De breuk in de CGK: de Rijnsburggroep begint een nieuw top-down-kerkverband

Een kerk die de drieslag ‘Schrift, belijdenis, kerkorde’ uitbreidt met een vierde element: strikte binding aan alle synodebesluiten totdat op een volgende synode het tegendeel blijkt, heeft de zelfstandigheid van plaatselijke gereformeerde kerken ingewisseld voor het ideaal van één landelijke hervormde kerk met plaatselijke afdelingen.

Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken kiezen de ongeveer 70 kerken van de Rijnsburggroep voor deze manier van kerk-zijn. Dat is hun goed recht, maar daarmee breken ze met de CGK en beginnen een nieuw kerkverband. Daarin zijn ze eerlijk: ze vinden dat er geen basis meer is om samen met een ander deel van de 181 CGK-kerken door één bijbelgetrouwe deur te kunnen.

Helaas doet de Rijnsburggroep dat met slaande deuren. Alle oproepen om het op een kerkrechtelijk zuivere manier te doen slaat men in de wind.

Unaniem adviseerden alle hoogleraren ruim een jaar geleden: wijs een nieuwe synode aan, want anders ga je tegen je eigen kerkrecht in. Maar de meerderheid van de synode sloeg die waarschuwing in de wind en sloot zich na sluiting van de synode bij ‘Rijnsburg’ aan.

Twee kerkrechtdeskundigen die binnen de CGK hoog in aanzien staan gaven in opdracht van de Theologische Universiteit van Apeldoorn aan: “Het staat plaatselijke kerken in beginsel vrij om zich aan de bestaande vergaderstructuur te onttrekken en eigen vergaderstructuren te organiseren. Maar als zij besluiten dat te doen, maken zij zich daarmee los van het bestaande landelijk kerkverband van de CGK.” Toch was dit voor ‘Rijnsburg’ geen reden om op de ingeslagen weg voort te gaan.

Na sluiting van de synode ging het oud-moderamen verder als ‘deputaatschap vertegenwoordiging’ om, zoals gebruikelijk, in alle lopende zaken de CGK van advies te dienen of te vertegenwoordigen tot aan een nieuwe synode. Alle vijf de leden van het oud-moderamen aanvaardden die benoeming en zagen zichzelf nog steeds als wettige vertegenwoordigers van de hele CGK. Op nadrukkelijk verzoek van de wereldlijke rechter wezen ze toch de CGK Hoogeveen aan als samenroepende kerk voor een nieuwe synode. Maar meteen daarna stapten vier van de vijf oud-moderamenleden op. Alle andere taken die hen waren toevertrouwd, vonden ze minder belangrijk dan de moeite die ze hadden met het terugdraaien van een kerkrechtelijke dwaling door één kerk te laten doen wat ze zelf niet hoefden organiseren. Als ik het zo inschat, stonden zeker drie van hen al achter de door ‘Rijnsburg’ ingeslagen weg toen ze nog wel deputaat waren.

Op donderdag 30 oktober deed het inmiddels weer voltallige deputaatschap vertegenwoordiging een oproep aan de Rijnsburggroep om een broederlijk gesprek over de ontstane situatie. “De bereidheid tot een gesprek is er wederzijds”, was de in het Reformatorisch Dagblad uitgesproken verwachting. Maar nog geen tien dagen later, op zaterdag 8 november, nodigde ‘Rijnsburg’ de 70 CGK-kerken die in Veenendaal aanwezig waren op het verontrusten-convent uit voor een volgende bijeenkomst op 29 november. De insteek daarvan zal zijn om een “roepende kerk” aan te wijzen om “algemene vergadering die hetzelfde gezag heeft als een synode” voor te bereiden. Die algemene vergadering heeft dan als doel “om te komen tot het herstel van de synodale structuur, inclusief een classicale herindeling.” (citaten uit RD 10 november).

Hier kondigt zich de geboorte van een nieuw kerkverband aan. En dat snap ik. Een meerderheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken wil van de visie op de vrouw in het ambt geen breekpunt maken. Al 1998 is door de generale synode uitgesproken dat wie op bijbelse gronden vóór vrouwelijke ambtsdragers is, ten volle ambtsdrager kan blijven binnen de CGK. Ter wille van de eenheid is toen ook besloten om er landelijk geen ruimte voor te geven. Dat besluit wordt door steeds meer plaatselijke CGK-gemeentes genegeerd, omdat men binnen de eigen gemeente die ruimte wel ziet én een kwart eeuw later ook neemt. Daarmee brengen die kerken de rechterflank in gewetensnood, die zich nooit heeft kunnen vinden in de tolerantie van 1998, maar elke visie die vóór de vrouw in het ambt is, als onschriftuurlijk en niet gereformeerd beschouwt. Nu die visie ook door zo’n 30 CGK-gemeentes gepraktiseerd wordt, is de grens bereikt. De meerderheid van de 181 CGK-kerken gemeentes wil echter de vrouw-in-het-ambt-gemeentes niet uit het kerkverband zetten. Dus stapt de Rijnsburggroep er nu zelf uit.

De manier waarop men dat doet verdient echter geen schoonheidsprijs. Aan alle kanten roept ‘Rijnsburg’ (vooral bij monde van het CGBeraad) dat er geen kerkverband meer is en dat alles van onderaf moet worden opgebouwd. Dat lijkt mij volstrekt onjuist. Er is nog wel een kerkverband, maar een (grote) minderheid wil niet meer verder met de meerderheid. Sterker nog: men geeft sinds 8 november openlijk aan, van onderop een parallel kerkverband te willen opbouwen.

Een parellel kerkverband is, als het oude kerkverband nog funktioneert, een nieuw kerkverband. Zo ging dat ten tijde van de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886 en de Vrijmaking van 1944. Het zou de Rijnsbruggroep sieren om in deze zelfde lijn ook een oproep tot wederkeer te doen uitgaan aan de in hun ogen dwalende meerderheid. Maar dat doet men niet. Men beweert in grote bewoordingen dat er geen CGK meer is en dat hun groepering van 70 met de wederopbouw van de CGK gaat beginnen.

Naar interne pretentie mag men zichzelf zien als de voortzetting van het afgedwaalde kerkverband, maar men is dat niet. De bovengenoemde kerkjuristen schreven in hun notitie dat je het vergelijken kunt met mannenkoor Asaf dat 100 leden telt. Als daarvan 40 leden op een andere avond gaan zingen en beweren: ‘Wij zijn Asaf en die andere groep is dat niet’, is dat onjuist. Want in een vereniging -en een gereformeerd kerkverband is een vereniging van zelfstandige plaatselijke kerken- bepaalt de meerderheid de koers. De opmerking van een andere jurist die het opneemt voor de Rijnsburggroep, dat als 40 van de 100 leden van mannenkoor Asaf zich afsplitsen, er geen ‘Asaf’ meer is, maar dat de meerderheid zich dan maar ‘Ethan’ en de minderheid zich ‘Jeduthun’ moet noemen, raakt echt kant noch wal.

Eén ding is nog opmerkelijk bij de stichting van dit nieuwe kerkverband: men noemt zich gereformeerd, maar als eerste kerkverband dat uit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 ontstaan is, voegt men aan de drieslag ‘Schrift – belijdenis – kerkorde’ een vierde criterium toe, nl. ‘synodebesluiten’. Oftewel: als de landelijke synode gesproken heeft, moeten alle kerken zich daar onverkort aan houden. Daarmee wordt het gereformeerd kerkrecht de nek omgedraaid. Want binnen het gereformeerde kerkrecht is een synode niet het hoogste orgaan, maar blijft dat altijd de plaatselijke kerk. Dus mag volgens gereformeerd kerkrecht de ene kerk niet over een andere heersen en houden plaatselijke kerken zich in alles aan synodebesluiten tenzij bewezen wordt dat zij in strijd zijn met Gods Woord, de belijdenis en de aangenomen kerkorde.

‘Tenzij’ betekent hier: wanneer een plaatselijke kerk dat zelf goed onderbouwd kan doen. Dan is er binnen het gereformeerde kerkrecht een ruimte mate van christelijke vrijheid, in het vertrouwen dat een plaatselijke kerk daar geen misbruik van maakt door independentistisch z’n eigen gang te gaan.

‘Tenzij’ betekent niet: totdat een volgende synode een besluit terugdraait. Dat laatste is kenmerkend voor een top-down-kerk zoals de PKN en de HHK. Die heten landelijk ook niet voor niet ‘Protestantse KERK’ en ‘Hersteld Hervormde KERK’, want de landelijke organisatie is de kerk en de plaatselijke gemeentes zijn afdelingen. Die kant wil de Rijnsburggroep nu ook op. Daarmee wordt, zoals ik zei ooit in een diskussie met ds. P. van Gurp, de predikant die mij doopte en in het ambt bevestigde, naast Schrift en belijdenis ook de traditie bindend van bovenaf opgelegd.

Wat ik dan niet snap van de bezwaarde broeders die nu de CGK verlaten en bezig zijn een eigen, nieuw kerkverband op te richten: waarom niet meteen aansluiting bij de HHK gezocht als je toch de gereformeerde drieslag uitbreidt met een vierde element? Aan de andere kant: als je eerst zelf een redelijk stabiel nieuw kerkverband gevormd hebt, kun je ook beter en op gelijkwaardige basis het gesprek aangaan met een kerkverband dat dicht tegen jouw kerkvisie aanligt. Want, om positief af te sluiten: in de afgelopen twee jaar is niet alleen de CGK uit elkaar gevallen, maar hebben er ook twee kerkenfusies plaatsgevonden (NGK+GKV in 2023, DGK+GKN in 2024). ‘Opdat zij allen één zijn’ en als mannenkoor Asaf Psalm 133 zingen kan dus wel.

CGK volgens gereformeerd kerkrecht niet ten allen tijde strikt gebonden aan landelijke besluiten

De landelijke synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken is eind juni in Rijnsburg op donderdag 20 juni met een bidstond geopend en hield op vrijdag 21 juni haar eerste vergadering (foto: RD). Een spannende vraag zal zijn: hoe strikt bindt men elkaar aan kerkelijke uitspraken?

De predikant die mij begin 1965 gedoopt heeft en op 5 april 1992 in het ambt bevestigde, zei eens tegen mij: “Als de plaatselijke kerken, samengekomen in de generale synode, een besluit nemen, moeten alle kerken zich daaraan houden en kan het alleen maar veranderd worden als een volgende synode op inhoudelijke bijbelse of kerkrechtelijke gronden tot een ander besluit komt. Een synode kan nooit zeggen: we nemen een ander besluit omdat we hier nu, zoveel jaar later, anders over denken.” Mijn reactie was toen: “Oom Piet, dit klinkt mij wat rooms-katholiek in de oren, want hiermee stelt u Schrift en traditie op één lijn.”

Hetzelfde gevoel bekroop mij toen ik in het Reformatorisch Dagblad de voorbeschouwing op de CGK-synode las. Wie geen vreemdeling in Jeruzalem is weet, dat het erom spannen gaat binnen de CGK. De verdeeldheid is enorm, met name op het punt van vrouwelijke ambtsdragers. In 1998 sprak de CGK-synode uit, dat de bijbelse gronden onder de bestaande praktijk van alleen maar mannelijke ambtsdragers sterker zijn dan de uitleg dat er ook vrouwelijke predikanten en ouderlingen mogen zijn. Dus handhaafde de synode die eerste lijn. Alle kerken werden opgeroepen om zich daaraan te houden en zo de eenheid van het kerkverband te bewaren. Tegelijk sprak men uit dat visie van de minderheid die vóór de vrouw in het ambt was, niet principieel te veroordelen was.

De CGK-deputaten kerkorde en kerkrecht schreven daarom terecht in 2019: “De vraag of er binnen de gereformeerde hermeneutiek sprake kan zijn van verschillende schriftuitleg op dit punt ligt dus sinds 1998 nog open.” Dat betekent, dat niet zozeer de kijk op de Bijbel als het gezaghebbende Woord van God is veranderd, als wel de verhouding tussen voor- en tegenstanders van de vrouw in het ambt. Dat is even slikken als je altijd in de meerderheid geweest bent, maar nu ziet dat je links (en niet rechts) wordt ingehaald door kerken die een andere conclusie trekken, maar in 1998 nog in de minderheid waren.

De keus om bij verschil van mening exclusief voor één lijn te kiezen is terecht. Ook de vrijgemaakt-gereformeerde kerken hebben zich altijd unaniem en con amore gehouden aan het niet-toelaten van vrouwen in de ambten tot de landelijke GKV-synode daar in 2017 wel ruimte voor gaf. Waarom deed die synode dat? Omdat ze, in tegenstelling tot de CGK-synode van 1998, twee meningen die allebei niet principieel te veroordelen zijn, tot vrije kwestie bestempelde. En waarom bestempelde de GKV-synode het tot vrije kwestie? Dat was niet omdat er andere bijbelse argumenten naar voren kwamen, maar puur omdat men dit onderwerp niet meer zo belangrijk vond dat alle plaatselijke kerken hier gelijk over moesten denken. Want, en dat is een belangrijk principe in het gereformeerd kerkrecht: plaatselijke kerken mogen niet over elkaar heersen, en dus bind je elkaar alleen maar aan besluiten die strikt noodzakelijk zijn op basis van de Bijbel of die voor een goed functionerend kerkverband noodzakelijk zijn. In het overige geldt: hierin gunnen we elkaar de christelijke vrijheid, zoals Paulus voorschrijft in Romeinen 14 en zoals iemand als Marnix van Sint Aldegonde al in 1568 indringend betoogde. Volgens Marnix zijn kerkenraden en synodes slechts ambassadeurs van Christus, die alleen maar bindend op mogen leggen wat Koning Christus aan zijn onderdanen beveelt. Voor het overige mogen ze adviezen geven met de wijsheid die ze van Christus ontvangen hebben, maar als die adviezen in beton gegoten worden, ontneemt een kerkenraad de gelovigen en ontneemt een kerkverband de plaatselijke kerken hun christelijke vrijheid en brengt hen in gewetensnood.

Dus klonk het mij wat rooms in de oren, toen het Reformatorisch Dagblad de spanningen in de Christelijke Gereformeerde Kerken als volgt samenvatte: “Wil men elkaar, op basis van het aloude presbyteriaal-synodale stelsel, strikt gaan houden aan het eerder (en bij herhaling) genomen besluit dat vrouwen in de CGK geen ambtsdrager kunnen zijn? Of kiest men in meerderheid voor een ander, meer congregationalistisch organisatiemodel, waarbij de lidkerken elkaar op diverse punten veel vrijer laten? Dat is op deze synode de hamvraag.”

Hier wordt een valse tegenstelling geschapen. Want de hamvraag is niet: ‘Moet je volgens het aloude gereformeerde kerkrecht je altijd houden aan elke landelijke uitspraak?’ De hamvraag is: ‘Hoe belangrijk vind je een onderwerp om, als je er van mening over verschilt, één visie bindend op te leggen aan alle kerken?’ Sinds de allereerste nationale synode van 1571 hebben de gereformeerde kerken er altijd voor gekozen om elkaar vrijheid te gunnen in zaken die men niet strikt noodzakelijk vond.

Dat je in ‘het aloude presbyteriaal-synodale stelsel’ per definitie strikt gebonden bent aan genomen besluiten is een hiërarchisch frame, waarbij men aan de synode het gezag van een soort superkerkenraad toekent die, na raadpleging van de kerken, besluiten neemt die bindend zijn en alleen maar veranderd mogen worden als er nieuwe bijbelse argumenten aangedragen worden. Want ‘afspraak = afspraak’ en wie het daar niet mee eens is, moet maar vertrekken.

Als je zo tegen samen kerk-zijn aankijkt, krijgt een kerkverband roomse trekjes. Dat zie je in de vroeger Hervormde Kerk en in de huidige Protestantse Kerk en de Hersteld Hervormde Kerk. Die vormen landelijk één kerk met lokale plaatselijke afdelingen die slecht ‘gemeente’ heten. Het zijn, kerkrechtelijk gezien, filialen van de landelijke organisatie die zowel de regels bepaalt als de ruimte die een plaatselijke afdeling vergunt wordt om ervan af te wijken.

Maar binnen alle gereformeerde kerkverbanden die sinds 1834 ontstaan zijn, is dit de omgekeerde volgorde. Ruimte gun je elkaar niet bij de gratie van een synode. Ruimte geef je elkaar omdat je niet over elkaar wilt heersen. Je maakt alleen afspraken over wat tot de kern van de Bijbel hoort en over wat noodzakelijk is voor een goed functionerend kerkverband. Bij al het andere laat je je leiden door het principe van de christelijke vrijheid, waartoe Paulus in Romeinen 14 oproept: “Aanvaard elkaar, zoals Christus u aanvaard heeft.”

Wat betekent dat nu in voor de komende synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken? Op die enkele vreemdeling in Jeruzalem na snapt iedereen dat er een grens bereikt is en dat er knopen doorgehakt moeten worden.

Als de synode opnieuw, voor de derde keer in 26 jaar, het besluit handhaaft dat vanwege het belang van de zaak en vanwege de eenheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken ‘de klassieke gereformeerde ambtsopvatting geen plaats toekent aan vrouwelijke ambtsdragers’, moeten de kerken die daar anders over denken zo eerlijk zijn om het kerkverband te verlaten. Je kunt niet blijvend zo’n uitspraak negeren en daarmee de eenheid binnen het kerk ondermijnen. Aansluiting bij het kerkverband van de Nederlandse Gereformeerde Kerken ligt dan voor de hand.

Als de synode besluit dat plaatselijke kerken de christelijke vrijheid krijgen om wel of geen vrouwelijke ambtsdragers aan te stellen om zo de eenheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken te handhaven, moeten de kerken op de rechterflank zich afvragen of ze andere CGK-kerken de ruimte gunnen om hun eigen afweging te maken op dit punt. Als ze dat vanwege hun geweten niet kunnen, moeten ze net zo eerlijk zijn en afzonderlijk verder gaan. Helaas ligt aansluiting bij de Gereformeerde Bond niet voor de hand vanwege de ruimte die de PKN aan vrijzinnigheid biedt. En een fusie van, als men daartoe besluit, het uitgetreden CGK-smaldeel met de HHK ligt kerkrechtelijk ingewikkeld.

Ik bid de Christelijke Gereformeerd Kerken Gods wijsheid toe met Jakobus 3:17-18: De wijsheid die van boven is, is ten eerste rein, vervolgens vreedzaam, welwillend, voor rede vatbaar, vol barmhartigheid en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd. En de vrucht van de gerechtigheid wordt in vrede gezaaid voor hen die vrede stichten.

Deze blog verscheen eerder als opinie-artikel op CVandaag

Leden die vertrekken – hoe delen we dat in de NGK 2023 mee?

Vroeger, toen we nog ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ heetten met ‘(vrijgemaakt)’, werkten we met attestaties bij overschrijving naar zusterkerken (eerst alleen GKV, later ook CGK en NGK). Als men lid werd van een andere kerk (PKN, baptist, rooms) werd dat afgekondigd als een onttrekking. Als men zich nergens bij aansloot, werd dat een onttrekking genoemd. Beide werden vaak ‘met droefheid’ meegedeeld. Inmiddels zijn horen we per 1 mei 2023 allemaal tot het kerkverband van de Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) en hebben we een nieuwe kerkorde. Daar staat het volgende in als het om leden gaat die verhuizen of die niet langer lid willen zijn van onze gemeente.

C10 verhuizing

C10.1 Gemeenteleden die verhuizen, ontvangen op hun verzoek en na bekendmaking aan de gemeente een schriftelijke aanbeveling voor de kerkenraad van de gemeente waarheen zij vertrekken.

C11 onttrekking

C11.1 Wanneer iemand aangeeft niet langer tot de gemeente te willen behoren, zich zonder kennisgeving bij een andere kerkgemeenschap aansluit of bij verhuizing naar elders geen aanbeveling aanvraagt, en daar ondanks inspanningen van de kerkenraad en de gemeente bij blijft, berust de kerkenraad hierin en maakt hij de beëindiging van het lidmaatschap aan de gemeente bekend.

De nieuwe kerkorde maakt geen onderscheid meer tussen een ‘attestatie’ bij overgang naar een zusterkerk en een overschrijving naar een ander kerkgenootschap. Als men zich wil aansluiten bij een andere gemeente krijgt men, ongeacht het kerkgenootschap, een ‘schriftelijke aanbeveling’ mee en wordt de gemeente hierover geïnformeerd. Als iemand zich nergens bij wil aansluiten, wordt het lidmaatschap beëindigd en wordt de gemeente hierover geïnformeerd. Het woord ‘attestatie’ wordt niet meer gebruikt en het woord ‘onttrekking’ ook niet meer in hoe de kerkenraad de beëindiging van het lidmaatschap aan de gemeente bekend maakt.

Hoe deel je dat nu mee aan de gemeente? Dat gebeurt altijd in een kerkdienst. Als iemand daar echt bezwaar tegen maakt, wordt het alleen vermeld in het kerkblad (net als bij een muziekvereniging op sportclub waar ook nieuwe leden en leden die bedanken vermeld worden).

In NGK ‘De Lichtbron’ te Balkbrug, waar ik predikant ben, hebben we het volgende besloten:

Bij een kerkelijke overgang wordt altijd, ongeacht bij welke kerk men zich aansluit, gesproken van een overschrijving. Wanneer iemand nergens anders lid wil worden, noemen we dat een uitschrijving. Beiden worden door de kerkenraad beoordeeld en op een zondagmorgen aan de gemeente bekendgemaakt. De overschrijvingaan het begin van de dienst, de uitschrijving vlak voor het tweede gebed na de preek.

Bij een overschrijving wordt ook de nieuwe kerk genoemd. Dat kan een NGK of CGK of vGKN zijn als zusterkerk, maar ook wie vertrekken naar een PKN-gemeente of overstappen naar één van de twee nieuw-vrijgemaakte kerkverbanden of zich willen aansluiten bij een baptistenkerk of een Moziekgemeente krijgen zo’n kerkelijke overschrijving mee.

Bij een uitschrijving vermelden we alleen de naam van het gemeentelid. Er wordt niet meer bij gezegd, dat we hier ‘met droefheid’ kennis van nemen, maar wel dat we het jammer vinden dat iemand zich niet aansluit bij een andere gemeente. De gevoelens bij een uitschrijving zullen, net als bij een overschrijving, in het gebed bij de HERE gebracht worden.

Vroeger was het gebruikelijk dat alleen belijdende leden een attestatie ontvingen als ze ergens anders lid werden. Bij doopleden werd het lidmaatschapsbewijs rechtstreeks naar de nieuwe kerk gestuurd. Dat laatste doen we niet meer. Vanwege de steeds strengere privacywetgeving ontvangen ook doopleden zelf de ‘aanbevelingbrief’.

We hebben ook besloten om, net als vroeger, bij een kerkelijke overgang de nieuwe kerk daarvan op de hoogte te stellen door middel van een vooraankondiging. Dat is geen controledwang, maar hoort bij een goede overdracht van de pastorale zorg.

En we geven aan elk kerklid dat zich laat uitschrijven zijn of haar kerkelijke gegevens mee. Dat gebeurt nu af en toe als iemand daar om vraagt. Het is beter om dat standaard  bij elke uitschrijving te doen. Dan is het betreffende gemeentelid er zelf verantwoordelijk voor om die weer in te leveren als hij of zij na verloop van tijd zich toch weer (God zij dank!) bij een gemeente wil aansluiten. Daar hoeft de kerk waar men in het verleden bij hoorde dan niet tot in lengte van jaren zorg voor te dragen.

Ook dit doen we in Balkbrug op basis van de bepalingen in de nieuwe kerkorde:

C9 kerkelijke registratie

C9.1 De kerkenraad draagt zorg voor een goede registratie van wie tot de gemeente behoren.

C9.2 De geregistreerde gegevens worden zorgvuldig beheerd en alleen gebruikt voor kerkelijke doeleinden.
Dat betekent ook, dat er geen blanco attestaties worden afgegeven. Wie zegt: ik ga eerst een tijdlang rondkijken om te zien of ik een fijne gemeente vindt die bij mij past, krijgt van ons het advies om dat in alle rust te doen, maar om daarna aan te geven bij welke kerk men zich wil aansluiten. Als die keus op de lange baan geschoven wordt, constateren we na een half jaar tot een jaar, dat iemand is vertrokken zonder zich te laten overschrijven.

Tenslotte nog een anekdote: een week nadat we dit besluit genomen hadden, vroeg een collega mij: ‘Dus jullie geven altijd een attestatie / aanbevelingsbrief mee, ook als gemeenteleden overstappen naar Mozaiek?’ Ik antwoordde hem: ‘Jazeker! Als het tenminste een plaatselijke Mozaiek-gemeente is, en dan met een berichtje aan Adrian Verbree en A.P. Feijen als het Mozaiek0523 is 😁.’

De Dordtse Kerkorde kent geen zelfstandige tucht door classis en synode

In het Reformatorisch Dagblad van 8 januari 2020 stond onderstaand artikel van mij. Het gaat opnieuw over de vraag of een classis of synode volgens het gereformeerde kerkrecht een kerkenraad mag schorsen en afzetten.


Pas in de twintigste eeuw hebben in de Gereformeerde Kerken in Nederland sluipenderwijs classes en synodes zich de bevoegdheid tot schorsen en afzetten toegeëigend.

Verlaat een classis die tot schorsing en afzetting van een complete kerkenraad overgaat het gereformeerde kerkrechtelijke spoor? Ik beweerde van wel in het Reformatorisch Dagblad van 23 dec. 2019 (‘Classis die schorst en afzet is hervormd, niet gereformeerd’ RD 23-12). Volgens ds. J. van Vulpen (‘Tucht over ambtsdragers wil gemeente bewaren bij Schrift RD 31-12) en A. den Ouden (‘Classis die schorst en afzet is voluit gereformeerd’ RD 03-01) sla ik de plank volledig mis en zou de Dordtse Kerkorde (DKO) die bevoegdheid wel aan de meerdere vergaderingen toekennen. Ik ga voorbij aan de andere (in mijn ogen soms eenzijdige en soms onjuiste) punten die beide broeders aandragen. De kernvraag is: mag een classis of synode volgens artikel 79 en 89 van de Dordtse Kerkorde zelfstandig overgaan tot het oefenen van tucht over kerkenraden? Ik laat daarbij de twijfelachtige ontsnappingsroute van ds. Van Vulpen via artikel 30 DKO buiten beschouwing.

Onjuiste interpretatie

De onlangs overleden predikant dr. M. Golverdingen, in leven dienaar des Woords binnen de Gereformeerde Gemeenten, gold binnen de gereformeerde gezindte als een uitnemend kerkrechtdeskundige. In 2001 schreef hij de brochure ”Ontstaan, inhoud en betekenis van ‘oud’ en ‘nieuw’ kerkrecht” (volledig na te lezen op http://www.kerkrecht.nl). Hij beschrijft daarin hoe vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw in de ongedeelde Gereformeerde Kerken in Nederland sluipenderwijs classes en synodes zich de bevoegdheid tot schorsen en afzetten hebben toegeëigend. De onderbouwing vond plaats in een proefschrift van dr. M. Bouwman over ”Voetius en het gezag der synoden”. Den Ouden noemt dat een doorwrochte studie, maar volgens dr. Golverdingen is het evident dat bij Voetius „ook in noodsituaties de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente uitgangspunt is en blijft” en geeft Bouwman „vanuit een duidelijk vooroordeel en (…) met een gekleurde bril (…) een op een aantal punten dubieuze of zelfs volstrekt onjuiste Voetius-interpretatie.” Zijn conclusie is dan ook: „De door M. Bouwman in 1937 ontwikkelde conceptie voor ‘nieuw’ kerkrecht moet vanwege een dubieuze interpretatie van Voetius voor een deel als wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.”

Hier sluit dr. C. van den Broeke, die kerkrecht doceert in Amsterdam en Kampen, zich bij aan in het pas onder redactie van prof. dr. H. J. Selderhuis verschenen ”Handboek Gereformeerd Kerkrecht”. Volgens hem kregen meerdere vergaderingen toen ruimere bevoegdheden dan wenselijk is in het gereformeerd kerkrecht en leverde dat ‘nieuwe’ kerkrecht ingrijpende kerkscheuringen op, waaronder de Vrijmaking.

Wat zegt de Dordtse Kerkorde dan wel over de bevoegdheid van classes en synodes als het om tuchtoefening over kerkenraden gaat? In zijn brochure zegt dr. Golverdingen in hoofdstuk 6.4.2. (”De interpretatie van de kerkorde”) daarover: „De Dordtse Kerkorde, die door de Nationale Synode van Dordrecht in 1618-1619 werd aanvaard, kent geen artikelen, die aan de meerdere vergadering expliciet de weg wijzen voor het optreden in gevallen, dat plaatselijke kerken volharden in afwijzing van de bindende besluiten van deze meerdere vergadering en b.v. weigeren om gehoor te geven aan een besluit tot afzetting van een predikant. (…) Daarbij is van groot belang, dat de kerkorde de meerdere vergaderingen nergens bevoegd verklaard tot het zelfstandig treffen van maatregelen van censuur over ambtsdragers of tot de zelfstandige uitvoering van de door meerdere vergaderingen genomen beslissingen.”

Niet vrijblijvend

Deel uitmaken van een kerkverband is niet vrijblijvend. Een classis heeft meer bevoegdheden dan alleen maar het geven van adviezen. En op de vraag hoe je als kerkverband moet omgaan met „een hardnekkige kerkenraad die zich niet wil houden aan Gods Woord en de belijdenis of kerkelijke besluiten naast zich neerlegt” (zoals ds. Van Vulpen het formuleert) zijn geen pasklare antwoorden. Maar het is ‘nieuw’ en geen ‘oud’ kerkrecht, wanneer een classis of synode de knoop doorhakt door zichzelf ambtelijk gezag over kerkenraden toe te kennen. Voor zulk machtsdenken in de kerk van Christus ben ik vuurbang. Of, om aan te sluiten bij de woorden van dr. Golverdingen: „Op deze wijze wordt de deur naar het mij voorkomt opengezet voor een streven naar macht, dat gemakkelijk in zuivere hiërarchie kan uitmonden. De macht is immers als zout water. Hoe meer men er van drinkt, hoe meer dorst men krijgt.”


Tot zover mijn tweede opinie-artikel over dit onderwerp in het RD.

Ik heb voor de liefhebber nog een paar citaten van dr. M. Golverdingen. Aan het eind van zijn brochure geeft hij aan hoe het kerkverband goed kan reageren op een kerkenraad die ongehoorzaam blijft aan bijbelse principes en niet naar het kerkverband wil luisteren of haar besluiten voortdurend naast zich neerlegt. Zijn denkrichting is, ook 19 jaar na dato, nog steeds de moeite van het overwegen waard.

Nog drie citaten van dr. M. Golverdingen:

“Buitenlandse kerkorden hebben een min of meer aristocratisch of zo men wil hiërarchisch karakter [zoals] het presbyteriaanse kerkrechtelijke denken , dat de eigen, zelfstandige positie van de meerdere vergaderingen sterk beklemtoont. Het is daarom heel goed mogelijk om vanuit deze benadering de Dordtse Kerkorde zodanig te interpreteren, dat men meent dat het toekennen aan de meerdere vergaderingen van een zelfstandige bevoegdheid tot het oefenen van leer- tucht- en regeermacht van de meerdere vergaderingen juist is. Zo worden de meerdere vergaderingen tot hogere vergaderingen verklaard, die een ambtelijk karakter hebben en bekleed zijn met ambtelijk gezag ten opzichte van de kerkenraden.”

“De structuur van de D.K.O. laat niets te wensen over aan duidelijkheid. Heel concreet is aangeven op welke punten de kerken afstand hebben gedaan van hun autonome bevoegdheid. Er is echter geen bepaling die aangeeft, dat de kerken zijn overeengekomen om aan de meerdere vergadering de bevoegdheid toe te kennen om zelfstandig en volledig de drieërlei macht in het kerkelijke leven uit te oefenen, die de kerkenraden bezitten. Het streven naar verzelfstandiging van de meerdere vergaderingen en het daaraan toekennen van de volledige leer- regeer en tuchtmacht, zoals we dat vinden bij o.a. H.H. Kuyper en M. Bouwman in de jaren dertig is in strijd met de structuur van de D.K.O. zelf.”

“Een door de classis geveld afzettingsvonnis betekent daarom nog niet schorsing of afzetting met ter daad, want die daad moet altijd door de kerkenraad zelf geschieden.”

 

Mag een classis een kerkenraad uit het ambt zetten?

Op welke manier kun je als kerkverband een plaatselijke gemeente uit het kerkverband zetten? Op deze wat kort door de bocht geformuleerde vraag ging de ‘redactie kerk’ van het Reformatorisch Dagblad op 14 december 2019 in (lees hier). Konkrete aanleiding was de situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Daar hoor je steeds vaker zeggen: als er CGK-kerken zijn die vrouwen in de ambten of homo’s aan het Avondmaal toelaten, moeten zulke kerken op de classis geweigerd worden. Daarmee worden ze feitelijk uit het kerkverband gezet. Volgens de redacteur van het RD kan dat niet zomaar en is een andere procedure kerkrechtelijk juister: een procedure opstarten waarin de classis een kerkenraad die niet-bijbelse besluiten neemt, gaat schorsen en afzetten.

Het was me, toen ik dit artikel las, niet helemaal duidelijk geworden of dit de opvatting van de redactie van het RD is, of dat ook het deputaatschap kerkorde en kerkrecht van de CGK deze tweede route een begaanbare weg acht. Van kerkrechtdeskundigen uit de CGK kon ik me dat niet voorstellen, dus ik ging ervan uit dat deze tweede route  door het RD zelf werd voorgesteld.

Hoe dan ook, op dat dit artikel heb ik gereageerd met een ingezonden stuk. Want als er één ding niet kan binnen een kerkrechtelijk voluit gereformeerd kerkverband zoals de CGK, dan is het dat een classis of een synode de kerkelijke tucht gaat hanteren om plaatselijke kerken uit het kerkverband te zetten.

Vandaag stond mijn artikel in het Reformatorisch Dagblad. Om alle misverstand uit te sluiten, vroeg ik bij een kennis die in een CGK-kerkenraad zit de voorlopige notitie ‘De kerk, het kerkverband en het aanvaarden van de geloofsbrieven’  van het CGK-deputaatschap op. Die notitie is in november 2019 opgesteld. Tot mijn ontzetting bleek, dat niet de RD-redacteur, maar de CGK-deputaten zelf van mening zijn dat binnen het gereformeerd kerkrecht de classis een complete kerkenraad mag schorsen en afzetten. Ik ben hier echt ontdaan over. Als dit op kerkrechtelijk gebied het nieuwe beleid wordt, betekent dat het einde van een verband van zelfstandige gereformeerde kerken, want dan stapt men over naar een centraal-geleide landelijke kerk met plaatselijke afdelingen die naar het believen van het hoofdbestuur kunnen worden vervangen. Goed, dat is door mij ook wat kort door de bocht geformuleerd, maar zo is het in mijn ogen wel. En dat vind ik christelijk gezien een heel erg zorgelijke ontwikkeling.

Hieronder volgt de volledige tekst (voor de foto geldt: beeld RD, Henk Visscher):

Classis die schorst en afzet is hervormd, niet gereformeerd

Wanneer een classis de ambtsdragers van een kerkenraad collectief gaat schorsen en afzetten, staat ze niet meer in de traditie van het gereformeerd kerkrecht, maar is ze overgegaan op hervormd-protestants kerkrecht.

Wat moet het kerkverband doen wanneer een plaatselijke kerk de uitspraken van een classis of synode naast zich neerlegt? Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) is dit een actuele vraag. Het niet aanvaarden van de geloofsbrieven en daarmee een plaatselijke gemeente buiten het kerkverband plaatsen, is op grond van het gereformeerde kerkrecht niet goed mogelijk, zeggen deskundigen die het weten kunnen.

In een analyse wordt gesteld dat er een andere route is, die weliswaar ingrijpend, maar niet ingewikkeld is: de weg van tucht, schorsing en afzetting (RD 14-12). Dat zou binnen de CGK mogelijk zijn, volgens de artikelen 79 en 80 van de kerkorde.

Vrijwillig verband

Mijns inziens gaat dit juist volstrekt tegen het gereformeerde kerkrecht in. Kenmerkend voor alle gereformeerde kerken is de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. In de artikelen 79 en 80 gaat het over de tucht die een kerkenraad uitoefent over ambtsdragers. Daarbij heeft de classis een adviserende, instemmende rol. Maar het is altijd de kerkenraad zelf die overgaat tot schorsing en afzetting.

Het gereformeerde kerkrecht kent geen tucht over kerkenraden. Een classis of een synode kan nooit als superkerkenraad optreden, omdat het geen eigen ambtelijke bevoegdheden heeft. Het is een vrijwillig verband van plaatselijke gereformeerde kerken die de genomen besluiten aanvaarden, tenzij ze in strijd met Gods Woord en de aangenomen kerkorde zijn.

Als een classis of synode wel de rol van de plaatselijke kerkenraad overneemt en zelfstandig tucht gaat uitoefenen, leidt dat tot een hiërarchisch kerkverband, waarin de landelijke synode niet dienstbaar is aan de plaatselijke kerken, maar zelf de dienst uitmaakt en naar believen de sleutel van de kerkelijke tucht hanteert. Dat heeft in het verleden geleid tot kerkscheuringen, zoals in de kwestie-Geelkerken (1926) en ten tijde van de Vrijmaking (1944).

Dubbele afvaardiging

Een classis kan alleen ingrijpen als er gemeenteleden of ambtsdragers zijn die zich op de classis beroepen, omdat de plaatselijke kerk in hun ogen tegen Gods Woord ingaat of kerkelijke besluiten naast zich neerlegt. Maar ook dan kan een classis niet meer doen dan ernstig vermanen of constateren dat een plaatselijke kerk zichzelf buiten het kerkverband plaatst door haar on-Bijbelse optreden. Een classis kan daarnaast bezwaarde kerkleden adviseren om te breken met de hardnekkig dwalende kerk en, als er een tweede kerk ontstaan is, de afgevaardigden van de nieuwe kerk als wettige vertegenwoordigers aanvaarden.

Dordrecht SynodeDat is niet alleen in de jaren zestig van de vorige eeuw voorgekomen, zoals de commentator stelt. Al op de Synode van Dordrecht in 1618 diende zich een dubbele afvaardiging uit de provincie Utrecht aan: een remonstrantse en een contraremonstrantse. De eerste werd geweigerd, de tweede toegelaten.

Noodkerkenraad

Wanneer een classis de ambtsdragers van een kerkenraad collectief gaat schorsen en afzetten en zichzelf de bevoegdheid van een noodkerkenraad toekent, staat men niet meer in de traditie van het gereformeerd kerkrecht, zoals dat van 1571 tot 1816 en in de kerken van de Afscheiding vanaf 1834 tot heden gegolden heeft. Dan is men daarentegen overgegaan op hervormd-protestants kerkrecht. Dan is er geen sprake meer van een kerkverband van Christelijke Gereformeerde Kerken (meervoud), maar is er één landelijke kerk ontstaan, waarvan de plaatselijke kerken een afdeling zijn, zoals nu het geval is bij de Hersteld Hervormde Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland.

De auteur is predikant van de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) ”Het Noorderlicht” in Assen-Peelo.

Klik hier voor reakties op mijn ingezonden en een afsluitend artikel van mijn hand in het RD: