Schepping! Via evolutie of door creationisme?

Het boek ‘Oer’ maakt onder christenen de tongen los over de vraag hoe je de schepping van hemel en aarde precies moet opvatten. Maakte God gebruik van krachten en mogelijkheden die Hij Zelf in zijn schepping gelegd heeft en die zich in de loop van miljoenen jaren ontwikkeld hebben? Of heeft Hij eens, ruim 6000 jaar geleden, gesproken en het was er in zes dagen?

In antwoord op één van de reakties op mijn blog over het boek ‘Oer’ zei ik, dat ik niet alle aannames van de schrijvers deel, maar wel met hen het principieel uitgangspunt deel dat we God op twee manieren kunnen kennen: via zijn schepping -zijn eerste boek- en via de Bijbel – zijn tweede boek-.  En ik voegde daaraan toe: “Met het creationisme daarentegen loop ik volledig vast.”

Iemand vroeg me of ik kon aangeven waar dat ‘vastlopen in het creationisme’ hem dan in zit. Goed, ik zal een poging doen. Maar het is een herhaling van zetten, want in de 10 eerdere blogs die ik al over schepping en evolutie schreef, staat het allemaal ook al.

En ik geef mijn mening maar voor wat het waard is. Ik ben namelijk geen deskundige op het gebied van evolutie, biologie en natuurwetenschappen. Een goede kennis van me schreef: jouw blogs zijn “een beetje te intern-kerkelijk qua perspectief”, dus “iemand van buiten of een studerende jongere kan daar niet zoveel mee.” Dat kan ik me goed voorstellen. Ik neem als theoloog alle informatie in me op en neem dus ook als theoloog een standpunt in.

Wat is dat standpunt dan? Kort en bondig gezegd: de Bijbel is geen wetenschappelijk boek en de wetenschap kan geen uitspraken doen over geloofszaken. Je hebt ze wel allebei nodig om Gods schepping te bestuderen en te begrijpen. Het is daarbij de kunst om beide in de goede verhouding tot elkaar te zien. Want, zoals gereformeerde christenen belijden in art. 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: we kunnen God op twee manieren kennen. Allereerst door de manier waarop God de hele wereld geschapen heeft en nog steeds in stand houdt en regeert. Daarin zie je zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Ten tweede maakt God Zich persoonlijk nog duidelijker en volmaakter bekend via de Bijbel met als bedoeling dat wij Hem eren en zelf gered worden.

Mijn bezwaar tegen het creationisme is, dat het meestal de resultaten van de natuurwetenschap volledig ondergeschikt maakt aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Met als gevolg bv. alle vondsten van menselijke activiteiten in het verleden niet ouder dan 6.000 jaar kunnen zijn, omdat de zondvloed zo’n 4.000 jaar voor Christus heeft plaatsgevonden. En dat het onmogelijk is vóór de zondeval dat leeuwen af en toe eens een antilope scoorden en de zwaluwen op muggenjacht gingen, omdat God zei dat alles zeer goed was. En dat de zondvloed ervoor gezorgd heeft dat alle fossielen, incl. de dinosauriërs, in de diverse aardlagen terecht gekomen zijn.

Ik vind dat een geforceerde manier van omgaan met de resultaten van de natuurwetenschap. Want dat is juist een stuk kennis waarin wij als intelligente schepselen Gods eeuwige kracht en goddelijkheid waarnemen (wanneer we tenminste in Hem geloven). Die uitkomsten moet je m.i. als christen volledig serieus nemen als christen. Anders neem je je Schepper niet serieus.

Lever ik me dan met huid en haar uit aan de resultaten natuurwetenschap? Zeker niet! Want naast dit ‘boek der natuur’ is er ook nog het ‘Boek van behoud’. En wat ik daarin lees over mijn Schepper is net zo waar. Omdat het allebei zijn boeken waarin Hij iets van Zichzelf laat zien, kúnnen ze zelfs niet met elkaar in tegenspraak zijn. Daarom neem ik ze allebei even serieus.

Dat doe ik vanuit mijn vakgebied als theoloog. Daarom deel ik niet alle suggesties van christenen die geloven in een evolutionair scheppingsmodel. Ik denk bv. dat als Jezus in één klap van honderden liters water zomaar wijn kan maken, God Zelf ook in één keer een kant-en-klare wereld in elkaar kan zetten. Dat Hij er zes dagen over doet, is zelfs aan de lange kant, zei Henk Binnendijk eens. Met ingeschapen ouderdom heb ik ook niet zoveel problemen. Met de aanwezigheid van de biologische dood buiten de hof van Eden (die Adam en Eva moesten bewerken én bewaken, staat er) ook niet.

Wat ik niet goed mee kan maken is de hypothese van een groep mensachtigen waarvan twee leden opeens door God worden aangesproken. En de pretentie dat alle leven uit elkaar is ontstaan, daarvoor ontbreken m.i. nog steeds de fysieke bewijzen als het om de overgangsvormen gaat. In mijn optiek is het net zo redelijk om te veronderstellen dat God dezelfde biologische principes op de verschillende soorten van leven heeft toegepast. Dus is de mens biologisch een zoogdier, maar als het gaat om het enorme verschil gaat tussen de mens en de rest als het om morele, kunstzinnige en religieuze eigenschappen gaat, heeft de natuurwetenschap voor deze ‘Cambrische explosie’ nog steeds geen logische verklaring kunnen geven.

Ik wil dus de wetenschap niet ondergeschikt maken aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Want daarvoor is de Bijbel niet bedoeld, zegt onze gereformeerde belijdenis. De Bijbel gaat niet over de oudheid van de aarde. De Bijbel gaat over de eer van God en de redding van de mens door het bloed en de Geest van Jezus Christus.

Ik wil ook de Bijbel niet ondergeschikt maken aan de resultaten van de natuurwetenschap. Die zijn namelijk gebaseerd op zeer aannemelijke hypotheses, ook als het om de oorsprong van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde gaat. Maar natuurwetenschappers, ook de christenen onder hen, rekenen niet met een goddelijk ingrijpen. Dat staat namelijk niet in Boek 1. Ze geloven er wel in, maar dat leiden ze af uit Boek 2. Die twee moet je niet door elkaar halen. Of het ene boek alles laten bepalen ook al lijkt het andere boek iets heel anders te zeggen.

Zowel christenen die het creationisme aanhangen als christenen die zich erg thuis voelen bij het evolutionair theïsme lopen het risiko om teveel waarde te hechten aan maar één bron van informatie. Bij het creationisme is die ene bron (bij hen: de Bijbel) het uitgangspunt van alle onderzoek geworden. Dat is een principiële keus. Het evolutionair theïsme erkent tenminste dat er twee bronnen zijn, ook al leunen sommigen wel heel sterk op één been (bij hen: de natuurwetenschap). Dat is een valkuil.

Juist hierom kan ik met het creationisme niet zo goed uit de voeten. In mijn ogen doet het evolutionair theïsme meer recht aan God als onze Schepper, ook al zie ik in de uitwerking wel de nodige eenzijdigheden, waardoor de bijbelse inbreng wat tekort gedaan wordt. Tenminste, dat vind ik als theoloog.

Wie meer wil lezen kan terecht op mijn vorige blogs hierover.
21/09/2015  God maakte een stofje en zag het met plezier miljarden jaren groeien (een drieluik – 1)
26/09/2015  Een goed christelijk gesprek over schepping en evolutie – kan dat? (een drieluik – 2)
30/09/2015  Een geloofwaardige versie 2.0 van het scheppingsverhaal? (een drieluik -2)
01/12/2015 En zo werd de mensaap beeld van God?
25/08/2017  Over schepping, evolutie, DNA en het christelijk geloof (recensie Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort)
01/09/2017  Houdt God ons voor de gek?
02/12/2017 Trouwde Kaïn met zijn zus of met een vrouw uit de clan van Adam en Eva?
08/12/2017 Wedden op twee paarden (recensie M.J. Paul, Oorspronkelijk)
28/05/2020 Twee Amerikanen over de verhouding tussen schepping en evolutie
07/08/2020 Een reis door de tijd – over ‘Oer’

De synode werkt niet achter de rug van kerkleden om

Onder deze titel plaatste ds. Dinand Krol, de tweede voorzitter van de Generale Synode van de GKV, op 1 mei 2020 een kort ingezonden in het Nederlands Dagblad. Het is een reaktie op een vijf pagina’s lang artikel van Pieter Pel in het blad Nader Bekeken van april 2020. Daarin beschuldigt hij de synode er opnieuw van achter gesloten deuren de revisieverzoeken behandelt van kerken die bezwaren hebben tegen de vrouw in het ambt.

Hieronder volgt de tekst van het artikel.

Het vergaderwerk van de vrijgemaakte synode staat momenteel op een laag pitje en speelt zich grotendeels achter schermen af. Doordat er weinig tot niets plenair gebeurt, onttrekt het zich veelal aan de waarneming. Het Nederlands Dagblad van 27 april gaf in een samenvatting de kritiek in het blad Nader Bekeken door, dat de openheid ook vóór de coronacrisis al te wensen overliet. Die kritiek is niet terecht.
Dat niet iedereen bij alle zittingen aanwezig mag zijn en niet meteen over alle stukken beschikt, wil niet zeggen dat de synode achter de rug van kerkleden om haar eigen gang gaat.

De kritiek betreft met name het vermeende gebrek aan openheid rond de behandeling van revisieverzoeken. De synode van Meppel (2017) besloot de kerken ruimte te geven om vrouwen tot de ambten toe te laten; een aantal kerken vraagt aan de huidige synode om op dat besluit te herzien.
Op twee momenten hebben die revisieverzoeken tot nu toe tijdens zittingen van deze synode op de agenda gestaan. De eerste keer was in november, tijdens toerustingsdagen voor nieuw aangetreden synodeleden. Het is gebruikelijk die in een informele, besloten setting te houden.

tussentijdse polsing

In januari heeft de synode om tafel gezeten met de commissie die de behandeling van de
revisieverzoeken voorbereidt. Deze commissie had haar eerste bevindingen aan de leden
van de synode voorgelegd, om te vragen of ze op de juiste weg zit. Deze vergaderingen,
waarin tussentijdse rapportage plaatsvond, waren wel toegankelijk voor pers en
belangstellenden. In eerdere synodes vond zo’n tussentijdse polsing door een commissie
vaak plaats buiten de publieke zittingen. Het moderamen koos in dit geval voor een
openbare bespreking, juist om zo transparant mogelijk te zijn. Dat het moderamen het
werkdocument dat tijdens deze vergaderingen besproken werd, niet publiek hebben
gemaakt, was om te voorkomen dat er voortijdig conclusies aan verbonden werden.

De kritiek bepaalt het moderamen er bij hoe belangrijk het is om helder te communiceren en openheid van zaken te geven. Die boodschap neemt het moderamen ter harte! Terugkijkend beseft het we dat dat soms te wensen overliet. Er is echter geen sprake van dat bewust de publiciteit wordt gemeden.

ruimte geven

Het moderamen ziet uit naar het moment waarop het mogelijk is om in alle openheid de
revisieverzoeken met betrekking tot het besluit de kerken ruimte te geven om vrouwen tot de ambten toe te laten, inhoudelijk te bespreken, in aanwezigheid van belangstellenden en pers.

Wie nog eens wil nalezen hoe de synode in alle openheid vergadert, kan terecht op mijn blog van 5 maart 2020. Ook op die weergave levert Pieter Pel in het genoemde artikel van Nader Bekeken stevige, maar in mijn ogen ongefundeerde kritiek.

In alle openheid – over hoe de GKV-synode vergadert

In het plaatselijk kerkblad schrijf ik regelmatig een stukje over de Generale Synode 2020 waar ik naar afgevaardigd ben. Dit artikel gaat over wat er in februari besproken is over de de besluiten die de vorige synode nam over de vrouw in het ambt.

Waarover spraken zij daar op de synode in februari 2020? Over de NGK en over MVEA. Dat klinkt lekker geheimzinnig. Maar dat is het niet. In dit stukje ga ik op het tweede in – MVEA.

Vrouwelijke ambtsdragers – handhaven of herzien?

MVEA staat voor Man-Vrouw-en-Ambt. De synode van 2017 sprak uit dat er twee lijnen zijn in de Bijbel als het om de plaats van vrouwen in de kerk gaat. Volgens de ene lijn mogen vrouwen geen predikant of ouderling worden. Volgens de andere lijn wel. Omdat de plaatselijk kerk volgens het gereformeerd kerkrecht belangrijker is dan een classis of synode, sprak de synode ook uit dat plaatselijke kerken zelf mochten kiezen of ze wel of geen vrouwen toelaten in het ambt. Tegen dat besluit hebben 23 kerken bezwaar gemaakt. Sommigen vonden de tweede lijn onbijbels. Anderen vonden de onderbouwing vóór de vrouw in het ambt te onduidelijk. Nog eens 24 andere kerken hebben ook gevraagd om een betere onderbouwing. Daar moet deze synode serieus mee aan de slag. En dat gebeurt ook. Een commissie van zes synodeleden is er fulltime mee bezig.

Helaas stond er op 28 februari een paginagroot artikel in het Nederlands Dagblad waarin Dick Slump en Pieter Pel als woordvoerders van acht “SRV-kerken” (zoals ze zichzelf noemen: Samenwerkende Revisie Verzoekende kerken) beweerden, dat de synode achter gesloten deuren over dit onderwerp vergaderde en dat de bezwaarde kerken een geheim dokument niet mochten inzien. Dus zou deze synode het wantrouwen alleen maar voeden, dat alles al voorgekookt is en dat ‘de vrouw in het ambt’ gewoon doorgaat.

Wat deze broeders beweren, is volledig onjuist. Alle inhoudelijke besprekingen van de bezwaren tegen de vrouw in het ambt zijn in alle openheid gevoerd. Dat gold voor de zware kritiek van de buitenlandse kerken. Daar heeft het ND uitvoerig verslag van gedaan. Ook de eerste behandeling van de 23 kerken die om revisie vragen en de 24 kerken die om verduidelijking vragen was openbaar, met meer dan 30 belangstellenden uit het hele land op de publieke tribune. Ook de volgende zittingen zullen toegankelijk zijn voor iedereen die de behandeling bij wil wonen.

 Geheime vergaderingen?

Maar er is toch ook achter gesloten deuren over MVEA gesproken? Ja, inderdaad. Eén keer. Dat was op de allereerste officiële vergaderdag van de synode op 22 november. Toen hebben de 32 synodeleden met elkaar doorgepraat over de twee belangrijkste zaken van deze synode: de fusie met de NGK en de besluiten over MVEA. Niet inhoudelijk, maar over de vraag: hoe gaan we deze twee best wel gevoelige onderwerpen behandelen? Als je voor het eerst als 32 vreemden bij elkaar komt, is het best belangrijk om daar heel zorgvuldig over na te denken. En dat gebeurde inderdaad ‘in comité’ – dus zonder dat daar belangstellende kerkleden of journalisten bij waren.

Maar inhoudelijk zijn de synodebesluiten over de NGK en over MVEA + de brieven van 4 kerken over de naderende fusie met de NGK en 47 kerken over MVEA daar niet besproken. Het is dus bijzonder flauw van de woordvoerders van de acht SRV-kerken om paginagroot te beweren dat de synode “te veel achter gesloten deuren” en in “achterkamertjes” vergadert als het om de inhoudelijke bespreking van de MVEA-besluiten gaat.

Geheime dokumenten?

Hoe zit het dan met de klacht dat er een geheim dokument is dat zelfs de bezwaarde kerken niet in mogen zien? Ook die bewering is volledig onjuist. Er is namelijk geen geheim dokument. Er is wel een ‘raamdokument’ dat door de synodecommissie is opgesteld. Daar hebben ze vanaf december heel hard aan gewerkt. Eerst heeft de commissie met alle 23 bezwaarde kerken een gesprek gevoerd. Toen bleek dat acht kerken alleen maar als groep het gesprek wilden aangaan. Ze hebben ook geen gesprek gevoerd, maar een aanvullende nota ingediend, waarin acht woordvoerders de bezwaren die eerst per kerk, en dan ook nog niet eens gelijkluidend, waren ingediend, nog weer in acht punten uitwerkten. Met daarin o.a. de beschuldiging dat het “foute boel” is dat de synode achter gesloten deuren SRV-wagenover MVEA vergadert. Daarna heeft de redactie van het blad Nader Bekeken (waartoe ook sommige woordvoerders behoren) besloten om als SRV-wagen de complete nota bij alle abonnees thuis te bezorgen. Wat moet je van zo’n huis-aan-huis-actie zeggen?

Na de eerste hoorzitting stelde de commissie haar raamdokument op. Dat was een allereerste ruwe versie. Het moderamen besloot om die versie nog niet in de openbaarheid te brengen. Want dan zou iedereen daar wat van vinden, terwijl het op de synode nog niet besproken was. Die keus kun je van wijsheid vinden getuigen, zoals de meerderheid van de synodeleden. Die keus kun je betitelen als ‘koudwatervrees’, zoals de minderheid waar ik ook toe behoorde.

Maar het punt is: dit raamdokument zou aan alle bezwaarde kerken toegestuurd worden in het kader van een tweede hoorzitting met de commissie. Alleen: de woordvoerders van de acht SRV-kerken wilden zelf de agenda bepalen van de tweede hoorzitting. Ze zeiden namelijk: ‘Beste synodecommissie, we willen niet met u spreken over het raamdokument, maar u moet met ons het gesprek aangaan over de inhoud van onze bezwaren.’

Het is dus volstrekt onjuist om te beweren, dat de acht SRV-kerken “een nog geheim dokument” nooit heeft gezien. Men heeft er zelf voor gekozen het dokument niet te wíllen ontvangen. En waarom? Omdat van de 23 kerken die werden uitgenodigd voor een tweede hoorzitting er acht waren, die zeiden: ‘We komen alleen als collectief én we willen zelf bepalen wat er ter sprake moet komen.’ Wat moet je hiervan vinden? Blokvorming binnen het kerkverband? Minachting van een synode die de moeite neemt om met jou in gesprek te blijven?

Volledige openheid!

Hoe dan ook: de twee woordvoerders van de acht SRV-kerken zitten er behoorlijk naast als ze zeggen dat de synode te veel achter gesloten deuren bespreekt en bepaalde dokumenten achterhoudt als het om de behandeling van de bezwaren en vragen van 47 GKV-kerken gaat. Vanaf de eerste vergadering waarin deze brieven behandeld zijn, gebeurde dat in alle openheid. En dat zal zo blijven ook. Dus iedereen is op 23+24 april welkom op de publieke tribune als er verder gesproken wordt over de bezwaren tegen de besluiten over de vrouw in het ambt.

Eén familie – twee kerken gaan samen verder

In het plaatselijk kerkblad schrijf ik regelmatig een stukje over de Generale Synode 2020 waar ik naar afgevaardigd ben. Dit artikel gaat over wat er in februari besproken is over de fusie tussen NGK en GKV. 

Waarover spraken zij daar op de synode in februari 2020? Over de NGK en over MVEA. Dat klinkt lekker geheimzinnig. Maar dat is het niet. In dit stukje ga ik in op het eerste – de NGK.

Twee kerken gaan samen verder

NGK staat voor ‘Nederlands Gereformeerde Kerken’. Dat zijn de bijna 90 kerken die ruim vijftig jaar geleden ontstaan zijn in de ‘buiten-verband-kwestie’. In de jaren ’60 van de vorige eeuw was er veel spanning in onze gereformeerd-vrijgemaakte kerken. Op de landelijke synodes van 1964/65 en 1966/67 en 1969/70 kwam dat uitgebreid aan de orde. Twee thema’s waren erg belangrijk: de tolerantie richting dominees die openlijk tegen bepaalde onderdelen van de belijdenis ingingen (over de uitverkiezing en over de zogenaamde ‘zieleslaap’); en de wens van een aantal dominees om, soms zelfs tegen hun eigen kerkenraad in, samensprekingen met de synodaal-gereformeerde kerken aan te gaan. De ‘Open Brief’ die door 25 personen, vooral predikanten, ondertekend was, zorgde ervoor dat de onrust uitgroeide tot een regelrechte breuk. Gevolg: 40% van de predikanten (zo’n 100 van de 250) en 25% van de kerkleden (zo’n 23.000 van de 108.000) stapten zelf uit het kerkverband of raakte buiten het kerkverband. Bijna een kwart van de dominees werd weer synodaal-gereformeerd, net als enkele duizenden kerkleden. En dat terwijl de synodaal-gereformeerde kerkerken in die jaren ’60 steeds meer ruimte boden voor vrijzinnige gedachten en meningen, die door predikanten en hoogleraren als Kuitert en Wiersinga openlijk verkondigd werden.

Gelukkig bleef de rest van de buiten-verband-predikanten en het overgrote deel van de kerkleden vasthouden aan de bijbelgetrouwe gereformeerde prediking. Vanaf het eind van de jaren ’70 noemen ze zichzelf ‘Nederlands Gereformeerde Kerken’. Ze waren wel wat moderner in hun vormen dan wij als GKV. En ook wat onafhankelijker, omdat ze licht allergisch geworden waren voor alles wat naar een strak kerkverband riekte.

NGK GKV een kerk (2)Nu zijn we 50 jaar verder. In 2017 vonden GKV en NGK elkaar op bijna alle punten die met de Bijbel en de belijdenis te maken hebben. Men besloot toen om in 2020 de volgende stap richting een fusie te zetten. Dus hebben we begin februari twee dagen samen vergaderd, als Landelijke Vergadering van de NGK en Generale Synode van de GKV. Dat waren twee prachtige dagen. Er is veel tijd besteed aan het verleden. Wat zijn er toen, in het heetst van de strijd, van beide kanten veel mensen beschadigd geraakt! Dat hebben we uitgesproken naar elkaar toe. Hoe goed was dat! En we spraken met elkaar door over hoe we vandaag als gelovigen en als kerken Christus willen volgen door midden in de samenleving te staan én trouw te zijn aan zijn Woord, de Bijbel. Ook daarin herkenden we elkaar. Ook hoorden we dat de geestelijke herkenning plaatselijk sterk is toegenomen in de afgelopen jaren. Dus konden we unaniem (!!) besluiten: voort te gaan op de weg naar de vorming van één kerkgemeenschap met de NGK en de GKV

Synode bloemstukDe gezamenlijke vergadering werd afgesloten met een Avondmaalsviering. Dat deden we niet op eigen houtje als GKV-synodeleden en landelijke NGK-afgevaardigden. We vierden het in een kerkdienst die belegd was door de sinds kort gezamenlijke NGK-GKV-gemeente van Nunspeet. We zongen er o.a. Psalm 133 en Opwekking 767 bij.

Zelf ben ik dankbaar voor de hereniging met de NGK. We zijn allebei kerken die op bijbels-gereformeerde staan én een open blik naar de samenleving hebben. Onder Gods zegen willen we nu samen verder, onderweg naar één kerk.

Familie

Hoe mooi en hoe heerlijk
Als wij als familie
Als broers en als zussen
Om elkaar geven
En open en eerlijk
Met elkaar omgaan
De vrede bewaren
En eensgezind leven

En het mooiste geschenk
Wordt ons gegeven
De zegen van God
Een eindeloos leven

Opwekking 767

 

De Dordtse Kerkorde kent geen zelfstandige tucht door classis en synode

In het Reformatorisch Dagblad van 8 januari 2020 stond onderstaand artikel van mij. Het gaat opnieuw over de vraag of een classis of synode volgens het gereformeerde kerkrecht een kerkenraad mag schorsen en afzetten.


Pas in de twintigste eeuw hebben in de Gereformeerde Kerken in Nederland sluipenderwijs classes en synodes zich de bevoegdheid tot schorsen en afzetten toegeëigend.

Verlaat een classis die tot schorsing en afzetting van een complete kerkenraad overgaat het gereformeerde kerkrechtelijke spoor? Ik beweerde van wel in het Reformatorisch Dagblad van 23 dec. 2019 (‘Classis die schorst en afzet is hervormd, niet gereformeerd’ RD 23-12). Volgens ds. J. van Vulpen (‘Tucht over ambtsdragers wil gemeente bewaren bij Schrift RD 31-12) en A. den Ouden (‘Classis die schorst en afzet is voluit gereformeerd’ RD 03-01) sla ik de plank volledig mis en zou de Dordtse Kerkorde (DKO) die bevoegdheid wel aan de meerdere vergaderingen toekennen. Ik ga voorbij aan de andere (in mijn ogen soms eenzijdige en soms onjuiste) punten die beide broeders aandragen. De kernvraag is: mag een classis of synode volgens artikel 79 en 89 van de Dordtse Kerkorde zelfstandig overgaan tot het oefenen van tucht over kerkenraden? Ik laat daarbij de twijfelachtige ontsnappingsroute van ds. Van Vulpen via artikel 30 DKO buiten beschouwing.

Onjuiste interpretatie

De onlangs overleden predikant dr. M. Golverdingen, in leven dienaar des Woords binnen de Gereformeerde Gemeenten, gold binnen de gereformeerde gezindte als een uitnemend kerkrechtdeskundige. In 2001 schreef hij de brochure ”Ontstaan, inhoud en betekenis van ‘oud’ en ‘nieuw’ kerkrecht” (volledig na te lezen op http://www.kerkrecht.nl). Hij beschrijft daarin hoe vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw in de ongedeelde Gereformeerde Kerken in Nederland sluipenderwijs classes en synodes zich de bevoegdheid tot schorsen en afzetten hebben toegeëigend. De onderbouwing vond plaats in een proefschrift van dr. M. Bouwman over ”Voetius en het gezag der synoden”. Den Ouden noemt dat een doorwrochte studie, maar volgens dr. Golverdingen is het evident dat bij Voetius „ook in noodsituaties de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente uitgangspunt is en blijft” en geeft Bouwman „vanuit een duidelijk vooroordeel en (…) met een gekleurde bril (…) een op een aantal punten dubieuze of zelfs volstrekt onjuiste Voetius-interpretatie.” Zijn conclusie is dan ook: „De door M. Bouwman in 1937 ontwikkelde conceptie voor ‘nieuw’ kerkrecht moet vanwege een dubieuze interpretatie van Voetius voor een deel als wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.”

Hier sluit dr. C. van den Broeke, die kerkrecht doceert in Amsterdam en Kampen, zich bij aan in het pas onder redactie van prof. dr. H. J. Selderhuis verschenen ”Handboek Gereformeerd Kerkrecht”. Volgens hem kregen meerdere vergaderingen toen ruimere bevoegdheden dan wenselijk is in het gereformeerd kerkrecht en leverde dat ‘nieuwe’ kerkrecht ingrijpende kerkscheuringen op, waaronder de Vrijmaking.

Wat zegt de Dordtse Kerkorde dan wel over de bevoegdheid van classes en synodes als het om tuchtoefening over kerkenraden gaat? In zijn brochure zegt dr. Golverdingen in hoofdstuk 6.4.2. (”De interpretatie van de kerkorde”) daarover: „De Dordtse Kerkorde, die door de Nationale Synode van Dordrecht in 1618-1619 werd aanvaard, kent geen artikelen, die aan de meerdere vergadering expliciet de weg wijzen voor het optreden in gevallen, dat plaatselijke kerken volharden in afwijzing van de bindende besluiten van deze meerdere vergadering en b.v. weigeren om gehoor te geven aan een besluit tot afzetting van een predikant. (…) Daarbij is van groot belang, dat de kerkorde de meerdere vergaderingen nergens bevoegd verklaard tot het zelfstandig treffen van maatregelen van censuur over ambtsdragers of tot de zelfstandige uitvoering van de door meerdere vergaderingen genomen beslissingen.”

Niet vrijblijvend

Deel uitmaken van een kerkverband is niet vrijblijvend. Een classis heeft meer bevoegdheden dan alleen maar het geven van adviezen. En op de vraag hoe je als kerkverband moet omgaan met „een hardnekkige kerkenraad die zich niet wil houden aan Gods Woord en de belijdenis of kerkelijke besluiten naast zich neerlegt” (zoals ds. Van Vulpen het formuleert) zijn geen pasklare antwoorden. Maar het is ‘nieuw’ en geen ‘oud’ kerkrecht, wanneer een classis of synode de knoop doorhakt door zichzelf ambtelijk gezag over kerkenraden toe te kennen. Voor zulk machtsdenken in de kerk van Christus ben ik vuurbang. Of, om aan te sluiten bij de woorden van dr. Golverdingen: „Op deze wijze wordt de deur naar het mij voorkomt opengezet voor een streven naar macht, dat gemakkelijk in zuivere hiërarchie kan uitmonden. De macht is immers als zout water. Hoe meer men er van drinkt, hoe meer dorst men krijgt.”


Tot zover mijn tweede opinie-artikel over dit onderwerp in het RD.

Ik heb voor de liefhebber nog een paar citaten van dr. M. Golverdingen. Aan het eind van zijn brochure geeft hij aan hoe het kerkverband goed kan reageren op een kerkenraad die ongehoorzaam blijft aan bijbelse principes en niet naar het kerkverband wil luisteren of haar besluiten voortdurend naast zich neerlegt. Zijn denkrichting is, ook 19 jaar na dato, nog steeds de moeite van het overwegen waard.

Nog drie citaten van dr. M. Golverdingen:

“Buitenlandse kerkorden hebben een min of meer aristocratisch of zo men wil hiërarchisch karakter [zoals] het presbyteriaanse kerkrechtelijke denken , dat de eigen, zelfstandige positie van de meerdere vergaderingen sterk beklemtoont. Het is daarom heel goed mogelijk om vanuit deze benadering de Dordtse Kerkorde zodanig te interpreteren, dat men meent dat het toekennen aan de meerdere vergaderingen van een zelfstandige bevoegdheid tot het oefenen van leer- tucht- en regeermacht van de meerdere vergaderingen juist is. Zo worden de meerdere vergaderingen tot hogere vergaderingen verklaard, die een ambtelijk karakter hebben en bekleed zijn met ambtelijk gezag ten opzichte van de kerkenraden.”

“De structuur van de D.K.O. laat niets te wensen over aan duidelijkheid. Heel concreet is aangeven op welke punten de kerken afstand hebben gedaan van hun autonome bevoegdheid. Er is echter geen bepaling die aangeeft, dat de kerken zijn overeengekomen om aan de meerdere vergadering de bevoegdheid toe te kennen om zelfstandig en volledig de drieërlei macht in het kerkelijke leven uit te oefenen, die de kerkenraden bezitten. Het streven naar verzelfstandiging van de meerdere vergaderingen en het daaraan toekennen van de volledige leer- regeer en tuchtmacht, zoals we dat vinden bij o.a. H.H. Kuyper en M. Bouwman in de jaren dertig is in strijd met de structuur van de D.K.O. zelf.”

“Een door de classis geveld afzettingsvonnis betekent daarom nog niet schorsing of afzetting met ter daad, want die daad moet altijd door de kerkenraad zelf geschieden.”

 

Mag een classis een kerkenraad uit het ambt zetten?

Op welke manier kun je als kerkverband een plaatselijke gemeente uit het kerkverband zetten? Op deze wat kort door de bocht geformuleerde vraag ging de ‘redactie kerk’ van het Reformatorisch Dagblad op 14 december 2019 in (lees hier). Konkrete aanleiding was de situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Daar hoor je steeds vaker zeggen: als er CGK-kerken zijn die vrouwen in de ambten of homo’s aan het Avondmaal toelaten, moeten zulke kerken op de classis geweigerd worden. Daarmee worden ze feitelijk uit het kerkverband gezet. Volgens de redacteur van het RD kan dat niet zomaar en is een andere procedure kerkrechtelijk juister: een procedure opstarten waarin de classis een kerkenraad die niet-bijbelse besluiten neemt, gaat schorsen en afzetten.

Het was me, toen ik dit artikel las, niet helemaal duidelijk geworden of dit de opvatting van de redactie van het RD is, of dat ook het deputaatschap kerkorde en kerkrecht van de CGK deze tweede route een begaanbare weg acht. Van kerkrechtdeskundigen uit de CGK kon ik me dat niet voorstellen, dus ik ging ervan uit dat deze tweede route  door het RD zelf werd voorgesteld.

Hoe dan ook, op dat dit artikel heb ik gereageerd met een ingezonden stuk. Want als er één ding niet kan binnen een kerkrechtelijk voluit gereformeerd kerkverband zoals de CGK, dan is het dat een classis of een synode de kerkelijke tucht gaat hanteren om plaatselijke kerken uit het kerkverband te zetten.

Vandaag stond mijn artikel in het Reformatorisch Dagblad. Om alle misverstand uit te sluiten, vroeg ik bij een kennis die in een CGK-kerkenraad zit de voorlopige notitie ‘De kerk, het kerkverband en het aanvaarden van de geloofsbrieven’  van het CGK-deputaatschap op. Die notitie is in november 2019 opgesteld. Tot mijn ontzetting bleek, dat niet de RD-redacteur, maar de CGK-deputaten zelf van mening zijn dat binnen het gereformeerd kerkrecht de classis een complete kerkenraad mag schorsen en afzetten. Ik ben hier echt ontdaan over. Als dit op kerkrechtelijk gebied het nieuwe beleid wordt, betekent dat het einde van een verband van zelfstandige gereformeerde kerken, want dan stapt men over naar een centraal-geleide landelijke kerk met plaatselijke afdelingen die naar het believen van het hoofdbestuur kunnen worden vervangen. Goed, dat is door mij ook wat kort door de bocht geformuleerd, maar zo is het in mijn ogen wel. En dat vind ik christelijk gezien een heel erg zorgelijke ontwikkeling.

Hieronder volgt de volledige tekst (voor de foto geldt: beeld RD, Henk Visscher):

Classis die schorst en afzet is hervormd, niet gereformeerd

Wanneer een classis de ambtsdragers van een kerkenraad collectief gaat schorsen en afzetten, staat ze niet meer in de traditie van het gereformeerd kerkrecht, maar is ze overgegaan op hervormd-protestants kerkrecht.

Wat moet het kerkverband doen wanneer een plaatselijke kerk de uitspraken van een classis of synode naast zich neerlegt? Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) is dit een actuele vraag. Het niet aanvaarden van de geloofsbrieven en daarmee een plaatselijke gemeente buiten het kerkverband plaatsen, is op grond van het gereformeerde kerkrecht niet goed mogelijk, zeggen deskundigen die het weten kunnen.

In een analyse wordt gesteld dat er een andere route is, die weliswaar ingrijpend, maar niet ingewikkeld is: de weg van tucht, schorsing en afzetting (RD 14-12). Dat zou binnen de CGK mogelijk zijn, volgens de artikelen 79 en 80 van de kerkorde.

Vrijwillig verband

Mijns inziens gaat dit juist volstrekt tegen het gereformeerde kerkrecht in. Kenmerkend voor alle gereformeerde kerken is de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. In de artikelen 79 en 80 gaat het over de tucht die een kerkenraad uitoefent over ambtsdragers. Daarbij heeft de classis een adviserende, instemmende rol. Maar het is altijd de kerkenraad zelf die overgaat tot schorsing en afzetting.

Het gereformeerde kerkrecht kent geen tucht over kerkenraden. Een classis of een synode kan nooit als superkerkenraad optreden, omdat het geen eigen ambtelijke bevoegdheden heeft. Het is een vrijwillig verband van plaatselijke gereformeerde kerken die de genomen besluiten aanvaarden, tenzij ze in strijd met Gods Woord en de aangenomen kerkorde zijn.

Als een classis of synode wel de rol van de plaatselijke kerkenraad overneemt en zelfstandig tucht gaat uitoefenen, leidt dat tot een hiërarchisch kerkverband, waarin de landelijke synode niet dienstbaar is aan de plaatselijke kerken, maar zelf de dienst uitmaakt en naar believen de sleutel van de kerkelijke tucht hanteert. Dat heeft in het verleden geleid tot kerkscheuringen, zoals in de kwestie-Geelkerken (1926) en ten tijde van de Vrijmaking (1944).

Dubbele afvaardiging

Een classis kan alleen ingrijpen als er gemeenteleden of ambtsdragers zijn die zich op de classis beroepen, omdat de plaatselijke kerk in hun ogen tegen Gods Woord ingaat of kerkelijke besluiten naast zich neerlegt. Maar ook dan kan een classis niet meer doen dan ernstig vermanen of constateren dat een plaatselijke kerk zichzelf buiten het kerkverband plaatst door haar on-Bijbelse optreden. Een classis kan daarnaast bezwaarde kerkleden adviseren om te breken met de hardnekkig dwalende kerk en, als er een tweede kerk ontstaan is, de afgevaardigden van de nieuwe kerk als wettige vertegenwoordigers aanvaarden.

Dordrecht SynodeDat is niet alleen in de jaren zestig van de vorige eeuw voorgekomen, zoals de commentator stelt. Al op de Synode van Dordrecht in 1618 diende zich een dubbele afvaardiging uit de provincie Utrecht aan: een remonstrantse en een contraremonstrantse. De eerste werd geweigerd, de tweede toegelaten.

Noodkerkenraad

Wanneer een classis de ambtsdragers van een kerkenraad collectief gaat schorsen en afzetten en zichzelf de bevoegdheid van een noodkerkenraad toekent, staat men niet meer in de traditie van het gereformeerd kerkrecht, zoals dat van 1571 tot 1816 en in de kerken van de Afscheiding vanaf 1834 tot heden gegolden heeft. Dan is men daarentegen overgegaan op hervormd-protestants kerkrecht. Dan is er geen sprake meer van een kerkverband van Christelijke Gereformeerde Kerken (meervoud), maar is er één landelijke kerk ontstaan, waarvan de plaatselijke kerken een afdeling zijn, zoals nu het geval is bij de Hersteld Hervormde Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland.

De auteur is predikant van de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) ”Het Noorderlicht” in Assen-Peelo.

Klik hier voor reakties op mijn ingezonden en een afsluitend artikel van mijn hand in het RD:

Ook in Graz en Innsbruck horen mensen het Evangelie!

Christus is koningDat is de mooie naam van de kerk in Graz waar ds. Peter Drost op D.V. 20 oktober 2019 bevestigd zal worden. Afgelopen zomer vertrok het gezin Drost naar Oostenrijk. Daar ging een jaar aan voorbereiding aan vooraf. Ook voor de kinderen ging Oostenrijk steeds meer leven, zoals blijkt uit de tekening van een van de dochters van Peter en Francien. Drost Graz tekeningOp wonderlijke wijze voorzag de HERE in een prachtige woning in Übelbach, een dorp dat vlak boven Graz ligt. De start was wat anders dan ze zich hadden voorgesteld: één van de kinderen kreeg begin augustus een blindedarmontsteking. Inmiddels voelt het in Oostenrijk voor de familie Drost redelijk vertrouwd. Dus kan er uitgekeken worden naar zondag 20 oktober. In de Christkönigskirche in Graz-Wetzelsdorf zal ds. Henk Drost, de vader van Peter, de bevestigingspreek houden, wordt de bevestiging zelf verricht door ds. Reinhard Mayer uit Rankweil en volgt daarna de intredepreek van de nieuwe missionaire predikant van Graz.

De eerste maanden zal ds. Drost zich vooral richten op de ontmoeting met medechristenen en vooral de vele niet-christenen in deze grote stad met bijna 300.000 inwoners. Het overgrote deel van hen kent Jezus Christus niet als de Verlosser die God in zijn liefde voor ons naar deze wereld gezonden heeft. Toch wil Christus ook in Graz Koning zijn!

Wat hebben jullie (2)

Dat vroeg een professor van de universiteit van Innsbruck aan ds. Klaas Rozema toen hij deze zomer in de binnenstad een aantal jongeren tegenkwam tijdens de evangelisatieactie Impact the Alps. “Ik observeer veel mensen op straat. Heel wat jongeren kijken wat nors of gelaten of zijn gestressed met hun mobiel bezig. Jullie lachen voortdurend en stralen zoveel vreugde uit. Waarom?” Klaas werd zo blij van deze waarneming en vraag! Het enige antwoord dat hij kon geven was: “Jezus Christus!”

Contacten leggen, gesprekken voeren en getuigen van Jezus als Redder en Heer, dat is het belangrijkste werk van ds. Klaas Rozema in het eerste jaar als missionair predikant in Innsbruck. SSRO Innsbruck NL-dienstenDaarnaast belegde hij op 14 en 28 juli en op 11 augustus drie Nederlandstalige kerkdiensten voor vakantiegangers  in het magazijn van een sportgroothandel onder zijn woning. De opkomst was verrassend hoog: 40, 75 en 85 christenen uit de hele breedte van kerkelijk Nederland. Klaas had dus niet voor niks 64 stoelen klaar gezet. Gelukkig stonden er nog een aantal inpaktafels, een magazijnkar en zelfs nog ergens een leren bank, die meteen in bezit genomen werd door een paar kinderen. Tijdens de kerkdienst volgde Klaas de liturgie van de ERKWB van Rankweil. Zo konden de gasten ervaren hoe een ‘Oostenrijkse’ kerkdienst er uit ziet.

SSRO logo rood grootBeide predikanten zijn beroepen door de ERKWB van Rankweil. Deze kleine gereformeerde kerk kan de financiële lasten hiervoor niet dragen en heeft daarvoor een beroep gedaan op de SSRO in Nederland. In vertrouwen op Christus als Heer van zijn kerk heeft de SSRO toegezegd om, samen met de thuisfrontcommissies van ds. Rozema en de fam. Drost, de komende vier jaar in het levensonderhoud van beide predikanten te voorzien. Jaarlijks heeft de SSRO daar een bedrag van € 50.000 voor nodig. De SSRO is dankbaar dat in 2019 al veel broeders en zusters speciaal voor Innsbruck en Graz een gift gegeven hebben, zodat er dit jaar nog maar € 25.000 nodig is. Wilt u overwegen om dit mooie werk in de Alpenlanden mede mogelijk te maken? Een gift aan de SSRO is fiscaal aftrekbaar. Wilt u op de hoogte blijven van de voortgang van het Evangelie in Oostenrijk en Zwitserland? Dan kunt u het kwartaalblad van de SSRO, het Oostenrijk-Bulletin, aanvragen via info@ssro.nl.

De Stichting Steun Reformatie Oostenrijk (www.ssro.nl) ondersteunt al bijna 35 jaar de kleine gereformeerde ERWKB-kerken in Basel en Winterthur (Zwitserland) en Neuhofen en Rankweil (Oostenrijk). Ook maakt de SSRO de uitzending van de predikanten Rozema en Drost naar Innsbruck  en Graz mogelijk.Uw eenmalige of vaste gift kunt u  onder vermelding van Innsbruck – Graz overmaken op    Rekeningnummer NL34 RABO 0312 8935 07    ten name van    SSRO te Hendrik-Ido-Ambacht

Doop door besprenkeling kwam al in de 1e eeuw voor

In de diskussie over de doop hoor je soms ook de bewering dat een doop pas geldig is, wanneer de dopeling helemaal ondergedompeld is. Want de doop brengt tot uitdrukking, zegt men dan, wat er in Romeinen 6 staat. Daar zegt Paulus: Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, in zijn dood gedoopt zijn? We zijn door de doop in zijn dood met Hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden. Bovendien betekent het Griekse woord ‘baptisdein’ in het gewone taalgebruik altijd ‘onderdompelen’.

Om de symboliek van het gedoopt volledig tot zijn recht te doen komen, is onderdompeling de verplichte vorm voor volwassendoop in veel evangelisch-georiënteerde kerken. Soms wordt daarom zelfs de volwassendoop uit andere kerken niet erkend wanneer die alleen maar door besprenkeling heeft plaatsgevonden. En het gebeurt in een baptistenkerk ook wel eens dat iemand die niet helemaal kopje onder gegaan is in het baptisterium, alsnog weer het water ingaat om echt helemaal ondergedompeld te worden.

Doop onderdompelingIn het klassieke doopformulier dat sinds 1566 binnen de verschillende gereformeerde kerken gebruikt wordt staat, dat de afwassing van onze zonden zichtbaar gemaakte wordt door ‘de onderdompeling in en de besprenkeling met het water’. Het mag dus allebei. De onderdompeling staat zelfs voorop! In de praktijk kiest men bijna altijd voor de besprenkeling. Bij kinderen snap ik dat, maar als het om de volwassendoop gaat, vind ik dat persoonlijk wel wat jammer.  Juist bij de doop van een volwassenen is de onderdompeling een enorm aansprekend beeld van het feit dat je je oude, zondige leven dankzij Jezus Christus afgelegd hebt en verfrist weer opstaat in een nieuw, christelijk leven. In de gereformeerde zendingskerken in tropische landen is onderdompeling dan ook gebruikelijk als volwassenen tot geloof komen. Dan houden ze gewoon een openluchtdienst bij de rivier.

Doop Jezus Jordaan glas in loodMaar is daarmee het besprenkelen van kinderen en volwassenen bij de doop verkeerd? Sommige christenen beweren, dat de besprenkeling pas opgekomen is toen vanaf de 3e eeuw de kinderdoop werd ingevoerd. Daarvoor was er alleen maar sprake van onderdompeling. Als bewijs daarvoor wordt de doop van Johannes de Doper aangevoerd. In de Jordaan werd iedereen, zelfs Jezus, ondergedompeld.

Toch is het nog maar de vraag of men daarmee het gelijk aan zijn kant heeft. Het is niet bekend hoe bv. de 3000 mensen op Pinksteren zich hebben laten dopen. En de cipier in Filippi die zich ‘s nachts door Paulus liet dopen in zijn eigen huis – ik mag aannemen dat hij nog geen ingebouwd baptisteriumpje in zijn woning had.

Het omgekeerde, dat vanaf het eerste begin de doop ook door besprenkeling plaats vond, valt met even veel recht te verdedigen. Allereerst met een beroep op het Oude Testament. Daar wordt de vergeving van de zonden regelmatig afgebeeld door de besprenkeling met het bloed van de offerdieren. Sommige evangelische theologen beweren, dat het bloed van de offerdieren in het Oude Testament een hele andere symboliek heeft dan het water van de doop in het Nieuwe Testament. Maar die visie kan geen stand houden als je leest, wat er in Ezechiël 36:25-27 staat. Daar belooft de HERE aan de joden in ballingschap: Ik zal zuiver water over jullie uitgieten om jullie te reinigen van alles wat onrein is, van al jullie afgoden. Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, Ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn Geest geven en zorgen, dat jullie volgens mijn wetten leven en mijn regels in acht nemen. Alleen al op grond van deze passage zouden we als christenen elkaar moeten accepteren als het om onderdompeling of besprenkeling gaat. Het is maar een symbool, dus de geldigheid van de doop hangt er niet van af.

Didache Onderwijs van de twaalf apostelen.jpgMaar er is meer bewijs . Rond het jaar 90 na Christus (dus ruim 50 jaar na Pinksteren!!) is een brief bewaard gebleven waarin het gaat over de manier waarop de doop bediend moet worden. Het geschrift wordt de Didache (Grieks voor ‘onderwijs’) genoemd. De volledige titel is Het onderwijs van de twaalf apostelen aan de volken. In 2017 is het door Dr. Jos M. Strengholt opnieuw uit het Grieks vertaald en van voetnoten en gespreksvragen voorzien. Volgens sommigen is de apostel Barnabas de schrijver  van de Didache. In hoofdstuk VII van de Didache staat het volgende over de manier van dopen:

Wat betreft de doop, doop aldus:

Nadat u al deze voorgaande dingen hebt doorgenomen met de dopelingen, doop hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest in stromend water.

Maar als u geen stromend water hebt, doop dan in ander water. En als u niet in koud water kunt dopen, dan maar in warm.

Als u die allebei niet hebt, giet dan driemaal water over het hoofd in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Als het gaat om de keus tussen onderdompeling en besprenkeling bewijst deze passage uit de Didachè volgens mij duidelijk dat de geldigheid van de doop niet in één van beide vormen zit. Hooguit kun je eruit afleiden, dat bij de doop van een volwassene de onderdompeling de voorkeur heeft. Maar als de omstandigheden dat niet toelaten is een doop door besprenkeling evengoed geldig.

Aardig om te zien is ook, dat in de eerste eeuw na Christus al geadviseerd werd om bij besprenkeling drie keer water over het hoofd van de dopeling uit te gieten. Persoonlijk spreekt mij dat erg aan en doe ik dat ook altijd bij iedere doop. Zo worden de beloften van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest nog eens nadrukkelijk onderstreept.

Als het gaat om de geldigheid van de doop sluit ik mijzelf graag aan bij de royale houding van de anglikaanse theoloog J.I. Packer. Die houdt gereformeerden voor dat het opdragen van kinderen een droge doop is en hij houdt baptisten voor dat het afleggen van belijdenis een droge doop is. Op grond daarvan pleit hij voor wederzijds respekt. In een ander blog breng ik de visie van Packer zo onder woorden: Te vroeg of te laat, maar niet dubbel.

Het is mijn verlangen dat alle bijbelgetrouwe christenen zo met elkaar om gaan dat iedereen de ééns ontvangen doop in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, die in geloof ontvangen en aanvaard wordt, accepteert. Er is immers maar ‘één doop tot vergeving van de zonden’, zoals het overgrote deel van de christenen eeuwenlang en wereldwijd met de Geloofsbelijdenis van Nicea op grond van Efeziërs 4:7 belijdt.

Maar ik ben niet gerust op dat de royale mildheid van Packer er op dit punt ook bij de hoofdstroom van evangelikaal Nederland is. Nog steeds worden gelovige broers en zussen in de Heer die zich aansluiten bij een evangelische of baptisten-gemeente regelmatig uitgesloten van alle officiële funkties binnen die gemeente, enkel vanwege het feit dat ze zich niet voor de tweede keer in de Naam van de Drie-enige God willen laten dopen. Ze mogen wel ‘vriend van de gemeente’ zijn, maar geen volwaardig lid. In sommige evangelische gemeentes wordt, zoals ik al eerder noemde, zelfs de volwassendoop door middel van besprenkeling niet erkend!

Het verdelen van belijdende christenen binnen de eigen gemeente in twee categorieën is volgens mij ten diepste oudtestamentisch: toen waren de ‘jodengenoten’ hartelijk welkom in de buitenste voorhof. Maar écht binnenkomen mochten ze niet. Alle nadruk op de hartelijkheid waarmee mensen in evangelische gemeenten opgenomen worden als ‘vrienden van de gemeente’ maakt dat laatste niet ongedaan. Dat vind ik om verschillende redenen meer dan jammer. Niet alleen worden de woorden van de Drie-Enige God, die Hij bij elke doop (of het nu van een volwassene is of van een kind van gelovige ouders) heeft uitgesproken, niet serieus genomen. Ook wordt soms de vorm van dopen, zelfs als het om de volwassendoop gaat, blijkbaar belangrijker gevonden dan de inhoud. Dat lijkt verdacht veel op, om het met de woorden van de Heidelbergse Catechismus even scherp te stellen, ‘in plaats van of naast God iets anders hebben waarop de mens zijn vertrouwen stelt.’

Misschien dat we hier op aarde elkaar niet kunnen bereiken op dit punt, zodat we helaas moeten constateren: “Er waren twee Koningskinderen, zij hadden elkaar zo lief. Ze konden elkaar niet bereiken, het water van de doop was te diep.” Dan hoop ik maar dat Christus de Heer dit pijnpunt voor ons op zal lossen wanneer Hij terugkomt op de wolken.

Het boekje De Didache – Onderwijs van de Twaalf Apostelen aan de Volken Uit het Grieks vertaald en van voetnoten en gespreksvragen voorzien van Dr. Jos M. Strengholt is bij de auteur te bestellen voor € 7.95 incl. verzendkosten. Stuur dan een mail naar jos@strengholt.info.

JOCHEM DOUMA KIJKT TERUG – 75 jaar Vrijmaking vanuit een persoonlijk retro-perspectief

Het zal ergens halverwege de jaren ’80 geweest zijn. In Zwolle was de gereformeerde studentenvereniging Absens Carens opgericht. Elk jaar werd het bestaan ervan gevierd met een feestelijke avond, de dies (uitspraak: die-yes). Op één van de eerste dies (meervoud, spreek uit: die-jees) speelde een cabaretgroep die later uitgroeide tot Talkpoeder een sketch waarin jonge gereformeerde studenten al hun levensvragen ter sprake brachten. En wie vroegen ze daarbij om advies? Altijd dezelfde man: professor Douma. Want Douma had alle antwoorden. Hij gaf immers al vanaf 1970 ethiek aan de vrijgemaakt-gereformeerde Theologische Universiteit? Telkens weer begon een vraag met: ‘Beste professor Douma, wat vindt u van …’ – en dan kwam er weer een prangende ethische kwestie die menig student bezig hield.

Douma JochemInmiddels zijn we meer dan 30 jaar verder. Het is 2019. De Vrijmaking vond 75 jaar geleden plaats. En professor Douma brengt zijn allerlaatste boek uit: een autobiografie. Daarin kijkt hij volgens de tekst op de achterkant terug op zijn ‘werkzame leven dat  voor een groot deel samenvalt met de geschiedenis van de vrijgemaakte kerken.’ Ik heb het boek met veel plezier gelezen. Douma (het klinkt wat kil en kaal, ik schrijf liever ‘professor Douma’ maar dat is weer zo officieel, en ik vind het niet zo passend om ‘Jochem’ te zeggen) heeft een prettige schrijfstijl. Als de materie je interesseert, lees je zo hele hoofdstukken weg. Er staan ook amper storende fouten in het 460 bladzijden dikke boek (ik kwam ergens een dubbeling tegen en op blz. 224 staat een verkeerd jaartal onder een foto – 1961 moet 1981 zijn). Een paar dingen die mij opvielen wil ik noemen.

Cultuur en Vreemdelingschap

In 1966 promoveerde Douma in Kampen op het onderwerp ‘algemene genade’. Hij vergeleek de visies van Calvijn, Kuyper en Schilder met elkaar. Terugkijkend schrijft hij dat hij nu, vijftig jaar later, er op één punt anders tegenaan kijkt. In 1966 koos hij voor de opvatting van Calvijn als het gaat om de verhouding tussen ‘cultuur en vreemdelingschap’. Calvijn legde veel nadruk op het feit dat een christen altijd een zwerver is op aarde, vervuld van verlangen naar de hemel. Kuyper en Schilder stonden daar veel positiever tegenover. Bij de schepping gaf God de mens de opdracht om de aarde te ontwikkelen: het cultuurmandaat. In 2017 vindt Douma dat die twee niet tegenover elkaar hoeven te staan. In tijden van vervolging en onderdrukking kom je misschien eerder bij de visie van Calvijn uit, maar er zijn ook tijden waarin christenen hun geloof in alle vrijheid kunnen uitdragen in de samenleving. “Wij hoeven dus niet bij een negatieve of gereserveerde houding tegenover de politiek  en de cultuur in het algemeen uit te komen” (blz. 143). Je mag je als christen positief inzetten tot Gods eer in deze wereld. Dat leidt tot veranderingen in ons leven hier op aarde die “hun uitwerking in het dagelijks leven krijgen, tot in ons cultureel-bezig-zijn toe”(blz. 144).

Douma vindt deze correctie na meer dan vijftig jaar “een belangrijk punt” (blz. 129). Dat ben ik met hem eens. Ik voel me er alleen een beetje ongemakkelijk bij. Want enerzijds denk ik: ja, Douma heeft gelijk, we mogen ons als christenen volop begeven in de samenleving om daar present te zijn en die ten goede te veranderen. Toen Kuyper rond 1890 en Schilder rond 1950 dat zeiden, reageerden veel gereformeerden terughoudend. Ook Douma nog in 1966. Terwijl de samenleving uiterlijk nog behoorlijk christelijk was. Nu, in de 21e eeuw, gaan de ontwikkelingen in de samenleving zo snel, dat je je kunt afvragen: kan ik als christen hierin nog wel volledig mee gaan of moet ik op sommige terreinen toch voor een stukje bewust vreemdelingschap kiezen? Maar Douma neemt daar in 2017 meer afstand van dan in 1966. Dat vind ik ergens wat wringen. Maar zelf zit ik ook regelmatig in die spagaat, merk ik bij mijzelf.

De Open Brief en het vrijmakingsgeloof

Douma schrijft net zo uitgebreid over de Vrijmaking in de jaren ’40 als over de kerkscheuring in de jaren ’60. Hij doet dat vanuit de overtuiging dat de Open Brief ten onrechte de Vrijmaking denigrerend afdeed als ‘ons vaak klein vaderlands gedoe’ en opriep tot een oecumenisch streven ‘naar het niveau van de wereldkerk’ dat niet bijbels te verantwoorden is. Douma noemt het daarbij opvallend, dat een aantal ondertekenaars van de Open Brief, waaronder de opsteller ds. Schoep, zich uit overtuiging meteen aansloten bij de synodaal-gereformeerde kerken. Dat is voor mij ook altijd een raadsel gebleven: waarom hebben veel broeders en zusters die later Nederlands Gereformeerd geworden zijn niet ingezien dat de terugkeer van tientallen predikanten en honderden gemeenteleden naar de synodaal-gereformeerde kerk, die toen theologisch al behoorlijk modern geworden was, een logische stap was als je de inhoud van Open Brief serieus nam? Dat de overgrote meerderheid van de predikanten (40%!) en kerkleden (25%!) die buitenverband raakten die stap niet namen, vind ik een genadig geluk bij een diep triest kerkelijk ongeluk.

Want omgekeerd moet dit ook gezegd worden: de exclusiviteit waarmee de Vrijmaking voor heilig verklaard werd, kende in de jaren ’60 bij sommige voorgangers geen grenzen. Douma kan wel zeggen dat het niet nodig was om na de Vrijmaking uitdrukkelijk van ‘valse kerken’ te spreken als het om het synodale kerkverband ging, en dat ook Schilder dat niet deed (blz. 162). Maar Douma haalt ook de uitspraak van een vrijgemaakte predikant uit 1965 aan die openlijk schreef dat de zaak van Jezus Christus in Nederland alleen maar toekomst heeft als iedere oprechte christen het eens is over de betekenis van de Vrijmaking in 1944 (blz. 155). Daarvan zegt Douma even later dat deze uitspraak tekort schiet. “Wij moeten [als vrijgemaakten] geen oogkleppen op hebben, maar attent zijn op het werk dat Jezus Christus ook in ons land met of zonder, of zelfs buiten de vrijgemaakte kerken wil verrichten” (blz. 161). Daar ben ik het van harte mee eens en die open houding heb ik bij Douma altijd gewaardeerd. Maar ik vind wel dat hij veel te weinig in rekening brengt, dat deze exclusieve opvatting over de waardering van de Vrijmaking behoorlijk veel voorkwam in de zestiger jaren. In die tijd was mijn zeer gewaardeerde oud-leraar Latijn, Ph. Roorda Bzn, lector klassieke talen aan de Theologische Universiteit. Hij is uit overtuiging vrijgemaakt gebleven, maar wilde, net als zendingslector D.K. Wielenga, niet opnieuw z’n handtekening onder de Drie Formulieren van Eenheid zetten. Een ‘streek’ die de leiding van de T.U. in Kampen uithaalde om de professoren Veenhof en Jager en de lectoren Buwalda en Mulder bij weigering te kunnen schorsen mislukte hierdoor. Roorda zei jaren later tegen mij: “We hadden niet de moed om de kerkistische rechtervleugel aan te pakken, omdat we hen nodig hadden bij het bestrijden van de modernistische linkervleugel.” En professor J. Kamphuis hoorde ik in de jaren ’80 zeggen, toen in Grootegast ds. J. Hoorn vanwege zijn exclusieve kerkvisie werd geschorst en afgezet: “Bij ons vrijgemaakten is Christus wel eens te veel in de schaduw van zijn kerk komen te staan.” Dit kritische geluid hoor ik bij Douma veel minder, en dat vind ik jammer.

Ik sla een deel van het boek over, o.a. de twee interessante hoofdstukken over de rol van Douma bij de VBOK en tijdens de twee polio-uitbraken en het wat langdradige hoofdstuk over zijn bijzonder hoogleraarschap aan de Vrije Universiteit in Amsterdam over, want ik wil naar het einde van het boek toe: Douma’s afscheid van de GKV.

Het verval in de vrijgemaakte kerken

In 2001 schreef Douma in het boekje ‘Hoe gaan wij verder?’ dat hij veel veranderingen in de vrijgemaakte kerk zag. Toch was hij daarover niet verontrust, want je hoeft niet exclusief vrijgemaakt te blijven om bijbelgetrouw gereformeerd te zijn. Maar in 2009 gingen hem de ogen open voor “het verval in de GKV”, zoals hij het zelf op blz. 424 en daarna nog een aantal keren noemt. Aan de Theologische Universiteit werd dr. Stefan Paas benoemd als missionair docent. Zeven GKV-predikanten hadden hier bezwaar tegen gemaakt. In zijn proefschrift zou Paas zich veel te veel bij schriftkritische theologen hebben aangepast, hun standpunten hebben overgenomen en zelf het kleed van een schriftcriticus hebben aangetrokken zonder dat kleed ergens weer af te leggen. Douma was het met deze predikanten eens en vanaf 2010 brachten ze samen op de website gereformeerdblijven.nl hun gemeenschappelijke bezwaren tegen de gang van zaken in de GKV onder woorden.

Waaruit bestond dat “verval in de kerk” (blz. 428) volgens Douma? Daarin stelt Douma mij echt teleur. Hij noemt op blz. 428 vier punten, maar de voorbeelden die hij erbij noemt zijn in mijn ogen nogal zwak en soms zelfs tendentieus: 1) het verstaan van de Schriften – met als enige voorbeeld de promotiestudie van dr. Koert van Bekkum die de optie dat de zon en de maan in Jozua 10 echt hebben stilgestaan vanuit het literair gebruik van die tijd niet perse letterlijk genomen hoeft te worden. 2) de kerkdienst – met als enige voorbeelden dat er minder uit de catechismus gepreekt wordt, er steeds minder aandacht is voor zonde, schuldbelijdenis en bekering, en dat de psalmen onder orgelbegeleiding steeds vaker worden vervangen door opwekkingsliederen met “bandjes van allerlei soort en slagwerk.” 3) het christelijk leven – met als enig argument dat de GKV steeds zwakker optreden tegen samenwonen en homoseksuele relaties steeds meer worden geaccepteerd. 4) de oecumenische ontwikkelingen – Douma vindt het een teken aan de wand dat de GKV in 2011 de samenwerking met andere kerken goedkeurden, met voor hem als dieptepunt de deelname in 2010 aan de symbolische nationale synode van eenheid in Dordrecht.

Deze vier punten kwamen ook terug in een Appel op de synode van 2014. Als vijfde punt kwam daar het onderwerp ‘de vrouw in het ambt van predikant en ouderling’ bij. Over dat laatste is Douma heel duidelijk: “Wie vrouwen in de kerkenraadsbank of op de preekstoel wil krijgen, laat Paulus achter zich en zal zich aanpassen aan de culturele situatie van vandaag” (blz. 434).

In zijn aktieve jaren was Douma milder. Ik herinner mij hoe hij begin jaren ’90 op een predikantenconferentie er begrip voor had dat twee gelovige homo’s uiteindelijk toch gingen samenwoonden, omdat ze al een paar keer hun relatie beëindigd hadden met als gevolg dat één van de twee meteen weer in het homo-uitgaanscircuit verzeild raakte en ten onder ging. Op mijn vraag hoe een kerkenraad daar mee om moest gaan zei Douma toen, dat je die twee broeders niet levenslang van het Avondmaal mocht afhouden. En Douma vertelt op blz. 357-361 over zijn bezoeken aan de gereformeerde kerken in Hongarije in 1974 en 1975. Hij ontmoet daar beide keren ook de vrouwelijke predikant Bartha, maar aan dat feit word in het hele verslag geen woord besteed. Wel aan allerlei andere misstanden van de volkskerk. Maar men brak daar niet met de kerk en Douma veroordeelde dat toen niet. “Wij van onze kant beseften dat we vanuit onze situatie niet met harde oordelen moesten komen. Zeker niet toen we zagen en hoorden dat ze zich inspanden dienaars van het evangelie te blijven” (blz. 358). Dat schrijft Douma over een kleine minderheid van predikanten in de Hongaarse volkskerk die voluit gereformeerd wilden zijn en blijven. En hij schrijft erbij: wie met zo’n volkskerk breekt, “snijdt de laatste draad door en kan geen appel meer op hen doen” (ook blz. 358).

Dan doet het echt pijn om uit Douma’s mond te horen dat de besluiten van de synode van 2014 ‘onaanvaardbaar’ zijn (blz. 439) en hem te horen zeggen dat de GKV een kerk geworden is “waar van alles een happening wordt gemaakt, tot de doop en het avondmaal toe” (ook blz. 439). Dan denk ik: Douma heeft helemaal gelijk dat de GKV in z’n algemeen behoorlijk veranderd is in de afgelopen 25 jaar. Maar het ligt, vermoed ik, voor net zo’n groot deel aan Douma zelf dat hij van deze veranderende GKV niet langer  deel wil uitmaken. Zijn afscheid is ‘een mix van principe en heimwee’, zoals ik in 2014 zijn overstap naar het kleine nieuw-vrijgemaakte kerkgenootschap (part two) taxeerde. En het irriteert mij zelfs enigszins als Douma vertelt hoe hij na afloop van de eerste kerkdienst in de GKN te Hardenberg de gelegenheid kreeg de gemeente toe te spreken. Zouden alle nieuwe leden die uit de GKV overkomen die eer te beurt vallen? Of was hier een coryfee binnengehaald en moest heel de gemeente dat weten ook?

Ondertussen geeft Douma aan dat op de synode van 2020 zich opnieuw buigt over de onderwerpen  homoseksualiteit en de vrouw in het ambt en dat veel verontruste GKV’ers hopen “dat deze synode de christelijke leer en het christelijke leven zullen respecteren in hun besluiten” (blz. 441). En zelf hoopt hij dat deze synode pal achter de oorspronkelijk formulering van de eerste doopvraag zal blijven staan, nl. dat onze kinderen, hoewel zij in zonde ontvangen en geboren zijn en aan allerlei ellende, ja zelfs aan het eeuwig oordeel onderwerpen zijn, toch in Christus geheiligd zijn.

Over onze zondigheid, over onze levensstijl en over hoe wij de Bijbel moeten lezen is het gesprek in de GKV nog volop gaande. Wat jammer dat Douma dit al een jaar of vijf niet meer mee kan en wil maken en zich bij een kerkverband gevoegd heeft dat volgens hem niet de pretentie heeft de enige ware kerk in Nederland te zijn, maar er een bescheidener visie op art. 27-29 op na houdt (blz. 440).  Of dat betekent dat men binnen de GKN de kerkvisie van Douma deelt, is voor mij nog  maar de vraag. Volgens Douma is de ware kerk “de hele kerk van Jezus Christus in de wereld, al is daarvan het grootste deel voor ons onzichtbaar” (blz. 445). Daarom is hij overgestapt naar een kerkgenootschap waar volgens hem de drie kenmerken van de ware kerk beter gehandhaafd worden, zonder de band met alle broeders en zusters die achterblijven in de GKV door te snijden of de GKV een valse kerk te noemen. Dat laatste past echt bij de royale houding van Douma tegenover iedere oprechte christen. Maar het voelt voor mij wel een beetje dubbel om te lezen dat Douma zelf de GKV verlaten heeft met de woorden: “Uit de kerk stappen waarin we vroeger zo heel veel goeds ontvangen hebben, betekent een vorm van lijden. Ik kan u alleen maar moed inspreken om dat lijden niet uit de weg te gaan” (blz. 439).

Verbondenheid ondanks gescheiden wegen

Twee tragi-komische gedachten schieten mij tenslotte nog te binnen.

Douma Onderweg 2*1* Douma eindigt zijn boek met het vierde vers van Gezang 440 uit het oude Liedboek (‘Ik heb de vaste grond gevonden’). Laat dat nou net een lied zijn dat in zijn nieuwe kerkverband tijdens de kerkdiensten niet gezongen mag worden. Want toen op de GKN-synode van maart 2016 uitsprak,  dat de eenheid van het kerkverband niet in gevaar kwam omdat sommige gemeente ook een aantal liederen uit het oude Liedboek zongen, werd daar direkt bezwaar tegen gemaakt. De GKN-synode van oktober 2016 wees die bezwaren af, maar besloot meteen om deze vrije liederen vast te leggen in een lijst van 36 toegestane gezangen. Maar daar zit Gezang 440 niet bij – die mag op zondag in de GKN-kerkdiensten niet gezongen worden.

*2* De foto op de omslag van Douma’s autobiografie heeft iets ook iets tragisch-komisch. Douma verlaat de Theologische Universiteit. Maar hij loopt niet rechts het beeld uit – symbool van de toekomst waarnaar we samen onderweg zijn. Nee, hij loopt links het beeld uit – symbool van de weg terug naar het oude en vertrouwde.

Toch overheerst bij mij ook na het lezen van dit boek de verbondenheid en de dankbaarheid. Verbonden in het geloof dat de naam van Jezus Christus de enige is op de aarde die de mens redding biedt (Hand. 4:12) en dankbaarheid voor hoe professor Douma mij als student en predikant heeft laten zien hoe dat geloof praktisch handen en voeten krijgt op alle terreinen van het leven.

 

C.J. Haak – PLAYBACK of LIVE (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar) – deel 4

Kees Haak

Foto: Dick Vos

Wat kunnen we leren van de Vrijmaking in 1944 voor vandaag en voor de toekomst? Drs. Kees Haak (geboren en getogen op Zaamslag en van 1989-2014 hoogleraar missiologie aan de T.U. in Kampen) hield in 1995 een referaat over de blijvende betekenis van de Vrijmaking. Met zijn instemming mag ik het op mijn weblog publiceren. Dat doe ik in vier afleveringen. Na de samenvattingen van deel 1deel 2 en deel 3 volgt nu het laatste deel, over de invloed van de Vrijmaking op het zendings- en evangelisatiewerk.

C.J. Haak – Playback of Live (de betekenis van de Vrijmaking na 75 jaar)

Samenvatting 1  Ontmoeting met de levende God

De Vrijmaking stond op de bres voor de realiteit van de leven­de God zoals Hij in de bijbel tot ons komt. Daarom werd een spekulatieve verkiezings­systematiek aangevochten en afgewezen. Zodoende kwam de weg vrij om het geloof weer een plaats te geven in de konkre­te werke­lijkheid van elke dag in plaats van in een soort boventijdelij­ke eeuwigheid.

Dat was tegelijk de doodsteek voor kerkelij­ke gear­riveerdheid en lauw­heid. In de prediking werden de mensen op­nieuw voor de levende God geplaatst. Dat wil zeggen de God die barmhartig­heid wil bewijzen aan duizenden die Hem daadwerkelijk liefheb­ben, vgl. Ps. 103, maar ook als de heilige God met eerbied en ontzag vereerd wil worden, Hebr. 12:28-29.

Samenvatting 2  Klem van bekering en geloof

De belijdenis van de levende God werd in de Vrijma­king kon­kreet uitgewerkt en geformuleerd in het spreken over de belof­te en de eis van het genáde-ver­bond. Daardoor werd het hele leven onder het beslag van de serieuze genade gesteld. De eis van het verbond was niet de zweep van het wetticisme en het behagen van een religieus gevoel, maar herkreeg zijn plaats binnen de kaders van het leven met God in zijn verbond. Gods eisen zijn evengoed genade, omdat Hij ons daarmee binnen de perken van het ver­bond houdt. Het is de ‘wet der vrijheid’, Jak. 2:12, waar­door we de genade niet verliezen.

Ook de sakra­menten werden in dat kader geplaatst. Zodoende werd de kinder­doop geen kussen voor valse geloofszeker­heid, maar een oproep ‘bij het op­groei­en de doop te leren verstaan’. Dat wil zeggen: om de genade die God bij de doop al beloofd had ook met­terdaad te belij­den, vast te houden en daarin door voortdu­rende en voort­gaande reformatie ook toe te nemen.

Met een verbondsprediking die gericht is op konkrete bekering en aktueel geloof heeft de Vrijmaking elke vorm van automa­tisme princi­pieel willen uitbannen. Daardoor ontstond er de ruimte van het evangelie voor een exis­tentieel en dyna­misch leven van geloof en dage­lijkse beke­ring. Hoe kon het ook an­ders, met een levende God.

Samenvatting 3   Zekerheid van het geloof vanwege betrouwbare beloften

Met de belijdenis van het verbond van genáde maakte de Vrijma­king de weg vrij om de aard van Gods belof­te op­nieuw te bena­drukken. De be­lofte is geen stati­sche mededeling over een te veronder­stellen status quo, maar een belovend spreken van God zelf. Beloven is niet voor­spellen, maar toe-zeggen, aan-zeg­gen, een serieuze uitnodiging voor­hou­den, v.g. D.L. III / IV, 8. Dat geeft tegelijk ook de vaste basis onder het geloof aan. Je kunt op Gods spreken aan.

Deze visie geeft ook ruimte voor de prediking, bin­nen en buiten de kerk. Een predi­ker moet zijn hoor­ders niet te bena­deren met ‘informa­tie’ of ‘st­ate­ments’ [God heeft u lief, bijv.], maar met de se­rieuze uitno­diging en bevel tot geloof. Alleen met dit betrouw­bare spreken van God kan elke twijfel in geloof worden uitgebannen. Je bouwt in de doop en in geloof niet op het funda­ment van eigen overgave en toewij­ding, maar je klampt je vast aan de belovende God.

Daardoor is in de Vrijmaking opnieuw het unieke karakter van het chrístelijk geloof uitgekomen te­genover elke reli­gie die zijn start­punt in de gelo­vende mens neemt, ook wanneer dat gecamou­fleerd wordt door evangelisch vuur.

4/ Open deuren voor een wereld in nood

De strijd van de Vrijmaking was een kerkelijke strijd om het behoud van het evangelie. Dat heeft ook gevolgen voor de visie op de prediking in de wereld, het werk van evangelisatie en zending. Juist omdat de Vrijmaking vasthield aan het eenvou­di­ge, belovende en betrouwbare spreken van God in de Schrift, nam zij een beslissing van wereldni­veau, die gelijk staat met de strijd om de geldig­heid van de doop tegen de Donatisten in de vierde eeuw. Ten onrechte is het belang van deze strijd veelal beperkt gebleven tot het bestaande kerkelij­ke en chris­telijke leven, in plaats van over het hele leven van geloof en ongeloof, christen en niet-christen.

Ik bedoel dit. Wanneer het gaat over kerkelijke ontrouw en kerkverlating leggen we – terecht – de relatie met verbonds­verla­ting. We wijzen ook op de gevolgen van de verbondsstraf in de komende genera­ties en roepen op tot terugkeer naar het verbond met God. We denken dus doorgaans aan mensen met een kerkelijke of chris­telijke achtergrond.

Maar nu de vraag: hoe beschouwen we dan mensen zonder kerke­lijke achter­grond, of van andere gods­diensten? Kunnen we die aanspreken op verbonds­verlating en terug­keer? Of vallen die buiten ons verbondsmatig denken?

Mijn bewering is dat juist het verbondsdenken vruchtbaar is voor het zendings- en evangelisatie­werk. De zendeling J.H. Bavinck heeft er al vroeg op gewezen dat juist de specifieke bijbelse ver­bondsleer een funda­ment legt onder het zendings­werk. Andere goden worden vaak geïdentificeerd met hun eigen volk of gebied. Zij zijn principieel niet in staat om mensen uit andere volken of gebieden te accepteren. Het zullen altijd vreemdelin­gen blij­ven, tweede-rangs-‘gelovigen’.

Maar door het genade-verbond leert God dat Hij niet ‘gebonden’ is aan zijn uit­ver­koren volk. Hij kan op diezelfde ‘voorwaar­den’ de deur open zetten voor ande­ren. Ja, Hij kan zijn zelfge­noegzame volk ook de deur uitzetten, om anderen bin­nen te laten, Rom. 9-11! Daar keken de volkeren rondom Israel van op! Dat was ongehoord voor de heidense religies!

Daarom doen we er goed aan de verbondsgedachte ook toe te passen op niet-bonde­lingen, lang vergeten volken, mensen die God eeuwenlang op hun eigen wegen liet gaan. Maar in Adam zijn het wel allemaal mensen die het verbond met God verbroken hebben! De dreiging van die breuk mag ons niet minder scherp voor ogen staan, dan de verbondsbreuk op kerkelijk erf! De konse­kwenties van de Vrijmaking zijn op dit gebied nog niet uitgewerkt. De leer van het genade­verbond is namelijk funda­men­teel voor onze gods­dienstbe­schouwing. Alle andere godsdien­sten bieden princi­pieel niet meer dan zelfverlossing, gebouwd op menselijk kunnen of niet-kunnen.

Als andere religies al missionaire drang hebben, bijv. de Islam, wat hebben zij dan de hoorders te bieden? Of het is een opdracht om goed te leven, godsdienstig te zijn en goed te doen, de zweep van de goede werken. Of het is de kunst om de ijdelheid van deze wereld te doorzien en ver achter zich te laten om in harmonie met het heelal te kunnen leven. In alle gevallen ziet het er slecht uit voor de mens. Hij wordt terug­geworpen op zijn eigen kunnen en presteren om wel of niet te kunnen worden aanvaard door de godheden.

Dat biedt juist het evangelie echte hoop, zekere verwachting. Voor de meest verdorven mens is er hoop, omdat God uit genade redt en niet eerst presta­ties wil zien. Dat biedt alleen het christe­lijk geloof. Maar dat is geen andere boodschap dan voor kerkmensen! De prediker heeft maar één be­richt, voor kerkmen­sen, voor afvallige gelovigen, maar net zo goed voor ongelovi­gen en aanhangers van andere godsdiensten: Geloof de Christus die in de Schrift live naar je toekomt!

Daarom kunnen (en moeten) niet-gelovige belangstel­lenden net zo goed naar de kerkdienst gaan als gelovigen en kerkverla­ters. Principieel horen ze daar geen ander evangelie. Prak­tisch gezien zal er heel wat moeten gebeu­ren om dat evan­gelie ook voor hen begrijpbaar voor te stellen, maar de bood­schap is gelijk. Alles wat in de diskussie over de Vrij­making over het verbond is gezegd, kan nu ook op ongelovigen worden toegepast. Zij worden inderdaad niet terug geroepen tot het genade-ver­bond met Abraham, net zo min als onze voorvaderen. Maar ze worden wel terug geroepen tot de zelfde God als de God van Abraham, die nu de God van het genade-verbond is.

De beloften aan Abraham waren vanaf het begin al bedoeld voor de hele wereld. In het O.T., bijv. de Psalmen, worden de volken, die niet aanwezig zijn in Israel, opgeroepen God te dienen. Na Pinksteren worden diezelfde beloften, in Christus samengebald, nu ook gepredikt aan hen die verre zijn. Ze moeten zich net als het afvallige Israel bekeren tot de waar­achtige, levende God, gebaseerd op zijn be­trouwbaar spreken in Christus.

Zo komen heidenen het verbond met Abraham binnen, verloren kinderen van God, eens niet-zijn volk, maar nu tot zijn volk aangenomen. 1 Petr. 2:10 laat de breedte van Gods verbondsbe­lofte zien als hij Hos. 1:10 nu toepast op de niet-joodse volken in Klein-Azië en dus over alle volken.

Met dat perspektief mogen ook vandaag de predikers er op uit trekken om ze te roepen, verbondsverla­ters en God-verlaters. Met de belofte van eeuwig leven voor wie in Christus geloven. Met hen wil God gelovige kerkmensen leren dat de verbondsge­schiede­nis geen steeds weerkerende playback is, waarin de zaken al allemaal geregeld zijn. De kerkgeschiede­nis in Gods wereld gaat door, ook buiten de vrijge­maakte kerk, maar altijd in de bedding van de prediking van de belofte van genade en de eis tot bekering en geloof.

In die lijn behoeft de kerk zich opnieuw geen zorgen te maken om de ver­kie­zing, want dan reali­seert God zelf zijn verkie­zing. Toen Paulus in Antio­chië in Klein-Azië het evangelie bracht, werd het afgewezen door de Joden, maar met blijdschap aangehoord door de niet-joden. Ze verheerlijk­ten het Woord van de Here, het evangelie van Christus. “En allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof.” Hand. 13:48.

Zo liggen, en in kerkwerk en in zendingswerk, verbond en verkiezing wel in elkaars verlengde maar gaan niet in elkaar op. Want juist achter verbond en verkiezing staat de levende God. Hij zelf garan­deert uit liefde het heil voor allen die Christus geloven. Gods verbond heeft wereldwijde betekenis. Laten de kerken die in dit verbond groot mochten worden hun afkomst nooit vergeten. De deuren van de kerk moeten wijd open om in Gods wereld het evange­lie te verkondi­gen. Dan is God echt ‘live’ aanwe­zig.

Samenvatting 4

De Vrijmaking was een strijd om de universele gel­digheid van het evangelie van genade. Dat werd vaak uitgewerkt in de richting van de afvallige kerken en christenen met de dreiging met de ver­bondsstraf. Daarmee werd een statische christenheid wakker ge­schud. Maar tege­lijk is de visie op het ver­bond een krach­tige stimu­lans voor evan­ge­lisatie en zending. Stati­sche reli­gies verbin­den hun goden vaak aan vol­ken en/of regio’s. Principieel zijn die goden op leven en dood gebonden aan hun eigen volk. Maar de Here laat zien dat Hij niet ge­bon­den is aan Israel of aan de [ontrouwe] kerk. In zijn soeverein wel­behagen kan hij lang vergeten volken weer aanne­men als ‘Ammi’, 1 Petr. 2:10. Dat is een streep door de reke­ning van de zelfbe­wus­te kerk, die haar eigen ontrouw bagatelliseert en God voor haar karre­tje wil spannen. Het is tegelijk een geweldige dynamiek voor de verga­dering van de kerk uit alle volken.

Met die toespitsing op de verbondsvisie voor alle vol­ken hebben de Vrijge­maak­te Ker­ken de volgende 50 jaar de han­den meer dan vol. Laten we er werk van maken. De kerk is nooit af, in Neder­land niet, el­ders niet. Want door de voort­gaan­de prediking en kerkver­gade­ring gaat God door met het bij­eenbren­gen van allen die Hij van eeuwigheid in Christus heeft liefge­had, Hand. 13:48. Daarmee geeft Hij bemoe­di­gende troost aan de trouwe kerk en vaste hoop voor allen die met het evangelie geroepen worden. Bij Hem is er geen ruimte voor ‘play-back’ in de kerk en in het ge­loof, omdat Hij er altijd ‘live’ bij is.

Kampen, 30 augustus 1995                                                                                              C.J. Haak

Literatuur:

  1. Kamphuis, Een eeuwig verbond, Haarlem 1984
  2. Trimp, Klank en weerklank, Barneveld 1989