Don Carson over de terugkeer van gevallen christelijke voorgangers

Can a Fallen Christian Leader Ever Be Restored?

Onder die titel schreef D.A. Carson (74), emeritus-hoogleraar Nieuwe Testament aan de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinios (USA) en medeoprichter van ‘The Gospel Coalition’ onderstaand artikel dat eerst verscheen in The Southern Baptist Journal of Theology (jrg. 4, nr. 4, pag. 87-89) en daarna op 26 november 2019 gepubliceerd is op de website van The Gospel Coalition.

Kan een christelijke voorganger die in zonde gevallen is, ooit weer terugkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden? Wat vind jij?

Deze indringende vraag is nog steeds aktueel, niet in de laatste plaats vanwege het aantal christelijke voorgangers die openlijk in zonde gevallen zijn, vaak (maar zeker niet altijd) op seksueel gebied. Over dit onderwerp is een aanzienlijk aantal boeken geschreven, dus ik zal dit ingewikkelde vraagstuk zeker niet in iets meer dan duizend woorden kunnen oplossen.

Maar ik zal proberen in vier punten duidelijk te maken wat de belangrijkste aandachtspunten zijn.

1. Zorg voor een heldere probleemstelling

Bij deze vraag naar herstel moet wel duidelijk worden om welk herstel het gaat. Anders kun je met de vraag twee kanten op en kan de vraag zelfs suggestief worden. Stel dat de zonde seksueel van aard is. Wordt met ‘herstel’ dan het herstel binnen het huwelijk [van de voorganger] bedoeld? Dat hangt af van de reactie van de huwelijkspartner, en die reactie is afhankelijk van veel factoren. Bij ‘herstel’ vragen veel mensen zich misschien wel vooral af of er ook echt een herstel mogelijk is in de relatie met de Heer. Het logische antwoord daarop is een blij ‘Ja!’ – want hoe verwerpelijk het seksuele gedrag ook is geweest, het is in zichzelf geen zonde waarvoor [bij God]  geen vergeving is.

Maar wanneer een christelijke voorganger zich weer met de Heer verzoend heeft en misschien weer als volwaardig lid van de kerkelijke gemeente aan het Heilige Avondmaal is toegelaten (veronderstel dat hij of zij onder de tucht gezet is), wil dat nog niet zeggen dat hij automatisch ook weer een leidinggevende functie in de kerk kan bekleden. Niet elke christen die positief bekend staat in de gemeente is geschikt voor elke taak in de kerk.

Als iemand op terechte bijbelse gronden van zijn ambt of taak ontheven is, hangt de vraag naar mogelijke terugkeer in die functie nu af van de vraag of de persoon in kwestie voldoet aan de vereisten die in de Bijbel voor deze functie gelden.

2. Voldoen aan de bijbelse vereisten voor een functie

Of iemand aan de bijbelse vereisten voldoet om zijn ambt of taak weer op te nemen hangt af van twee punten die nauw met elkaar verbonden zijn. Om het even konkreet te maken: stel dat het gaat om een voormalig predikant die geschorst en afgezet is vanwege overspel, maar die oprecht berouw heeft getoond, zich onderworpen heeft aan het kerkelijk vermaan van de kerkenraad, en (na een periode van tucht) weer volledig als kerklid is aangenomen.

De vraag komt dan op of hij wel of niet weer benoemd mag worden in zijn ambt als pastor. De twee punten die we moeten onderzoeken zijn de volgende:

A/ Hoe groot is het risico dat hij opnieuw in deze zonde zal vallen?

Dit vereist een pastoraal oordeel over de diepgang  van zijn berouw en van zijn geestelijk herstel, de wijze van verzoening en de verantwoordelijkheid die hij in de toekomst kan dragen. Laten we hier heel eerlijk over zijn: het aantal mensen dat op dit terrein opnieuw de fout in gaat, is extreem hoog – en dat geldt ook voor voorgangers.

Verder hebben de oudsten van een gemeente de morele plicht om de kudde te beschermen tegen een roofzuchtige voorganger (en in onze samenleving waarin snel geprocedeerd wordt heeft deze plicht meerdere dimensies). Daarnaast moet er binnen de kerkenraad ook echt eenstemmigheid bestaan over het feit of de overtreder weer zo sterk in zijn schoenen staat dat een terugval zeer onwaarschijnlijk is. Bijbels gesproken moet een kerkenraad kunnen vaststellen dat een voormalig predikant zichzelf werkelijk kan beheersen (1 Tim. 3:2) en goede leiding kan geven aan zijn eigen gezin (1 Tim. 3:4). Zijn overspel heeft bewezen dat hij op deze twee gebieden ongeschikt is als opziener en voorganger.

B/ In welke mate heeft het morele falen van de voorganger zijn geloofwaardigheid aangetast, zowel binnen de kerkgemeenschap en als bij de buitenwereld?

3. De mate van geloofwaardigheid

Op deze tweede vraag moeten we wat dieper ingaan. Als een gevallen voorganger niet mag terugkeren in zijn leidende functie, beschuldigen zijn aanhangers de kerkenraad ervan dat ze liefdeloos en niet vergevingsgezind zijn, en herinneren ze iedereen er luidkeels aan dat overspel geen onvergeeflijke zonde is. Het is enorm belangrijk om te benadrukken dat zulke argumenten de aandacht afleiden van waar het hier echt om gaat. Paulus zegt dat een opziener onberispelijk moet zijn (1 Tim. 3:2) en ook buiten de gemeente een goede reputatie moet hebben (1 Tim. 3:7). ‘Onberispelijk’ betekent niet dat iemand perfect en zonder enige zonde moet zijn. Het betekent vooral dat iemand die opziener wil worden, geen morele misstappen moet hebben gemaakt die hem door veel mensen verweten kunnen worden.

Wat zeker ook meegewogen moet worden is het feit dat de voorganger een goede reputatie moet hebben bij de buitenstaanders. Soms is een kerkgemeenschap zo emotioneel gehecht aan haar voorganger, dat, zelfs als hij een ernstige zonde begaan heeft, veel gemeenteleden, misschien zelfs de meerderheid, hem graag willen behouden als predikant wanneer hij voldoende tekenen van oprecht berouw  getoond heeft.

Maar wat vindt de buitenwereld daarvan? Als ze van zijn overspel horen, knikken ze dan begripvol of beginnen ze te grijnzen? Of wordt de naam van Christus door het slijk gehaald, niet alleen omdat de predikant overspel gepleegd heeft, maar ook omdat de kerk aangeeft het niet zo erg te om geleid te worden door een man die z’n rits niet dicht kan houden? Heeft deze voorganger niet elke geloofwaardigheid verloren als hij preekt over ieder onderwerp dat te maken heeft met moraliteit en integriteit? Dat is toch onverteerbaar voor zowel de gelovigen als de ongelovigen?

4. Durf pijnlijke vragen te stellen

Vanuit dit perspektief gezien moet een kerkenraad niet alleen pijnlijke vragen stellen over de gevallen voorganger zelf met zijn misstap is omgegaan. Men moet ook de pijnlijke vraag onder ogen zien op welke manier zijn geloofwaardigheid is aangetast, zowel in de gemeente als daarbuiten. Als men positief is over de verbetering en de vooruitgang die bij de gevallen voorganger te zien is, moet men toch de confronterende vraag naar de geloofwaardigheid stellen. Als men op het punt staat om een gevallen voorganger weer in actieve dienst aan te stellen, moet men ook de vraag beantwoord hebben hoe (als het al mogelijk is) hij ook in de samenleving zijn geloofwaardigheid kan terugwinnen) 

Op dit punt ben ik het niet eens met sommige hardliners die zonder meer van mening zijn dat herstel in een publiek ambt te allen tijde is uitgesloten, juist omdat zo’n voorganger  zijn geloofwaardigheid bij de buitenwereld voor altijd heeft verloren. Ik ben daar niet helemaal zeker van. Ik ben er vrij zeker van dat de manier waarop Jimmy Swaggart aangaf dat hij na een zelfopgelegde schorsing van drie maanden weer helemaal klaar was voor een terugkeer in zijn functie, een trieste grap is. Maar theoretisch acht ik het mogelijk dat iemand zijn geloofwaardigheid kan terugwinnen door helemaal opnieuw onderaan te beginnen en door trouw te zijn in de kleine dingen. Bijvoorbeeld door te beginnen met het schoonmaken van het kerkgebouw of het verkeer te regelen op de parkeerplaats van de kerk of  het bijwonen van de gebedsbijeenkomsten.

Misschien draait hij enkele jaren zo bescheiden én inhoudsvol mee in een huiskring, dat hij af en toe gevraagd om een inleiding te verzorgen. Misschien wordt hij na verloop van tijd een toegewijde diaken en raken na een aantal jaren steeds meer mensen ervan overtuigd, dankzij zijn voorbeeldige gezinsleven in combinatie met zijn doorleefde bijbelkennis, dat hem weer meer taken kunnen worden toevertrouwd. Misschien begint hij weer af en toe te preken. Zo kan hij, over een langere periode van tijd, bij een breder publiek veel vertrouwen terugwinnen en opnieuw worden aangesteld in een zekere mate van geestelijk leiderschap.

Maar zo’n traject waarbij iemand zijn kerkelijke functie herkrijgt, betekent impliciet twee dingen. Allereerst is het twijfelachtig of zo iemand ooit het gezag zal terugwinnen dat hij vóór zijn val bezat.  Te veel mensen weten wat er voorgevallen is en zullen dat nooit helemaal kunnen vergeten. Zelfs als ze het met elkaar eens zijn dat iemand veel van zijn geloofwaardigheid heeft herwonnen, zal zijn enorme morele falen in hun herinnering naar boven komen als hij bepaalde thema’s ter sprake brengt. En in de tweede plaats geldt bij dit model voor herstel: hoe meer de voorganger vóór zijn val een publiek figuur was, des te onwaarschijnlijker is het dat hij naderhand het volledige vertrouwen bij iedereen kan terugwinnen. Omdat hij als bekende persoonlijkheid van zijn voetstuk gevallen is, heeft hij veel kerkleden zwaar teleurgesteld, en de buitenstaanders veel aanleiding tot bijtende spot gegeven. Dat alles zorgt ervoor dat de weg naar herstel in zijn functie langer, moeilijker en misschien onmogelijk zal blijken te zijn.

De Dordtse Kerkorde kent geen zelfstandige tucht door classis en synode

In het Reformatorisch Dagblad van 8 januari 2020 stond onderstaand artikel van mij. Het gaat opnieuw over de vraag of een classis of synode volgens het gereformeerde kerkrecht een kerkenraad mag schorsen en afzetten.


Pas in de twintigste eeuw hebben in de Gereformeerde Kerken in Nederland sluipenderwijs classes en synodes zich de bevoegdheid tot schorsen en afzetten toegeëigend.

Verlaat een classis die tot schorsing en afzetting van een complete kerkenraad overgaat het gereformeerde kerkrechtelijke spoor? Ik beweerde van wel in het Reformatorisch Dagblad van 23 dec. 2019 (‘Classis die schorst en afzet is hervormd, niet gereformeerd’ RD 23-12). Volgens ds. J. van Vulpen (‘Tucht over ambtsdragers wil gemeente bewaren bij Schrift RD 31-12) en A. den Ouden (‘Classis die schorst en afzet is voluit gereformeerd’ RD 03-01) sla ik de plank volledig mis en zou de Dordtse Kerkorde (DKO) die bevoegdheid wel aan de meerdere vergaderingen toekennen. Ik ga voorbij aan de andere (in mijn ogen soms eenzijdige en soms onjuiste) punten die beide broeders aandragen. De kernvraag is: mag een classis of synode volgens artikel 79 en 89 van de Dordtse Kerkorde zelfstandig overgaan tot het oefenen van tucht over kerkenraden? Ik laat daarbij de twijfelachtige ontsnappingsroute van ds. Van Vulpen via artikel 30 DKO buiten beschouwing.

Onjuiste interpretatie

De onlangs overleden predikant dr. M. Golverdingen, in leven dienaar des Woords binnen de Gereformeerde Gemeenten, gold binnen de gereformeerde gezindte als een uitnemend kerkrechtdeskundige. In 2001 schreef hij de brochure ”Ontstaan, inhoud en betekenis van ‘oud’ en ‘nieuw’ kerkrecht” (volledig na te lezen op http://www.kerkrecht.nl). Hij beschrijft daarin hoe vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw in de ongedeelde Gereformeerde Kerken in Nederland sluipenderwijs classes en synodes zich de bevoegdheid tot schorsen en afzetten hebben toegeëigend. De onderbouwing vond plaats in een proefschrift van dr. M. Bouwman over ”Voetius en het gezag der synoden”. Den Ouden noemt dat een doorwrochte studie, maar volgens dr. Golverdingen is het evident dat bij Voetius „ook in noodsituaties de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente uitgangspunt is en blijft” en geeft Bouwman „vanuit een duidelijk vooroordeel en (…) met een gekleurde bril (…) een op een aantal punten dubieuze of zelfs volstrekt onjuiste Voetius-interpretatie.” Zijn conclusie is dan ook: „De door M. Bouwman in 1937 ontwikkelde conceptie voor ‘nieuw’ kerkrecht moet vanwege een dubieuze interpretatie van Voetius voor een deel als wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.”

Hier sluit dr. C. van den Broeke, die kerkrecht doceert in Amsterdam en Kampen, zich bij aan in het pas onder redactie van prof. dr. H. J. Selderhuis verschenen ”Handboek Gereformeerd Kerkrecht”. Volgens hem kregen meerdere vergaderingen toen ruimere bevoegdheden dan wenselijk is in het gereformeerd kerkrecht en leverde dat ‘nieuwe’ kerkrecht ingrijpende kerkscheuringen op, waaronder de Vrijmaking.

Wat zegt de Dordtse Kerkorde dan wel over de bevoegdheid van classes en synodes als het om tuchtoefening over kerkenraden gaat? In zijn brochure zegt dr. Golverdingen in hoofdstuk 6.4.2. (”De interpretatie van de kerkorde”) daarover: „De Dordtse Kerkorde, die door de Nationale Synode van Dordrecht in 1618-1619 werd aanvaard, kent geen artikelen, die aan de meerdere vergadering expliciet de weg wijzen voor het optreden in gevallen, dat plaatselijke kerken volharden in afwijzing van de bindende besluiten van deze meerdere vergadering en b.v. weigeren om gehoor te geven aan een besluit tot afzetting van een predikant. (…) Daarbij is van groot belang, dat de kerkorde de meerdere vergaderingen nergens bevoegd verklaard tot het zelfstandig treffen van maatregelen van censuur over ambtsdragers of tot de zelfstandige uitvoering van de door meerdere vergaderingen genomen beslissingen.”

Niet vrijblijvend

Deel uitmaken van een kerkverband is niet vrijblijvend. Een classis heeft meer bevoegdheden dan alleen maar het geven van adviezen. En op de vraag hoe je als kerkverband moet omgaan met „een hardnekkige kerkenraad die zich niet wil houden aan Gods Woord en de belijdenis of kerkelijke besluiten naast zich neerlegt” (zoals ds. Van Vulpen het formuleert) zijn geen pasklare antwoorden. Maar het is ‘nieuw’ en geen ‘oud’ kerkrecht, wanneer een classis of synode de knoop doorhakt door zichzelf ambtelijk gezag over kerkenraden toe te kennen. Voor zulk machtsdenken in de kerk van Christus ben ik vuurbang. Of, om aan te sluiten bij de woorden van dr. Golverdingen: „Op deze wijze wordt de deur naar het mij voorkomt opengezet voor een streven naar macht, dat gemakkelijk in zuivere hiërarchie kan uitmonden. De macht is immers als zout water. Hoe meer men er van drinkt, hoe meer dorst men krijgt.”


Tot zover mijn tweede opinie-artikel over dit onderwerp in het RD.

Ik heb voor de liefhebber nog een paar citaten van dr. M. Golverdingen. Aan het eind van zijn brochure geeft hij aan hoe het kerkverband goed kan reageren op een kerkenraad die ongehoorzaam blijft aan bijbelse principes en niet naar het kerkverband wil luisteren of haar besluiten voortdurend naast zich neerlegt. Zijn denkrichting is, ook 19 jaar na dato, nog steeds de moeite van het overwegen waard.

Nog drie citaten van dr. M. Golverdingen:

“Buitenlandse kerkorden hebben een min of meer aristocratisch of zo men wil hiërarchisch karakter [zoals] het presbyteriaanse kerkrechtelijke denken , dat de eigen, zelfstandige positie van de meerdere vergaderingen sterk beklemtoont. Het is daarom heel goed mogelijk om vanuit deze benadering de Dordtse Kerkorde zodanig te interpreteren, dat men meent dat het toekennen aan de meerdere vergaderingen van een zelfstandige bevoegdheid tot het oefenen van leer- tucht- en regeermacht van de meerdere vergaderingen juist is. Zo worden de meerdere vergaderingen tot hogere vergaderingen verklaard, die een ambtelijk karakter hebben en bekleed zijn met ambtelijk gezag ten opzichte van de kerkenraden.”

“De structuur van de D.K.O. laat niets te wensen over aan duidelijkheid. Heel concreet is aangeven op welke punten de kerken afstand hebben gedaan van hun autonome bevoegdheid. Er is echter geen bepaling die aangeeft, dat de kerken zijn overeengekomen om aan de meerdere vergadering de bevoegdheid toe te kennen om zelfstandig en volledig de drieërlei macht in het kerkelijke leven uit te oefenen, die de kerkenraden bezitten. Het streven naar verzelfstandiging van de meerdere vergaderingen en het daaraan toekennen van de volledige leer- regeer en tuchtmacht, zoals we dat vinden bij o.a. H.H. Kuyper en M. Bouwman in de jaren dertig is in strijd met de structuur van de D.K.O. zelf.”

“Een door de classis geveld afzettingsvonnis betekent daarom nog niet schorsing of afzetting met ter daad, want die daad moet altijd door de kerkenraad zelf geschieden.”

 

Mag een classis een kerkenraad uit het ambt zetten?

Op welke manier kun je als kerkverband een plaatselijke gemeente uit het kerkverband zetten? Op deze wat kort door de bocht geformuleerde vraag ging de ‘redactie kerk’ van het Reformatorisch Dagblad op 14 december 2019 in (lees hier). Konkrete aanleiding was de situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Daar hoor je steeds vaker zeggen: als er CGK-kerken zijn die vrouwen in de ambten of homo’s aan het Avondmaal toelaten, moeten zulke kerken op de classis geweigerd worden. Daarmee worden ze feitelijk uit het kerkverband gezet. Volgens de redacteur van het RD kan dat niet zomaar en is een andere procedure kerkrechtelijk juister: een procedure opstarten waarin de classis een kerkenraad die niet-bijbelse besluiten neemt, gaat schorsen en afzetten.

Het was me, toen ik dit artikel las, niet helemaal duidelijk geworden of dit de opvatting van de redactie van het RD is, of dat ook het deputaatschap kerkorde en kerkrecht van de CGK deze tweede route een begaanbare weg acht. Van kerkrechtdeskundigen uit de CGK kon ik me dat niet voorstellen, dus ik ging ervan uit dat deze tweede route  door het RD zelf werd voorgesteld.

Hoe dan ook, op dat dit artikel heb ik gereageerd met een ingezonden stuk. Want als er één ding niet kan binnen een kerkrechtelijk voluit gereformeerd kerkverband zoals de CGK, dan is het dat een classis of een synode de kerkelijke tucht gaat hanteren om plaatselijke kerken uit het kerkverband te zetten.

Vandaag stond mijn artikel in het Reformatorisch Dagblad. Om alle misverstand uit te sluiten, vroeg ik bij een kennis die in een CGK-kerkenraad zit de voorlopige notitie ‘De kerk, het kerkverband en het aanvaarden van de geloofsbrieven’  van het CGK-deputaatschap op. Die notitie is in november 2019 opgesteld. Tot mijn ontzetting bleek, dat niet de RD-redacteur, maar de CGK-deputaten zelf van mening zijn dat binnen het gereformeerd kerkrecht de classis een complete kerkenraad mag schorsen en afzetten. Ik ben hier echt ontdaan over. Als dit op kerkrechtelijk gebied het nieuwe beleid wordt, betekent dat het einde van een verband van zelfstandige gereformeerde kerken, want dan stapt men over naar een centraal-geleide landelijke kerk met plaatselijke afdelingen die naar het believen van het hoofdbestuur kunnen worden vervangen. Goed, dat is door mij ook wat kort door de bocht geformuleerd, maar zo is het in mijn ogen wel. En dat vind ik christelijk gezien een heel erg zorgelijke ontwikkeling.

Hieronder volgt de volledige tekst (voor de foto geldt: beeld RD, Henk Visscher):

Classis die schorst en afzet is hervormd, niet gereformeerd

Wanneer een classis de ambtsdragers van een kerkenraad collectief gaat schorsen en afzetten, staat ze niet meer in de traditie van het gereformeerd kerkrecht, maar is ze overgegaan op hervormd-protestants kerkrecht.

Wat moet het kerkverband doen wanneer een plaatselijke kerk de uitspraken van een classis of synode naast zich neerlegt? Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) is dit een actuele vraag. Het niet aanvaarden van de geloofsbrieven en daarmee een plaatselijke gemeente buiten het kerkverband plaatsen, is op grond van het gereformeerde kerkrecht niet goed mogelijk, zeggen deskundigen die het weten kunnen.

In een analyse wordt gesteld dat er een andere route is, die weliswaar ingrijpend, maar niet ingewikkeld is: de weg van tucht, schorsing en afzetting (RD 14-12). Dat zou binnen de CGK mogelijk zijn, volgens de artikelen 79 en 80 van de kerkorde.

Vrijwillig verband

Mijns inziens gaat dit juist volstrekt tegen het gereformeerde kerkrecht in. Kenmerkend voor alle gereformeerde kerken is de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. In de artikelen 79 en 80 gaat het over de tucht die een kerkenraad uitoefent over ambtsdragers. Daarbij heeft de classis een adviserende, instemmende rol. Maar het is altijd de kerkenraad zelf die overgaat tot schorsing en afzetting.

Het gereformeerde kerkrecht kent geen tucht over kerkenraden. Een classis of een synode kan nooit als superkerkenraad optreden, omdat het geen eigen ambtelijke bevoegdheden heeft. Het is een vrijwillig verband van plaatselijke gereformeerde kerken die de genomen besluiten aanvaarden, tenzij ze in strijd met Gods Woord en de aangenomen kerkorde zijn.

Als een classis of synode wel de rol van de plaatselijke kerkenraad overneemt en zelfstandig tucht gaat uitoefenen, leidt dat tot een hiërarchisch kerkverband, waarin de landelijke synode niet dienstbaar is aan de plaatselijke kerken, maar zelf de dienst uitmaakt en naar believen de sleutel van de kerkelijke tucht hanteert. Dat heeft in het verleden geleid tot kerkscheuringen, zoals in de kwestie-Geelkerken (1926) en ten tijde van de Vrijmaking (1944).

Dubbele afvaardiging

Een classis kan alleen ingrijpen als er gemeenteleden of ambtsdragers zijn die zich op de classis beroepen, omdat de plaatselijke kerk in hun ogen tegen Gods Woord ingaat of kerkelijke besluiten naast zich neerlegt. Maar ook dan kan een classis niet meer doen dan ernstig vermanen of constateren dat een plaatselijke kerk zichzelf buiten het kerkverband plaatst door haar on-Bijbelse optreden. Een classis kan daarnaast bezwaarde kerkleden adviseren om te breken met de hardnekkig dwalende kerk en, als er een tweede kerk ontstaan is, de afgevaardigden van de nieuwe kerk als wettige vertegenwoordigers aanvaarden.

Dordrecht SynodeDat is niet alleen in de jaren zestig van de vorige eeuw voorgekomen, zoals de commentator stelt. Al op de Synode van Dordrecht in 1618 diende zich een dubbele afvaardiging uit de provincie Utrecht aan: een remonstrantse en een contraremonstrantse. De eerste werd geweigerd, de tweede toegelaten.

Noodkerkenraad

Wanneer een classis de ambtsdragers van een kerkenraad collectief gaat schorsen en afzetten en zichzelf de bevoegdheid van een noodkerkenraad toekent, staat men niet meer in de traditie van het gereformeerd kerkrecht, zoals dat van 1571 tot 1816 en in de kerken van de Afscheiding vanaf 1834 tot heden gegolden heeft. Dan is men daarentegen overgegaan op hervormd-protestants kerkrecht. Dan is er geen sprake meer van een kerkverband van Christelijke Gereformeerde Kerken (meervoud), maar is er één landelijke kerk ontstaan, waarvan de plaatselijke kerken een afdeling zijn, zoals nu het geval is bij de Hersteld Hervormde Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland.

De auteur is predikant van de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) ”Het Noorderlicht” in Assen-Peelo.

Klik hier voor reakties op mijn ingezonden en een afsluitend artikel van mijn hand in het RD: