mij tot het overdenken en formuleren van een beleidskader. Dat kan misschien de plaatselijke kerken helpen om met de (te verwachten) besluiten aan de slag te gaan. Ik voelde mij daartoe gedrongen omdat in het rapport en de besluittekst de zeven bijbelse passages waarin gelijkgeslachtelijke seks afgewezen wordt buiten beeld lijken te raken.

In paragraaf 1 formuleer ik zo’n kader in de vorm van stellingen. In paragraaf 2 volgen enkele gedachten bij de bestudering van het deputatenrapport en De Bruijnes boek. Tenslotte geef ik in paragraaf 3 nog enkele exegetische beschouwingen bij de zeven bijbelgedeelten die over gelijkgeslachtelijke seks spreken en typeer deze als grenswoorden.

1. Beleidskader

  1. Huwelijk

1.1 De Schriften laten de samenlevingsvorm die de christelijke kerk het huwelijk noemt, als een eenheid van man(nelijk) en vrouw(elijk) zien. ‘Het huwelijk is geen uitvinding van mensen maar een instelling van God’, zegt het huwelijksformulier (zie Gen. 1:26-27; 5:1-3; Mat. 19:5-6).

1.2 De kerk ziet het huwelijk van een man en een vrouw als de unieke samenlevingsvorm die de Schepper instelde en waarin – als God het geeft – kinderen (zonen en/of dochters) verwekt en verwacht, geboren en opgevoed kunnen worden. Zodat deze kinderen met een vader en moeder, uit wie zij voortkomen, mogen opgroeien (zolang God dat in zijn goedheid geeft dat beiden leven mogen).

1.3 Het christelijk huwelijk tussen een man en een vrouw beeldt iets af van het verbond tussen God en zijn volk en van het geheim van de liefde tussen Christus en zijn gemeente als bruidegom en bruid (Ef. 5).

  • De celibataire Heer
    • Anders dan in Israël verwacht werd bleef de oudste zoon van Maria en Jozef ongetrouwd en riep als rabbi in Israël mannen en vrouwen Hem te volgen. In Hem is zichtbaar wat Paulus noemt: ‘Een ongetrouwd man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen’. Zo ook vestigt hij de aandacht op ‘een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is’ en zegt: zij ‘dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd’ (1 Kor. 7:32-33). Ook nu kunnen mannen en vrouwen zich geroepen weten tot absolute toewijding en celibatair leven. Dit geldt hetero- en homoseksuele christenen. Hun voorbeeld kan anderen inspireren en steunen. Jezus eert het huwelijk als instelling van God (Mat. 19:1-10). Bevraagd op ruimte om te scheiden vraagt Hij aandacht voor de eunuch, de man die geen vervuld huwelijk kan beleven door schade aan zijn geslachtsdelen. Door de eunuch die met zo’n defect geboren is eerst te noemen, eert de Heer hen die in seksueel opzicht een beperking te dragen hebben. Ook heeft Hij oog voor de man die door mensenhand gecastreerd was (19:11-12). Zo vervulde de Mensenzoon de profetie voor de eunuch ‘die keuzes maakt naar mijn wil, die vasthoudt aan mijn verbond’ (Jes. 56:3-5). Wie afzien van een liefdesrelatie ‘omdat zij zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel’ doen dat niet primair wegens een lichamelijke of psychologische conditie. Het is een levenswijding waarvan Hij die het zegt stilzwijgend het voorbeeld is (vgl. 2.1).
    • De Heer Jezus legt dit niet als een gebod op, maar daagt ons allen uit: ‘Laat wie bij machte is dit te begrijpen, het begrijpen!’ (vs 12). Dit woord te vatten is een gave (vs. 11).
  • Homoseksualiteit
    • In de Bijbel ontmoeten we geen Israëlieten of christenen die zich als homoseksueel identificeren. Wel ontmoeten we de Mensenzoon die alleen zijn weg gaat te midden van zijn vrienden en vriendinnen. Hij heeft oog voor wie lichamelijk-seksueel niet tot een vervuld huwelijk in staat is of in een beschadigd huwelijk leeft (Mat. 19:10-12). Omdat de Heer ons voorgaat op de weg van het celibaat, zullen we broers en zusters in het bijzonder eren die Hem op die weg willen navolgen. Leerlingen van de Heer die zich homoseksueel noemen en celibatair willen leven verdienen in de gemeente een ereplaats. Zij zouden een bijzondere erkenning en ‘stand’ in de gemeente moeten krijgen, vergelijkbaar met als de ‘ware weduwe’ (“zij die er alleen voorstaat”) in de gemeente van Efeze (1 Tim. 5). De gemeente kan hen roepen om pastoraal anderen te begeleiden die met geslacht of gender worstelen. Mensen die Christus als Heer van hun leven erkennen en zich als homo of lesbienne identificeren kunnen naar een relatie van liefde en trouw verlangen. Wanneer zij zich in alle eerlijkheid niet herkennen in typeringen als die van Romeinen 1:24-27, is het mogelijk dat zij zo’n relatie aangaan en dat de christelijke kerk dit in liefde draagt (Gal. 6:1-5). Vriendschap, liefde en intimiteit zijn zoveel breder dan het seksuele spel dat tot het hoogtepunt leidt. Er is een bandbreedte die verkend kan worden en waarin homoseksuele kerkleden zoeken naar vormen van intimiteit die heilig en veilig zijn.
    • Het seksuele aspect van die relatie laat de kerk voor hun verantwoordelijkheid tegenover de Heer. In de christelijke kerk geldt de intieme aard van het samenleven van twee mensen als behorend tot wat persoonlijk is en wat eventuele zonde betreft als ‘geheim’ (in onderscheid van publieke zonde). In de vertrouwensrelatie van pastoraat kan dat aspect ter sprake gebracht worden.
  • Homohuwelijk
    • Artikel 143 van het Burgerlijk wetboek bepaalt sinds 2003: ‘Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van hetzelfde geslacht’. De kerk erkent het zgn. homohuwelijk niet als huwelijk in zin van de Bijbel. Dat geldt ook ten opzichte van gemeenteleden die toch zo’n burgerlijk huwelijk, bedoeld als in artikel 143, sluiten. Welke vorm een relatie van a. in de Heer (1 Kor 7:39; 2 Kor 6:14), b. in liefde en c. met een belofte van trouw krijgen kan, kan op dit moment het beste in een samenlevingscontract geregeld worden. De kerk bevestigt een dergelijke vorm van samenleven niet in de zin van Kerkorde NGK art. C46.3 (‘De huwelijksbevestiging vindt plaats in een kerkdienst en behoeft de instemming van de gemeente’).
    • Hoe een dergelijke relatie aan Gods zegen opgedragen kan worden is voorwerp van nadere bezinning.
  • Roeping tot de ambten
    • De Schrift geeft bij de roeping tot het ambt van oudste de bepaling: ‘Hij kan slechts de man van één vrouw zijn’ (1 Tim. 3:2; Tit. 1:6). We vatten dat zo op dat leidinggevende personen hun trouw in het huwelijk laten zien. Het is meer dan aan het begin van de relatie een belofte van liefde en trouw afgelegd te hebben. Immers, het ambt van oudste ging in de vroegchristelijke kerk hand in hand met de leeftijd van wijsheid en levenservaring (zie ook de ‘oudere vrouwen’ in Tit. 2:3). Dat illustreert dezelfde bepaling bij de erkenning van een oudere vrouw als weduwe (in de ware zin van het woord, 1 Tim. 5:9). Het gaat daar om vrouwen ‘boven de zestig jaar die maar één man gehad hebben’. Ook als we nu geen leeftijdscriterium meer aan de ambten stellen, is de stabiliteit van het huwelijk (de relatie) belangrijk. Er ligt een verbinding tussen het criterium ‘man-van-één-vrouw’ en het geheim dat Paulus in Efeziërs 5 aanwijst. De liefde van man en vrouw is een afspiegeling van de liefde van Christus voor zijn gemeente. Daarbij is Hij de bruidegom en zij de bruid. Dat legt ons de vraag voor of dat ook op een gelijkgeslachtelijke relatie mag worden toegepast en of zo’n iemand in zo’n relatie de gemeente in een van de ambten kan representeren.
    • Of een gelovige broeder of zuster die in een gelijkgeslachtelijke relatie tot een van de ambten kan worden geroepen is onderwerp van nadere bezinning en gebed. In de Nederlandse Gereformeerde Kerken kan een gemeente daar niet toe overgaan zonder instemming van het kerkverband.

2. Deputatenrapport en Verbonden voor het leven

Conclusie uit de bestudering van de Bijbel in het derde hoofdstuk van het Deventer rapport is ‘dat de in de Bijbel alleen teksten aantreffen die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren’. Daarnaast staat een tweede conclusie: ‘Nergens gaat het over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht’.[1] In de bedoelde teksten krijgen persoonlijke gevoelens of intenties van mensen van hetzelfde geslacht geen stem. In hoofdstuk 6 vinden we de voorstellen die tot besluiten kunnen leiden. De eerste conclusie die we hierboven aanhaalden, horen we niet terug in de voostellen of in stellingen als de volgende: ‘binnen de gemeente van Christus mag er, heeft er ruimte (te) zijn voor homo’s, ook als zij in liefde en trouw samenleven’.[2] Daarom ook: ‘Is iemand vrij in zijn of haar geweten en vindt hij of zij een partner voor het leven? Laat er ook voor deze broeders en zusters een plek zijn in de gemeente en aan de tafel van de Heer’. De intentie van liefde en trouw en het persoonlijk geweten geven de doorslag.

Ik vroeg mij af: is het zinvol nóg eens de Bijbelse passages te bestuderen (waarin gelijkgeslachtelijke seks afgekeurd wordt) of zijn de paden van de exegese platgetreden? Zijn er nieuwe inzichten te verwachten of is alles in de vloed aan literatuur (waarnaar ook in het rapport verwezen wordt) al gezegd? Mijn insteek is anders. Ik ga niet op zoek naar nieuwe inzichten maar herlees de Bijbelse passages – ná lezing van het commissierapport. Met de vraag: komt Gods Woord in deze teksten nog ter sprake en spreken de woorden Gods ons nog aan nadat we ruimte constateerden tussen de teksten van toen en de omstandigheden van nu? Het vervolg van deze notitie gaat ook het gesprek met het boek van dr. A.L.Th. de Bruijne en het rapport Ruimte en richting aan.

Ethicus Ad de Bruijne oppert tijdens zijn uitleg van de Bijbelgedeelten de gedachte ‘dat de Bijbel zich in de genoemde teksten waarschijnlijk helemaal niet uitlaat over het fenomeen waarvoor wij op zoek zijn naar een bijbelse duiding’.[3] Het rapport Richting en ruimte: ‘Er zijn wel teksten in de Bijbel die wij met homoseksualiteit associëren, omdat ze betrekking hebben op seksuele gemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht. Maar zoals zal blijken, wordt er nergens gesproken over romantische aantrekkingskracht of verliefdheid tussen mensen van hetzelfde geslacht’.[4] Deze stelling leidt tot een positieve visie op een relatie van liefde en trouw waarin homoseksuele kerkleden samenleven.

            Zowel in het doorwrochte boek van de Bruijne als in de empathische studie van NGK- deputaten lijken de specifieke Bijbelgedeelten over ‘seksuele gemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht’ niet verder ter sprake te komen bij (wat consequent genoemd wordt) ‘een relatie van liefde en trouw’. De Bruijne concludeert: ‘Vanuit de kennis die wij vandaag bezitten, kunnen wij niet anders dan vaststellen dat de reikwijdte van Paulus’ woorden voor het thema homoseksualiteit beperkter is dan vaak gedacht’.

Tijdens het lezen van het genoemde boek en rapport maakte ik kanttekeningen bij de exegetische passages. Vooral bij het rapport had ik soms de indruk dat een minimale uitleg gegeven wordt, terwijl er meer te zeggen is.

Een voorbeeld: de zonde van de mannen in Sodom. Genesis 19 wordt in één zin samengevat, gevolgd door een conclusie uit (elders gedocumenteerde) studie: ‘Latere Joodse geschriften waarin gelijkgeslachtelijk seksueel verkeer ten zeerste wordt afgekeurd, verwijzen daarvoor vaak naar dit Bijbelhoofdstuk.’[5] Deputaten weerleggen dat met de stelling: ‘Steun in het Oude Testament krijgen ze hiervoor niet. Nergens wordt Sodom expliciet in verband gebracht met gelijkgeslachtelijk seksueel verkeer’. Nergens? Bij de verwijzing naar Ezechiël 16 had het Hebreeuws hen op andere gedachten kunnen brengen. Vers 50: de mannen van Sodom en Gomorra ‘verhieven zich boven de anderen, wat ze deden vond Ik gruwelijk’ (NBV21). Het Hebreeuws heeft hier to’ebah, ‘ze deden wat gruwelijk in mijn ogen is’. Dat is het schokkende woord dat de heiligheidswet in Leviticus 18:20 én 20:13 gebruikt: ‘Wie met een man het bed deelt als met een vrouw, begaat een gruweldaad’. De dreiging van de mannen van Sodom aan het adres van de gasten (‘Breng ze naar buiten, we willen ze nemen!’) is homoseksuele groepsverkrachting. Ezechiël 16:50 roept dat in herinnering. Dat is een conclusie die reden geeft te overwegen of de ‘gruwel’ van Leviticus iets van opzettelijke daden met een bepaald doel betreft.

Maar ook al zou er meer te zeggen zijn betreffende de exegese, brengt dat ons als christenen en kerkleden verder? Er is een brede aanvaarding van relaties tussen mensen van het gelijke geslacht gegroeid, ook in de christelijke kerk. Voor mij weegt zwaarder dat genderdysforie en transseksualiteit het beeld van homoseksualiteit nog eens extra complex gemaakt heeft. De verstoring van lichamelijke en psychische ontwikkeling die genderdysforie heet, kan niet buiten beschouwing blijven.

            Mijn voorstel is om conclusies te trekken uit het materiaal dat op tafel ligt. En om daarbij nóg eens de betreffende Bijbelgedeelten te lezen. In de theologie spreken we van de ‘hermeneutische cirkel’. Dat wil zeggen: je leest de Bijbel, denkt daar met de theologie en in de praktijk van het leven over na én gaat met je bevindingen terug naar de Bijbel. Zo leg je dezelfde weg steeds opnieuw af. Zo blijft de Bijbel als heilige Schriften en Woord van God de eerste bron. Zo laten we ook zien dat we de Bijbel ernstig blijven nemen en ons van zijn gezag niet afmaken.

3. Grenswoorden

Het deputatenrapport overweegt dat de homoseksuele identiteit vandaag niet identiek lijkt aan de in de Bijbel afgekeurd praktijken. Daarin zou het kunnen gaan om homoseksuele promiscuïteit of homoseksueel experiment van heteroseksuele mensen. Het lijkt alsof het rapport de betreffende Bijbelgedeelten tussen haakjes zet. Nadat we overwegen of er ruimte kan zijn voor een relatie van homoseksuele geliefden, is het goed de Bijbel nog eens ter sprake te brengen. Blijft er een grens aan de intimiteit van homo’s en lesbiennes? Hebben we oog voor zonde die zij elkaar in de relatie kunnen aandoen?

3.1 Paulus leest Leviticus

In de wetswoorden van Leviticus 18-20 verbiedt de God van Israël allerlei zonden van seksuele aard, zoals zijn volk dat uit Egypte kende en in Kanaän zou aantreffen. In den vreemde en in het beloofde land riep de HEER tot het volgen van de leven-gevende leefregels (18:1-5). Het herhaalde verbod of gelijkgeslachtelijke seks staat in het kader van allerlei grove zonden (Lev. 18:22; 20:23).

  • In Leviticus 18 gaan aan het verbod ‘Je mag niet het bed delen met een man zoals met een vrouw’ direct vooraf gemeenschap bij menstruatie (vs 19), overspel met de vrouw van een ander (vs 20) en offeren van kinderen aan Moloch (vs 21). Erop volgt het verbod op seks met een dier (vs 23).
  • Dat strenge wetswoord komt terug in Leviticus 20:13: ‘Wie met een man het bed deelt (jiskab) als met een vrouw, begaat een gruweldaad. Beiden moeten ter dood gebracht worden en hebben hun dood aan zichzelf te wijten’. Ook hier worden in het directe verband genoemd het verbod op overspel, seks in nabije, incestueuze familierelaties en bestialiteit. De doodstraf duidt op bijzondere ernst.
  • In Lev 20:19 stond al: ‘Heb geen gemeenschap met een vrouw wanneer zij vanwege haar menstruatie onrein is’. Hoewel dit in Lev 15:24 genoemd is als iets dat man en vrouw alleen voor zeven dagen onrein maakt (en niet als zonde benoemd wordt), lijkt het in Lev. 20 om een opzettelijke daad te gaan. Alsof in de aanraking van het bloed van de vrouw bijzondere levenskracht gezocht wordt. Ook in Lev 20:18 volgt: ‘Wanneer iemand het bed met een vrouw die ongesteld is en gemeenschap met haar heeft – wanneer hij dus de bron van haar bloeding ontbloot of zij voor hem de bron van haar bloeding ontbloot – zullen beiden uitgestoten worden’. De ‘bron van haar bloed’ heeft een krachtige betekenis die wij niet meer kennen. Er lijkt een relatie te liggen naar het voorafgaande hoofdstuk, Leviticus 17, waar het ‘gebruik’ van bloed streng verboden wordt. Het lijkt te gaan om opzettelijk gebruik van het bloed als levenskracht (vs. 14). Daarvan is sprake in Afrikaanse landen waar mannen denken van Aids genezen te worden wanneer zij een meisje dat nog maagd is verkrachten.

Het directe verband van a. seks tijdens de menstruatie, b. een buitenechtelijke relatie, c. homoseks en d. bestialiteit lijkt te bestaan in penetratie als bevrediging van lust.

De apostel Paulus gebruikt termen uit deze grensgeboden uit Leviticus (in de Griekse vertaling, zoals die ten tijde van het Nieuwe Testament bekend was). Hij smeedt die tot een woord dat hij in 1 Korinthe 6:9 en 1 Timoteüs 1:10 gebruikt (arseno-koitès: een man die een man ‘beslaapt’). De ‘huiver van Leviticus’ gaat mee in het apostolisch onderwijs.

3.2 Bekering, heiliging, vrijspraak

Paulus laat dit woord arseno-koitès (‘een man die een man beslaapt’) vallen in het kader van een waarschuwing tegen verschillende zonden tegen de Tien geboden, die een mens kunnen typeren (6:9-11).

  • De Schrift waarschuwt tegen het doen van onrecht. ‘Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God?’
  • Vervolgens ‘ontuchtplegers,
  • afgodendienaars,
  • overspelplegers (Grieks: pornoi),
  • mannen die zich laten misbruiken of die andere mannen misbruiken,
  • dieven en geldwolven,
  • dronkaards,
  • lasteraars,
  • uitbuiters.

De vraag is of een mens door een bepaalde zonde beheerst worden, zodat die zonde hem of haar als zondaar typeert. Paulus vervolgens in aanspraak van de gemeente: ‘Sommigen van u zijn dat ooit geweest, maar u bent gereinigd, u bent geheiligd, u bent rechtvaardig verklaard in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God’ (1 Kor 6:11). De vraag is dus bij elke specifieke zonde: of er bekering van die levensstijl, heiliging en vrijspraak heeft plaatsgevonden. Innerlijk en in de gemeente.

De homoscene in Nederland is een wereld van promiscuïteit. Wie zich in het nachtleven stort heeft een omkeer naar het licht nodig (Ef 5). Zo moeten we ook in de christelijke kerk rekenen met de seksuele zonden in gelijkgeslachtelijke relaties, zoals we dat ook doen in heteroseksueel verkeer (in en buiten het huwelijk). En Gods Woord laten spreken.

3.3 De apostel van de volken en de Romeinse cultuur

Paulus noemt de (seksuele) omgang van man en vrouw ‘natuurlijk’ en de gekozen (seksuele) omgang van vrouw met vrouw en van man met man ‘tegennatuurlijk’ (Rom 1:26-27). Daarmee is de natuur bedoeld zoals de Schepper die bedacht en vormgegeven heeft. Mannelijk en vrouwelijk passen lichamelijk-geslachtelijk bij elkaar, zodat zij ‘één vlees’ kunnen worden. Alsof zij in de lichamelijke beleving tot één mens versmelten. In die zin is homoseksualiteit ‘tegen de natuur’.

  • Twee mannelijk- of vrouwelijk-identieke geslachtsorganen kunnen niet tot die eenheid komen.
  • Uit de vereniging van twee mensen van hetzelfde geslacht kan geen nieuw leven voortkomen. ‘Verwekken’ of ‘ontvangen’ van kinderen is niet op natuurlijke wijze mogelijk.

Verderop in de brief aan de Romeinen gebruikt Paulus het contrast ‘natuurlijk’ (kata phusin) en ‘tegen de natuur’ (para phusis) nog een keer. Daar maakt hij onderscheidt tussen duidt in de plantkundige classificatie aan van de soorten olijfboom (edel of wild) en de takken (11:21). Zwaarder is de term ‘tegennatuurlijk’ niet: zoals het biologisch in de schepping en verzorging van Gods wereld is.

             In Romeinen 1 contrasteert Paulus dus ‘de natuurlijke omgang’ (tèn phusikèn chrèsin) van man en vrouw (tweemaal) met ‘die tegen de natuur’ (tèn para phusin, 1:26-27), zoals wanneer ‘vrouwen de natuurlijke omgang (met een man) hebben verruild voor de tegennatuurlijke’ en ‘ook mannen de natuurlijke omgang met vrouwen hebben losgelaten’. De Bruijne legt dit uit als de door deze mensen in de eerste eeuw zelf zo ervaren handelwijze. ‘Deze mensen geven wat zij zelf als “natuurlijk” ervaren, tegen beter weten in prijs voor homoseksueel verkeer’ (263).[6]

Van Loon stelt terecht dat Paulus hier aan het scheppingsverhaal herinnert door de bijvoeglijke naamwoorden arsèn en thèlus, zoals hij die in de Septuagint aantrof, te gebruiken (gesubstantiveerd).[7] ‘De vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke, en ook de mannen de natuurlijke [omgang] “met het vrouwelijke” (tès thèleias) losgelaten en zijn in hartstocht voor elkaar ontbrand’.

Het zijn niet alleen de mensen die de seksuele switch maken die dat typeren als overgang van het ‘natuurlijke’ naar het ‘tegennatuurlijke’, maar het is eerst Paulus die dat zo typeert. Is dat misschien extra reden om de achtergrond van Leviticus ook in Paulus’ gebruik van phusis in Romeinen 1 te beluisteren? Ik herinner eraan dat het door Paulus gevormde woord arsenokoitai in 1 Korinte 6:9 en 1 Timoteüs 1:10 de inhoud van de Levitische verboden in de nieuwtestamentische ethiek opneemt. Wat is het verband tussen die twee typeringen en Romeinen 1:24-27? Paulus zegt in Romeinen 1 breder welke seksuele praktijk hij met het zelfstandig naamwoorden in de lijsten van 1 Korinthe en 1 Timoteüs op het oog heeft.

Concreet: wat geven de betreffende Bijbelgedeelten aan homoseksuele geliefden te overdenken wanneer zij een relatie aangaan en die voor Gods aangezicht willen vormgeven?

‘Natuurlijk’ is volgens de onderscheidenlijk geschapen lichaamsbouw en ‘tegennatuurlijk’ is tegen de evidente, c.q. biologische natuur en structuur van het mannelijk en vrouwelijk lichaam in de vereniging van die lichamen.

  • De geslachtsdaad van anale penetratie bij mannen heet dan ‘tegen de natuur’.
  • Bij vrouwen ligt het anders, omdat de genitale vereniging van de lichamen daar altijd uitwendig blijft. De onmogelijkheid (of ongewenstheid) van vaginale penetratie kan in alle nuchterheid ook ‘tegen de natuur’ genoemd worden.
  • Bij mannen en vrouwen van hetzelfde geslacht is er geen mogelijkheid tot natuurlijke bevruchting en het verwekken van kinderen. Het is alleen buiten de natuurlijke weg om mogelijk kinderen door middel van een draagmoeder of met donorzaad te verwekken.

Bij deze herlezing van de Bijbelgedeelten vroeg ik me steeds af: is het passend en nodig om zo concreet over penetratie (of het ontbreken ervan) te spreken? Spreken we dan niet weer óver homo’s in plaats van hen veiligheid in de gemeente te bieden? Het is vanwege de ernst en samenhang waarin deze grensgeboden in der Bijbel ter sprake komen dat ik meen dat we die niet ongelezen kunnen laten. Ook homoseksuele broers en zusters die voor een relatie gekozen hebben zullen die woorden in de Bijbel steeds weer tegenkomen. Laten we hen en onszelf helpen door te vragen wat de Geest ons ermee in de gemeente zeggen wil.


[1] De aanhaling zijn uit de bij het rapport gevoegde leeswijzer, onder 3.4 (Ruimte-en-richting-Leeswijzer-en-samenvatting.pdf).

[2] Ruimte en richting, 134. Alleen de woorden die Paulus gebruikt voor ‘de mannen die een passieve en actieve rol vervulden in de gelijkgeslachtelijke seks’ worden genoemd (135), voorzien van de stelling dat er geen isgelijk-teken kan worden gezet tussen de malakoi en de arsenokoitai en onze homoseksuele broers en zusters’.

[3] Ad de Bruijne, Verbonden voor het leven. Een theologisch-ethisch voorstel rond homoseksualiteit en seksuele diversiteit (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2022), 268.

[4] Ruimte en richting. Rapport van het Studiedeputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. Voor de synode van Deventer 2023 (https://ngk.nl/nieuws/ruimte-en-richting-rapport-studiedeputaatschap-homoseksualiteit-in-de-kerk/), 58.

[5] Ruimte en richting, 62.

[6] J. van Bruggen: ‘Voor de apostel is de perversie van de seksualiteit wanneer een mens haar of zijn eigen aard (die wel degelijk gericht was op het ándere geslacht) op enig moment inruilt voor homoseksuele en lesbische praktijken’ (Romeinen. Christenen tussen stad en synagoge [CNT3] (Kampen: J.H. Kok, 2006),43).

[7] Maarten van Loon, In liefde en trouw of tegennatuurlijk?, in: Ad de Bruijne (red.), Open en kwetsbaar. Christelijk debat over homoseksualiteit [TU Bezinningsreeks 11] (Barneveld: de Vuurbaak, 2012), 33 (31-43).

Vrijblijvendheid troef als het om homo-relaties in de NGK gaat?

De Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) worstelen met hun visie op homoseksuele relaties. Onlangs kwam een commissie met konkrete voorstellen die op 8 maart a.s. op de landelijke synode besproken zullen worden. De voorstellen gaan veel verder dan het studierapport ‘Ruimte en richting’ en ook dan eerdere voorstellen die op de synode lagen. Voor CVandaag schreef ik hierover een opinie-artikel met als titel Synodecommissie walst als een roze olifant door de NGK-porseleinkast.

Een korte samenvatting hiervan geef ik hier:

  • De voorstellen laten zien dat we als NGK in deze kwestie geen kleur durven bekennen.
  • De voorstellen geven allerlei meningen over homoseksualiteit ten onrechte een legitieme plaats binnen het gereformeerd belijden.
  • De voorstellen stellen feitelijk homo-relaties in liefde en trouw gelijk aan het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw.
  • De voorstellen laten belangrijke bijbelse gegevens buiten beschouwing als het om toelating tot de ambten gaat.
  • De voorstellen gaan volledig voorbij aan kerkrechtelijke vragen bij de openstelling van het ambt van predikant voor broers en zussen die in een homoseksuele relatie leven.

Mijn slotconclusie in het opiniestuk op CVandaag is:

Als de NGK-synode deze verregaande voorstellen overneemt zonder eerst over de impact hiervan na te denken, zet ze de eenheid binnen de NGK kerken ongelooflijk onder druk. Dan is mijn NGK verworden tot een kleurloos kerkverband, waarin Gods oorspronkelijke goede schepping waarin homoseksualiteit niet voorkwam (Genesis 1 en 2) niet meer serieus genomen wordt,  waarin het huwelijk tussen man en vrouw zoals God dat bedoeld heeft niet meer in alle omstandigheden in ere gehouden wordt (Hebreeën 13:4) en waarin het ambt, dat aan gemeenteleden hogere eisen stelt dan aan iedere avondmaalsganger, niet meer hoog gehouden wordt (1 Timotëus 3:1-13) en Titus 1:5-9).

Jezus veegt de tempel schoon. En komt er ooit nog een derde tempel?

Ik preekte over de tempelreiniging in Johannes 2 (zie onder preken NT). Hoe vaak heeft Jezus dat gedaan? En als Hij het over de afbraak en de herbouw van de tempel heeft, komt er dan ooit nog een derde tempel in Jeruzalem te staan?

Eerst over het eerste: heeft Jezus één keer of twee keer het tempelplein schoongeveegd? In Matte­üs, Markus en Lukas vindt de tempelreiniging plaats in de lijdensweek aan het eind van Jezus’ leven op aarde. Daarbij roept Jezus uit: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ (Markus 11:15-18). Johannes plaatst het meteen aan het begin van Jezus’ optreden als Gods Messias. Jezus verantwoordt Zich voor deze aktie door te zeggen: ‘Breek deze tempel maar af, en Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.’  (Joh. 2:13-22).

Veel bijbeluitleggers zijn van mening dat er maar één tempelreiniging geweest is, nl. in de week vóór Jezus’ dood. Dat verhaal zou Johannes vanwege de thematische opzet van zijn boek naar voren hebben gehaald. Het is nl. karakteristiek voor heel Jezus’ optreden dat schijnvroomheid door Hem wreed verstoord wordt en dat dat irritatie opwekt.

Ik sluit mij aan bij de bijbeluitleggers die de tempelreiniging van Johannes serieus nemen en vinden dat er twee geweest zijn. Het belangrijkste argument daarvoor is het tempelwoord van Jezus over de afbraak en de opbouw van de tempel bij Johannes. Die woorden worden in de nacht voor Jezus’ dood tijdens het verhoor door de Joodse Raad aangehaald door twee getuigen die met een valse verklaring Jezus proberen te beschuldigen van Godslastering. Ze citeren Jezus niet alleen  verkeerd: ‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ Maar ze krijgen hun getuigenverklaring niet rond:  het is te lang geleden om zich precies te herinneren wat Jezus toen precies gezegd heeft over het afbreken en weer opbouwen van de tempel.

Dat is een sterk bewijs dat Jezus twee keer het tempelplein schoongeveegd heeft: één keer vlak voor zijn gevangenneming en kruisdood, en één keer helemaal aan het begin van zijn optreden op aarde, minstens drie jaar eerder. Toen al liet Jezus zien, dat Hij de echte tempel van God is: door Hem wordt de ontmoeting met de HERE weer mogelijk, ten koste van afbraak en nieuwbouw, nl. door zijn dood en opstanding.

Daarom is het ook niet nodig om als christenen te verwachten dat er ooit nog een derde tempel zal komen in Jeruzalem. Veel orthodoxe Joden geloven daar wel in. De voorbereiding daarvoor zijn in volle gang. Maar als in Jeruzalem de Al-Aqsa-moskee ooit vervangen zal worden door een nieuwe tempel, zal dat, net als in de tijd van Jezus, weer een symbool worden van nationale Joodse trots, net zoals de Al Aqsa-moskee dat nu voor de moslims is. Maar in beide gevallen is het een plaats waar religieuze mensen op hun eigen manier Allah of Jahweh te vereren.  Maar God Zelf zullen ze daar niet vinden. Want Jezus is de vervulling van Gods tempel. Wie Hem niet erkent, maar hoopt op een nieuwe tempel, maakt daar een afgod van. Als christen kun je dat streven niet steunen. Je kunt alleen maar bidden of moslims en joden Jezus alsnog zullen erkennen als hun Verlosser. Wanneer dat gebeurt, hoeft er geen nieuwe tempel meer te komen.  Want de hele tempeldienst, al die offers, zijn vervuld in het ene offer van de Zoon van God, staat er in Hebreeën. En Jezus zegt zelf in Johannes 4 tegen de samaritaanse vrouw: ‘Er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ Als je gelooft in Jezus, de Messias die gekomen is, dan is Hij voor alle christenen de nieuwe tempel, die Hij Zelf heeft opgericht: elke christelijke gemeente en ieder gelovig hart.

Over hoe onbijbels het is om als christen een derde tempel te verwachten nog de mening van twee auteurs.

Allereerst van theoloog J.D. King: ‘Waarom er geen derde tempel in Jezuzalem komt’ (via ‘Jezus en Israel’ 12 okt. 2024)

Sommige christenen geloven dat er een derde tempel zal worden gebouwd in de stad Jeruzalem, en dat de oude priesterorde, met de Levitische offers, zal worden hersteld. Degenen die deze opvatting aanhangen, zien niet-Joodse christenen vaak als Gods hemelse volk en de Joden als zijn aardse familie – nog steeds levend onder het oude verbond.

Veel “futuristen” stellen zich inderdaad een terugkeer van een oude priesterorde in de oude stad voor. De “Nieuwe Jeruzalem” die in Openbaring wordt beschreven, komt echter niet overeen met deze visie. Net als de schrijver van de Hebreeënbrief ziet de apostel Johannes de oude orde verdwijnen. Hij verklaart: “Ik zag geen tempel in de stad, want de Heer God Almachtig en het Lam zijn haar tempel” (Openbaring 21:22).

Ik ken meerdere oprechte christenen die uitzien naar de wederopbouw van de tempel en het herstel van dieroffers. Zij geloven dat dit oude profetieën vervult en het volk Israël eert. Inderdaad, de afstammelingen van Abraham verdienen respect (Romeinen 9:5; 11:28), maar God beweegt zich niet achteruit in zijn plannen. Toen Jezus zei: “Het is volbracht” (Johannes 19:30), had Hij de taak al volbracht. Hoewel Israëls rol in de heilsgeschiedenis van groot belang is, wordt de uiteindelijke vervulling van de profetieën gevonden in Christus. Niets en niemand anders overtreft Hem.

Bedenk dat de grootste manier om Israël te eren is door Joden en niet-Joden samen te brengen in één familie onder de Messias. We volgen het hart van Mozes en de profeten wanneer beide bevolkingsgroepen samen worden ingeënt en zij aan zij groeien, gevoed door de wortel van Christus. Het verbeelden van twee volledig gescheiden families met verschillende reddingsplannen staat haaks op Gods eeuwige doeleinden.

De levensvatbaarheid van een herstelde tempel en Levitische orde is in wezen geen onderwerp van discussie. Jezus’ offer aan het kruis was definitief, en er zal geen terugkeer zijn naar dieroffers. Het bloed van Christus werd eens en voor altijd vergoten (Hebreeën 10:10), waardoor verdere offers overbodig zijn.

Ik durf te zeggen dat het Nieuwe Testament geen belofte biedt van een derde tempel. Jezus verwees naar dit nieuwe tijdperk toen hij verklaarde: “Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem weer oprichten.” Hoewel dat destijds verkeerd werd begrepen, sprak hij over zijn eigen lichaam als de nieuwe tempel (Johannes 2:19–21). De boodschap is duidelijk: de tempel van stenen en vergankelijke materialen is niet langer relevant. Jezus zelf is nu de plaats waar hemel en aarde elkaar ontmoeten. Niets door mensenhanden gebouwd zal Hem ooit overtreffen.

Door het hele Nieuwe Testament heen zien we verdere aanwijzingen dat de tempel overbodig is. Zo gebruikt Petrus tempelbeeltenis om de identiteit van christenen te beschrijven: “Jullie zijn levende stenen, waarmee God zijn geestelijke tempel bouwt. Wat meer is, jullie zijn Zijn heilige priesters. Door de bemiddeling van Jezus Christus brengen jullie geestelijke offers die God welgevallig zijn” (1 Petrus 2:5 NLV). Dit is niet alleen symbolisch; gelovigen, verenigd met Christus, worden de nieuwe tempel. Andere passages bevestigen deze waarheid (1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:21; Openb. 21:22).

Het verlangen om Israël te eren is begrijpelijk. De Joodse bijdragen aan de Schrift en de heilsgeschiedenis zijn essentieel. Begrijp echter dat niemand de familie van Jakob vervangt; in plaats daarvan worden Joden en niet-Joden één. We zijn allemaal, zoals Paulus zegt, een “nieuwe mensheid” (Efeziërs 2:15–16).

We moeten Israël respecteren. Dit betekent echter niet dat we terugkeren naar oude systemen en orden. Als je naar Genesis kijkt, zie je dat Gods plan altijd voor de gehele mensheid was – niet slechts voor één natie. Zijn werk begon met Adam, die de hele mensheid vertegenwoordigde (dit zit zelfs in zijn naam). Het doel van de Heer was (en is) om alle naties te zegenen – niet alleen degenen die nauw verwant zijn aan Abraham door bloed. De Heer keert niet terug naar het offersysteem dat uitsluitend bedoeld was voor de zonen en dochters van Jakob.

Bovendien vereist de uiteindelijke vervulling van Gods belofte aan Abraham – om alle naties te zegenen (Genesis 22:18) – geen herbouwde tempel. In plaats daarvan is het een realiteit die de mensheid vooruitbrengt naar een tijd waarin alle stammen en talen verenigd zullen zijn in Christus. Het is een tijdperk dat verder gaat dan de rituelen van het verleden.

Laat me je verzekeren dat er geen derde tempel door God zal worden ingesteld (Let wel, ik zeg niet dat welwillende christenen en Joden het niet zullen proberen – vanuit eigen kracht). Jezus Christus en zijn lichaam, bestaande uit Joden en niet-Joden, is waar de glorie woont. Het kostbare bloed van de Messias is meer dan voldoende om de zonden van de mensheid te verzoenen en ons allen vrij te maken.

Als tweede een deel uit het artikel ‘De blinde vlek van dr. W. Ouweneel c.s.’ van bijbelonderzoeker Piet Guijt

4.4. Tempel

WO meent dat er in Jeruzalem een nieuwe tempel moet komen, want anders is Israël niet compleet wat zijn herstel betreft. De vraag is wat hij dan doet met het gegeven dat de ware tempel, namelijk Jezus Christus die sprak over de tempel van Zijn lichaam (Joh. 2:21), al is gekomen? Jezus bouwt Zijn gemeente (“Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel des HEREN bouwen” – Zach. 6:12) die een tempel, een woonstede is van de Heilige Geest (1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:22). En wel met mensen “als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 2:5). Of in een ander beeld: overwinnaars als zuilen “in de tempel van Mijn God” (Openb.3:12). Daarom moest de oude aardse tempel definitief verdwijnen. De tempel ten tijde van het Oude Verbond was namelijk een voorafschaduwing van de toekomstige en zelfs eeuwige woonplaats van God in mensen.

Een fysieke tempel in het aardse Jeruzalem is beslist niet meer nodig. Het mist elke geestelijke relevantie, want het grote offer voor de zonde, Jezus Christus, is immers voor eens en altijd gebracht (Hebr. 7:27; Hebr. 9:12; Hebr. 10:10; Rom. 6:10). In het licht van het Nieuwe Verbond en met name de Hebreeënbrief is het ondenkbaar dat deze zaken binnen een nieuwe, zichtbare, fysieke tempel weer terug zullen komen. Het nieuwe verbond kent geen zichtbare, aardse, stenen tempels. De Allerhoogste woont niet in tempels met handen gemaakt (Hand. 7:48-49; Hand. 17:24).

Zoals eerder gezegd, God wil wonen in mensen. Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel (dat het Heilige der Heiligen voor iedereen behalve de hogepriester aan het oog onttrok) van boven naar beneden doormidden, aldus in het openbaar een einde makend aan de oudtestamentische priester- en offerdienst. Een fysieke tempel heeft dus geen enkel nut meer, en zou een slag in het gezicht van de Here Jezus zijn omdat het Zijn offer zou miskennen. Stephen Sizer spreekt in zijn artikel ‘De Joodse tempel: Verleden, heden en toekomst’ zelfs over ketterij. En zei Jezus niet dat we “noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zullen aanbidden maar de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid want de Vader zoekt zulke aanbidders”? (Joh. 4:23). Dus hoezo een fysieke tempel in Jeruzalem?

Overigens kan men nog de (irrelevante) vraag stellen of het de tempel van Salomo zou moeten zijn (Jezus zou nooit de Hogepriester in die tempel mogen zijn, want Hij is uit de stam Juda en niet uit de stam Levi [Hebr. 7:13,14]) of de tempel volgens Ezech. 40-48 die in diverse opzichten geheel anders is dan de tempel van Salomo. Tegen de gedachte van een tempel geldt ook dat Jezus Hogepriester is van heel andere orde, namelijk die van Melchizedek. Jezus is de Hogepriester van de gemeente, de geestelijke tempel.

En als men kijkt naar Ez. 47: 1 en 2 betreffende het water dat onder de drempel van het huis uitstroomt en uit een zijkant opborrelt, gaat het eerder om een metafoor van een geestelijke werkelijkheid. Zoals hiervoor werd genoemd, vormen de gemeenteleden de tempel. “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Joh. 7:38) en waar de Heilige Geest de ruimte krijgt, zal er herstel, gezondheid en leven zijn.

4.5. Tempeldienst

De veronderstelling van een toekomstige tempel is m.i. dus niet te verdedigen. Maar des te vreemder (om niet te zeggen: absurder) is WO ‘s opvatting dat er in die tempel weer dierenoffers gebracht zullen worden, en nu niet als heen-wijzing naar Christus maar als terug-wijzing. WO noemt ter verdediging dat de Thora nog steeds gelijk gebleven is. Dat geldt uiteraard wel voor de eeuwige morele wetten van God, maar niet voor de oudtestamentische dierenoffers. Die zijn zelfs niet eens meer nodig omdat het Ware offerlam, Christus, is geslacht. En wij mogen nu leven onder de wet van Christus (1 Cor. 9:21; Gal. 6:2) en de volmaakte wet der vrijheid (Jak. 1:25, 2:12). Alles is nieuw geworden dankzij Jezus Christus onze Heer, en we hoeven nooit meer terug naar het oude verbondssysteem met haar offerdiensten et cetera.

Dat er een hemelse tempel is, wil volgens WO niet zeggen dat de aardse tempel dan niet meer nodig is want het zijn spiegelbeelden naast elkaar, zegt hij. Dat is m.i. een misvatting, want de oudtestamentische tempel was geen spiegelbeeld maar een schaduwbeeld van de hemelse tempel. Dat schaduwbeeld is niet meer nodig als de werkelijkheid in Christus is gekomen.