VACCINATIE – EEN GELOOFSKEUS ZONDER (OVERHEIDS)DWANG

Laat je jezelf of je kinderen wel of niet inenten? Daar denken christenen al zo’n tweehonderd jaar heel verschillend over. In de afgelopen tijd raakte ik onder de indruk van een preek, een artikel en een ingezonden over dit onderwerp.

Vaccinatie en ons immuunsysteem

Het ingezonden stond in het Nederlands Dagblad van 11 november en had als kop Dankbaar voor immuunsysteem. Ik geef eerlijk toe dat mijn eerste gedachte was: ‘Weer iemand die tegen vaccineren is met als argument dat de HERE ons een prachtig immuunsysteem gegeven heeft.’ Maar niets was minder waar. Volgens de schrijfster is ons immuunsysteem voor een belangrijk deel een preventie-systeem. Na besmetting door een ziekteverwekker maakt ons lichaam geheugencellen aan die bij een volgende besmetting heel snel kunnen reageren. Daardoor verminderen zowel de klachten als de kans op verspreiding. Bij een onbekend virus heeft het lichaam die antistoffen nog niet, dus grijpt een nieuwe ziekte veel sneller en veel heftiger om zich heen. Door je te laten vaccineren laat je je immuunsysteem er alvast preventief kennis mee maken, zodat je beter bestand bent als het virus jou treft. De konklusie van de schrijfster is dan ook: “Met vaccinatie loop je niet vooruit op Gods voorzienigheid, je activeert het immuunsysteem dat Hij jou in zijn voorzienigheid gaf. Ons immuunsysteem weerspiegelt de barmhartigheid en de zorg van God voor deze wereld. We handelen als goede rentmeesters, als we het gebruiken zoals Hij het bedoelde. We eren onze Schepper door ons te laten vaccineren.”

Vader en zoon De Cock over vaccinatie

Later werd Helenius de Cock (1824-1894) één van de eerste professoren aan de Theologische Universiteit. Hij schreef in 1871 een boekje met als titel ‘Waarom heb ik mijn kinderen laten vaccineeren?’ Ik heb het boekje niet gelezen, maar ik kan me voorstellen dat het sterven van zijn jongste broertje hem erg heeft aangegrepen. In de biografie over Hendrik de Cock geeft dr. Harm Veldman op blz. 665 aan, wat volgens Helenius de vijf bezwaren van zijn vader waren tegen vaccinatie:

1/ Het is een middel waarmee de ongelovige wereld de voorzienigheid van de HERE wil bestrijden en zijn oordelen wil ontlopen.

2/ Volgens de Bijbel hebben gezonde mensen geen medicijnmeesters nodig.

3/ Er sterven ook nog steeds ook gevaccineerden aan de pokken.

4/ Ouders worden in gewetensnood gebracht omdat er op de lagere scholen een vaccinatieplicht is voor de kinderen.

5/ Vaccinatie is schadelijk voor de gezondheid: het vermeerdert de kans op andere ziektes en veroorzaakt allerlei andere klachten en kwalen.

Maar niet alleen Helenius de Cock distantieerde zich van de bezwaren van zijn vader tegen vaccinatie. Dat deed ook één van de andere ‘founding fathers’ van de Afscheiding, ds. Anthony Brummelkamp (1811-1888). Als jonge predikant raadde hij vaccinatie niet aan en liet ook zijn eigen kinderen niet inenten. Zijn vrouw wilde het eigenlijk wel. Brummelkamp is zich toen opnieuw gaan bezinnen en ‘na gebed en onderzoek’ besloot hij in 1844 toch zijn kinderen te laten inenten, want hij zag de ontdekking van het pokkenvaccin niet alleen als een “uitvinding van bloot menschelijke wijsheid, maar als toepassing van een door God aangewezen principe.”

Abraham Kuyper over vaccinatie

Ook Abraham Kuyper (1837-1920) hield zich bezig met de vraag of je je als christen mocht laten vaccineren tegen de dodelijke pokkenziekte. Als jonge predikant heeft hij in 1865 in zijn eerste gemeente Beesd een preek over dit onderwerp gehouden. Er ging toen voor de zoveelste keer een pokkenepidemie rond. Deze handgeschreven ‘pokkenpreek’ (zo noemt het TMGN het zelf in de upload-omschrijving) is dit jaar met een mooie, ook voor vandaag behartenswaardige inleiding van Fred van Liebeek digitaal uitgegeven door het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland onder de titel Is de Heer in ons midden of niet?.

Mij vielen een paar dingen op in die preek van Kuyper.

1/ Allereerst zegt hij dat er sinds de zondeval altijd een verband is tussen lijden en zonde. Maar kijk er voor uit om in elke ramp die iemand treft een straf op een bepaalde zonde te zien.

2/ Sommige christenen zeggen: ik mag me niet laten vaccineren, want dan loop ik op God vooruit doordat ik aan een ziekte ontkomen wil waar Hij mij misschien mee treffen wil. Kuyper zegt dan: dit nieuwe vaccin hebben we van God gekregen; het is zelfs “ongodsdienstig” om te zeggen dat het geen middel van God is. Dus dat mag je als voorzorgsmaatregel gebruiken. Dat doet u toch ook “om uw gezondheid te bewaren, om brand te voorkomen, om dreigend gevaar af te wenden”? En wat dat vooruit lopen betreft zegt Kuyper: als je echt vindt dat je niet op Gods zaken vooruit mag lopen – “dan ook geen draad meer op de kruittoren om ’t weerlicht af te leiden, dan ook geen boot meer op ’t strand gezet om den armen schipbreukeling te redden. Neen, waar God u den lijdensbeker te drinken geeft – drink daaruit zooveel ’t God zal behagen. Maar als God u een tegengif biedt om ’t lijden onschadelijk te maken, blijf ook dan een volgzaam kind van uwen hemelschen Vader, en neem ‘t dankbaar aan.”

3/ Maar meteen na deze woorden waarschuwt Kuyper nog sterker tegen een andere houding, namelijk: neerkijken op gelovigen met gewetensbezwaren tegen vaccinatie en hen “onzinnig” noemen, omdat je zelf vindt dat God eigenlijk niet meer nodig hebben, nu we als mensheid het tegengif tegen de pokkenziekte hebben uitgevonden en ontwikkeld. Kuyper zegt dan: “Een middel uitvinden is nog niet een middel maken, en hebt gij het ontdekt – Hij die ’t gemaakt heeft woont daarboven.” Wanneer je helemaal niet meer aan God denkt en rekening met Hem houdt, “dan is er nog meer geloof in die anderen die gij onzinnig noemt. Daar is nog geloof – een verkeerd geloof, het zij zoo, maar geloof dan toch – maar gij hebt van dat geloof zelfs ’t mosterdzaadje niet (…) door wat die ziekte althans u niet meer diep afhankelijk te voelen van God.”

4/ Als laatste merkt Kuyper op, dat je pas echt mee kunt praten over hoe erg een ziekte is, als je dat lijden ook met eigen ogen gezien hebt. Anders ontstaat bij jou “dien diepere indruk van innerlijk medelijden nooit.” Daarbij beschrijft Kuyper de gevolgen van het pokkenvirus heel konkreet: “Zoo ligt hij daar, met een kloppend hoofd, de keel zoo dik en pijnlijk gezwollen, soms rillende van de koorts, die heel zijn lichaam trillen doet, en hem verslindt als een brandende dorst als ’t vocht nauwelijks meer zijn lippen verkoelen kan. En dan in die besmette lucht ademhalen uur aan uur en dag aan dag, en dan zijn ledematen van stijfheid en pijn niet kunnen verroeren.” Dan kun je volgens Kuyper alleen maar erkennen dat als deze ziekte je treft uit Gods slaande hand, je ook van Hem als je hemelse Vader redding en uitkomst en kracht naar kruis verwachten.

Geen vaccinatiedwang

Tenslotte viel me nog iets op in dat artikel in het Nederlands Dagblad. Zowel Brummelkamp als Kuyper zijn persoonlijk vóór vaccinatie, maar zijn beiden faliekant tegen vaccinatie-dwang. In 1872 kwam er een vaccinatie-wet die inenting verplicht stelde. Brummelkamp was hier fel op tegen. Volgens hem mag de regering zich niet mengen in de gewetenskeuzes die iemand tegenover God maakt. Als de overheid dat wel doet, wordt de burger steeds meer “lijfeigene van de staat”. Ook wees Brummelkamp op “de boycot-profetie uit Openb. 13: wie het merkteken van het beest niet heeft, wordt uitgeschakeld.” (citaten uit de dissertatie van dr. Mees te Velde over Anthony Brummelkamp, blz. 454-456). Brummelkamp was daarom aktief betrokken bij het opzetten van een petitie tegen deze wet. Die werd ondertekend door 80.000 burgers (op een bevolking van bijna 4 miljoen mensen), maar de wet op de verplichte inenting werd toch aangenomen.

In ’t verleden ligt (de les voor) het heden

Wat kun je als christen van de discussies over de pokken-vaccinatie uit de 19e eeuw leren? Twee dingen in elk geval. 1) Volgens veel bijbelgetrouwe christenen is een vaccin net als een medicijn een middel dat we van God krijgen om ons te beschermen tegen mogelijke ziektes. Je laadt een grote verantwoordelijkheid op je als je dit middel afwijst en daardoor het virus langduriger en ernstiger laat rondgaan. 2) Vaccinatiedwang mag nooit de oplossing zijn, want ‘laat ieder voor zijn eigen besef ten volle overtuigd zijn’ (Rom. 14:5). Bij dat laatste hoort ook, dat je de gevolgen van je keus gelovig moet dragen. Allereerst naar God toe. Maar ook naar je medemensen toe. En de overheid heeft daarin het goede te zoeken voor heel de bevolking. Elke maatregel heeft daarbij z’n voor- en nadelen. Als de huidige vrijblijvende oproepen om contacten te beperken niet helpen, staat de regering voor een lastig dilemma. Moet heel de bevolking weer het offer van een lockdown brengen om de zorg te ontlasten? Of mag je van de grootste risico-groep extra offers vragen door een 2G-beleid in te voeren? Wijsheid toegebeden!

Zekerheid diep van binnen

“Ons bestaan op aarde is als een schaduw, zonder enige zekerheid.” Ergens in de Bijbel kwam ik deze uitspraak tegen. Het klinkt misschien gek, maar zo’n Bijbeltekst grijpt mij aan, meer dan voorheen. Of misschien is het ook wel niet zo gek.

‘Ons bestaan op aarde is als een schaduw’: daar zijn we in de afgelopen anderhalf jaar wel achter gekomen. Ondanks al onze medische kennis en kunde krijgen we het grillige corona-virus maar slecht onder controle. Terwijl we dachten dat we alles onder controle hadden, worden we keihard met onze kwetsbaarheid geconfronteerd.

Zoek de zonzijde- de les van de zonnebloem
Een jonge zonnebloem begint de dag kijkend naar het oosten. In de loop van de dag draait zij naar het westen. In de nacht draait ze terug naar het oosten… Zo doet ze energie op voor de groei.
Als de bloem volgroeid is, blijft ze naar het oosten gericht – want insecten houden van warme bloemen en de oostelijke richting vangt de meeste zon vanaf het begin van de dag. Hoe onvoorstelbaar wonderlijk!    
Foto en tekst bij de foto: Karla Leeftink-Huizinga

‘Ons bestaan op aarde is zonder enige zekerheid’: ook daar lopen we steeds meer tegen aan. Of het nu in het groot om het klimaat of om de vluchtelingencrisis gaat. Of in ons eigen land om de gevolgen van de stikstofcrisis of de vastgelopen woningmarkt. Ondanks onze welvaartsstaat neemt de onzekerheid toe. Is er nog ruimte voor boeren, tuinders en vissers in Nederland? Hoe lang moet ik als werkende jongere noodgedwongen bij mijn ouders blijven wonen of als jong gezin op een te klein appartementje vier hoog?

Als christen geloof ik dat God ‘in control’ is. Maar tegelijk maak ik mij vaak zorgen en slaat de onzekerheid toe.  Hoe ga ik daarmee om?  In de Bijbel laat God mij weten dat die twee tegenstrijdige gevoelens er allebei zijn mogen. Neem Psalm 107. Die psalm begint en eindigt met de zekerheid dat God goed is en dat zijn trouw eeuwig duurt. Wie wijs is, weet dat en looft de HERE daarom. (vers 1 en 43)

Daar tussen in gaat het in Psalm 107 juist heel vaak over de angst en de onzekerheid die mensen wereldwijd bij de keel grijpt, uit alle landen, uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden. (vers 3)Is dat niet vreselijk actueel? Wereldwijde angst en onzekerheid?

In de rest van de psalm gaat het om vier verschillende situaties, waarin de angst mensen in de greep heeft.

Eén situatie past heel goed bij onze moderne samenleving. Het gaat dan over schepen die de zeeën bevaren om handel te drijven met verre landen. Economie en welvaart zijn de pijlers waarop wij vandaag onze zekerheid bouwen.

Maar dan, zegt Psalm 107: Op Gods bevel ging het stormen, hoog verhieven zich de golven. Schepen werden opgetild tot de hemel en vielen weer neer in de diepte. Iedereen verging van ellende. Ze zwaaiden op hun benen alsof ze dronken waren. Ze waren ten einde raad. (vers 25-27)

Dat zijn pittige uitspraken. God heeft dus de hand in hoe de dingen lopen in de wereld, in de politiek, in de samenleving en in mijn leven. Maar op welke manier?

Ik zie het vooral zo: God roept mensen steeds weer bij de les.

Hoeveel mensen leven in onze tijd niet aan God voorbij?

Hoeveel mensen vertrouwen op andere dingen dan op God?

Hoeveel mensen zoeken hun zekerheid bij de wetenschap in plaats van bij God?

En hoe vaak geldt dat ook voor mij?

En dan plotseling … waait er een virus uit China over heel de wereld; … neemt de polarisatie in de samenleving toe; … zorgen nieuwe regels en plannen van overheid voor veel verwarring en onduidelijkheid.  Meteen is het zelfvertrouwen weg. De onzekerheid slaat toe.

Wat doe je dan als christen? In Psalm 107 staat: Zij riepen in hun angst tot de HERE en Hij redde hen uit vele gevaren. Hij bracht de storm tot zwijgen, de golven gingen liggen. Groot was hun blijdschap dat de zee tot rust kwam. De HEER bracht hen naar een veilige haven. (vers 28-30)

Later, in het Nieuwe Testament, laat Jezus weten, dat Hij in de storm erbij is. Zelfs als Hij slaapt, heeft Hij alles maximaal onder controle. Als Hij afwezig lijkt, komt Hij op het cruciale moment toch aanlopen.

Is dat een zekerheid die we in de hand hebben? Nee, tenminste, ik ervaar dat lang niet altijd zo. Maar ik geloof wel, dat als je Jezus kent en op God vertrouwt, je anders met angst en onzekerheid omgaat. Want dan weet je: In U, Heer, heeft mijn hart zijn zekerheid. Dat is vers 5 uit de berijming van Psalm 57. David heeft die psalm gedicht toen hij voor Saul op de vlucht was. Hij was zijn leven niet zeker. Wat hij dan doet is zich steeds weer tot God keren: Wees mij genadig, God, wees mij genadig, want bij U is mijn leven geborgen. In de schaduw van uw vleugels zal ik schuilen, tot het doodsgevaar geweken is. Ik roep tot God, de Allerhoogste, tot God, die mij beschermt. Uit de hemel zal Hij hulp sturen. Ja, God stuurt mij zijn liefde en trouw.

En omdat hij God zo kent, kan hij zelfs in die situatie zingen: Mijn hart is gerust, o God, mijn hart is gerust, ik wil voor U zingen en spelen. Ontwaak, mijn ziel, ontwaak met harp en lier, ik wil het morgenrood wekken.

De ene keer kan ik mij daar gemakkelijk aan overgeven. De andere keer gaat dat stukken moeilijker. Dat zal bij jou niet anders zijn. Laat je dan bemoedigen door wat Johannes schrijft: Wij kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat Hij naar ons luistert als we Hem iets vragen. (1 Joh. 5:14)

Dan doe je hetzelfde als de zonnebloem. Die is aan het begin van de dag altijd gericht op het oosten. Ze ‘wekt het morgenrood’, want ze weet dat daar de zon opkomt, die voor warmte en energie zorgt.

Zonder zon is er geen licht en geen groei. Zonder geloof in God is ons bestaan als een schaduw, zonder enige zekerheid. Schep in mij, God, een hart dat leeft in ’t licht, geef mij een vaste geest, die diep van binnen, zonder onzekerheid U blijft beminnen. (Psalm 51:5 berijmd).

Zoek de zonzijde- de les van de zonnebloem
Een jonge zonnebloem begint de dag kijkend naar het oosten. In de loop van de dag draait zij naar het westen. In de nacht draait ze terug naar het oosten… Zo doet ze energie op voor de groei.
Als de bloem volgroeid is, blijft ze naar het oosten gericht – want insecten houden van warme bloemen en de oostelijke richting vangt de meeste zon vanaf het begin van de dag. Hoe onvoorstelbaar wonderlijk!    

Eerder verschenen in Verbinding – informatiemagazine van Christen Contact Agrarisch (CCA) en CGMV agrariërs, 6e jaargang, nr. 3, oktober 2021

Don Carson over de terugkeer van gevallen christelijke voorgangers

Can a Fallen Christian Leader Ever Be Restored?

Onder die titel schreef D.A. Carson (74), emeritus-hoogleraar Nieuwe Testament aan de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinios (USA) en medeoprichter van ‘The Gospel Coalition’ onderstaand artikel dat eerst verscheen in The Southern Baptist Journal of Theology (jrg. 4, nr. 4, pag. 87-89) en daarna op 26 november 2019 gepubliceerd is op de website van The Gospel Coalition.

Kan een christelijke voorganger die in zonde gevallen is, ooit weer terugkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden? Wat vind jij?

Deze indringende vraag is nog steeds aktueel, niet in de laatste plaats vanwege het aantal christelijke voorgangers die openlijk in zonde gevallen zijn, vaak (maar zeker niet altijd) op seksueel gebied. Over dit onderwerp is een aanzienlijk aantal boeken geschreven, dus ik zal dit ingewikkelde vraagstuk zeker niet in iets meer dan duizend woorden kunnen oplossen.

Maar ik zal proberen in vier punten duidelijk te maken wat de belangrijkste aandachtspunten zijn.

1. Zorg voor een heldere probleemstelling

Bij deze vraag naar herstel moet wel duidelijk worden om welk herstel het gaat. Anders kun je met de vraag twee kanten op en kan de vraag zelfs suggestief worden. Stel dat de zonde seksueel van aard is. Wordt met ‘herstel’ dan het herstel binnen het huwelijk [van de voorganger] bedoeld? Dat hangt af van de reactie van de huwelijkspartner, en die reactie is afhankelijk van veel factoren. Bij ‘herstel’ vragen veel mensen zich misschien wel vooral af of er ook echt een herstel mogelijk is in de relatie met de Heer. Het logische antwoord daarop is een blij ‘Ja!’ – want hoe verwerpelijk het seksuele gedrag ook is geweest, het is in zichzelf geen zonde waarvoor [bij God]  geen vergeving is.

Maar wanneer een christelijke voorganger zich weer met de Heer verzoend heeft en misschien weer als volwaardig lid van de kerkelijke gemeente aan het Heilige Avondmaal is toegelaten (veronderstel dat hij of zij onder de tucht gezet is), wil dat nog niet zeggen dat hij automatisch ook weer een leidinggevende functie in de kerk kan bekleden. Niet elke christen die positief bekend staat in de gemeente is geschikt voor elke taak in de kerk.

Als iemand op terechte bijbelse gronden van zijn ambt of taak ontheven is, hangt de vraag naar mogelijke terugkeer in die functie nu af van de vraag of de persoon in kwestie voldoet aan de vereisten die in de Bijbel voor deze functie gelden.

2. Voldoen aan de bijbelse vereisten voor een functie

Of iemand aan de bijbelse vereisten voldoet om zijn ambt of taak weer op te nemen hangt af van twee punten die nauw met elkaar verbonden zijn. Om het even konkreet te maken: stel dat het gaat om een voormalig predikant die geschorst en afgezet is vanwege overspel, maar die oprecht berouw heeft getoond, zich onderworpen heeft aan het kerkelijk vermaan van de kerkenraad, en (na een periode van tucht) weer volledig als kerklid is aangenomen.

De vraag komt dan op of hij wel of niet weer benoemd mag worden in zijn ambt als pastor. De twee punten die we moeten onderzoeken zijn de volgende:

A/ Hoe groot is het risico dat hij opnieuw in deze zonde zal vallen?

Dit vereist een pastoraal oordeel over de diepgang  van zijn berouw en van zijn geestelijk herstel, de wijze van verzoening en de verantwoordelijkheid die hij in de toekomst kan dragen. Laten we hier heel eerlijk over zijn: het aantal mensen dat op dit terrein opnieuw de fout in gaat, is extreem hoog – en dat geldt ook voor voorgangers.

Verder hebben de oudsten van een gemeente de morele plicht om de kudde te beschermen tegen een roofzuchtige voorganger (en in onze samenleving waarin snel geprocedeerd wordt heeft deze plicht meerdere dimensies). Daarnaast moet er binnen de kerkenraad ook echt eenstemmigheid bestaan over het feit of de overtreder weer zo sterk in zijn schoenen staat dat een terugval zeer onwaarschijnlijk is. Bijbels gesproken moet een kerkenraad kunnen vaststellen dat een voormalig predikant zichzelf werkelijk kan beheersen (1 Tim. 3:2) en goede leiding kan geven aan zijn eigen gezin (1 Tim. 3:4). Zijn overspel heeft bewezen dat hij op deze twee gebieden ongeschikt is als opziener en voorganger.

B/ In welke mate heeft het morele falen van de voorganger zijn geloofwaardigheid aangetast, zowel binnen de kerkgemeenschap en als bij de buitenwereld?

3. De mate van geloofwaardigheid

Op deze tweede vraag moeten we wat dieper ingaan. Als een gevallen voorganger niet mag terugkeren in zijn leidende functie, beschuldigen zijn aanhangers de kerkenraad ervan dat ze liefdeloos en niet vergevingsgezind zijn, en herinneren ze iedereen er luidkeels aan dat overspel geen onvergeeflijke zonde is. Het is enorm belangrijk om te benadrukken dat zulke argumenten de aandacht afleiden van waar het hier echt om gaat. Paulus zegt dat een opziener onberispelijk moet zijn (1 Tim. 3:2) en ook buiten de gemeente een goede reputatie moet hebben (1 Tim. 3:7). ‘Onberispelijk’ betekent niet dat iemand perfect en zonder enige zonde moet zijn. Het betekent vooral dat iemand die opziener wil worden, geen morele misstappen moet hebben gemaakt die hem door veel mensen verweten kunnen worden.

Wat zeker ook meegewogen moet worden is het feit dat de voorganger een goede reputatie moet hebben bij de buitenstaanders. Soms is een kerkgemeenschap zo emotioneel gehecht aan haar voorganger, dat, zelfs als hij een ernstige zonde begaan heeft, veel gemeenteleden, misschien zelfs de meerderheid, hem graag willen behouden als predikant wanneer hij voldoende tekenen van oprecht berouw  getoond heeft.

Maar wat vindt de buitenwereld daarvan? Als ze van zijn overspel horen, knikken ze dan begripvol of beginnen ze te grijnzen? Of wordt de naam van Christus door het slijk gehaald, niet alleen omdat de predikant overspel gepleegd heeft, maar ook omdat de kerk aangeeft het niet zo erg te om geleid te worden door een man die z’n rits niet dicht kan houden? Heeft deze voorganger niet elke geloofwaardigheid verloren als hij preekt over ieder onderwerp dat te maken heeft met moraliteit en integriteit? Dat is toch onverteerbaar voor zowel de gelovigen als de ongelovigen?

4. Durf pijnlijke vragen te stellen

Vanuit dit perspektief gezien moet een kerkenraad niet alleen pijnlijke vragen stellen over de gevallen voorganger zelf met zijn misstap is omgegaan. Men moet ook de pijnlijke vraag onder ogen zien op welke manier zijn geloofwaardigheid is aangetast, zowel in de gemeente als daarbuiten. Als men positief is over de verbetering en de vooruitgang die bij de gevallen voorganger te zien is, moet men toch de confronterende vraag naar de geloofwaardigheid stellen. Als men op het punt staat om een gevallen voorganger weer in actieve dienst aan te stellen, moet men ook de vraag beantwoord hebben hoe (als het al mogelijk is) hij ook in de samenleving zijn geloofwaardigheid kan terugwinnen) 

Op dit punt ben ik het niet eens met sommige hardliners die zonder meer van mening zijn dat herstel in een publiek ambt te allen tijde is uitgesloten, juist omdat zo’n voorganger  zijn geloofwaardigheid bij de buitenwereld voor altijd heeft verloren. Ik ben daar niet helemaal zeker van. Ik ben er vrij zeker van dat de manier waarop Jimmy Swaggart aangaf dat hij na een zelfopgelegde schorsing van drie maanden weer helemaal klaar was voor een terugkeer in zijn functie, een trieste grap is. Maar theoretisch acht ik het mogelijk dat iemand zijn geloofwaardigheid kan terugwinnen door helemaal opnieuw onderaan te beginnen en door trouw te zijn in de kleine dingen. Bijvoorbeeld door te beginnen met het schoonmaken van het kerkgebouw of het verkeer te regelen op de parkeerplaats van de kerk of  het bijwonen van de gebedsbijeenkomsten.

Misschien draait hij enkele jaren zo bescheiden én inhoudsvol mee in een huiskring, dat hij af en toe gevraagd om een inleiding te verzorgen. Misschien wordt hij na verloop van tijd een toegewijde diaken en raken na een aantal jaren steeds meer mensen ervan overtuigd, dankzij zijn voorbeeldige gezinsleven in combinatie met zijn doorleefde bijbelkennis, dat hem weer meer taken kunnen worden toevertrouwd. Misschien begint hij weer af en toe te preken. Zo kan hij, over een langere periode van tijd, bij een breder publiek veel vertrouwen terugwinnen en opnieuw worden aangesteld in een zekere mate van geestelijk leiderschap.

Maar zo’n traject waarbij iemand zijn kerkelijke functie herkrijgt, betekent impliciet twee dingen. Allereerst is het twijfelachtig of zo iemand ooit het gezag zal terugwinnen dat hij vóór zijn val bezat.  Te veel mensen weten wat er voorgevallen is en zullen dat nooit helemaal kunnen vergeten. Zelfs als ze het met elkaar eens zijn dat iemand veel van zijn geloofwaardigheid heeft herwonnen, zal zijn enorme morele falen in hun herinnering naar boven komen als hij bepaalde thema’s ter sprake brengt. En in de tweede plaats geldt bij dit model voor herstel: hoe meer de voorganger vóór zijn val een publiek figuur was, des te onwaarschijnlijker is het dat hij naderhand het volledige vertrouwen bij iedereen kan terugwinnen. Omdat hij als bekende persoonlijkheid van zijn voetstuk gevallen is, heeft hij veel kerkleden zwaar teleurgesteld, en de buitenstaanders veel aanleiding tot bijtende spot gegeven. Dat alles zorgt ervoor dat de weg naar herstel in zijn functie langer, moeilijker en misschien onmogelijk zal blijken te zijn.

Oog voor God – oog voor detail

We zitten nog steeds in een lockdown. Ik moet regelmatig denken aan dit vers: Ga met God en Hij zal met je zijn, tot wij weer elkaar ontmoeten, in zijn naam elkaar begroeten. Ga met God en Hij zal met je zijn.

Dit lied zit vol verlangen. We missen de ontmoeting met elkaar, ook als christenen onderling. Geen kerkdiensten. Geen kringen. Geen jongerenactiviteiten. Geen bijbelgespreksavonden.

Dit lied zit ook vol bemoediging. Ga met God en Hij zal met je zijn. Dat geldt ook midden in corona-tijd. God is wél dichtbij. ‘Ik kom naar je toe,’ zegt Hij, ‘en als jij Mij zoekt, laat Ik mij vinden.’

Hoe God en Jezus naar ons toekomen is, als het erop aan komt, niet zo moeilijk. Zelfs de kleuters weten het basis-antwoord al: ‘Lees je Bijbel, bid elke dag.’ En als je verder bouwt op die basis, komen de kerkdiensten in beeld, en het luisteren naar prachtige christelijke muziek, en de verwondering over de schepping (natuur en techniek) en de onderlinge bemoediging in beeld.

Maar hoe hou je het vol om telkens weer God en Jezus op te zoeken? Vaste strukturen zijn daar erg behulpzaam bij. De drie R’s in de opvoeding gelden ook voor het geloof. Rust – Reinheid – Regelmaat

Rust: maak bewust tijd vrij voor God.

Reinheid: blijf Jezus altijd als Verlosser van je zonden en Vernieuwer van je leven zien.

Regelmaat: hou je aan Gods gebod om 1 op 7 te lopen en neem persoonlijk en als gezin elke dag een paar vaste momenten – bv. ’s morgens vroeg of aan de maaltijd of voor je weer gaat slapen.

Ik denk dat de meesten van ons hier niet zo goed in zijn. Gelukkig kun je elkaar stimuleren. Door samen uit de Bijbel te lezen en dat (via de app) met elkaar te delen. Of door gebedspunten aan elkaar toe te sturen. Of door aan elkaar een mooi lied doorgeven met een korte motivatie daarbij. Of … op heel veel andere creatieve manieren.

Aan het begin van de corona-crisis zei een jongere tegen mij: ‘Ik zou een mooi kort stukje uit de Bijbel met een vraag of een doordenker wel mooi vinden, want dat is iets positiefs tussen al die negatieve berichten.’ Dat was voor mij de aanleiding om met Oog voor detail te beginnen. Dat ging vanaf Goede Vrijdag / Pasen t/m eind augustus. Op weg naar Kerst heb ik dat weer opgepakt.

Vanaf dinsdag 5 januari doe ik daar aldoor met haar toestemming deze pentekening van Leni van Marion – Kraaijeveld bij. Op haar website mensbootje heeft zij heel veel van dit soort tekeningen staan.  Ik wilde er graag eentje van gebruiken, want God is zo groot, Hij deelt als Heilige Geest aan iedereen verschillende talenten uit. Zo versterken beeld en tekst elkaar.

Leni gaf me ook een uitleg van de tekening:

Vader, ik zie in deze tekening:
Een hart gevormd door twee duiven, als houden van elkaar.
Een klein hart als Uw Aanwezigheid.
Een kruis als geloof,
zo ook het blaadje van het nieuwe leven met Jezus,
gebracht door de duif (boven in), als de Heilige Geest.
Allemaal te zien in dat hart.
Het hele hart is in het licht van de vlam van het Pinkstervuur.
Hoop door het anker en daaraan houvast hebben.
Ook groei en bloei is er te zien in de bloem.
En tranen van verdriet, ook die horen bij het leven.
Een tekening over Geloof, Hoop en Liefde.
Vader, Dank U wel!!

Ik hoop dat de serie ‘Oog voor detail’ een bescheiden middel is om je te helpen oog voor God te blijven houden in deze bijzonder tijd. Als vervolg op deze blog verschijnt de serie ‘Oog voor detail’ van januari.

Schepping! Via evolutie of door creationisme?

Het boek ‘Oer’ maakt onder christenen de tongen los over de vraag hoe je de schepping van hemel en aarde precies moet opvatten. Maakte God gebruik van krachten en mogelijkheden die Hij Zelf in zijn schepping gelegd heeft en die zich in de loop van miljoenen jaren ontwikkeld hebben? Of heeft Hij eens, ruim 6000 jaar geleden, gesproken en het was er in zes dagen?

In antwoord op één van de reakties op mijn blog over het boek ‘Oer’ zei ik, dat ik niet alle aannames van de schrijvers deel, maar wel met hen het principieel uitgangspunt deel dat we God op twee manieren kunnen kennen: via zijn schepping -zijn eerste boek- en via de Bijbel – zijn tweede boek-.  En ik voegde daaraan toe: “Met het creationisme daarentegen loop ik volledig vast.”

Iemand vroeg me of ik kon aangeven waar dat ‘vastlopen in het creationisme’ hem dan in zit. Goed, ik zal een poging doen. Maar het is een herhaling van zetten, want in de 10 eerdere blogs die ik al over schepping en evolutie schreef, staat het allemaal ook al.

En ik geef mijn mening maar voor wat het waard is. Ik ben namelijk geen deskundige op het gebied van evolutie, biologie en natuurwetenschappen. Een goede kennis van me schreef: jouw blogs zijn “een beetje te intern-kerkelijk qua perspectief”, dus “iemand van buiten of een studerende jongere kan daar niet zoveel mee.” Dat kan ik me goed voorstellen. Ik neem als theoloog alle informatie in me op en neem dus ook als theoloog een standpunt in.

Wat is dat standpunt dan? Kort en bondig gezegd: de Bijbel is geen wetenschappelijk boek en de wetenschap kan geen uitspraken doen over geloofszaken. Je hebt ze wel allebei nodig om Gods schepping te bestuderen en te begrijpen. Het is daarbij de kunst om beide in de goede verhouding tot elkaar te zien. Want, zoals gereformeerde christenen belijden in art. 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: we kunnen God op twee manieren kennen. Allereerst door de manier waarop God de hele wereld geschapen heeft en nog steeds in stand houdt en regeert. Daarin zie je zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Ten tweede maakt God Zich persoonlijk nog duidelijker en volmaakter bekend via de Bijbel met als bedoeling dat wij Hem eren en zelf gered worden.

Mijn bezwaar tegen het creationisme is, dat het meestal de resultaten van de natuurwetenschap volledig ondergeschikt maakt aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Met als gevolg bv. alle vondsten van menselijke activiteiten in het verleden niet ouder dan 6.000 jaar kunnen zijn, omdat de zondvloed zo’n 4.000 jaar voor Christus heeft plaatsgevonden. En dat het onmogelijk is vóór de zondeval dat leeuwen af en toe eens een antilope scoorden en de zwaluwen op muggenjacht gingen, omdat God zei dat alles zeer goed was. En dat de zondvloed ervoor gezorgd heeft dat alle fossielen, incl. de dinosauriërs, in de diverse aardlagen terecht gekomen zijn.

Ik vind dat een geforceerde manier van omgaan met de resultaten van de natuurwetenschap. Want dat is juist een stuk kennis waarin wij als intelligente schepselen Gods eeuwige kracht en goddelijkheid waarnemen (wanneer we tenminste in Hem geloven). Die uitkomsten moet je m.i. als christen volledig serieus nemen als christen. Anders neem je je Schepper niet serieus.

Lever ik me dan met huid en haar uit aan de resultaten natuurwetenschap? Zeker niet! Want naast dit ‘boek der natuur’ is er ook nog het ‘Boek van behoud’. En wat ik daarin lees over mijn Schepper is net zo waar. Omdat het allebei zijn boeken waarin Hij iets van Zichzelf laat zien, kúnnen ze zelfs niet met elkaar in tegenspraak zijn. Daarom neem ik ze allebei even serieus.

Dat doe ik vanuit mijn vakgebied als theoloog. Daarom deel ik niet alle suggesties van christenen die geloven in een evolutionair scheppingsmodel. Ik denk bv. dat als Jezus in één klap van honderden liters water zomaar wijn kan maken, God Zelf ook in één keer een kant-en-klare wereld in elkaar kan zetten. Dat Hij er zes dagen over doet, is zelfs aan de lange kant, zei Henk Binnendijk eens. Met ingeschapen ouderdom heb ik ook niet zoveel problemen. Met de aanwezigheid van de biologische dood buiten de hof van Eden (die Adam en Eva moesten bewerken én bewaken, staat er) ook niet.

Wat ik niet goed mee kan maken is de hypothese van een groep mensachtigen waarvan twee leden opeens door God worden aangesproken. En de pretentie dat alle leven uit elkaar is ontstaan, daarvoor ontbreken m.i. nog steeds de fysieke bewijzen als het om de overgangsvormen gaat. In mijn optiek is het net zo redelijk om te veronderstellen dat God dezelfde biologische principes op de verschillende soorten van leven heeft toegepast. Dus is de mens biologisch een zoogdier, maar als het gaat om het enorme verschil gaat tussen de mens en de rest als het om morele, kunstzinnige en religieuze eigenschappen gaat, heeft de natuurwetenschap voor deze ‘Cambrische explosie’ nog steeds geen logische verklaring kunnen geven.

Ik wil dus de wetenschap niet ondergeschikt maken aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Want daarvoor is de Bijbel niet bedoeld, zegt onze gereformeerde belijdenis. De Bijbel gaat niet over de oudheid van de aarde. De Bijbel gaat over de eer van God en de redding van de mens door het bloed en de Geest van Jezus Christus.

Ik wil ook de Bijbel niet ondergeschikt maken aan de resultaten van de natuurwetenschap. Die zijn namelijk gebaseerd op zeer aannemelijke hypotheses, ook als het om de oorsprong van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde gaat. Maar natuurwetenschappers, ook de christenen onder hen, rekenen niet met een goddelijk ingrijpen. Dat staat namelijk niet in Boek 1. Ze geloven er wel in, maar dat leiden ze af uit Boek 2. Die twee moet je niet door elkaar halen. Of het ene boek alles laten bepalen ook al lijkt het andere boek iets heel anders te zeggen.

Zowel christenen die het creationisme aanhangen als christenen die zich erg thuis voelen bij het evolutionair theïsme lopen het risiko om teveel waarde te hechten aan maar één bron van informatie. Bij het creationisme is die ene bron (bij hen: de Bijbel) het uitgangspunt van alle onderzoek geworden. Dat is een principiële keus. Het evolutionair theïsme erkent tenminste dat er twee bronnen zijn, ook al leunen sommigen wel heel sterk op één been (bij hen: de natuurwetenschap). Dat is een valkuil.

Juist hierom kan ik met het creationisme niet zo goed uit de voeten. In mijn ogen doet het evolutionair theïsme meer recht aan God als onze Schepper, ook al zie ik in de uitwerking wel de nodige eenzijdigheden, waardoor de bijbelse inbreng wat tekort gedaan wordt. Tenminste, dat vind ik als theoloog.

Wie meer wil lezen kan terecht op mijn vorige blogs hierover.
21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien (een drieluik – 1)
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? (een drieluik – 2)
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? (een drieluik -2)
01/12/2015 En zo werd de mensaap beeld van God?
25/08/2017  Over schepping, evolutie, DNA en het christelijk geloof (recensie Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort)
01/09/2017  Houdt God ons voor de gek?
02/12/2017 Trouwde Kaïn met zijn zus of met een vrouw uit de clan van Adam en Eva?
08/12/2017 Wedden op twee paarden (recensie M.J. Paul, Oorspronkelijk)
28/05/2020 Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie
07/08/2020 Een reis door de tijd – over ‘Oer’

Ploegt de boer straks weer gewoon voort?

De redaktie van ‘Verbinding’, het kwartaalblad van de christelijke agrariërs van het CCA en het CGMV, vroeg mij om een artikel te schrijven vanuit bijbels perspektief over hoe agrariërs verder moeten na de corona-crisis.  In het juni-nummer stond mijn bijdrage onder de titel: ‘Maar de boer hij ploegde voort’. De foto’s bij het artikel zijn van Karla Leeftink Natuurfotografie.

Het gedicht ‘Ballade van de boer’ is in 1935 geschreven door J.W.F Werumeus Buning. Bijna niemand kent de dichter en maar weinig mensen hebben het hele gedicht gelezen. Alleen het zinnetje dat verschillende keren terugkeert is erg bekend geworden: ‘Maar de boer hij ploegde voort.’  

Ernst boerDe eerste indruk die je krijgt is die van een boer die onverstoorbaar verder gaat met zijn werk. Al staat de hele wereld in brand, hem raakt het niet, want het werk op het land is nooit af. Als je het hele gedicht op je laat inwerken, kom ik toch tot een andere conclusie. De boer ploegt onverstoorbaar voort omdat hij zich bewust is van zijn goddelijke roeping. God Zelf heeft na de zondvloed immers gezegd: ‘Zolang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten.’ (Genesis 8:22).

Prediker, de filosoof met een wat sombere kijk op het leven als je niet in God gelooft, zegt hetzelfde: ‘Werp je brood uit over het water, want je vindt het later weer terug. Bewaar je brood in zeven delen, zelfs in acht, want je weet niet welke ramp de aarde treffen zal.’ Hij waarschuwt daarbij tegen besluiteloosheid: ‘Wie altijd op de wint let, komt nooit aan zaaien toe; wie altijd naar de wolken kijkt, komt nooit aan maaien toe’ en trekt de conclusie: ‘Zo ken je ook de daden van God niet, die alles maakt. Dus zaai van de morgen tot de avond. Laat je hand niet rusten, want je weet niet of het zaad de ene of de andere , of elke keer ontkiemen zal.’ (Prediker 11:1-6)

De corona-crisis is zo’n ramp die heel de aarde treft. Niet alleen vanwege de meer dan 6,5 miljoen besmettingen en rond de 400.000 doden, maar ook vanwege de ekonomische gevolgen. Als christen zet mij dat aan het denken. Wat wil God mij persoonlijk en ons als mensheid hier mee duidelijk maken? Ik heb daar zo 1-2-3 geen antwoord op. Net als Prediker ken ik de daden van God niet, die alles maakt. Dat maakt mensen onzeker. Is het wel verstandig om in deze tijd een nieuw bedrijf te starten? Of om de boerderij van m’n ouders over te nemen? Is het wel verantwoord om een huis te kopen als ik aan het eind van dit jaar misschien op straat sta of failliet ben?

BOODSCHAP

‘Maar de boer hij ploegde voort.’ Dat zinnetje triggert mij. Zou dat misschien Gods boodschap voor zijn kinderen zijn? Niet vanuit de ontkenning dat het allemaal wel mee valt – het corona-virus is niet te vergelijken met een onschuldig griepje. Niet vanuit de overschatting dat het mij niet zal overkomen – het coronavirus gaat aan niemand voorbij. Wel vanuit het vertrouwen dat dwars door deze verwarrende en wisselvallige tijd God bezig is om zijn plannen uit te voeren. Hij schakelt mij daarbij in als één van zijn medewerkers.

Als ik op m’n gevoel afgaat, denk ik soms: alles is voor  niets. Maar als christen hou ik mezelf dan voor: alles heeft zin. Want deze wereld is door God gemaakt. Aan mij geeft Hij de opdracht om mijn handen uit de mouwen te steken. Als christen mag ik werken ‘op hoop van zegen’. Prediker spoort mij aan om niet bezorgd naar de lucht en de wolken te blijven kijken. Ik kan beter naar de vogels en de bloemen kijken, zegt Jezus ergens anders in de Bijbel. Zoals God voor hen zorgt, zorgt Hij nog meer voor mij.

Toch kunnen we als christen niet aan de vraag voorbijgaan: wat gaan we straks doen als er een vaccin gevonden is tegen het corona-virus? Pakken we dan gewoon weer de draad op en keren we terug naar het oude normaal? Of moeten we het roer drastisch omgooien en de weg naar het nieuwe normaal inslaan?

Die vraag ligt er al veel langer. We werden er alleen niet samen in één klap wereldwijd mee geconfronteerd. Dus konden we tot voor kort die vraag vrij gemakkelijk voor ons uit schuiven en van ons afschuiven. Want smeltende ijskappen en gletsjers, tropische houtkap in de Amazone en leeggeviste oceanen vol met plastic soep raken ons in Nederland niet rechtstreeks. En als het om de uitstoot van stikstof door verkeer, industrie en landbouw gaat, wordt er meteen één van de andere partijen verwezen als mede-veroorzaker van het probleem.

VANUIT DE BIJBEL

Nu ben ik geen agrariër, geen ekonoom en geen politicus. Dus een concreet antwoord op de vraag ‘wat is onze christelijke opdracht nu’ kan ik niet geven. Ik kan als predikant vanuit de Bijbel wel een paar dingen aangeven.

Allereerst is onze christelijk opdracht niet veranderd sinds de corona-crisis. De boer moet nog steeds voortgaan met ploegen. De opdracht om de aarde te bewerken en er iets moois van te maken bestaat nog steeds. Wat we telkens weer moeten bijstellen is onze houding en motivatie. Die is sinds de zondeval niet meer 100% op het welzijn van elkaar en op de eer aan God gericht, maar veel meer op maximaal gewin, eigenbelang en afschuiven van de verantwoordelijkheid.

Verder confronteert deze crisis ons ermee dat we de les van Prediker 11 vergeten zijn. We hebben ons brood niet in zeven of acht delen verdeeld, maar al onze pijlen op ekonomische groei en onze eigen welvaart gezet. We hebben zoveel andere dingen verwaarloosd, zoals onderlinge relaties.

Opeens vallen door corona geliefden weg of kunnen we ze niet meer bezoeken. Plotseling beseffen we, hoe belangrijk ze voor ons zijn. En hoeveel respect al die werkers in de zorg verdienen. Waarom komen we daar nu pas achter?

Opeens komen veel bedrijven stil te liggen of dreigen om te vallen. Plotseling komen we erachter, hoeveel eigenwaarde we aan ons werk of ons maatschappelijke positie ontleenden. Wie zijn we nu ons dat allemaal uit handen geslagen wordt?

Opeens horen we de vogels fluiten en valt het ons op dat de luchten mooier zijn zonder al die vliegtuigstrepen. Plotseling realiseren we ons dat Gods prachtige schepping ook iets is om van te genieten. Hoe kan het dat we daar zolang aan voorbij geleefd hebben?

‘ANDERS GEWOON’

Al dit soort vragen komen nu gezamenlijk naar boven, omdat één ramp ons allemaal tegelijk treft en heel de samenleving lam slaat. Christenen erkennen dat er niets buiten God om gaat. Dus vragen veel gelovigen zich af: wat wil God ons hiermee leren? Moet het roer om? En zo ja, hoe dan?

Ik geloof dat God ons door elke crisis iets wil leren. Als we dat inzien, moet het roer inderdaad om. Maar hoe dat moet? Op die vraag moet iedere gelovige volgens mij voor zichzelf persoonlijk een antwoord zien te vinden. En als samenleving moeten we er in goed overleg met elkaar een weg in vinden.

Tegelijk gaat het dagelijkse leven gewoon door. Dus ploegt ook de boer gewoon voort. Maar het is niet meer ‘gewoon zoals altijd’. Het is ‘anders gewoon’ geworden, bewuster. Als het goed is in het besef: Morgen is voor ons verborgen. Jij en ik, wij weten niet wat de dag van morgen biedt. Maar Hij die ’t heelal omspant houdt ook ‘morgen’ in zijn hand.

 

Ballade van de boer
Er stonden drie kruisen op Golgotha,
Maar de boer hij ploegde voort.
Magdalena, Maria, Veronica,
Maar de boer hij ploegde voort.
En toen zijn akker ten einde was,
Toen keerde de boer de ploeg
En hij knielde naast zijn ploeg in het gras,
En de boer, hij werd verhoord.

Zo menigeen had een schone droom,
Maar de boer hij ploegde voort.
Thermopylae, Troja, Salamis,
Maar de boer hij ploegde voort.

Het jonge graan werd altijd groen,
De sterren altijd licht,
Gods woord streed in de wereld voort
En de boer heeft het gehoord.

Men heeft de boer zijn hof verbrand,
Zijn vrouw en os vermoord;
Dan spande de boer zichzelf voor de ploeg,
Maar de boer hij ploegde voort.
Napoleon ging de Alpen op
En hij zag de boer aan ’t werk,
Hij ging voor Sint-Helena aan boord
En de boer hij ploegde voort.

En wie is er beter dan een boer,
Die van de wereld hoort,
En hij ploegt niet, wat er al geschiedt
Op deze akker voort.
Zo menigeen lei de ploegstaart om,
En deed het werk niet voort,
Maar de leeuwerik zong hetzelfde lied,
En de boer hij ploegde voort.

Heer God! De boer lag in het gras,
Toen droomde hij deze droom:
Dat er eindelijk een rustdag was
Naar apostel Johannes’ woord.
En de kwaden gingen hem links voorbij
En de goeden rechts voorbij,
Maar de boer had zijn naam nog niet gehoord
En de boer hij ploegde voort.
Eerst toen de boer die hemel zag
Zo vol van lichte schijn,
Toen spande hij zijn ploegpaard af,
En hij veegde het zweet van zijn voorhoofd af,
En hij knielde naast zijn stilstaand paard,
En hij wachtte op Gods woord.

Een stem sprak tot aarde, hemel en zee
En de boer heeft haar gehoord:
“Ter wille van de boer die ploegt
Besta de wereld voort!”

J.W.F. Werumeus Buning – uit de bundel Negen balladen – eerste uitgave 1935

 

 

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 4

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvattingen van deel 1deel 2 en deel 3 volgt nu het laatste deel, over de invloed van de Vrijmaking op het zendings- en evangelisatiewerk.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

Samenvatting 2  Klem van bekering en geloof

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

Samenvatting 3   Zekerheid van het geloof vanwege betrouwbare beloften

Met de belijdenis van het verbond van genáde maakte de Vrijma­king de weg vrij om de aard van Gods belof­te op­nieuw te bena­drukken. De be­lofte is geen stati­sche mededeling over een te veronder­stellen status quo, maar een belovend spreken van God zelf. Beloven is niet voor­spellen, maar toe-zeggen, aan-zeg­gen, een serieuze uitnodiging voor­hou­den, v.g. D.L. III / IV, 8. Dat geeft tegelijk ook de vaste basis onder het geloof aan. Je kunt op Gods spreken aan.

Deze visie geeft ook ruimte voor de prediking, bin­nen en buiten de kerk. Een predi­ker moet zijn hoor­ders niet te bena­deren met ‘informa­tie’ of ‘st­ate­ments’ [God heeft u lief, bijv.], maar met de se­rieuze uitno­diging en bevel tot geloof. Alleen met dit betrouw­bare spreken van God kan elke twijfel in geloof worden uitgebannen. Je bouwt in de doop en in geloof niet op het funda­ment van eigen overgave en toewij­ding, maar je klampt je vast aan de belovende God.

Daardoor is in de Vrijmaking opnieuw het unieke karakter van het chrístelijk geloof uitgekomen te­genover elke reli­gie die zijn start­punt in de gelo­vende mens neemt, ook wanneer dat gecamou­fleerd wordt door evangelisch vuur.

4/ Open deuren voor een wereld in nood

De strijd van de Vrijmaking was een kerkelijke strijd om het behoud van het evangelie. Dat heeft ook gevolgen voor de visie op de prediking in de wereld, het werk van evangelisatie en zending. Juist omdat de Vrijmaking vasthield aan het eenvou­di­ge, belovende en betrouwbare spreken van God in de Schrift, nam zij een beslissing van wereldni­veau, die gelijk staat met de strijd om de geldig­heid van de doop tegen de Donatisten in de vierde eeuw. Ten onrechte is het belang van deze strijd veelal beperkt gebleven tot het bestaande kerkelij­ke en chris­telijke leven, in plaats van over het hele leven van geloof en ongeloof, christen en niet-christen.

Ik bedoel dit. Wanneer het gaat over kerkelijke ontrouw en kerkverlating leggen we – terecht – de relatie met verbonds­verla­ting. We wijzen ook op de gevolgen van de verbondsstraf in de komende genera­ties en roepen op tot terugkeer naar het verbond met God. We denken dus doorgaans aan mensen met een kerkelijke of chris­telijke achtergrond.

Maar nu de vraag: hoe beschouwen we dan mensen zonder kerke­lijke achter­grond, of van andere gods­diensten? Kunnen we die aanspreken op verbonds­verlating en terug­keer? Of vallen die buiten ons verbondsmatig denken?

Mijn bewering is dat juist het verbondsdenken vruchtbaar is voor het zendings- en evangelisatie­werk. De zendeling J.H. Bavinck heeft er al vroeg op gewezen dat juist de specifieke bijbelse ver­bondsleer een funda­ment legt onder het zendings­werk. Andere goden worden vaak geïdentificeerd met hun eigen volk of gebied. Zij zijn principieel niet in staat om mensen uit andere volken of gebieden te accepteren. Het zullen altijd vreemdelin­gen blij­ven, tweede-rangs-‘gelovigen’.

Maar door het genade-verbond leert God dat Hij niet ‘gebonden’ is aan zijn uit­ver­koren volk. Hij kan op diezelfde ‘voorwaar­den’ de deur open zetten voor ande­ren. Ja, Hij kan zijn zelfge­noegzame volk ook de deur uitzetten, om anderen bin­nen te laten, Rom. 9-11! Daar keken de volkeren rondom Israel van op! Dat was ongehoord voor de heidense religies!

Daarom doen we er goed aan de verbondsgedachte ook toe te passen op niet-bonde­lingen, lang vergeten volken, mensen die God eeuwenlang op hun eigen wegen liet gaan. Maar in Adam zijn het wel allemaal mensen die het verbond met God verbroken hebben! De dreiging van die breuk mag ons niet minder scherp voor ogen staan, dan de verbondsbreuk op kerkelijk erf! De konse­kwenties van de Vrijmaking zijn op dit gebied nog niet uitgewerkt. De leer van het genade­verbond is namelijk funda­men­teel voor onze gods­dienstbe­schouwing. Alle andere godsdien­sten bieden princi­pieel niet meer dan zelfverlossing, gebouwd op menselijk kunnen of niet-kunnen.

Als andere religies al missionaire drang hebben, bijv. de Islam, wat hebben zij dan de hoorders te bieden? Of het is een opdracht om goed te leven, godsdienstig te zijn en goed te doen, de zweep van de goede werken. Of het is de kunst om de ijdelheid van deze wereld te doorzien en ver achter zich te laten om in harmonie met het heelal te kunnen leven. In alle gevallen ziet het er slecht uit voor de mens. Hij wordt terug­geworpen op zijn eigen kunnen en presteren om wel of niet te kunnen worden aanvaard door de godheden.

Dat biedt juist het evangelie echte hoop, zekere verwachting. Voor de meest verdorven mens is er hoop, omdat God uit genade redt en niet eerst presta­ties wil zien. Dat biedt alleen het christe­lijk geloof. Maar dat is geen andere boodschap dan voor kerkmensen! De prediker heeft maar één be­richt, voor kerkmen­sen, voor afvallige gelovigen, maar net zo goed voor ongelovi­gen en aanhangers van andere godsdiensten: Geloof de Christus die in de Schrift live naar je toekomt!

Daarom kunnen (en moeten) niet-gelovige belangstel­lenden net zo goed naar de kerkdienst gaan als gelovigen en kerkverla­ters. Principieel horen ze daar geen ander evangelie. Prak­tisch gezien zal er heel wat moeten gebeu­ren om dat evan­gelie ook voor hen begrijpbaar voor te stellen, maar de bood­schap is gelijk. Alles wat in de diskussie over de Vrij­making over het verbond is gezegd, kan nu ook op ongelovigen worden toegepast. Zij worden inderdaad niet terug geroepen tot het genade-ver­bond met Abraham, net zo min als onze voorvaderen. Maar ze worden wel terug geroepen tot de zelfde God als de God van Abraham, die nu de God van het genade-verbond is.

De beloften aan Abraham waren vanaf het begin al bedoeld voor de hele wereld. In het O.T., bijv. de Psalmen, worden de volken, die niet aanwezig zijn in Israel, opgeroepen God te dienen. Na Pinksteren worden diezelfde beloften, in Christus samengebald, nu ook gepredikt aan hen die verre zijn. Ze moeten zich net als het afvallige Israel bekeren tot de waar­achtige, levende God, gebaseerd op zijn be­trouwbaar spreken in Christus.

Zo komen heidenen het verbond met Abraham binnen, verloren kinderen van God, eens niet-zijn volk, maar nu tot zijn volk aangenomen. 1 Petr. 2:10 laat de breedte van Gods verbondsbe­lofte zien als hij Hos. 1:10 nu toepast op de niet-joodse volken in Klein-Azië en dus over alle volken.

Met dat perspektief mogen ook vandaag de predikers er op uit trekken om ze te roepen, verbondsverla­ters en God-verlaters. Met de belofte van eeuwig leven voor wie in Christus geloven. Met hen wil God gelovige kerkmensen leren dat de verbondsge­schiede­nis geen steeds weerkerende playback is, waarin de zaken al allemaal geregeld zijn. De kerkgeschiede­nis in Gods wereld gaat door, ook buiten de vrijge­maakte kerk, maar altijd in de bedding van de prediking van de belofte van genade en de eis tot bekering en geloof.

In die lijn behoeft de kerk zich opnieuw geen zorgen te maken om de ver­kie­zing, want dan reali­seert God zelf zijn verkie­zing. Toen Paulus in Antio­chië in Klein-Azië het evangelie bracht, werd het afgewezen door de Joden, maar met blijdschap aangehoord door de niet-joden. Ze verheerlijk­ten het Woord van de Here, het evangelie van Christus. “En allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof.” Hand. 13:48.

Zo liggen, en in kerkwerk en in zendingswerk, verbond en verkiezing wel in elkaars verlengde maar gaan niet in elkaar op. Want juist achter verbond en verkiezing staat de levende God. Hij zelf garan­deert uit liefde het heil voor allen die Christus geloven. Gods verbond heeft wereldwijde betekenis. Laten de kerken die in dit verbond groot mochten worden hun afkomst nooit vergeten. De deuren van de kerk moeten wijd open om in Gods wereld het evange­lie te verkondi­gen. Dan is God echt ‘live’ aanwe­zig.

Samenvatting 4

De Vrijmaking was een strijd om de universele gel­digheid van het evangelie van genade. Dat werd vaak uitgewerkt in de richting van de afvallige kerken en christenen met de dreiging met de ver­bondsstraf. Daarmee werd een statische christenheid wakker ge­schud. Maar tege­lijk is de visie op het ver­bond een krach­tige stimu­lans voor evan­ge­lisatie en zending. Stati­sche reli­gies verbin­den hun goden vaak aan vol­ken en/of regio’s. Principieel zijn die goden op leven en dood gebonden aan hun eigen volk. Maar de Here laat zien dat Hij niet ge­bon­den is aan Israel of aan de [ontrouwe] kerk. In zijn soeverein wel­behagen kan hij lang vergeten volken weer aanne­men als ‘Ammi’, 1 Petr. 2:10. Dat is een streep door de reke­ning van de zelfbe­wus­te kerk, die haar eigen ontrouw bagatelliseert en God voor haar karre­tje wil spannen. Het is tegelijk een geweldige dynamiek voor de verga­dering van de kerk uit alle volken.

Met die toespitsing op de verbondsvisie voor alle vol­ken hebben de Vrijge­maak­te Ker­ken de volgende 50 jaar de han­den meer dan vol. Laten we er werk van maken. De kerk is nooit af, in Neder­land niet, el­ders niet. Want door de voort­gaan­de prediking en kerkver­gade­ring gaat God door met het bij­eenbren­gen van allen die Hij van eeuwigheid in Christus heeft liefge­had, Hand. 13:48. Daarmee geeft Hij bemoe­di­gende troost aan de trouwe kerk en vaste hoop voor allen die met het evangelie geroepen worden. Bij Hem is er geen ruimte voor ‘play-back’ in de kerk en in het ge­loof, omdat Hij er altijd ‘live’ bij is.

Kampen, 30 augustus 1995                                                                                              C.J. Haak

Literatuur:

  1. Kamphuis, Een eeuwig verbond, Haarlem 1984
  2. Trimp, Klank en weerklank, Barneveld 1989

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 3

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvatting van deel 1 en deel 2 volgt nu deel 3.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

Samenvatting 2  Klem van bekering en geloof

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

3/ Zekerheid van het geloof vanwege betrouwbare beloften

In het verbond geldt niet alleen de eis, maar ook en vooral de beloften. Juist in de harde strijd tegen het verkiezingsschema kwam opnieuw aandacht voor het belofte-karakter van Gods Woord. Wanneer God naar ons toekomt met zijn evangelie belooft Hij ons vergeving van zonden en eeuwig leven. Dat is geen mededeling over onze toekomst, geen goddelijke waarzeggerij over onze plaats op de nieuwe hemel en aarde, maar een serieus voorhouden van de weg naar het leven. Kort gezegd: God doet in zijn Woord geen voorzeg­ging, maar toezegging. Dit leven is voor jou! Daar mag je zeker van zijn, zo waar als God je dit zegt. Dat belofte-karakter is fundamenteel voor het verstaan van de hele bijbel. God doet geen ‘state­ments’ over onze toekomstige status quo, maar komt naar ons toe met de uitnodigingsbrief van het heil. Je kunt daar verschil­lend op reageren.

Ik geef hier het voorbeeld van een brief van een man die zijn weggelo­pen vrouw terug wil hebben. Hij schrijft thuis in alle ernst een hartelijke plei­dooi tot herstel van de relaties. Dan valt op een goede dag die brief door de bus. En wat gebeurt er dan? Je kunt die brief verachte­lijk ver­scheuren. Dan heb je de brief wel gehad, maar hem niet geaccep­teerd. Je kunt hem ook accepteren, maar apathisch blijven wachten op de volgende stap, in twijfel of hij het wel echt meent. Je kunt ook op­springen van blijd­schap, alles vergeten en naar hem toeren­nen gedra­gen op de vleugels van vertrouwen en verlangen: ja, bij jou wil ik zijn, altijd! Kijk, die laatste ‘ontving’ de belofte, die geloof­de hem op zijn woord. De anderen kregen die belofte net zo goed, maar verspeelden die door noncha­lan­ce of twijfel. Het geloof ont­brak. Dat ongeloof be­rooft de belofte niet van kracht, maar ontmaskert de mens in zijn onwil en hardnekkigheid.

Want als God met zijn beloften naar ons toekomt, wie zijn wij dan om te twijfelen of Hij het wel echt meent? Of er niet de valstrik van de verkie­zing achter steekt, die het mij onmoge­lijk maakt om te geloven, v.g. D.L. III/IV, 8? Juist het belof­te-karakter van Gods spreken bewaart voor twijfel en apathie. Die belofte komt namelijk regelrecht uit het hart van God, vervuld met liefde in Christus. Zijn komst op aarde laat overduide­lijk zien dat het God ernst is met zijn toezegging over vergeving en eeuwig leven. Hij houdt geen twee ijzers in het vuur. Het is één evange­lie: wie de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, Joh 3:16.

Zo mogen predikers op weg. Ze hoeven niet schuchter te zeggen dat de hoorders misschien ook tot de verkorenen behoren. Ze hoeven evenmin op Gods troon te gaan zitten om te zeggen dat God van alle mensen houdt. Ze moeten de belofte van het evan­gelie prediking met bevel van bekering en geloof. Dan weet de mens waar hij aan toe is. Hij mag zich aan dit Woord toever­trouwen, God daarop aanspreken. Van Gods kant gezien geen enkele reden tot twijfel of een houding van afwachten.

Alleen op deze manier worden mensen van hun onge­loof en twij­fel verlost. Er is geen zekerheid te vinden in wat zich in ons hart afspeelt, niet in jouw ijver, jouw kerkgang, jouw gods­dienstigheid en vroomheid. De zeker­heid is alleen te vinden in wat God tot jou zegt: geloof de Christus.

Toen de doop van jonge kinderen moest plaatsvinden op ‘veron­dersteld geloof’ van dat kind werd de leer van de genade omgekeerd. De zekerheid moest nu steunen op menselijk geloof. De sakramenten moesten nu óns geloof onderstrepen, in plaats van Gods beloften te bevestigen. Daarmee werd geloof subjek­tief en genoopt om altijd te twijfelen.

Diezelfde tendens wordt dan ook doorgevoerd op de Schrift zelf. Het is niet meer het gezaghebbend spreken van God, maar is verworden tot een mense­lijk getuigenis van al dan niet manmoedig geloof. Daarmee is princi­pieel de basis van het christelijk geloof gebroken. Dan blijft er wel veel ruimte voor allerlei geloofsbeleving en spiritualiteit, maar men komt tenslotte alleen zichzelf nog tegen. In gezelschap van net zulke vrome Moslims, Boeddhisten en Hindoes.

Toen God in de Vrijmaking de ogen opende voor het belofte-karakter van zijn spreken kwam er weer vaste zekerheid voor het geloof. Niet het geloof zelf was zo geweldig, maar het houvast dat God gaf. Hij is betrouwbaar van A tot Z. Op Hem kun je aan. Dát geeft zekerheid en vertrouwen, moed en nieuwe levenslust. Je vaart niet zonder koers in deze verdwaalde wereld.

Dat is nog steeds aktueel. Tegen de moderne Schr­ift­kritiek, die de hele Schrift tot een belijdenis van mensen wil maken. Maar het is ook aktueel tegen elke vorm van evangelisch zelf­vertrou­wen, dat de kinderdoop weigert en daarmee de zeker­heid van het geloof verplaatst uit het spreken van God naar het hart van de mens.

Samenvatting 3

Met de belijdenis van het verbond van genáde maakte de Vrijma­king de weg vrij om de aard van Gods belof­te op­nieuw te bena­drukken. De be­lofte is geen stati­sche mededeling over een te veronder­stellen status quo, maar een belovend spreken van God zelf. Beloven is niet voor­spellen, maar toe-zeggen, aan-zeg­gen, een serieuze uitnodiging voor­hou­den, v.g. D.L. III / IV, 8. Dat geeft tegelijk ook de vaste basis onder het geloof aan. Je kunt op Gods spreken aan.

Deze visie geeft ook ruimte voor de prediking, bin­nen en buiten de kerk. Een predi­ker moet zijn hoor­ders niet te bena­deren met ‘informa­tie’ of ‘st­ate­ments’ [God heeft u lief, bijv.], maar met de se­rieuze uitno­diging en bevel tot geloof. Alleen met dit betrouw­bare spreken van God kan elke twijfel in geloof worden uitgebannen. Je bouwt in de doop en in geloof niet op het funda­ment van eigen overgave en toewij­ding, maar je klampt je vast aan de belovende God.

Daardoor is in de Vrijmaking opnieuw het unieke karakter van het chrístelijk geloof uitgekomen te­genover elke reli­gie die zijn start­punt in de gelo­vende mens neemt, ook wanneer dat gecamou­fleerd wordt door evangelisch vuur.

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 2

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvatting van deel 1 volgt nu deel 2.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

2/ Klem van bekering en geloof

Van die ontmoeting met de levende God is het maar een kleine sprong naar de klem van bekering en geloof. In de statische verkiezingsleer van Kuyper werd wel veel aangedrongen op zelfonderzoek en bekering, maar de kracht van die aandrang was gebroken. Er was geen reden meer om vanuit het verbond een appel te doen op bekering. In plaats daarvan werden de mensen terugverwezen naar hun subjektieve religieuze gevoelens ten opzicht van God en gods­dienst. Als je tot overtuiging komt dat je een verworpene bent, wat heb je dan nog te zoeken in de kerk? Als je dan, in dit schema, een verkorene bent, wat heeft de kerk dan nog anders dan sociaal belang?

Het gevolg van deze leer is dat de onverschillig­heid in de hand gewerkt wordt. Mensen zijn altijd genegen om zich niet zo ‘weg te gooien’ voor God. Ze komen naar de kerk, ze doen hun best in staat en maatschappij en hebben de indruk goed reli­gieus te zijn. De kiem van de wedergeboorte doet verder zijn werk wel.

Maar daarmee is het hart koud gebleven. Juist omdat Gód tot ons spreekt word je wakker geschud uit eigen sympathieke gedachten. Je wordt tot verant­woording geroepen. De bijbel leert niets over een zaad van wederge­boorte dat God in ons hart zou planten, al vanaf de geboorte. De ontmoe­ting met de levende God plaatst ons voor de werkelijkheid van het bevel van bekering en geloof. God laat geen video zien of een play-back-clip, maar spreekt ons aan. Er moet niet een zaadje tot bloei komen, maar we moeten een radikale keuze in het geloof maken. Geen pleidooi op eeuwige verkiezing kan de eis van geloof onderuit halen. God vraagt van ons geen speku­laties, maar gehoorzaam uitvoeren van de eis van zijn verbond.

Geloven is dan ook niet maar een gevoel dat ik religieus ben, maar een konkreet zichtbaar levens­gedrag en een hoorbare belijdenis, die in over­een­stemming is met de Schrift. Geloof wil zich laten gezeggen door de Schrift. Dat werd in de Vrij­making begrepen. Geloof is niet het meevaren op de koers van mensen, kerken, voorgangers, nog minder door traditie en geschiedenis, maar bukken voor het Woord van God. Dat gaf de moed om kerkelijk nee te zeggen tegen de overgrote meerder­heid. Omdat het geloof geen andere weg ziet dan gaan waar Christus voorging.

Bekering heeft allereerst te maken met de persoon­lijke omkeer naar God toe. Zoals in Tessalonica. Daar moesten de gelovigen zich losrukken uit het heidense milieu waarin ze groot waren geworden. Hun leven werd anders. De omgeving begon vragen te stellen, positief en negatief. Het leven van de christenen werd er niet makkelijker op. Er was geen plaats meer voor burgerlijkheid en knusheid. Wie koos voor Christus wist goed wat hij deed. Er kon smaad, laster en vervolging aan te pas komen. Dat kan iemand alleen volhouden als hij inderdaad God ontmoet heeft en gehoorzaam zijn geboden wil opvol­gen.

Die bekering is net zo hard nodig in kerkelijk milieu. De Vrijmaking zelf heeft nooit geleerd dat, nu alle kinderen inderdaad verbondskinderen zijn, en als zodanig behoren ge­doopt te zijn, er geen bekering meer nodig zou zijn, het zogenaamde ver­bondsautomatisme. Maar wat niet geleerd wordt, kan wel onbedoeld in de praktijk voorkomen. Net als de chris­tenen in Tessalo­nica moeten de ‘kerkelij­ke’ gelovigen niet blijven hangen in wat vroeger ge­bruikelijk was. Doop en beke­ring roepen altijd opnieuw op tot aktuele levensvernieuwing van alle verhoudin­gen, te beginnen bij de kerk zelf.

In de jaren vóór de Vrijmaking waren de Gerefor­meerde Kerken niet vrij van een gevoel van het gemaakt te hebben, gearri­veerd te zijn. Het plei­dooi voor het leven in het verbond in levende relatie met God werd door toon­aan­gevende voorgan­gers vaak gevoeld als een steen in een rimpello­ze vijver. Het kerkelijk leven moest vooral kabbelend doorgaan. De polemieken in de kerkbladen, die de gezapig­heid van de kerken ontmasker­den, waren velen een doorn in het oog. Het was juist de ver­bondspre­di­king die de lauwheid van het geloof ontmaskerde. Daardoor kwam er in veel opzichten een vernieuwd geloofsleven. Leven uit genade maakt echt dankbaar.

Maar als het zicht op het genadeleven verloren gaat, door te vertrouwen op wat er tot nu toe tot stand gebracht werd in alle kerkelijke en neven-kerkelijke bedrijvigheid, dan moet opnieuw worden teruggegrepen naar de betekenis van echte bekering en geloof. Dat geldt ieder persoonlijk, dat geldt ons ook als kerken. De Vrijmaking wilde geen nieuwe kerk zijn, maar reformatie en terugkeer naar het Woord van God. Dat vroeg toen de breuk met de synodale kerken en herorganisatie. Dat vraagt nu open ogen voor de wegen die de Here in deze tijd met mensen en kerken gaat. Kerkelijke bekering is niet alleen het volhouden van het goed recht van Vrijmaking. Het is telkens weer kerk willen zijn met allen die op basis van de Schrift en de gere­for­meerde belijdenis gelovig willen zijn.

De klem van bekering en geloof is geen slavendrij­ver die steeds opdrijft tot grotere prestaties, maar de rustige over­tuiging dat God met de kerken op weg is en van ons vraagt om mee te gaan, met open ogen voor onze omgeving. Het leert ook blij te zijn dat ook het kerkelijk leven, met alle vallen en opstaan, geborgen is in Christus. Het leven in het verbond leert dat de eisen van God juist funk­tioneren binnen het kader van zijn genade. Dat verlost van een dweperige bekeringsmani­festatie en perfektionisme, alsof de kerk maakbaar zou zijn naar onze inzichten.

Juist in het verbondsmatig denken gaan individuele en kerke­lijke bekering hand in hand. Dat geeft ruimte om mede-christe­nen uit andere kerkelijke tradities te waarderen en te erken­nen. Het geeft tegelijk de besliste moed om voortdurend aan te dringen op kerkelijke reformatie als genezing voor het hele christelijke leven. Leven bij de eis van het verbond in de zekerheid van het geloof stuurt het leven steeds meer op de weg van de genade en dankbaarheid. Daar bloeit het leven op, zoals God dat sinds de schepping heeft bedoeld, Ef. 4:20-24. Dan is er sprake van de ‘redelijke eredienst’, de vanzelfspre­kende toewijding van het hele leven aan God, Rom. 12:2.

Samenvatting 2

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 1

Waar ging het om tijdens de Vrijmaking van 1944? Bij de 50-jarige herdenking hebben veel plaatselijke kerken er aandacht aan besteed. Ook op Zaamslag, mijn eerste gemeente, hebben we toen, in 1995, een gemeenteavond gehouden met twee hoofdsprekers. Allereerst ds. Jan Beekhuis (die ook geschiedenis studeerde, ooit een Zaamslagse schone aan de haak sloeg en vervolgens een aantal jaren in Zeeuws-Vlaanderen woonde) over de Vrijmaking op Zaamslag. Vervolgens drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Dat laatste gaf, vond ik toen al, extra waarde aan die herdenkingsavond, omdat we daarmee niet stil bleven staan bij een dankbaar terugkijken, maar ook indringend geconfronteerd werden met de vraag wat we voor vandaag en voor de toekomst van de Vrijmaking kunnen leren.

Kees Haak

Foto: Dick Vos

We zijn nu 25 jaar verder. Met instemming van de auteur volgt hier in vier delen het complete referaat. Er is niks aan de tekst veranderd (behalve dat het getal ’50’ een paar keer vervangen is door ’75’).

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Inleiding

Wat doen we hier, na 75 jaar nog over de Vrijmaking praten? Was dat niet een ruzie in de kerk over ingewikkelde zaken als ‘vooronderstelde wederge­boorte’, ‘tweeërlei doop’ en ‘hiërar­chisch kerk­recht’? Bovendien zijn bepaalde besluiten van de Synode in 1944 later gewijzigd en achterhaald. Wie heeft ooit z’n synodale buurman of -vrouw nog over die vooronderstelde wedergeboorte horen praten?

Laten we daarom eerst een paar andere vragen stel­len, voor we verder gaan. Wat doen we als we naar de preek luisteren? Is dat informatie over Gods eeuwige besluiten aanhoren over de vastgestelde gang van zaken met de mensheid? Of is het een ontmoeting met de levende God die in ónze wereld wat te zeggen heeft en reaktie oproept? Dat was de kern van de Vrijmaking. Wat doen we als we een kind laten dopen? Mag dat wel? En wat hebben de ouders en het kind daar dan aan? Later wordt hij/zij misschien wel een ongelovige… Onzekerheid dus.

En als dan de baby sterft? Sta je dan met lege handen? Of heb je dan ook iets aan die doop? En als de gedoopte groot wordt en zich van de kerk af­keert, zijn dan de eerste pak weg twin­tig jaar van zijn of ­haar leven geen schijnverto­ning geweest?

En als je zelf in de twijfel van het geloof komt, hoe vind je dan God weer terug? Zijn dan bijbel, doop, preken, christelij­ke gesprekken een houvast voor je of kijk je verbijsterd naar de trein van het eeuwige leven die jouw deur voorbij­raast? Alsof die uit een andere wereld kwam… Wat heeft kerk-zijn en geloof nog voor zin in een wereld die steeds weerbarstiger schijnt te worden? Zijn kerk, geloof en zaligheid dan toch iets van een andere, goddelijke wereld, die de onze nauwelijks beroert?

Ook al werden andere woorden gebruikt, in de Vrij­making ging het over déze pro­blemen. Het was geen binnenbrand in de Neder­landse kerken, maar het ging om de onvoorwaardelijke geldig­heid van de beloften van God. Een probleem dat de hele wereld, gelovi­gen én ongelo­vigen aangaat. De aktuali­teit raakt zowel het kerkelijk leven in Nederland als de wereldwijde prediking van het evangelie. In de Vrijmaking werden de kerken door God gered van menselijke godsdienstigheid om aanhangers te blijven van de ware religie van genade.

Ik wil dat aan vier punten duidelijk maken, zoveel mogelijk in relatie met 1 Tess. 1:9-10.

1/ Ontmoe­ting met de levende God; 2/ Klem van bekering en geloof; 3/ Zekerheid van het geloof vanwege be­trouwbare beloften; en 4/ Open deuren voor een wereld in nood.

9 Iedereen praat erover hoe u zich van de ​afgoden​ hebt afgewend om u tot God te keren – om Hem, de levende en waarachtige God, te dienen 10 en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: ​Jezus, die Hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel. (1 Tessalonicenzen 1:9-10)

1/ Ontmoeting met de levende God

Wat gebeurt er eigenlijk wanneer je de bijbel leest, naar de kerk gaat, een preek hoort? Of moet ik misschien vragen: gebéurt er wat? Want de syno­dale leer [ik gebruik ‘synodaal’ als onderscheid van ‘vrijgemaakt’, men hore er dus geen deni­greren­de klank in] liet dat helemaal open. Ja, er gebeur­de wel wat, de weg van het eeuwige leven werd geschetst, het heil werd gepreekt, maar voor wie en waarom? Er waren misschien kerkmensen tussen met een kiem van wedergeboorte in zich, die zich nu bewust werden van hun wedergeboorte, vergeving van zonden en eeuwig leven.

Want, volgens de leer van Kuyper, waren alle zonden van de uitverkorenen al van eeuwigheid vergeven. In de goddelijke Raad van Vrede had de Zoon namelijk beloofd dat Hij als Hoofd van het verbond alle uitverkorenen zou redden. Toen Hij dan ook aan het kruis die belofte had waargemaakt waren daarmee alle uitverkorenen ‘in Hem’ gered. Het enige wat nog overbleef was dat in de loop van de geschiede­nis alle uitverkorenen zich dit ook bewust moesten worden. De uitverkorenen konden om zo te zeggen op hun (onverdien­de) lauweren rusten. Met de bijko­mende gedachte dat de niet-uitverkorenen nu eenmaal helaas de boot hadden gemist, eigenlijk dus buiten hun schuld om…

Alleen maar, hoe wist je nu dat je niet verworpen was, maar uitverkoren en zeker van je heil? Dat moest je ontdekken door zelfonderzoek. Je kon geen beroep doen op het verbond of de doop, want het echte verbond en de echte doop waren alleen voor de uitverkorenen. Je kon dus niet zeker weten of je wel echt verbonds­kind was. Daarmee kon je ook niet meer weten of het heil dat de uitverkore­nen ‘eigen’ was, ook wel voor jou bedoeld was. In de preken werd het schema van de eeuwige verkiezing voorge­houden, maar zonder troost voor mensen die twijfel­den aan hun geloof, bekering en dus verkie­zing.

Daardoor kwam er steeds meer fantasie en spekulatie op in het geloofsle­ven. Je moest er maar van uit­gaan dat God jou verko­ren had, totdat het duidelijk anders bleek. Zeker bij de kinderen kunnen we niets zeker zeggen, maar neem maar aan dat ze bij de echte verkoren verbondskinderen horen. Als ’t later anders blijkt, ja dan hebben we verkeerd beoor­deeld.

De grondfout van deze leer was dat men ging filoso­feren over de verborgen dingen van God, de verkie­zing van eeuwigheid. In Deut. 29:29 wordt daar tegen gewaar­schuwd. Gevolg was dat de verkiezing zo centraal stond dat het verbond daardoor helemaal werd weggedrukt, alleen schijnbaar gered met een uitwendig verbond (voor niet-verkorenen) en een inwendig verbond (voor verkorenen). Men staarde zich blind op de verkiezing en zag zodoende de verkiezende God niet meer! De levende God werd vervangen door het schema van verkiezing.

Hiertegen verzetten zich de vrijgemaakten. Er was geen bezwaar tegen de verkie­zing van eeuwigheid, maar tegen de manier zoals die verkiezing in de geschiedenis werkelijkheid wordt. Onze geschiedenis is geen toneel van ‘playback’ waar de film uit de andere wereld wordt afgedraaid, maar de enige echte geschiede­nis, waar God zelf binnenkomt om mensen te ontmoeten met de belofte van eeuwig heil. Christus is niet het Hoofd van het verbond van de uitverko­renen die van eeuwigheid vergeving ontvangen. Nee, Hij is de Míddelaar van het Verbond, die in de bruisende en roerige geschiedenis tussen God en mens ging staan om aan het kruis verzoening te bewérken. Zó kwam God zelf naar mensen toe en vocht Hij om hun behoud.

Die hele worsteling om het behoud van Israel komt scherp uit in het beeld van het huwelijk, bijv. Hos. 2. Daarin wordt duidelijk dat de leer van een dubbel verbond niet klopt. Dat haalt precies de kern uit de ware religie weg. Dan kan er namelijk nooit een verbondsbreuk zijn. En daarmee zouden Gods rechten op zulke mensen vervallen. Kerkmensen die later de kerk de rug toekeren treft dan eigen­lijk geen schuld, want ze waren immers niet uitver­koren.

Maar het is juist heel anders. God laat zien dat Hij juist zijn weggelopen vrouw aanspreekt op dat verbond! Wij zijn toch getrouwd, weet je niet meer, bij de Sinaï? Ik heb je toch steeds als je Man gered in de woestijn? Waarom loop je weg, bij Mij, de levende en waarachtige God? Het verbond tekent God juist als de God die opstandige kinderen tel­kens uit liefde terug roept. Hij voorziet ze van alles wat ze nodig hebben.

Zijn liefde gaat tot de dood van zijn Zoon toe. Het is dan ook déze God die telkens zijn volk ontmoet, in de bijbel, de preken, de gesprekken. We hebben niet te maken met een star, dogmatisch uitgebalan­ceerd schema, maar we ontmoeten in het verbond de levende God. We proeven zijn persoonlijke liefde. Dat is de warmte van het verbond en het evangelie. We komen voor Hem persoonlijk te staan. Dat is de troost die in de Vrijmaking bewaard bleef.

We zeggen er direkt bij: juist de persoonlijke ontmoeting met de levende God geeft ook zicht op zijn toorn. Als Hij zoveel liefde bewijst aan zondaren dat Hij Christus gaf, dan accep­teert Hij het ook niet dat mensen dit bewijs van liefde af­slaan. Niemand kan met een beroep op zijn vermeen­de verwerping zijn schouders ophalen voor het evange­lie. Juist de ver­bonds­mens krijgt te maken met de toorn en de vloek van deze zelfde God. Hij is de levende. Niemand krenkt zijn liefde ongestraft. Daarom schrikt het verbond ook op uit de lauwe verkiezings­leer. Het evangelie komt niet met een schema dat naar eigen believen valt in te vullen, maar plaatst iedere hoorder voor de levende en waarachtige God.

Zo hebben de mensen in Tessalonica het ook erva­ren, 1 Tess. 1:9. De God van Christus is de échte God, die leeft, live. Bijbel, preek en kerk zijn geen mededelingen over een stati­sche verkiezings­leer, maar de herauten van de dyna­mische God die in onze zondige wereld binnenbreekt om te redden van onze eigen schuld. Dan moet je de afgoden wel laten staan. Wie dan nog volhoudt dat die preek misschien niet voor hem bedoeld was, speelt met vuur. Vrese­lijk is het te vallen in de handen van de levende God, Hebr. 12:29.

Samenvatting 1

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.