Arjan van den Os, Michael Mulder en ook Jan Hoek menen dat wij geen recht doen aan de volgens hen blijvende verkiezing van Israël en zij stellen dat God nog grootse plannen heeft met het Joodse Israël. Zij geven echter niet aan wat de concrete basis is van hun afwijzing van onze tegengestelde opvatting. Maar als nieuwtestamentici zouden zij toch moeten weten dat geen enkel boek van het Nieuwe Testament ruimte laat om in theologische zin het bestaan van een staat Israël te onderbouwen, of om te denken dat Gods heilsplan nog steeds een aparte plaats en taak voor het etnische volk Israël impliceert. Waarom zou zo’n voortgezette status aparte ook nodig zijn? Die gedachte is zelfs strijdig met de centrale boodschap van het Nieuwe Testament. Ook Paulus’ brief aan de Romeinen geeft die ruimte niet, want in Romeinen 11:26 gaat het over het behoud van Joden en niet-Joden die Jezus Christus als Verlosser hebben aangenomen. Dat is immers uit de metafoor van de edele olijfboom af te leiden. Het gaat daarin niet over een aparte positie van het etnische volk Israël. Bovendien, bij wedergeboren mensen heeft etniciteit geen enkele betekenis.
Uiteraard erkennen wij dat God Abraham riep en dat uit zijn natuurlijke nakomelingen het etnische volk Israël is ontstaan. Dat had als ‘volk van God’ onder het Oude Verbond tot aan de komst van Jezus Christus de taak om de wereld te laten zien wie God is en wat Zijn bedoeling is met de mensheid.
2. Simplistisch?
Heel vreemd is het dat Van den Os en Mulder ons standpunt ‘simplistisch’ noemen. Waarom zou het simplistisch zijn om de Bijbel te zien als Gods in Christus gecentreerde Liefdesboodschap vanaf Genesis aan een gevallen wereld? En waarom zou het verkeerd zijn om te zeggen dat oudtestamentisch Israël niet meer en niet minder was dan een instrument, dat door het alles omvattende vervullende werk van Christus zijn bijzondere taak heeft afgerond? Wat kunnen verwachtingen voor een modern etnisch en geografisch Israël daaraan nog toevoegen, behalve dat ze de klem ontnemen aan de unieke enige heilsweg in Hem voor alle volken?
Arjan van den Os en Michael Mulder willen het Nieuwe Testament lezen met de lens van het Vroege Jodendom (het judaïsme van de tweede tempelperiode), omdat die de religieuze, culturele en politieke wereld vormde waarin Jezus leefde en de eerste christelijke gemeenten ontstonden. Inderdaad kan het helpen om die Joodse context mee te nemen bij het lezen en onderzoeken van het Nieuwe Testament. Dan functioneert die context als heenwijzing naar de ware tempel, Christus (Johannes 2:21). Dat is wat anders dan het bij sommige theologen modieuze luisteren naar Joodse stemmen die Jezus bewust buitensluiten en verwerpen. Het is (uiteraard) vooral van belang dat we ons bij het verstaan van de bedoeling van het Nieuwe Testament laten leiden door de Auteur, de Heilige Geest. Hij is de Geest der waarheid, die ons in de volle waarheid van Christus wil leiden.
Wat Van den Os en Mulder over het hoofd lijken te zien, is dat al Gods beloften alleen ja en amen zijn in Christus (2 Korinthe 1:20), dus in het licht van Jezus hun betekenis ontvangen. De opdracht om dat te geloven, geldt voor zowel Jood als niet-Jood. Dat blijkt ook uit wat Paulus schrijft in Galaten 3:29: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen”. In Galaten 3:7 schrijft Paulus dat degenen die uit het geloof zijn, dus in Christus geloven, kinderen van Abraham zijn geworden en dus gezegend worden, tezamen met de gelovige Abraham (Galaten 3:9). Dat slaat op de gelovige (geestelijke) nakomelingen van Abraham (dus zowel alle wedergeboren Joden en alle wedergeboren niet-Joden) en dus niet op de ongelovige natuurlijke nakomelingen van Abraham!
God is in het bijzonder alleen verbonden met die Joden en niet-Joden die in Zijn Zoon Jezus Christus geloven en daardoor kinderen van God zijn geworden (Johannes 1:12). Zij zijn Gods oogappel. Dat geldt dus niet voor dat deel van etnisch ‘Israël’ ofwel het Joodse volk dat niets van Jezus wil weten. Het gaat in Gods geopenbaarde heilsplan niet om een herstel van Israël in het beloofde land Israël, maar om verlossing en herstel van een in zonden verloren mensheid. Het land Kanaän is daarbij een metafoor van het toekomstige wereldomvattende Koninkrijk van God (zie Wat en waar is het beloofde land?). Denk ook aan Efeze 6:2-3, waar Paulus de belofte voor een lang leven in Kanaän uitbreidt tot een lang leven op aarde.
3. Tegendeel
Frappant is dat Van den Os en Mulder menen dat Paulus met het bovengenoemde vers, Galaten 3:29, de blijvende verkiezing van Israël onderstreept. Maar wie Galaten 3 goed leest, ontdekt dat het tegendeel waar is! Want om welk Israël gaat het? Niet om het etnische volk maar om het ware Israël, namelijk alle Joden en niet-Joden die Jezus als hun Verlosser hebben aangenomen. God is trouw aan Zijn heilsbelofte, dat blijkt in het bijzonder bij iedereen die in Zijn Zoon gelooft (Johannes 3:16). Van den Os en Mulder suggereren ten onrechte dat God volgens ons Zijn heilsbeloften heeft ingetrokken of er geen betekenis meer aan hecht. Het tegendeel is waar. Wij zijn ervan overtuigd dat in Christus al Gods beloften ‘ja en amen’ zijn voor elke Jood en niet-Jood!
Drs. Piet Guijt, drs. Ernst Leeftink, Kees Maljaars, dr. Steven Paas, dr. Jos Strengholt
Broeder Jan Hoek heeft via LinkedIn gereageerd op een opinie-artikel van ondergetekenden in het Nederlands Dagblad van vrijdag 29 augustus 2025 dat stuk reageerden wij naar aanleiding van zijn afkeurende commentaar op een interview met dr. Hans van Oort, die daarin zijn nieuwe boek ‘Israël?’ aankondigde.
Hoek meent dat wij een vorm van vervangingstheologie aanhangen. Dat is een vaak en graag gebruikte term om andersdenkenden zonder motivatie te ‘framen’. Wij herkennen ons er niet in. Wat wordt er dan vervangen? Het Joodse volk is gewoon een etnisch volk, dat deels in een staat woont die de naam ‘Israël’ draagt. Etnisch Israël kan geenszins worden vervangen door Gods volk op aarde, want dat bestaat van ouds al alleen uit Joden en niet-Joden die vanaf Adam en Eva uitkeken naar Jezus als hun Verlosser en Hem sinds Zijn komst hebben aangenomen en daarom kinderen van God zijn (Johannes 1:12).
Hoek meent ook dat wij ‘zover gaan’ dat we hem ‘buiten het geloof’ plaatsen. Dat is een totaal ongegronde conclusie. Wij spraken niet over Joden in het algemeen, die in meerderheid Jezus verwerpen, maar over het essentiële gegeven dat Joden en niet-Joden zonder onderscheid alleen door geloof in Jezus Christus en wedergeboorte Gods Koninkrijk zijn binnengegaan (Johannes 3:5). Dat is de kern van het Nieuwe Testament waarop wij doelden. Er zijn daarin geen verschillende posities voor Joden en niet-Joden (Romeinen 3:22; 10:12; Colossenzen 3:11). Desondanks wil Hoek helaas nog steeds een onderscheid tussen Joodse en niet-Joodse christenen in de kerk en in Gods heilsplan blijven maken. Echter, wij zijn allen “erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Romeinen 8:17).
Het Oude Testament spreekt uiteraard over o.a. de God van Abraham en de God van Israël. Maar voor een christen die dankzij de door God beloofde komst van Jezus mag leven onder het Nieuwe Verbond, is God nu vooral de Vader van Jezus Christus en ook onze hemelse Vader. Het is een vreemde en onterechte conclusie van Hoek dat wij zouden menen dat de weg van de Heer met Israël een mislukt experiment is. Met het oog op de komst van onze Here Jezus heeft God immers dit volk apart gezet? Maar nu sinds Pinksteren al bijna 2000 jaar gelovigen uit alle volken worden toegevoegd aan ‘het Israël van God’ (Galaten 6:16), is het een terechte vraag: Waarom zou het belijden van de ‘God van Israël’ een voortgaande unieke positie voor het moderne, grotendeels seculier-Joodse Israël moeten inhouden? Is God in Christus niet de God van/voor alle volken?
Hoek beschouwt zowel de gemeente/kerk als ‘Israël’ als ‘volk van God’. Dat is vreemd. Heeft God dan twee unieke volken, de ene met en de andere zonder Christus? Waar staat die dualiteit in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament?
Hoek noemt de vraag van de discipelen in Handelingen 1:6 over het herstel van het koningschap voor Israël. Hij meent dat die vraag terecht was. Maar die conclusie is onjuist, hetgeen uit de context blijkt. Jezus “beval hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij gehoord hebt” (Handelingen 1:4). Het blijkt dat dit slaat op de Heilige Geest, waardoor “u kracht zult ontvangen”, en waardoor “u Mijn getuigen zult zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. (Handelingen 1:8). Dus, de belofte waar Jezus in Handelingen 1:4 en 5 over sprak (zie ook Lukas 24:49), is niet het herstel van het koningschap voor Israël, maar is de uitstorting van de Heilige Geest (Handelingen 1: 5,8). Bovendien moet bedacht worden dat met de komst van Jezus het Koninkrijk Góds nabijgekomen is, en dus niet het koninkrijk Israël! Zie de tientallen teksten (65!) in het Nieuwe Testament over het ‘Koninkrijk Gods’. Twee bekende teksten als voorbeeld: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd; Uw Koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” (Mattheüs 6:9,10). Jezus bad niet voor het koningschap voor Israël maar voor het Koninkrijk van God Zijn Vader. En “zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden” (Mattheüs 6:33). Dus, christenen zoeken Góds Koninkrijk en niet een soort van ‘koningschap’ voor/van Israël.
Er moet dus bedacht worden waaróver Jezus sprak na Zijn opstanding, zelfs veertig dagen lang! In Handelingen 1:3 lezen wij: “veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”. Jezus sprak over het Koninkrijk van God en niet over het koningschap voor (over) Israël of het koninkrijk Israël. Handelingen 1:6 gebruiken om te proberen het herstel van het vermeende koningschap voor Israël ‘aan te tonen’, is naar ons inzicht niets anders dan een verkeerde en misleidende uitleg, waarmee ook Hoek denkt aan Israël een aparte huidige positie en toekomstige rol te moeten toebedelen.
Helaas moet worden geconstateerd dat Hoek de moderne staat Israël roemt als ‘teken’ van Gods trouw. De grondslag van die staat reikt echter niet verder dan het internationale recht. De Bijbel spreekt van het kruis van Christus als het teken van Gods trouw. Paulus wil zich ‘volstrekt niet beroemen op iets anders’ (Galaten 6:14) en de Jood Isaac Da Costa sprak daarvan in het lied ‘In het kruis zal ik eeuwig roemen, geen wet zal mij verdoemen’, enz. Jezus Christus is onze Redder, niet omdat Hij een Jood is of omdat de staat Israël zicht op Hem geeft, maar omdat Hij de Heiland van de wereld is (Johannes 4:42; 1 Johannes 4:13-16).
Drs. Piet Guijt, drs. Ernst Leeftink, Kees Maljaars, dr. Steven Paas, dr. Jos Strengholt.
In het Nederlands Dagblad van 29 augustus plaatsten Piet Guijt, Kees Maljaars, Steven Paas, Jos Strengholt en ikzelf dit opinie-artikel. Het ND gaf er de kop Het is een ongegronde opvatting dat God nog grootse plannen zou hebben met het Joodse Israël aan.
Dominee Jan Hoek blijft vasthouden aan de ongegronde opvatting dat God nog grootse plannen zou hebben met het Joodse Israël, dat hij abusievelijk ‘Gods volk’ blijft noemen (ND 26 augustus), zo stellen vijf theologen en bijbelonderzoekers. Hans van Oort constateert in zijn boek Israël? Wat Jezus, apostelen en evangelieschrijvers werkelijk zeggen dat het Nieuwe Testament geen ruimte laat om het bestaan van de staat Israël te onderbouwen (ND 21 augustus).
Predikant Jan Hoek zegt dat hij schrok toen hij in het interview met Van Oort las dat God Abraham koos op grond van zijn geloof. Van Oort spreekt echter helemaal niet over ‘uitverkoren zijn’, in elk geval anders dan Hoek het opvat, gezien zijn opmerking over remonstrantse opvattingen. Van Oort wil, zoals blijkt uit zijn boek, alleen maar aangeven dat voor God niet etniciteit, maar geloof belangrijk is.
En net als de apostel Paulus benadrukt Van Oort dat niet de lijfelijke kinderen van Abraham (die overigens geen Jood was) Gods kinderen zijn maar alleen zij die Gods beloften in geloof in Christus aanvaarden. Paulus schrijft: ‘Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. (…) Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.’ En: ‘Als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen’.
Gods koninkrijk is bestemd voor zowel Joden als niet-Joden die in Jezus Christus geloven, en in Hem is geen rangorde of onderscheid (Romeinen 3:22; 10:12).
Hoe kan Hoek dan zeggen dat Joodse broeders en zusters eerstgeborenen blijven? Dat ontkent de essentie van het Nieuwe Testament. Want om het koninkrijk van God binnen te kunnen gaan, moet ieder, Jood en niet-Jood, opnieuw geboren worden.
Bovendien, Hoeks opvatting om binnen de christelijke gemeente onderscheid te maken, staat totaal haaks op het idee dat Jezus ons één heeft gemaakt en dat de tussenmuur die scheiding maakte, is weggebroken (Efeziërs 2:14). Hoek wil erop wijzen dat God vele beloften gedaan heeft aan het volk Israël die nog niet vervuld zijn. Hij ziet helaas over het hoofd dat de oudtestamentische profetieën voor Israël slechts (povere) metaforen zijn van wat Paulus schrijft in 1 Korintiërs 2:9 – ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God heeft bereid voor hen die Hem liefhebben’. Dus: voor gelovigen uit alle volkeren in de toekomst, in elk geval op de nieuwe aarde.
Het opiniestuk van Hoek maakt helaas duidelijk hoe, ondanks de sterke argumentatie van Van Oort om duidelijk te maken dat het Nieuwe Testament nergens een staat Israël belooft, iemand toch blijft beweren dat deze staat ‘alles te maken heeft met de boodschap van dat testament’.
Hoek blijft vasthouden aan de ongegronde opvatting dat God nog grootse plannen zou hebben met het Joodse Israël, dat hij abusievelijk ‘Gods volk’ blijft noemen. Gods herstelplan in Christus betreft de gehele in zonden verloren mensheid. Alleen die Joden en niet-Joden die Jezus als hun Verlosser hebben aangenomen, zijn onder het Nieuwe Verbond Gods kinderen en dus ook Gods volk.
door dr. Erik A. de Boer, emeritus-hoogleraar TUU en emeritus-predikant NGK Devente
Beleidskader voor kerkenraden bij gelijkgeslachtelijke relaties in de gemeente
Handreiking bij de te verwachten kerkelijke uitspraak over homoseksualiteit en relaties op de generale synode van de Nederlandse Gereformeerde Kerken te Deventer.
Binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken heeft de synode van Deventer een rapport over homoseksualiteit in behandeling. Op 8 maart 2025 staat de vervolgzitting gepland en conceptbesluiten van de synodecommissie zijn gepubliceerd,
Mijn bestudering van het deputatenrapport Ruimte en richting, lezing van het boek van dr. A.L.Th. de Bruijne, Verbonden voor het leven, en kennisname van de conceptbesluittekst van de synodecommissie die de zitting van 8 maart 2025 voorbereidt leidde mij tot het overdenken en formuleren van een beleidskader. Dat kan misschien de plaatselijke kerken helpen om met de (te verwachten) besluiten aan de slag te gaan. Ik voelde mij daartoe gedrongen omdat in het rapport en de besluittekst de zeven bijbelse passages waarin gelijkgeslachtelijke seks afgewezen wordt buiten beeld lijken te raken.
In paragraaf 1 formuleer ik zo’n kader in de vorm van stellingen. In paragraaf 2 volgen enkele gedachten bij de bestudering van het deputatenrapport en De Bruijnes boek. Tenslotte geef ik in paragraaf 3 nog enkele exegetische beschouwingen bij de zeven bijbelgedeelten die over gelijkgeslachtelijke seks spreken en typeer deze als grenswoorden.
1. Beleidskader
Huwelijk
1.1 De Schriften laten de samenlevingsvorm die de christelijke kerk het huwelijk noemt, als een eenheid van man(nelijk) en vrouw(elijk) zien. ‘Het huwelijk is geen uitvinding van mensen maar een instelling van God’, zegt het huwelijksformulier (zie Gen. 1:26-27; 5:1-3; Mat. 19:5-6).
1.2 De kerk ziet het huwelijk van een man en een vrouw als de unieke samenlevingsvorm die de Schepper instelde en waarin – als God het geeft – kinderen (zonen en/of dochters) verwekt en verwacht, geboren en opgevoed kunnen worden. Zodat deze kinderen met een vader en moeder, uit wie zij voortkomen, mogen opgroeien (zolang God dat in zijn goedheid geeft dat beiden leven mogen).
1.3 Het christelijk huwelijk tussen een man en een vrouw beeldt iets af van het verbond tussen God en zijn volk en van het geheim van de liefde tussen Christus en zijn gemeente als bruidegom en bruid (Ef. 5).
De celibataire Heer
Anders dan in Israël verwacht werd bleef de oudste zoon van Maria en Jozef ongetrouwd en riep als rabbi in Israël mannen en vrouwen Hem te volgen. In Hem is zichtbaar wat Paulus noemt: ‘Een ongetrouwd man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen’. Zo ook vestigt hij de aandacht op ‘een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is’ en zegt: zij ‘dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd’ (1 Kor. 7:32-33). Ook nu kunnen mannen en vrouwen zich geroepen weten tot absolute toewijding en celibatair leven. Dit geldt hetero- en homoseksuele christenen. Hun voorbeeld kan anderen inspireren en steunen. Jezus eert het huwelijk als instelling van God (Mat. 19:1-10). Bevraagd op ruimte om te scheiden vraagt Hij aandacht voor de eunuch, de man die geen vervuld huwelijk kan beleven door schade aan zijn geslachtsdelen. Door de eunuch die met zo’n defect geboren is eerst te noemen, eert de Heer hen die in seksueel opzicht een beperking te dragen hebben. Ook heeft Hij oog voor de man die door mensenhand gecastreerd was (19:11-12). Zo vervulde de Mensenzoon de profetie voor de eunuch ‘die keuzes maakt naar mijn wil, die vasthoudt aan mijn verbond’ (Jes. 56:3-5). Wie afzien van een liefdesrelatie ‘omdat zij zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel’ doen dat niet primair wegens een lichamelijke of psychologische conditie. Het is een levenswijding waarvan Hij die het zegt stilzwijgend het voorbeeld is (vgl. 2.1).
De Heer Jezus legt dit niet als een gebod op, maar daagt ons allen uit: ‘Laat wie bij machte is dit te begrijpen, het begrijpen!’ (vs 12). Dit woord te vatten is een gave (vs. 11).
Homoseksualiteit
In de Bijbel ontmoeten we geen Israëlieten of christenen die zich als homoseksueel identificeren. Wel ontmoeten we de Mensenzoon die alleen zijn weg gaat te midden van zijn vrienden en vriendinnen. Hij heeft oog voor wie lichamelijk-seksueel niet tot een vervuld huwelijk in staat is of in een beschadigd huwelijk leeft (Mat. 19:10-12). Omdat de Heer ons voorgaat op de weg van het celibaat, zullen we broers en zusters in het bijzonder eren die Hem op die weg willen navolgen. Leerlingen van de Heer die zich homoseksueel noemen en celibatair willen leven verdienen in de gemeente een ereplaats. Zij zouden een bijzondere erkenning en ‘stand’ in de gemeente moeten krijgen, vergelijkbaar met als de ‘ware weduwe’ (“zij die er alleen voorstaat”) in de gemeente van Efeze (1 Tim. 5). De gemeente kan hen roepen om pastoraal anderen te begeleiden die met geslacht of gender worstelen. Mensen die Christus als Heer van hun leven erkennen en zich als homo of lesbienne identificeren kunnen naar een relatie van liefde en trouw verlangen. Wanneer zij zich in alle eerlijkheid niet herkennen in typeringen als die van Romeinen 1:24-27, is het mogelijk dat zij zo’n relatie aangaan en dat de christelijke kerk dit in liefde draagt (Gal. 6:1-5). Vriendschap, liefde en intimiteit zijn zoveel breder dan het seksuele spel dat tot het hoogtepunt leidt. Er is een bandbreedte die verkend kan worden en waarin homoseksuele kerkleden zoeken naar vormen van intimiteit die heilig en veilig zijn.
Het seksuele aspect van die relatie laat de kerk voor hun verantwoordelijkheid tegenover de Heer. In de christelijke kerk geldt de intieme aard van het samenleven van twee mensen als behorend tot wat persoonlijk is en wat eventuele zonde betreft als ‘geheim’ (in onderscheid van publieke zonde). In de vertrouwensrelatie van pastoraat kan dat aspect ter sprake gebracht worden.
Homohuwelijk
Artikel 143 van het Burgerlijk wetboek bepaalt sinds 2003: ‘Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van hetzelfde geslacht’. De kerk erkent het zgn. homohuwelijk niet als huwelijk in zin van de Bijbel. Dat geldt ook ten opzichte van gemeenteleden die toch zo’n burgerlijk huwelijk, bedoeld als in artikel 143, sluiten. Welke vorm een relatie van a. in de Heer (1 Kor 7:39; 2 Kor 6:14), b. in liefde en c. met een belofte van trouw krijgen kan, kan op dit moment het beste in een samenlevingscontract geregeld worden. De kerk bevestigt een dergelijke vorm van samenleven niet in de zin van Kerkorde NGK art. C46.3 (‘De huwelijksbevestiging vindt plaats in een kerkdienst en behoeft de instemming van de gemeente’).
Hoe een dergelijke relatie aan Gods zegen opgedragen kan worden is voorwerp van nadere bezinning.
Roeping tot de ambten
De Schrift geeft bij de roeping tot het ambt van oudste de bepaling: ‘Hij kan slechts de man van één vrouw zijn’ (1 Tim. 3:2; Tit. 1:6). We vatten dat zo op dat leidinggevende personen hun trouw in het huwelijk laten zien. Het is meer dan aan het begin van de relatie een belofte van liefde en trouw afgelegd te hebben. Immers, het ambt van oudste ging in de vroegchristelijke kerk hand in hand met de leeftijd van wijsheid en levenservaring (zie ook de ‘oudere vrouwen’ in Tit. 2:3). Dat illustreert dezelfde bepaling bij de erkenning van een oudere vrouw als weduwe (in de ware zin van het woord, 1 Tim. 5:9). Het gaat daar om vrouwen ‘boven de zestig jaar die maar één man gehad hebben’. Ook als we nu geen leeftijdscriterium meer aan de ambten stellen, is de stabiliteit van het huwelijk (de relatie) belangrijk. Er ligt een verbinding tussen het criterium ‘man-van-één-vrouw’ en het geheim dat Paulus in Efeziërs 5 aanwijst. De liefde van man en vrouw is een afspiegeling van de liefde van Christus voor zijn gemeente. Daarbij is Hij de bruidegom en zij de bruid. Dat legt ons de vraag voor of dat ook op een gelijkgeslachtelijke relatie mag worden toegepast en of zo’n iemand in zo’n relatie de gemeente in een van de ambten kan representeren.
Of een gelovige broeder of zuster die in een gelijkgeslachtelijke relatie tot een van de ambten kan worden geroepen is onderwerp van nadere bezinning en gebed. In de Nederlandse Gereformeerde Kerken kan een gemeente daar niet toe overgaan zonder instemming van het kerkverband.
2. Deputatenrapport en Verbonden voor het leven
Conclusie uit de bestudering van de Bijbel in het derde hoofdstuk van het Deventer rapport is ‘dat de in de Bijbel alleen teksten aantreffen die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren’. Daarnaast staat een tweede conclusie: ‘Nergens gaat het over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht’.[1]In de bedoelde teksten krijgen persoonlijke gevoelens of intenties van mensen van hetzelfde geslacht geen stem. In hoofdstuk 6 vinden we de voorstellen die tot besluiten kunnen leiden. De eerste conclusie die we hierboven aanhaalden, horen we niet terug in de voostellen of in stellingen als de volgende: ‘binnen de gemeente van Christus mag er, heeft er ruimte (te) zijn voor homo’s, ook als zij in liefde en trouw samenleven’.[2] Daarom ook: ‘Is iemand vrij in zijn of haar geweten en vindt hij of zij een partner voor het leven? Laat er ook voor deze broeders en zusters een plek zijn in de gemeente en aan de tafel van de Heer’. De intentie van liefde en trouw en het persoonlijk geweten geven de doorslag.
Ik vroeg mij af: is het zinvol nóg eens de Bijbelse passages te bestuderen (waarin gelijkgeslachtelijke seks afgekeurd wordt) of zijn de paden van de exegese platgetreden? Zijn er nieuwe inzichten te verwachten of is alles in de vloed aan literatuur (waarnaar ook in het rapport verwezen wordt) al gezegd? Mijn insteek is anders. Ik ga niet op zoek naar nieuwe inzichten maar herlees de Bijbelse passages – ná lezing van het commissierapport. Met de vraag: komt Gods Woord in deze teksten nog ter sprake en spreken de woorden Gods ons nog aan nadat we ruimte constateerden tussen de teksten van toen en de omstandigheden van nu? Het vervolg van deze notitie gaat ook het gesprek met het boek van dr. A.L.Th. de Bruijne en het rapport Ruimte en richting aan.
Ethicus Ad de Bruijne oppert tijdens zijn uitleg van de Bijbelgedeelten de gedachte ‘dat de Bijbel zich in de genoemde teksten waarschijnlijk helemaal niet uitlaat over het fenomeen waarvoor wij op zoek zijn naar een bijbelse duiding’.[3] Het rapport Richting en ruimte: ‘Er zijn wel teksten in de Bijbel die wij met homoseksualiteit associëren, omdat ze betrekking hebben op seksuele gemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht. Maar zoals zal blijken, wordt er nergens gesproken over romantische aantrekkingskracht of verliefdheid tussen mensen van hetzelfde geslacht’.[4] Deze stelling leidt tot een positieve visie op een relatie van liefde en trouw waarin homoseksuele kerkleden samenleven.
Zowel in het doorwrochte boek van de Bruijne als in de empathische studie van NGK- deputaten lijken de specifieke Bijbelgedeelten over ‘seksuele gemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht’ niet verder ter sprake te komen bij (wat consequent genoemd wordt) ‘een relatie van liefde en trouw’. De Bruijne concludeert: ‘Vanuit de kennis die wij vandaag bezitten, kunnen wij niet anders dan vaststellen dat de reikwijdte van Paulus’ woorden voor het thema homoseksualiteit beperkter is dan vaak gedacht’.
Tijdens het lezen van het genoemde boek en rapport maakte ik kanttekeningen bij de exegetische passages. Vooral bij het rapport had ik soms de indruk dat een minimale uitleg gegeven wordt, terwijl er meer te zeggen is.
Een voorbeeld: de zonde van de mannen in Sodom. Genesis 19 wordt in één zin samengevat, gevolgd door een conclusie uit (elders gedocumenteerde) studie: ‘Latere Joodse geschriften waarin gelijkgeslachtelijk seksueel verkeer ten zeerste wordt afgekeurd, verwijzen daarvoor vaak naar dit Bijbelhoofdstuk.’[5] Deputaten weerleggen dat met de stelling: ‘Steun in het Oude Testament krijgen ze hiervoor niet. Nergens wordt Sodom expliciet in verband gebracht met gelijkgeslachtelijk seksueel verkeer’. Nergens? Bij de verwijzing naar Ezechiël 16 had het Hebreeuws hen op andere gedachten kunnen brengen. Vers 50: de mannen van Sodom en Gomorra ‘verhieven zich boven de anderen, wat ze deden vond Ik gruwelijk’ (NBV21). Het Hebreeuws heeft hier to’ebah, ‘ze deden wat gruwelijk in mijn ogen is’. Dat is het schokkende woord dat de heiligheidswet in Leviticus 18:20 én 20:13 gebruikt: ‘Wie met een man het bed deelt als met een vrouw, begaat een gruweldaad’. De dreiging van de mannen van Sodom aan het adres van de gasten (‘Breng ze naar buiten, we willen ze nemen!’) is homoseksuele groepsverkrachting. Ezechiël 16:50 roept dat in herinnering. Dat is een conclusie die reden geeft te overwegen of de ‘gruwel’ van Leviticus iets van opzettelijke daden met een bepaald doel betreft.
Maar ook al zou er meer te zeggen zijn betreffende de exegese, brengt dat ons als christenen en kerkleden verder? Er is een brede aanvaarding van relaties tussen mensen van het gelijke geslacht gegroeid, ook in de christelijke kerk. Voor mij weegt zwaarder dat genderdysforie en transseksualiteit het beeld van homoseksualiteit nog eens extra complex gemaakt heeft. De verstoring van lichamelijke en psychische ontwikkeling die genderdysforie heet, kan niet buiten beschouwing blijven.
Mijn voorstel is om conclusies te trekken uit het materiaal dat op tafel ligt. En om daarbij nóg eens de betreffende Bijbelgedeelten te lezen. In de theologie spreken we van de ‘hermeneutische cirkel’. Dat wil zeggen: je leest de Bijbel, denkt daar met de theologie en in de praktijk van het leven over na én gaat met je bevindingen terug naar de Bijbel. Zo leg je dezelfde weg steeds opnieuw af. Zo blijft de Bijbel als heilige Schriften en Woord van God de eerste bron. Zo laten we ook zien dat we de Bijbel ernstig blijven nemen en ons van zijn gezag niet afmaken.
3. Grenswoorden
Het deputatenrapport overweegt dat de homoseksuele identiteit vandaag niet identiek lijkt aan de in de Bijbel afgekeurd praktijken. Daarin zou het kunnen gaan om homoseksuele promiscuïteit of homoseksueel experiment van heteroseksuele mensen. Het lijkt alsof het rapport de betreffende Bijbelgedeelten tussen haakjes zet. Nadat we overwegen of er ruimte kan zijn voor een relatie van homoseksuele geliefden, is het goed de Bijbel nog eens ter sprake te brengen. Blijft er een grens aan de intimiteit van homo’s en lesbiennes? Hebben we oog voor zonde die zij elkaar in de relatie kunnen aandoen?
3.1 Paulus leest Leviticus
In de wetswoorden van Leviticus 18-20 verbiedt de God van Israël allerlei zonden van seksuele aard, zoals zijn volk dat uit Egypte kende en in Kanaän zou aantreffen. In den vreemde en in het beloofde land riep de HEER tot het volgen van de leven-gevende leefregels (18:1-5). Het herhaalde verbod of gelijkgeslachtelijke seks staat in het kader van allerlei grove zonden (Lev. 18:22; 20:23).
In Leviticus 18 gaan aan het verbod ‘Je mag niet het bed delen met een man zoals met een vrouw’ direct vooraf gemeenschap bij menstruatie (vs 19), overspel met de vrouw van een ander (vs 20) en offeren van kinderen aan Moloch (vs 21). Erop volgt het verbod op seks met een dier (vs 23).
Dat strenge wetswoord komt terug in Leviticus 20:13: ‘Wie met een man het bed deelt (jiskab) als met een vrouw, begaat een gruweldaad. Beiden moeten ter dood gebracht worden en hebben hun dood aan zichzelf te wijten’. Ook hier worden in het directe verband genoemd het verbod op overspel, seks in nabije, incestueuze familierelaties en bestialiteit. De doodstraf duidt op bijzondere ernst.
In Lev 20:19 stond al: ‘Heb geen gemeenschap met een vrouw wanneer zij vanwege haar menstruatie onrein is’. Hoewel dit in Lev 15:24 genoemd is als iets dat man en vrouw alleen voor zeven dagen onrein maakt (en niet als zonde benoemd wordt), lijkt het in Lev. 20 om een opzettelijke daad te gaan. Alsof in de aanraking van het bloed van de vrouw bijzondere levenskracht gezocht wordt. Ook in Lev 20:18 volgt: ‘Wanneer iemand het bed met een vrouw die ongesteld is en gemeenschap met haar heeft – wanneer hij dus de bron van haar bloeding ontbloot of zij voor hem de bron van haar bloeding ontbloot – zullen beiden uitgestoten worden’. De ‘bron van haar bloed’ heeft een krachtige betekenis die wij niet meer kennen. Er lijkt een relatie te liggen naar het voorafgaande hoofdstuk, Leviticus 17, waar het ‘gebruik’ van bloed streng verboden wordt. Het lijkt te gaan om opzettelijk gebruik van het bloed als levenskracht (vs. 14). Daarvan is sprake in Afrikaanse landen waar mannen denken van Aids genezen te worden wanneer zij een meisje dat nog maagd is verkrachten.
Het directe verband van a. seks tijdens de menstruatie, b. een buitenechtelijke relatie, c. homoseks en d. bestialiteit lijkt te bestaan in penetratie als bevrediging van lust.
De apostel Paulus gebruikt termen uit deze grensgeboden uit Leviticus (in de Griekse vertaling, zoals die ten tijde van het Nieuwe Testament bekend was). Hij smeedt die tot een woord dat hij in 1 Korinthe 6:9 en 1 Timoteüs 1:10 gebruikt (arseno-koitès: een man die een man ‘beslaapt’). De ‘huiver van Leviticus’ gaat mee in het apostolisch onderwijs.
3.2 Bekering, heiliging, vrijspraak
Paulus laat dit woord arseno-koitès (‘een man die een man beslaapt’) vallen in het kader van een waarschuwing tegen verschillende zonden tegen de Tien geboden, die een mens kunnen typeren (6:9-11).
De Schrift waarschuwt tegen het doen van onrecht. ‘Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God?’
Vervolgens ‘ontuchtplegers,
afgodendienaars,
overspelplegers (Grieks: pornoi),
mannen die zich laten misbruiken of die andere mannen misbruiken,
dieven en geldwolven,
dronkaards,
lasteraars,
uitbuiters.
De vraag is of een mens door een bepaalde zonde beheerst worden, zodat die zonde hem of haar als zondaar typeert. Paulus vervolgens in aanspraak van de gemeente: ‘Sommigen van u zijn dat ooit geweest, maar u bent gereinigd, u bent geheiligd, u bent rechtvaardig verklaard in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God’ (1 Kor 6:11). De vraag is dus bij elke specifieke zonde: of er bekering van die levensstijl, heiliging en vrijspraak heeft plaatsgevonden. Innerlijk en in de gemeente.
De homoscene in Nederland is een wereld van promiscuïteit. Wie zich in het nachtleven stort heeft een omkeer naar het licht nodig (Ef 5). Zo moeten we ook in de christelijke kerk rekenen met de seksuele zonden in gelijkgeslachtelijke relaties, zoals we dat ook doen in heteroseksueel verkeer (in en buiten het huwelijk). En Gods Woord laten spreken.
3.3 De apostel van de volken en de Romeinse cultuur
Paulus noemt de (seksuele) omgang van man en vrouw ‘natuurlijk’ en de gekozen (seksuele) omgang van vrouw met vrouw en van man met man ‘tegennatuurlijk’ (Rom 1:26-27). Daarmee is de natuur bedoeld zoals de Schepper die bedacht en vormgegeven heeft. Mannelijk en vrouwelijk passen lichamelijk-geslachtelijk bij elkaar, zodat zij ‘één vlees’ kunnen worden. Alsof zij in de lichamelijke beleving tot één mens versmelten. In die zin is homoseksualiteit ‘tegen de natuur’.
Twee mannelijk- of vrouwelijk-identieke geslachtsorganen kunnen niet tot die eenheid komen.
Uit de vereniging van twee mensen van hetzelfde geslacht kan geen nieuw leven voortkomen. ‘Verwekken’ of ‘ontvangen’ van kinderen is niet op natuurlijke wijze mogelijk.
Verderop in de brief aan de Romeinen gebruikt Paulus het contrast ‘natuurlijk’ (kata phusin) en ‘tegen de natuur’ (para phusis) nog een keer. Daar maakt hij onderscheidt tussen duidt in de plantkundige classificatie aan van de soorten olijfboom (edel of wild) en de takken (11:21). Zwaarder is de term ‘tegennatuurlijk’ niet: zoals het biologisch in de schepping en verzorging van Gods wereld is.
In Romeinen 1 contrasteert Paulus dus ‘de natuurlijke omgang’ (tèn phusikèn chrèsin) van man en vrouw (tweemaal) met ‘die tegen de natuur’ (tèn para phusin, 1:26-27), zoals wanneer ‘vrouwen de natuurlijke omgang (met een man) hebben verruild voor de tegennatuurlijke’ en ‘ook mannen de natuurlijke omgang met vrouwen hebben losgelaten’. De Bruijne legt dit uit als de door deze mensen in de eerste eeuw zelf zo ervaren handelwijze. ‘Deze mensen geven wat zij zelf als “natuurlijk” ervaren, tegen beter weten in prijs voor homoseksueel verkeer’ (263).[6]
Van Loon stelt terecht dat Paulus hier aan het scheppingsverhaal herinnert door de bijvoeglijke naamwoorden arsèn en thèlus, zoals hij die in de Septuagint aantrof, te gebruiken (gesubstantiveerd).[7] ‘De vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke, en ook de mannen de natuurlijke [omgang] “met het vrouwelijke” (tès thèleias) losgelaten en zijn in hartstocht voor elkaar ontbrand’.
Het zijn niet alleen de mensen die de seksuele switch maken die dat typeren als overgang van het ‘natuurlijke’ naar het ‘tegennatuurlijke’, maar het is eerst Paulus die dat zo typeert. Is dat misschien extra reden om de achtergrond van Leviticus ook in Paulus’ gebruik van phusis in Romeinen 1 te beluisteren? Ik herinner eraan dat het door Paulus gevormde woord arsenokoitai in 1 Korinte 6:9 en 1 Timoteüs 1:10 de inhoud van de Levitische verboden in de nieuwtestamentische ethiek opneemt. Wat is het verband tussen die twee typeringen en Romeinen 1:24-27? Paulus zegt in Romeinen 1 breder welke seksuele praktijk hij met het zelfstandig naamwoorden in de lijsten van 1 Korinthe en 1 Timoteüs op het oog heeft.
Concreet: wat geven de betreffende Bijbelgedeelten aan homoseksuele geliefden te overdenken wanneer zij een relatie aangaan en die voor Gods aangezicht willen vormgeven?
‘Natuurlijk’ is volgens de onderscheidenlijk geschapen lichaamsbouw en ‘tegennatuurlijk’ is tegen de evidente, c.q. biologische natuur en structuur van het mannelijk en vrouwelijk lichaam in de vereniging van die lichamen.
De geslachtsdaad van anale penetratie bij mannen heet dan ‘tegen de natuur’.
Bij vrouwen ligt het anders, omdat de genitale vereniging van de lichamen daar altijd uitwendig blijft. De onmogelijkheid (of ongewenstheid) van vaginale penetratie kan in alle nuchterheid ook ‘tegen de natuur’ genoemd worden.
Bij mannen en vrouwen van hetzelfde geslacht is er geen mogelijkheid tot natuurlijke bevruchting en het verwekken van kinderen. Het is alleen buiten de natuurlijke weg om mogelijk kinderen door middel van een draagmoeder of met donorzaad te verwekken.
Bij deze herlezing van de Bijbelgedeelten vroeg ik me steeds af: is het passend en nodig om zo concreet over penetratie (of het ontbreken ervan) te spreken? Spreken we dan niet weer óver homo’s in plaats van hen veiligheid in de gemeente te bieden? Het is vanwege de ernst en samenhang waarin deze grensgeboden in der Bijbel ter sprake komen dat ik meen dat we die niet ongelezen kunnen laten. Ook homoseksuele broers en zusters die voor een relatie gekozen hebben zullen die woorden in de Bijbel steeds weer tegenkomen. Laten we hen en onszelf helpen door te vragen wat de Geest ons ermee in de gemeente zeggen wil.
[1] De aanhaling zijn uit de bij het rapport gevoegde leeswijzer, onder 3.4 (Ruimte-en-richting-Leeswijzer-en-samenvatting.pdf).
[2] Ruimte en richting, 134. Alleen de woorden die Paulus gebruikt voor ‘de mannen die een passieve en actieve rol vervulden in de gelijkgeslachtelijke seks’ worden genoemd (135), voorzien van de stelling dat er geen isgelijk-teken kan worden gezet tussen de malakoi en de arsenokoitai en onze homoseksuele broers en zusters’.
[3] Ad de Bruijne, Verbonden voor het leven. Een theologisch-ethisch voorstel rond homoseksualiteit en seksuele diversiteit (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2022), 268.
[6] J. van Bruggen: ‘Voor de apostel is de perversie van de seksualiteit wanneer een mens haar of zijn eigen aard (die wel degelijk gericht was op het ándere geslacht) op enig moment inruilt voor homoseksuele en lesbische praktijken’ (Romeinen. Christenen tussen stad en synagoge [CNT3] (Kampen: J.H. Kok, 2006),43).
[7] Maarten van Loon, In liefde en trouw of tegennatuurlijk?, in: Ad de Bruijne (red.), Open en kwetsbaar. Christelijk debat over homoseksualiteit [TU Bezinningsreeks 11] (Barneveld: de Vuurbaak, 2012), 33 (31-43).
De Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) worstelen met hun visie op homoseksuele relaties. Onlangs kwam een commissie met konkrete voorstellen die op 8 maart a.s. op de landelijke synode besproken zullen worden. De voorstellen gaan veel verder dan het studierapport ‘Ruimte en richting’ en ook dan eerdere voorstellen die op de synode lagen. Voor CVandaag schreef ik hierover een opinie-artikel met als titel Synodecommissie walst als een roze olifant door de NGK-porseleinkast.
Een korte samenvatting hiervan geef ik hier:
De voorstellen laten zien dat we als NGK in deze kwestie geen kleur durven bekennen.
De voorstellen geven allerlei meningen over homoseksualiteit ten onrechte een legitieme plaats binnen het gereformeerd belijden.
De voorstellen stellen feitelijk homo-relaties in liefde en trouw gelijk aan het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw.
De voorstellen laten belangrijke bijbelse gegevens buiten beschouwing als het om toelating tot de ambten gaat.
De voorstellen gaan volledig voorbij aan kerkrechtelijke vragen bij de openstelling van het ambt van predikant voor broers en zussen die in een homoseksuele relatie leven.
Mijn slotconclusie in het opiniestuk op CVandaag is:
Als de NGK-synode deze verregaande voorstellen overneemt zonder eerst over de impact hiervan na te denken, zet ze de eenheid binnen de NGK kerken ongelooflijk onder druk. Dan is mijn NGK verworden tot een kleurloos kerkverband, waarin Gods oorspronkelijke goede schepping waarin homoseksualiteit niet voorkwam (Genesis 1 en 2) niet meer serieus genomen wordt, waarin het huwelijk tussen man en vrouw zoals God dat bedoeld heeft niet meer in alle omstandigheden in ere gehouden wordt (Hebreeën 13:4) en waarin het ambt, dat aan gemeenteleden hogere eisen stelt dan aan iedere avondmaalsganger, niet meer hoog gehouden wordt (1 Timotëus 3:1-13) en Titus 1:5-9).
Ik preekte over de tempelreiniging in Johannes 2 (zie onder preken NT). Hoe vaak heeft Jezus dat gedaan? En als Hij het over de afbraak en de herbouw van de tempel heeft, komt er dan ooit nog een derde tempel in Jeruzalem te staan?
Eerst over het eerste: heeft Jezus één keer of twee keer het tempelplein schoongeveegd? In Matteüs, Markus en Lukas vindt de tempelreiniging plaats in de lijdensweek aan het eind van Jezus’ leven op aarde. Daarbij roept Jezus uit: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ (Markus 11:15-18). Johannes plaatst het meteen aan het begin van Jezus’ optreden als Gods Messias. Jezus verantwoordt Zich voor deze aktie door te zeggen: ‘Breek deze tempel maar af, en Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.’ (Joh. 2:13-22).
Veel bijbeluitleggers zijn van mening dat er maar één tempelreiniging geweest is, nl. in de week vóór Jezus’ dood. Dat verhaal zou Johannes vanwege de thematische opzet van zijn boek naar voren hebben gehaald. Het is nl. karakteristiek voor heel Jezus’ optreden dat schijnvroomheid door Hem wreed verstoord wordt en dat dat irritatie opwekt.
Ik sluit mij aan bij de bijbeluitleggers die de tempelreiniging van Johannes serieus nemen en vinden dat er twee geweest zijn. Het belangrijkste argument daarvoor is het tempelwoord van Jezus over de afbraak en de opbouw van de tempel bij Johannes. Die woorden worden in de nacht voor Jezus’ dood tijdens het verhoor door de Joodse Raad aangehaald door twee getuigen die met een valse verklaring Jezus proberen te beschuldigen van Godslastering. Ze citeren Jezus niet alleen verkeerd: ‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ Maar ze krijgen hun getuigenverklaring niet rond: het is te lang geleden om zich precies te herinneren wat Jezus toen precies gezegd heeft over het afbreken en weer opbouwen van de tempel.
Dat is een sterk bewijs dat Jezus twee keer het tempelplein schoongeveegd heeft: één keer vlak voor zijn gevangenneming en kruisdood, en één keer helemaal aan het begin van zijn optreden op aarde, minstens drie jaar eerder. Toen al liet Jezus zien, dat Hij de echte tempel van God is: door Hem wordt de ontmoeting met de HERE weer mogelijk, ten koste van afbraak en nieuwbouw, nl. door zijn dood en opstanding.
Daarom is het ook niet nodig om als christenen te verwachten dat er ooit nog een derde tempel zal komen in Jeruzalem. Veel orthodoxe Joden geloven daar wel in. De voorbereiding daarvoor zijn in volle gang. Maar als in Jeruzalem de Al-Aqsa-moskee ooit vervangen zal worden door een nieuwe tempel, zal dat, net als in de tijd van Jezus, weer een symbool worden van nationale Joodse trots, net zoals de Al Aqsa-moskee dat nu voor de moslims is. Maar in beide gevallen is het een plaats waar religieuze mensen op hun eigen manier Allah of Jahweh te vereren. Maar God Zelf zullen ze daar niet vinden. Want Jezus is de vervulling van Gods tempel. Wie Hem niet erkent, maar hoopt op een nieuwe tempel, maakt daar een afgod van. Als christen kun je dat streven niet steunen. Je kunt alleen maar bidden of moslims en joden Jezus alsnog zullen erkennen als hun Verlosser. Wanneer dat gebeurt, hoeft er geen nieuwe tempel meer te komen. Want de hele tempeldienst, al die offers, zijn vervuld in het ene offer van de Zoon van God, staat er in Hebreeën. En Jezus zegt zelf in Johannes 4 tegen de samaritaanse vrouw: ‘Er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ Als je gelooft in Jezus, de Messias die gekomen is, dan is Hij voor alle christenen de nieuwe tempel, die Hij Zelf heeft opgericht: elke christelijke gemeente en ieder gelovig hart.
Over hoe onbijbels het is om als christen een derde tempel te verwachten nog de mening van twee auteurs.
Allereerst van theoloog J.D. King: ‘Waarom er geen derde tempel in Jezuzalem komt’ (via ‘Jezus en Israel’ 12 okt. 2024)
Sommige christenen geloven dat er een derde tempel zal worden gebouwd in de stad Jeruzalem, en dat de oude priesterorde, met de Levitische offers, zal worden hersteld. Degenen die deze opvatting aanhangen, zien niet-Joodse christenen vaak als Gods hemelse volk en de Joden als zijn aardse familie – nog steeds levend onder het oude verbond.
Veel “futuristen” stellen zich inderdaad een terugkeer van een oude priesterorde in de oude stad voor. De “Nieuwe Jeruzalem” die in Openbaring wordt beschreven, komt echter niet overeen met deze visie. Net als de schrijver van de Hebreeënbrief ziet de apostel Johannes de oude orde verdwijnen. Hij verklaart: “Ik zag geen tempel in de stad, want de Heer God Almachtig en het Lam zijn haar tempel” (Openbaring 21:22).
Ik ken meerdere oprechte christenen die uitzien naar de wederopbouw van de tempel en het herstel van dieroffers. Zij geloven dat dit oude profetieën vervult en het volk Israël eert. Inderdaad, de afstammelingen van Abraham verdienen respect (Romeinen 9:5; 11:28), maar God beweegt zich niet achteruit in zijn plannen. Toen Jezus zei: “Het is volbracht” (Johannes 19:30), had Hij de taak al volbracht. Hoewel Israëls rol in de heilsgeschiedenis van groot belang is, wordt de uiteindelijke vervulling van de profetieën gevonden in Christus. Niets en niemand anders overtreft Hem.
Bedenk dat de grootste manier om Israël te eren is door Joden en niet-Joden samen te brengen in één familie onder de Messias. We volgen het hart van Mozes en de profeten wanneer beide bevolkingsgroepen samen worden ingeënt en zij aan zij groeien, gevoed door de wortel van Christus. Het verbeelden van twee volledig gescheiden families met verschillende reddingsplannen staat haaks op Gods eeuwige doeleinden.
De levensvatbaarheid van een herstelde tempel en Levitische orde is in wezen geen onderwerp van discussie. Jezus’ offer aan het kruis was definitief, en er zal geen terugkeer zijn naar dieroffers. Het bloed van Christus werd eens en voor altijd vergoten (Hebreeën 10:10), waardoor verdere offers overbodig zijn.
Ik durf te zeggen dat het Nieuwe Testament geen belofte biedt van een derde tempel. Jezus verwees naar dit nieuwe tijdperk toen hij verklaarde: “Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem weer oprichten.” Hoewel dat destijds verkeerd werd begrepen, sprak hij over zijn eigen lichaam als de nieuwe tempel (Johannes 2:19–21). De boodschap is duidelijk: de tempel van stenen en vergankelijke materialen is niet langer relevant. Jezus zelf is nu de plaats waar hemel en aarde elkaar ontmoeten. Niets door mensenhanden gebouwd zal Hem ooit overtreffen.
Door het hele Nieuwe Testament heen zien we verdere aanwijzingen dat de tempel overbodig is. Zo gebruikt Petrus tempelbeeltenis om de identiteit van christenen te beschrijven: “Jullie zijn levende stenen, waarmee God zijn geestelijke tempel bouwt. Wat meer is, jullie zijn Zijn heilige priesters. Door de bemiddeling van Jezus Christus brengen jullie geestelijke offers die God welgevallig zijn” (1 Petrus 2:5 NLV). Dit is niet alleen symbolisch; gelovigen, verenigd met Christus, worden de nieuwe tempel. Andere passages bevestigen deze waarheid (1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:21; Openb. 21:22).
Het verlangen om Israël te eren is begrijpelijk. De Joodse bijdragen aan de Schrift en de heilsgeschiedenis zijn essentieel. Begrijp echter dat niemand de familie van Jakob vervangt; in plaats daarvan worden Joden en niet-Joden één. We zijn allemaal, zoals Paulus zegt, een “nieuwe mensheid” (Efeziërs 2:15–16).
We moeten Israël respecteren. Dit betekent echter niet dat we terugkeren naar oude systemen en orden. Als je naar Genesis kijkt, zie je dat Gods plan altijd voor de gehele mensheid was – niet slechts voor één natie. Zijn werk begon met Adam, die de hele mensheid vertegenwoordigde (dit zit zelfs in zijn naam). Het doel van de Heer was (en is) om alle naties te zegenen – niet alleen degenen die nauw verwant zijn aan Abraham door bloed. De Heer keert niet terug naar het offersysteem dat uitsluitend bedoeld was voor de zonen en dochters van Jakob.
Bovendien vereist de uiteindelijke vervulling van Gods belofte aan Abraham – om alle naties te zegenen (Genesis 22:18) – geen herbouwde tempel. In plaats daarvan is het een realiteit die de mensheid vooruitbrengt naar een tijd waarin alle stammen en talen verenigd zullen zijn in Christus. Het is een tijdperk dat verder gaat dan de rituelen van het verleden.
Laat me je verzekeren dat er geen derde tempel door God zal worden ingesteld (Let wel, ik zeg niet dat welwillende christenen en Joden het niet zullen proberen – vanuit eigen kracht). Jezus Christus en zijn lichaam, bestaande uit Joden en niet-Joden, is waar de glorie woont. Het kostbare bloed van de Messias is meer dan voldoende om de zonden van de mensheid te verzoenen en ons allen vrij te maken.
WO meent dat er in Jeruzalem een nieuwe tempel moet komen, want anders is Israël niet compleet wat zijn herstel betreft. De vraag is wat hij dan doet met het gegeven dat de ware tempel, namelijk Jezus Christus die sprak over de tempel van Zijn lichaam (Joh. 2:21), al is gekomen? Jezus bouwt Zijn gemeente (“Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel des HEREN bouwen” – Zach. 6:12) die een tempel, een woonstede is van de Heilige Geest (1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:22). En wel met mensen “als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 2:5). Of in een ander beeld: overwinnaars als zuilen “in de tempel van Mijn God” (Openb.3:12). Daarom moest de oude aardse tempel definitief verdwijnen. De tempel ten tijde van het Oude Verbond was namelijk een voorafschaduwing van de toekomstige en zelfs eeuwige woonplaats van God in mensen.
Een fysieke tempel in het aardse Jeruzalem is beslist niet meer nodig. Het mist elke geestelijke relevantie, want het grote offer voor de zonde, Jezus Christus, is immers voor eens en altijd gebracht (Hebr. 7:27; Hebr. 9:12; Hebr. 10:10; Rom. 6:10). In het licht van het Nieuwe Verbond en met name de Hebreeënbrief is het ondenkbaar dat deze zaken binnen een nieuwe, zichtbare, fysieke tempel weer terug zullen komen. Het nieuwe verbond kent geen zichtbare, aardse, stenen tempels. De Allerhoogste woont niet in tempels met handen gemaakt (Hand. 7:48-49; Hand. 17:24).
Zoals eerder gezegd, God wil wonen in mensen. Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel (dat het Heilige der Heiligen voor iedereen behalve de hogepriester aan het oog onttrok) van boven naar beneden doormidden, aldus in het openbaar een einde makend aan de oudtestamentische priester- en offerdienst. Een fysieke tempel heeft dus geen enkel nut meer, en zou een slag in het gezicht van de Here Jezus zijn omdat het Zijn offer zou miskennen. Stephen Sizer spreekt in zijn artikel ‘De Joodse tempel: Verleden, heden en toekomst’ zelfs over ketterij. En zei Jezus niet dat we “noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zullen aanbidden maar de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid want de Vader zoekt zulke aanbidders”? (Joh. 4:23). Dus hoezo een fysieke tempel in Jeruzalem?
Overigens kan men nog de (irrelevante) vraag stellen of het de tempel van Salomo zou moeten zijn (Jezus zou nooit de Hogepriester in die tempel mogen zijn, want Hij is uit de stam Juda en niet uit de stam Levi [Hebr. 7:13,14]) of de tempel volgens Ezech. 40-48 die in diverse opzichten geheel anders is dan de tempel van Salomo. Tegen de gedachte van een tempel geldt ook dat Jezus Hogepriester is van heel andere orde, namelijk die van Melchizedek. Jezus is de Hogepriester van de gemeente, de geestelijke tempel.
En als men kijkt naar Ez. 47: 1 en 2 betreffende het water dat onder de drempel van het huis uitstroomt en uit een zijkant opborrelt, gaat het eerder om een metafoor van een geestelijke werkelijkheid. Zoals hiervoor werd genoemd, vormen de gemeenteleden de tempel. “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Joh. 7:38) en waar de Heilige Geest de ruimte krijgt, zal er herstel, gezondheid en leven zijn.
4.5. Tempeldienst
De veronderstelling van een toekomstige tempel is m.i. dus niet te verdedigen. Maar des te vreemder (om niet te zeggen: absurder) is WO ‘s opvatting dat er in die tempel weer dierenoffers gebracht zullen worden, en nu niet als heen-wijzing naar Christus maar als terug-wijzing. WO noemt ter verdediging dat de Thora nog steeds gelijk gebleven is. Dat geldt uiteraard wel voor de eeuwige morele wetten van God, maar niet voor de oudtestamentische dierenoffers. Die zijn zelfs niet eens meer nodig omdat het Ware offerlam, Christus, is geslacht. En wij mogen nu leven onder de wet van Christus (1 Cor. 9:21; Gal. 6:2) en de volmaakte wet der vrijheid (Jak. 1:25, 2:12). Alles is nieuw geworden dankzij Jezus Christus onze Heer, en we hoeven nooit meer terug naar het oude verbondssysteem met haar offerdiensten et cetera.
Dat er een hemelse tempel is, wil volgens WO niet zeggen dat de aardse tempel dan niet meer nodig is want het zijn spiegelbeelden naast elkaar, zegt hij. Dat is m.i. een misvatting, want de oudtestamentische tempel was geen spiegelbeeld maar een schaduwbeeld van de hemelse tempel. Dat schaduwbeeld is niet meer nodig als de werkelijkheid in Christus is gekomen.
Deze blog is ook als (lees)preek te downloaden incl. liturgie en PPP op deze site onder het tabblad preken/NT/Galaten 6:16
Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God. Dit woord van God uit Galaten 6: 16 is het uitgangspunt voor de preek die ik op 6 oktober 2024 gehouden heb in Balkbrug. In het ‘Onze Vader’ leert Jezus ons ook bidden: ‘Uw koninkrijk kome’. Volgens de Heidelbergse Catechismus wil dat zeggen: regeer ons zo door uw Woord en Geest, dat wij ons steeds meer aan U onderwerpen en daarmee de komst van Gods Koninkrijk bevorderen. En we vragen daarmee aan onze hemelse Vader: bewaar en vermeerder uw kerk. Maar, dacht ik toen, wat is de plaats van het joodse volk in dat plan van God om zijn Koninkrijk op aarde te stichten? Ja, hoe moet je tegen Israel aankijken?
Om te beginnen wil ik een vraag stellen. Waar denk jij aan bij het woord ‘Israel’? Daar kun je veel verschillende antwoorden op geven. Israel, dat is
De nieuwe naam voor Jakob. Jakob betekende ‘bedrieger’ of ‘hielenlikker’. Israel werd zijn nieuwe naam toen hij met een engel van God vocht bij Pniël. Zijn nieuwe naam Israel betekent: ‘Strijder met God’ of ‘God strijdt’.
De twaalf stammen. In Exodus worden de nakomelingen van Jakob ‘Israelieten’ of ‘het volk van de Israelieten’ genoemd, en daarna al vrij snel ‘het volk Israel’ of gewoon ‘Israel’. En als ze in het beloofde land zijn, heet het hele gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee, van Dan in het noorden bij Libanon tot aan Berseba in de woestijn van het zuiden gewoon ‘Israel’.
Het tienstammenrijk. Toch blijft er wel een onderscheid, want als David koning wordt, erkent alleen de stam Juda hem als koning. De andere stammen worden ‘Israel’ genoemd. Zelfs in de Gouden Eeuw onder de koningen David en Salomo wordt de ene keer gezegd dat ze regeren over ‘heel Israel’ en de andere keer over ‘Israel en Juda’. En als er na Salomo’s dood een burgeroorlog uitbreekt, noemt het tienstammenrijk zichzelf ‘Israel’ en het tweestammenrijk zichzelf ‘Juda’. En zo worden ze door God ook heel vaak aangesproken in de rest van het Oude Testament.
Het joodse volk. Tegelijk blijft de HERE Zich ook in de tweede helft van het Oude Testament de God van Israel noemen, en dan wordt het hele joodse volk bedoeld, ook al zijn het voor het grootste deel nakomelingen van Juda – vandaar ook de naam ‘Joden’ en ‘het joodse volk’. In het Nieuwe Testament is ‘Israel’ meestal niet de aanduiding van het land (dan is het Galilea of Samaria of Judea), maar worden de joden wel vaak ‘Israel’ of ‘het volk van Israel’ genoemd.
Het geestelijke Israel. Een paar keer in het Nieuwe Testament wordt met ‘Israel’ dat deel van de joden bedoelt die in Jezus als hun Messias zijn gaan geloven. Bij dat geestelijke Israel horen ook de mensen uit de andere volken die tot geloof in Jezus zijn gekomen.
De staat Israel sinds 1948. In de geschiedenis vanaf 70 na Christus tot 1948 werd er weinig over ‘Israel’ gesproken. Pas toen het joodse volk na de verschrikkingen van de Holocaust een eigen staat kreeg, noemden ze het ‘Israel’.
… En misschien kun je nog wel wat noemen als je aan het woord ‘Israel’ denkt.
Hoe dan ook: in Galaten heeft Paulus het over ‘het Israel van God’. Wat bedoelt hij daarmee? Want dat is toch wel de kern van de vraag als wij het vandaag over Israel hebben. Wie horen daar volgens God bij? Voordat we daar vanuit de Bijbel verder op ingaan, wil ik je eerst vragen om uit de Bijbel Hosea 1:1 – 2:3 te lezen.
HOSEA 1:1 – 2:3
Als je je afvraagt: wie horen er vandaag bij het Israel zoals God dat bedoeld heeft? Dan moet je jezelf eigenlijk eerst iets anders afvragen. Namelijk: Wie horen er vanaf Pinksteren bij Gods ene volk?
Want God heeft door de eeuwen door maar één volk. Namelijk de mensen die in Hem geloven. In de tijd van Adam en Eva was dat de groep mensen rondom Seth en Enos. Die groep werd steeds kleiner, totdat alleen Noach en zijn gezin overbleven. Daarna ging God verder met Abraham, Isaak en Jakob en het volk dat uit hen voortkwam: Israel. Maar er kwamen ook mensen van buitenaf bij – al was het maar mondjesmaat: Rachab bv. en Ruth. Maar dat je bij dat ene volk van God mocht horen, dat was geen automatisme. Want het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis. Het gaat om de besnijdenis van je hart, zei Mozes aan het begin van Israels geschiedenis al (1400 voor Christus) en zei Jeremia opnieuw vlak voordat de tempel verwoest en de bevolking van Judea en Jeruzalem gedeporteerd werd (600 voor Christus).
Ja, kun je lezen in Hosea: als Israel massaal ontrouw wordt aan God, kan God kan ook zijn volk verstoten. Dan gaan ze ‘Lo-Ammi’ heten (‘niet mijn volk’) in plaats van ‘Ammi’ (‘mijn volk’). Dan gaan ze ‘Lo-Ruchama’ heten (‘geen ontferming’) in plaats van ‘Ruchama’ (‘ontferming’). Maar iedereen die oprecht berouw krijgt en weer terugkomt bij God – dan neemt God je weer liefdevol aan en krijg je beide geboortenamen weer terug: ‘Ammi Ruchama’. Dan neemt God zijn volk weer in genade aan. Sterker nog, dan krijg je een nog veel mooiere positie, zegt Hosea, want dan worden jullie ‘kinderen van de levende God’ genoemd. Calvijn zei hierover: dat is nog vertrouwelijker, dat God je Vader wilt zijn. Dat heb je te danken aan die ene Leider die Gods volk weer bij elkaar brengt, onze Here Jezus Christus.
Maar wie mogen dan bij dat volk van God horen en de HERE hun Vader noemen? Ontstaat er na Pinksteren een tweede volk van God naast het joodse volk, namelijk de christelijke gemeente? En gaat de HERE vanaf Pinksteren met beiden een eigen spoor?
Nou, dan moet je goed kijken hoe Paulus en Petrus hier over schrijven. Zij leggen beiden, geïnspireerd door de Heilige Geest, de woorden van Hosea uit. Eerst Paulus, in Rom. 9:
God heeft ons geroepen om in zijn majesteit (NBV21) / heerlijkheid (HSV) / glorie (GNB) te delen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, zoals ook bij Hosea staat geschreven: ‘Wat mijn volk niet was [Lo-Ammi] , zal Ik mijn volk [Ammi] noemen; wie mijn geliefde niet was [Lo-Ruchama] , zal Ik mijn geliefde [Ruchama] noemen. En waar tegen hen gezegd is: “Jullie zijn mijn volk niet [Lo-Ammi] ,” zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’
Ook Petrus verwijst naar Hosea in hoofdstuk 2 van zijn eerste brief. Hij schrijft die rondzendbrief aan de kleine christelijke kerken in wat nu Turkije is. Alle theologen zijn het erover eens dat hij christenen op het oog heeft die vroeger niet joods, maar grieks waren – aan heidenchristenen dus. Over hen schrijft hij:
Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, gekozen om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis geroepen heeft naar zijn wonderbaar licht. Vroeger was u Gods volk niet [Lo-Ammi] , nu bent u Gods volk [Ammi] ; vroeger heeft God u zijn ontferming (NBV21) / barmhartigheid (GNB) / onthouden [Lo-Ruchama] , nu heeft Hij u zijn ontferming / barmhartigheid [Ruchama] getoond.
Zie je wat Paulus en Petrus doen? Ze passen de vervulling van Hosea toe op de uitbreiding van Gods volk na Pinksteren! Gods ene volk, dat eerst voornamelijk uit Joden bestond die Jezus als Messias verwachtten, krijgt een geweldige toeloop van gelovigen uit allerlei volken die nu ook tot geloof komen. En die mogen er gewoon bij horen! Dat is niet iets nieuws. Jesaja profeteerde dat al in Jesaja 19:
Op die dag zal er een weg lopen van Egypte naar Assyrië. Dan zullen de Assyriërs naar Egypte komen en de Egyptenaren naar Assyrië, en samen zullen zij de HEER dienen. Op die dag zal Israël zich als derde bij Egypte en Assyrië voegen, tot zegen voor de hele wereld. Want de HEER van de hemelse machten zal hen zegenen met de woorden: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, werk van mijn handen, en Israël, mijn eigen bezit.’
En zei de Here Jezus dat ook al niet zelf, toen er een Romeinse centurio bij Hem kwam die onvoorwaardelijk in Hem geloofde? Dan kun je lezen in Matteüs 8:
Toen Jezus dit hoorde, verbaasde Hij zich en Hij zei tegen degenen die Hem volgden: ‘Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo’n groot geloof gevonden. Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen bij het feestmaal in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.’ Tegen de centurio zei Jezus: ‘Ga naar huis. Zoals u het geloofd hebt, zo zal het gebeuren.’ Op hetzelfde moment genas zijn knecht.
In Gods ogen is er maar één volk, en dat zijn de mensen die Hem liefhebben, Hem vereren. In het Oude Testament alle gelovigen die de Messias verwachtten. In het Nieuwe Testament alle mensen die Jezus als Messias herkennen en aannemen door zich te laten dopen in zijn Naam – de enige die mensen redden kan. Dan hoor je bij het volk van God!
Dat vonden trouwens alle Israelieten na Pinksteren die christen geworden waren. Misschien weet je, dat er een enorme diskussie ontstond toen Cornelius, de romeinse centurio, tot geloof in Jezus komt. En daarna heel veel andere niet-Joden. Dan ontstaat er een richtingenstrijd: de partij van christelijke Farizeeërs vonden dat alle nieuwe christenen uit de heidenen besneden moesten worden en zich aan de wet van Mozes moesten houden. Anderen vonden van niet, want de wet en de besnijdenis waren door Jezus vervuld. Maar beiden vonden ze: wij zijn samen het ene volk van God – het Israel zoals God dat bedoeld heeft! Maar waar moeten christenen, of ze nu een joodse of een heidense achtergrond hebben, aan voldoen? Ze leggen het aan de apostelen voor. En die zeggen klip en klaar, zowel Petrus (die wat ruimdenkender was) als Jakobus (die wat meer van de strakke kant was) in Handelingen 15:
“God, die de harten doorgrondt, heeft zich duidelijk vóór hen [de gelovigen uit de andere volken] uitgesproken door hun de heilige Geest te schenken, zoals Hij die ook aan ons geschonken heeft. Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd. Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij.”
Jakobus valt daarna Petrus bij:
“Simeon heeft uiteengezet hoe God van-af het begin het voornemen had om uit alle volken een volk te vormen dat zijn naam vereert. Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: ‘Dan keer Ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen en wat neergehaald is weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle volken over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.'”
En dan wil ik ook nog Paulus noemen, want die had deze kwestie aan de apostelen in Jeruzalem voorgelegd. Hij schrijft later een brief aan de christenen in de grote stad Efeze, aan de westkust van Turkije. Die waren vroeger allemaal Grieks, dus hoorden niet bij het volk van God. Wat schrijft hij dan aan ze?
Bedenk dat u geen geboren Joden bent, maar eens tot de heidenen behoorde. U was toen niet verbonden met Christus, u was uitgesloten van het burgerschap van Israël en had geen deel had aan de verbonden die God met Israël gesloten had en de beloften die daarbij hoorden. U leefde zonder hoop en zonder God in deze wereld. Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door zijn bloed. Want Hij is onze vrede: Hij heeft met zijn dood Joden en niet-Joden verenigd om uit die twee in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht Hij vrede en verzoende Hij door het kruis beiden in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden. Vrede kwam Hij verkondigen aan u die ver weg was en vrede aan hen die dichtbij waren: dankzij Hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader. Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. In Hem vormt het bouwwerk één geheel en groeit het uit tot een tempel die gewijd is aan de Heer, in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest.
Besef je wat Paulus hier zegt? Niet-joden krijgen burgerrechten bij God! Ze worden gastvrij onthaald binnen het Israel van God! Geen vreemdelingen of gasten meer. Burgers! Niet maar in het algemeen ‘burgers van Gods koninkrijk’, maar ze krijgen ‘het burgerschap van Israel.’ Gods volk wordt uitgebreid! En waarom? Omdat na Pinksteren de Heilige Geest wereldwijd gaat. Omdat God de God van de verbinding is. En iedereen die zich verbonden voelt met Christus, alleen door het geloof, zonder enige prestatie, puur uit genade, als geschenk van God, zodat niemand zich beter of minder hoeft te voelen – dan heb je, of je nu vroeger Jood of heiden was, door één Geest toegang tot de Vader en hoor je bij de huisgenoten, de gezinsleden van Gods grote familie – het Israel van God. Ja, geloof in Gods plan en je hoort bij zijn volk!
Want, zegt Paulus in zijn brief aan de voornamelijk joodse christenen in Rome:
Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart. Het is het werk van de Geest.” (…) “Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël. Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar op grond van Gods belofte.
Omdat ‘Israel’ zoveel betekenissen heeft in de Bijbel, moet je verder kijken dan de eenvoudige conclusie: ‘Israel toen was Gods volk en bestond voor 99% uit joden als nakomelingen van Jakob. En dus is het joodse volk van vandaag en vooral dat deel dat nu in Israel woont, nog steeds Gods volk.’ Dan lees je, denk ik, de Bijbel te letterlijk. Terwijl Hosea, Mozes, Jesaja, Jeremia, Jezus, Petrus, Jakobus en Paulus voortdurend zeggen: het gaat niet om de buitenkant, het gaat om je hart. Iedereen die z’n vertrouwen op de God van Abraham, Isaak en Jakob zet doordat je Jezus als jouw Redder en Heer aanneemt, wordt van Lo-Ammi, omdat je bij Hem weggelopen was, weer Ammi, omdat God je weer aanneemt als zijn kind; en van Lo-Ruchama omdat je van God vervreemd was, weer Ruchama, omdat God zich toch weer over jou ontfermd heeft.
Maar wat is de plaats van het joodse volk in dat plan van God om zijn Koninkrijk op aarde te stichten? Dan neem ik jullie mee terug naar Galaten. Vóór Galaten 6 vers 16 staat in vers 15 namelijk dit:
Het doet er niet toe of iemand besneden is of niet, maar alleen of iemand een nieuwe schepping is. Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God.
De nieuwe maatstaf voor Gods volk is, schrijft Paulus aan de christenen in de provincie Galatië, dat je niet langer volgens de regels van de joodse wetten een plekje in de hemel probeert te verdienen, maar dat je vertrouwen volledig op Jezus Christus stelt en dat je weet dat je van Hem bent en dat Hij in je hart woont en dat je je laat leiden door zijn Heilige Geest. Dan heb je vrede met God en ervaar je van daaruit telkens hoe Hij zich liefdevol en barmhartig over jou ontfermt.
En joodse christenen? Die mogen zich bemoedigd weten door te geloven dat ze nog steeds deel uitmaken van dat ‘Israel van God’. Ze werden in de tijd van het Nieuwe Testament door hun volksgenoten uitgekotst. Stefanus werd gestenigd, joodse christenen werden tot in Damaskus door Saulus vervolgd, Jakobus werd vermoord, Paulus is talloze keren door joodse ophitsingen in de gevangenis beland. En nog steeds spugen orthodoxe Joden letterlijk op Messiasbelijdende joden en sluiten hen volledig buiten: ze worden niet meer als Jood beschouwd. Dat doet pijn. Juist als je beseft uit wat voor bevoorrechte positie je tot geloof in Jezus gekomen bent! Besef dan goed, zegt Paulus: als christen-jood ben en blijf je burger van het Israel van God!
En de joden die Jezus nog steeds afwijzen? En die nu voor een groot deel weer in rondom het aardse Israel wonen met het aardse Jeruzalem als hoofdstad? In het Nieuwe Testament hoor je daar niets over. Wel over het Joodse volk dat niet meer op de stam Israel geënt is, maar door Paulus nog steeds ‘het natuurlijke Israel’ / het ‘Israel naar het vlees’ genoemd wordt. Dat volk mag je liefhebben. Dat volk gun je ook dat ze hun eigen Jezus, geboren uit een gelovige Joodse vrouw, als Verlosser erkennen. Om dat volk -een hele besneden natie- mag je verdriet hebben, net als Paulus, omdat het zijn Redder verwerpt. Maar je mag net zoveel verdriet hebben om een hele gedoopte natie in Nederland, die ook Jezus als zijn Redder de rug toegekeerd heeft. Gods hartzeer is voor beiden even groot. En zijn hart ook. Vanaf Pinksteren gaan de deuren naar de wereld wagenwijd open: God “roept nu overal alle mensen op tot inkeer te komen” (Hand. 17:30). Of daar ook de afgehouwen takken bij horen die weer op de stam van het Israel van God worden teruggeënt? Zou best kunnen, zegt Paulus, wanneer ze niet volharden in hun ongeloof (Rom. 10:23). En of er nog veel gedoopte kerkverlaters terugkomen? Zou best kunnen, want er is regelmatig blijdschap in de hemel over een verloren zondaar terugkeert (Luk. 15:7+10). Daarvoor zond God immers Jezus? Omdat Hij niet alleen het joodse volk, maar heel de wereld lief had, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Iedereen! God heeft geen lievelingskinderen meer en ook geen lievelingsvolk. Zijn belofte is voor iedereen. Iedereen die in Hem gelooft, brengt Hij weer samen als Gods ene volk in het nieuwe Jeruzalem.
De NGK bespreekt dit najaar op de Generale Synode van Deventer het rapport van het studiedeputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. Die bespreking is een aantal maanden uitgesteld om de plaatselijke kerken en de regio’s de gelegenheid te geven om input te leveren. Die tijd is nog steeds te kort om als plaatselijke kerk of als regionale vergadering tot een definitieve beoordeling van de voorstellen te komen.
Toch zou het goed zijn om als kerken (plaatselijk of regionaal) een aantal overwegingen aan de synode mee te geven. Dat geldt zeker voor kerken die van mening zijn dat het deputatenrapport veel ruimte, maar weinig richting geeft (zoals hierverwoord). De kerkenraad van de Hooge Eschkerk van Oosterwolde (Fr.) heeft vier aandachtspunten opgesteld die begin oktober op de Regio Fryslân besproken zullen worden. Als de Regio Fryslân die overneemt, gaat het namens de regio naar de synode toe. Als de Regio Fryslân het niet overneemt, zal Oosterwolde het zelf aan de synode toesturen. Misschien is het een idee dan andere kerken of regio’s hetzelfde doen. Daarom volgt hieronder de tekst van het voorstel aan de synode.
Eén van mijn collega’s, die dit stuk van te voren heeft ingezien, maakte bij alle vier de aandachtspunten een aantal kritische opmerkingen. Die wil ik hier ook eerlijk noemen en van mijn eigen commentaar voorzien. Daardoor kan iedereen nog beter tot een eigen afgewogen mening komen.
Belangrijk om nog op te merken is, dat de vier overwegingen géén ingenomen standpunten zijn van de kerk van Oosterwolde (of welke kerk of regio ze ook maar inbrengt op de synode van Deventer). Het zijn vier punten waarop de synode geattendeerd wordt, omdat die in het deputatenrapport ‘Ruimte en richting’ geen of te weinig aandacht krijgen. Het zijn dus geen voorstellen tot besluit, maar argumenten om tot een zorgvuldig besluit te komen.
Vier overwegingen voor de synode m.b.t. het rapport ‘Ruimte en richting’
*1* We delen de mening van deputaten dat homoseksuele christenen die in een relatie van liefde en trouw samenleven, in principe welkom zijn aan de maaltijd van de Heer. We willen de synode in overweging geven om daaraan toe te voegen: ‘in liefde, trouw en geloof’, omdat een relatie met een ongelovige in de Bijbel dringend afgeraden wordt en dat (het aangaan van) zo’n relatie niet per definitie betekent dat de gelovige partner automatisch aan het avondmaal deel mag nemen.
*2* Het huwelijk tussen man en vrouw wordt in het rapport principieel onderscheiden van homoseksuele relaties, maar het rapport stelt niet voor om uit te spreken dat het burgerlijke homohuwelijk niet gelijk staat aan het christelijke huwelijk. Het rapport stelt ook niet voor om uit te spreken dat een homorelatie daarom niet op dezelfde manier bevestigd kan worden als een christelijk huwelijk. We vinden dit een merkwaardige inconsequentie en geven de synode daarom in overweging om uit te spreken dat een homosekuele relatie in liefde en trouw niet gelijk staat aan het bijbelse huwelijk en daarom niet kerkelijk kan worden bevestigd / ingezegend. Aanvullend is van belang dat ook alle andere protestants-gereformeerde kerken, waaronder de PKN, dit ook niet toestaan.
*3* Een homoseksuele relatie in liefde en trouw is bijbels gezien geen variant op het huwelijk tussen man en vrouw, spreekt het rapport expliciet uit op blz. 104. Toch stellen deputaten zonder enige argumentatie voor om uit te spreken “dat plaatselijke gemeenten de mogelijkheid hebben om ook leden die in een homoseksuele verbintenis samenleven tot het ambt te roepen, zo daar binnen de plaatselijke gemeente voldoende draagvlak voor is” (blz. 134)? Er wordt op geen enkele manier verwezen naar één van de bijbelse criteria voor oudsten als voorbeeldfunctie voor de gemeente en naar de buitenwereld, zoals Paulus dat voorschrijft aan Titus: oudsten moeten “onberispelijke mannen [zijn], die maar één vrouw hebben” (Titus 1:6) en aan Timoteüs: “Een opziener moet onberispelijk zijn. Hij kan slechts de man van één vrouw zijn” (1 Tim. 3:2). We geven de synode in overweging om deputaten eerst een vervolgopdracht te geven waarbij niet alleen de praktische, maar juist ook de bijbelse afwegingen om homoseksuele belijdende leden die in een relatie van liefde en trouw samenleven al dan niet toe te laten tot het ambt van ouderling en predikant in kaart gebracht worden, en pas daarna een uitspraak te doen over de vraag of het ambt van ouderling of predikant voor leden die in een homoseksuele relatie leven open staat.
*4* Opvallend is dat de opstellers van het rapport op geen enkele manier ingaan op de vraag naar de kinderwens binnen homoseksuele relaties. We geven de synode in overweging om uit te spreken dat het recht van kinderen op biologische ouders belangrijker is dan de wens van homoparen (of alleenstaande moeders) op een ‘eigen’ kind dat niet afkomstig is van de partner (of waarbij de partner bewust afwezig is) en dat wie wel gebruik maakt van kunstmatige inseminatie zich schuldig maakt aan wat prof. dr. Jochem Douma indertijd al ‘kunstmatig overspel’ noemde. Mocht de synode op dit punt een eventuele vervolgopdracht geven, zowel de wenselijkheid tot het nemen van half-biologische kinderen of van adoptief-kinderen, dan hoort daar volgens ons ook de vraag bij hoe je moet denken over de doop van kinderen die geboren en/of geadopteerd worden in een vaste homoseksuele relatie.
Afsluiting
Onze afwegingen laten zich samenvatten als ‘milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’: homoseksuele kerkleden die in een vaste relatie van geloof, liefde en trouw leven, doen net als ieder ander kerklid op alle fronten volop mee in de gemeente. Maar op het punt van huwelijksbevestiging, ambtsdrager-zijn en kinderwens zou het wijs en verstandig zijn dat we als Nederlandse Gereformeerde Kerken eerst nagaan of er op grond van Gods Woord al dan niet zwaarwegende belemmeringen zijn.
Kritiek op de vier aandachtspunten
Een collega leverde de volgende kritiek, die ik cursief beantwoord
*1* De toevoeging ‘geloof’ bij het toelaten tot het avondmaal is overbodig, want het richt zich niet op de homoseksualiteit van de broeder of zuster maar op het geloof of ongeloof van de partner. Als we bij heteroseksuele broeders en zuster deze toevoeging niet doen, waarom hier dan wel? Onze kerken tellen heel veel trouwe leden met een niet-gelovige partner die wel aan het avondmaal worden toegelaten.
Mijn antwoord: het gaat er niet om dat er veel christenen met een niet-gelovige partner zijn die tot het avondmaal worden toegelaten. Het punt is: in een-relatie in liefde, trouw én geloof is dat automatisch zo, maar bij ‘liefde en trouw’ terwijl je bewust een relatie met een niet-gelovige partner aangaat, is dat geen automatisme. Dan moet je, als je een bepaalde groep broeders of zusters die in een homoseksuele relatie leven ook automatisch toe wilt laten tot het avondmaal, naast ‘liefde en trouw’ ook, ‘geloof’ erbij noemen.
*2* Als kerken zien we wel in dat het burgerlijk huwelijks tussen heteroseksuelen niet hetzelfde is als een christelijk huwelijk. Maar we hebben dat nergens officieel uitgesproken. Waarom wordt het ontbreken van zo’n uitspraak dan nu bekritiseerd?
Ook wordt het kerkelijk bevestigen en het inzegenen van een homorelatie in één adem genoemd. Maar deputaten geven zelf aan dat ze te weinig tijd gehad hebben om alle vragen rond het zegenen of bevestigen van een homoverbintenis goed te doordenken. Het gaat dan juist over de vraag of er een onderscheid gemaakt kan worden tussen bevestigen en inzegenen van een relatie waarbij het principiële verschil tussen een huwelijk van man en vrouw en een homoseksuele relatie gehandhaafd kan blijven.
Mijn antwoord: De eerste alinea berust op een misverstand. In overweging 2 gaat het niet om het onderscheid tussen het burgerlijk hetero-huwelijk en het christelijke huwelijk. Het gaat erom dat ook volgens deputaten een huwelijk van man en vrouw op grond van de Bijbel uniek is en niet als een variatie allerlei andere relatievormen, waaronder een homoseksuele relatie in liefde en trouw, beschouwd mag worden.
Verder maken deputaten, zoals mijn collega zelf aanhaalt, een onderscheid tussen ‘zegenen’ en ‘bevestigen’. Daar wordt vervolgens van gemaakt: er is verschil tussen ‘inzegenen’ en ‘bevestigen’. Dat laatste klopt niet. We spreken, zowel binnen de NGK als binnen andere kerken als PKN en CGK, over ‘kerkelijke bevestiging of inzegening’. Dat zijn synonieme begrippen (ook al hebben ze een andere gevoelswaarde). De PKN staat geen ‘inzegening’ van een homohuwelijk toe, wel een ‘zegening’. Dus juist als je als deputaten zegt dat het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw uniek is en niet gelijk staat met andere relatievormen, ook niet met een homo-relatie in liefde en trouw, lijkt het mij niet meer dan logisch om aan de synode te vragen, dat openlijk uit te spreken en dan ook iets te zeggen over wat dat betekent m.b.t. het al dan niet bevestigen/inzegenen van niet-huwelijkse relaties.
*3* Een beroep op Titus 1:6 en 1 Timoteüs 3:2 (een oudste moet de man van één vrouw zijn) als het gaat om de vraag of een homoseksuele broeder of zuster die in liefde in trouw samenleeft, wel geschikt is om ambtsdrager te zijn is om meer dan één reden niet houdbaar. Allereerst wordt hier het telwoord ‘één’ (1) gebruikt. Het gaat dus uitsluitend om polygamie. Een christen die gelijktijdig met meer dan één (1) vrouw leeft, kon geen oudste worden. De vraag of een homoseksuele christen die in liefde en trouw met één (1) partner samenleeft, is simpelweg niet in beeld. In de tweede plaats zou, als je deze bijbelteksten zo letterlijk neemt, ook als voorwaarde moeten gelden dat als een ouderling kinderen heeft, die per se allemaal gelovig moeten zijn. Hoeveel trouwe ambtsdragers in onze kerken kunnen dan uit hun ambt ontheven worden?
Mijn antwoord: hier is geen sprake van te letterlijk lezen van de Bijbel. Omgekeerd is het juist nogal biblicistisch om alle nadruk te leggen op het telwoord één bij één vrouw. Dat gold inderdaad in die tijd: een man met meerdere vrouwen was niet geschikt voor het ambt van oudste, omdat het tegen Gods bedoeling met het huwelijk in ging: het bijbelse huwelijk is de relatie van één man en één vrouw, zoals deputaten ook duidelijk aangeven in hun rapport. Maar dan moet je 2000 later niet zeggen: dit voorschrift is voor ons niet meer van toepassing, want we kennen in ons land en in onze kerken geen polygamie meer. Daarmee verklaar je de Bijbel in feite tijdgebonden, terwijl het in 2024 juist een heel aktuele tekst is als het om homorelaties in liefde en trouw gaat. Want nu gaat het erom, dat we het er samen éérst met elkaar erover hebben, of je van een ouderling mag eisen, dat hij of zij in zijn relatie nog steeds aan het bijbelse huwelijk voldoet, namelijk de man van één vrouw of de vrouw van één man te zijn. Die vraag bij de synode neerleggen is niet meer dan logisch.
Als je, zoals deputaten doen en de synode hopelijk ook, openlijk uitspreekt en belijdt dat het huwelijk volgens Gods bedoeling de unieke, levenslange, exclusieve, alomvattende levenseenheid van één man en één vrouw is, en dat er bijbels gezien dus een onderscheid blijft bestaan tussen het huwelijk en een homo-verbintenis, moet je als het om de keus van je ambtsdragers gaat, dat niet zonder enige argumentatie overlaten aan het draagvlak in de plaatselijke gemeente, maar daar éérst met elkaar goed over doorpraten en kwaliteitseisen aan stellen, net zoals de christelijke gemeenten in de tijd van Paulus dat ook deden.
De opmerking over niet-gelovige kinderen is wat flauw, want dat is in de afgelopen jaren nooit een argument geweest om ouderlingen niet te verkiezen of uit het ambt te ontheffen.
*4* De vragen over een eventuele kinderwens zijn terecht, maar behoorde niet tot de taak van het deputaatschap, dus dit zou moeten worden meegenomen in een nieuwe opdracht.
Mijn antwoord: hier zijn we het wel aardig met elkaar eens. Maar het punt van de kinderwens komt wel een paar keer terug in het rapport. Het hangt er ook zo zeer mee samen, dat het mij heel terecht lijkt om de synode hier op te attenderen. En op het moment dat dat gebeurt, of het nu door afgevaardigden is of door plaatselijke kerken of een Regio, kan ook de huidige synode hier al eventueel een besluit over nemen. En bij een vervolgopdracht zou het advies moeten zijn (net als bij wel of geen kerkelijk huwelijk en wel of niet in het ambt): zolang er geen goede onderbouwing is om het wél te doen, voorlopig geen stappen in die richting zetten, omdat bij wezenlijke onderwerpen het een hele christelijke houding is om niet alleen je eigen voorkeuren door te zetten, maar ook het belang van anderen en de eenheid in de plaatselijke gemeente en het landelijke kerkverband niet op het spel te zetten.
De foto is afkomstig van de LinkedIn-pagina van dr. Steven Paas, waar deze lezing ook te vinden is.
Op 28 augustus 2024, voorafgaande aan de jaaropening van het Hersteld Hervormde Seminarie aan de Vrije Universiteit, sprak ds. J. van Meggelen, predikant van de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert, de studenten van het HHS toe met de vraag: “Is de Kerk het ware Israël?” Zijn antwoord daarop is: ‘Ja. In Christus is de Kerk het ware Israël.’ Hier volgt, met zijn toestemming, de tekst van zijn lezing.
Hoe leest u de Bijbel?
Het antwoord dat u op deze vraag geeft, wordt bepaald door uw visie op de Schrift, en dan vooral door uw visie op de positie van het Oude Testament. Heeft het Oude Testament een zelfstandige plaats los van het Nieuwe?
Beantwoordt u deze vraag met Ja, dan zult u gruwen van de vraagstelling alleen al: is de Kerk het ware Israël? U zult er geen moment aan twijfelen, of het volk Israël heeft ook in het Nieuwe Testament een aparte status en de staat Israël zult u zien als vervulling van Oudtestamentische beloften.
Beantwoordt u deze vraag met Nee, dan is uw visie op ‘Israël’ fundamenteel anders. De vroege kerk, de kerk van de middeleeuwen en de Reformatie hebben deze vraag met Nee beantwoord. Dat betekent concreet dat de eenheid van Oude Testament en Nieuwe Testament voorop staat, de Bijbel als eenheid gelezen en uitgelegd is, en dat thema’s die in het Nieuwe Testament niet benoemd worden, geen rol van betekenis hebben in de christelijke theologie.
Als voorbeeld van deze positie noem ik Johannes Calvijn. In zijn Institutie bespreekt hij in boek II de verhouding tussen het oude en nieuwe verbond. Bij hem staat de eenheid voorop, dus Abraham heeft hetzelfde geloof gehad als Paulus, het is uiteindelijk dezelfde kerk, iets wat ook onze Nederlandse Geloofsbelijdenis expliciet belijdt. De consequentie van dit standpunt is, dat de Oudtestamentische ‘ceremoniën’, niet tot de kern behoren van de kerk van alle tijden en plaatsen, maar een tijdgebonden schil is of een schaduwkarakter heeft[i].
Voordat we iets zeggen over Kerk en Israël moeten we ons dus grondig beraden op onze visie op de plaats van het Oude Testament. Als het over ons onderwerp gaat, zijn er twee uitersten: de zgn. vervangingstheologie, dat is een vies woord geworden. Volgens deze theologie (tenminste in zijn meest radicale vorm) heeft het Joodse volk geheel afgedaan. Alle beloften zijn voor de kerk, alle bedreigingen voor de Joden. Het problematische van deze theologie is, dat ze de Goddelijke trouw discutabel maakt. Als God kan breken met Israël, dan kan Hij ook breken met de kerk. Er hangt dus een fors prijskaartje aan deze manier van denken. We moeten er overigens wel voor waken, om niet te snel het etiket ‘vervangingstheologie’ ergens op te plakken. Het Doopformulier belijdt dat de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is. Onze catechismus zegt in vraag 74 hetzelfde. Het zijn uitdrukkingen waar ook in onze kringen verlegenheid over ontstaan is, allergisch als we geworden zijn voor alles wat naar ‘vervangingstheologie’ ruikt.
Anderzijds is er de bedelingenleer, afkomstig uit Amerika. Hierbij is de kerk slechts een intermezzo en gaat het uiteindelijk om het Joodse volk. Alle profetie wordt in de toekomst geprojecteerd. De staat Israël wordt ingelezen in de Bijbel. De toekomst zal verlopen volgens een bepaald schema en alle teksten worden in dat schema ingepast. Als we de Bijbel ernstig nemen, kunnen we met deze manier van denken niet uit de voeten.
Waarschijnlijk bevinden onze visies zich ergens tussen deze twee polen. Dan zijn er nog grote verschillen in Israëlvisie mogelijk. Hoe denkt u bijvoorbeeld over de landbelofte, ooit aan Abraham en zijn nakomelingen gedaan? Geldt die nog steeds, en meer toegespitst: mogen we die toekennen aan de huidige staat Israël? In het Nieuwe Testament is de landbelofte geen thema en Paulus verbreedt die tot de hele aarde (Efeze 6:3)[ii].
De visies binnen onze achterban zijn gestempeld door het puriteinse denken dat een toekomstige bekering van Israël verwacht. Of de puriteinen een evenwichtige visie op het Oude Testament hebben gehad, is de vraag. Ik waag mij aan de stelling dat de puriteinen aan het Oude Testament een te zelfstandige positie hebben toegekend, en dat hun hermeneutiek daarin afwijkt van de Reformatorische of Calvijnse.
Wie zijn Joden?
Aan de hand van de Schrift gaan we wat onderzoek doen naar de manier waarop het Nieuwe Testament over ‘Israël’ spreekt. Op vele plaatsen in het Nieuwe Testament is er een gespannen verhouding tussen christenen en niet-christelijke Joden. Let wel: De term ‘Israël’ wordt in dit verband nooit gebruikt. Enkele voorbeelden:
Paulus schrijft aan de gemeente in Thessalonica:
Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der gemeenten Gods die in Judéa zijn in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden; Welke ook gedood hebben den Heere Jezus en hun eigen profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen mensen tegen zijn, En verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde (1 Thess. 2:14-16).
Denkt u daarover na: de toorn is over hen gekomen tot het einde. Volgens de Kanttekening komt er na het einde nog wat, namelijk de bekering der Joden[iii]. We mogen ons wel afvragen of Paulus dat hier bedoeld heeft.
Lucas vertelt in het boek Handelingen over de situatie in Berea:
Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit de marktboeven, en maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen (Hand. 17:5, 13). Zie ook Handelingen 28.
Hier ziet u duidelijk hoe Lucas de Joden die ongehoorzaam zijn uittekent als de grote vijanden van het evangelie en van de bekering van de heidenen.
In het boek Openbaring spreekt Christus tot de gemeenten van Smyrna en Filadelfia:
Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans. | Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij zullen komen en aanbidden voor uw voeten, en bekennen dat Ik u liefheb. (Openbaring 2:9, 3:9).
Johannes schrijft hier over de Joden als over de synagoge des satans, ze zeggen wel dat ze Joden zijn maar ze zijn het niet. We kunnen ons er wel iets bij voorstellen, als mensen ook het Nieuwe Testament beschuldigen van antisemitisme. Deze beschuldiging is niet terecht, maar Johannes spreekt hier wel heel negatief over de synagoge. Voor ons is het belangrijk om op te merken, dat hij zegt dat het geen Joden zijn. Deze notie komt in het Nieuwe Testament vaker voor. Denk aan Rom. 2:25-29 en Galaten 4:
Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen. Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene die naar den Geest geboren was, alzo ook nu. Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije (Galaten 4:25vv).
Paulus schrijft hier het aardse Jeruzalem geheel af, dat is dienstbaar met zijn kinderen. De moeder van de kerk is het hemelse Jeruzalem. Zoals Ismaël destijds zijn broertje Izaäk bespotte, zo vervolgt nu het ongelovige Jodendom de kerk. Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon. Het niet in Christus gelovende Jodendom is geen erfgenaam.
Wat is de besnijdenis?
Niet alleen zijn de ongelovige Joden niet de echte Joden, ook de besnijdenis krijgt bij Paulus een nieuwe invulling. Hoor wat hij schrijft aan de Filippenzen:
Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen (Filippenzen 3:2v).
Wat zegt Paulus? Wij, christenen, zijn de echte besnijdenis! U ziet hier een betekenisverschuiving. En die ‘wij’ zijn dan de christenen, samengesteld uit Joodse én heidense gelovigen.
Dat feit, dat de gemeente is samengesteld uit Joodse en heidense gelovigen, heeft voor heel wat vragen gezorgd. Moet een christelijke heiden Jood worden of niet? Die vraag is in beginsel beantwoord op het zgn. Apostelconvent van Hand. 15. Toch blijven er dan nog steeds vragen open staan. Hoe moeilijk dit vraagstuk is geweest, klinkt door in het boek Handelingen en in de brieven aan de Galaten, de Efeziërs en de Filippenzen. Dit thema komt in de Romeinenbrief op systematische manier aan de orde.
Paulus begint zijn brief aan de gemeente in Rome met deze inzet:
Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.
Het evangelie is dus krachtig werkzaam onder zowel Joden als Grieken oftewel heidenen. Maar dan wel op die manier, dat de heidenen geen Jood hoeven te worden om zalig te worden. Het geloof in Christus is het alles beslissende! De brief is opgebouwd volgens het schema ellende, verlossing, dankbaarheid. Paulus stelt in hoofdstuk 1 de heidenen schuldig, in hoofdstuk 2 en 3 de Joden. Daarbij relativeert hij de waarde van de lichamelijke besnijdenis, in lijn met wat hij aan de Filippenzen geschreven heeft:
Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God (2:28v). Wat is deze ‘identity-marker’ dan nog eigenlijk waard? Alleen als het hart ook besneden is, anders niet. De betekenis van de besnijdenis wordt hier op zijn zachtst gezegd gerelativeerd.
Vergelijk hiermee andere teksten uit het Nieuwe Testament:
De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods. (1 Cor. 7:9)
Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. (Gal. 5:6, zie ook 6:15)
En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht; In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus. Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen. (Col. 2:10v, 3:11).
Het geloof is beslissend
Joodse en heidense gelovigen zijn samengesmolten tot een eenheid, ze zijn één lichaam geworden, schrijft Paulus aan de gemeente in Efeze:
Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, En opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende.(Efeze 2:15-16).
Namelijk dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie.(Efeze 3:6)
Joden en heidenen worden namelijk gerechtvaardigd door het geloof alleen, en niet door enige wetsbetrachting. Niet het onderhouden van de wetten van Mozes, maar het geloof in Christus is het alles beslissende. Dan zijn we weer terug in de Romeinenbrief, hoofdstuk 3:
Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Is God een God der Joden alleen? En is Hij het niet ook der heidenen? Ja, ook der heidenen; Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof (3:22, 29v).
In Romeinen 4 heeft Paulus dat verder uitgewerkt, want daar breidt hij het zaad Abrahams uit met de gelovigen die uit de heidenen zijn. Want ook Abraham is uit genade zalig geworden, zonder de werken:
En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was (4:11-12)
Wie zijn nu de eigenlijke kinderen van Abraham? Dat zijn dus niet de lichamelijke afstammelingen, maar de gelovigen, of ze nu Jood of heiden zijn maakt hier niet uit. Dit is van wezenlijk belang. In de Galatenbrief klinkt hetzelfde geluid:
Zo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham. Opdat de zegening Abrahams tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus (Galaten 3:7, 9, 14, 16).
Lichamelijke afstamming van Abraham is van ondergeschikt belang. Het gaat om de band met Christus, Die het eigenlijke Zaad van Abraham is. Die onder de wet zijn, zijn onder de vloek. Die delen niet in de zegen van Abraham! Alleen wie in Christus is, deelt in de zegen die God aan het Zaad beloofd heeft.
“Niet allen Israël”
Merk dus op hoe Paulus in de eerste hoofdstukken van de Romeinenbrief al voorbereidt wat hij in de hoofdstukken 9 tot en met 11 zal gaan zeggen. Hij heeft dus al gezegd wie de echte Joden zijn, wat de echte besnijdenis is, en wie de echte kinderen van Abraham zijn. Na deze herdefiniëring gaat hij in de hoofdstukken 9-11 diep in op de relatie tussen ‘Kerk en Israël’. Alleen in deze drie hoofdstukken wordt trouwens over ‘Israël’ gesproken. De vraagstelling is (en dat was ook de persoonlijke worsteling van Paulus zelf): Hoe is het mogelijk dat Israël zijn Messias verworpen heeft? We kunnen ons er iets bij voorstellen wat voor ontzaglijk moeilijke vraag dat voor de gelovige Joden van die tijd geweest is en als we eerlijk zijn, is het voor ons ook een moeilijke vraag.
Paulus zet in met een fundamenteel uitgangspunt: die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn (9:6). Met andere woorden: de herdefiniëring wordt hier voortgezet. Paulus gaat onderscheid maken tussen Israël en Israël, tussen Israël als lichamelijke afstamming van Abraham, Izaäk en Jakob aan de ene kant, en Israël als de in Christus gelovenden aan de andere kant:
Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. (Rom. 9:8). Wat Paulus hier zegt, is van fundamenteel belang voor het zelfverstaan van de christelijke kerk. De christenen zijn de kinderen der belofte, en naar de belofte erfgenamen. Paulus zegt dus: het komt níet aan op lichamelijke afstamming, want Ismaël en Ezau waren ook kinderen van Abraham. God is de Pottenbakker en Hij heeft macht over het leem. God roept die Hij wil: Joden en heidenen.
Paulus introduceert in dit verband de gedachte van het ‘overblijfsel’[iv]. Dat is in de profetieën van Jesaja een belangrijk concept. Alleen het overblijfsel zal behouden worden. Paulus citeert Jesaja: En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden (Rom. 9:27). Israël heeft de rechtvaardigheid wel gezocht, maar niet uit het geloof, en daarom heeft het zich gestoten aan de steen des aanstoots. Een iegelijk die in Hem gelooft, zal zalig worden (Rom. 10). God is gevonden van de heidenen die Hem niet zochten, maar Hij heeft Zijn handen uitgestrekt tot Israël, een ongehoorzaam en tegensprekend volk (10:21).
Heeft het volk Israël als nationale entiteit hiermee afgedaan? Dat zegt Paulus dus beslist niet! Want God heeft Zijn volk niet verstoten (11:1), Paulus is zelf immers ook een Israëliet. Er zijn er nog 7.000 die de knie voor Baäl niet gebogen hebben. Ook nu is het nog een overblijfsel (11:5). De uitverkorenen hebben het verkregen, de anderen zijn verhard (7). Door hun val is de zaligheid den heidenen geworden. Wat moet hun bekering dan wel niet gaan betekenen! Daarom verlangt Paulus ook zo naar de bekering der Joden, niet in de toekomst maar nu. Maar heidenen ziet toe! Wees niet hooggevoelende, maar vrees!
En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden, (Rom. 11:17). Als de Joden in het ongeloof niet blijven, zullen zij ook weer ingeënt worden (23), God is daar machtig toe. Paulus denkt hierbij niet aan een toekomstige massale bekering in de eindtijd, maar aan de bekering van Joden zoals die in zijn tijd, en in de loop der geschiedenis heeft plaatsgevonden en nog plaatsvindt. En dan komt het:
Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn (11:25).
Een ‘verborgenheid’ in het Nieuwe Testament is altijd een geopenbaarde verborgenheid[v] (vgl. Rom. 16:25). In de Efezebrief vindt u dezelfde verborgenheid:
Dat Hij mij door openbaring heeft bekendgemaakt deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden tevoren geschreven heb, Waaraan gij dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus), Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest; Namelijk dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie (Efeze 3:3-6). Heiden en Joden vormen dus samen hetzelfde lichaam.
De verharding is voor een deel over Israël gekomen, namelijk het deel dat niet tot het overblijfsel behoort. De eindterm is het ingaan van de volheid der heidenen. Wil Paulus zeggen dat de gedeeltelijke verharding wordt opgeheven nadat de volheid der heidenen is ingegaan? Dat zegt hij niet, al lezen veel mensen het daar wel in. De verharding is slechts tijdelijk, lijkt Paulus te zeggen, want nadat de volheid der heidenen is ingegaan, zal geheel Israël zalig worden[vi]. Maar dat staat er niet. Er staat dat de gedeeltelijke verharding een gegeven zal zijn tot de eindtijd toe, totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan.
In de Thessalonicenzenbrief schrijft hij immers dat het oordeel over hen gekomen is tot het einde. In vers 12 heeft Paulus al gesproken van een volheid der Joden. En hier over de volheid der heidenen. Wat bedoelt hij hiermee? In beide gevallen gaat het niet om alle heidenen of alle Joden. Het gaat om het getal van de uitverkorenen dat vol moet worden. ‘Ingegaan’ wil zeggen: toegevoegd aan de gemeente, ingeënt in de olijfboom, ingegaan in het Koninkrijk dat voor hen is weggelegd van de grondlegging der wereld. De verharding van Israël heeft een positieve bijdrage aan de bekering der heidenen (Rom. 11:11b). Het einde van de heidenzending valt samen met de wederkomst.
“Geheel Israël”
De volheid der heidenen zal eenmaal ingaan, de verharding van Israël is en blijft gedeeltelijk, en dan komt de beroemde zin:
En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen. (Rom. 11:26-27).
Wat staat hier? Om te beginnen: Paulus zegt hier ‘alzo’, en niet ‘alsdan’. De hoofdbetekenis van het woord οὕτως is ‘alzo’, en we mogen pas van de hoofdbetekenis afwijken als die onzin zou opleveren, maar dat is hier niet het geval, temeer omdat dit ‘alzo’ gevolgd wordt door ‘gelijk’ καθὼς. Alzo zal geheel Israël zalig worden, gelijk geschreven is[vii].
Maar wat is ‘geheel Israël’[viii]? Lezen we vers 25-27 oppervlakkig, dan lijkt Paulus te zeggen, dat ná het ingaan van de volheid der heidenen, er bij de wederkomst van Christus een massale bekering van Joden zal plaatsvinden. Dat het hier om de eindtijd gaat, wordt duidelijk uit vers 15, waar de aanneming der Joden verbonden wordt met de opstanding uit de doden[ix]. Dus dat zou dan de verborgenheid zijn: Romeinen, bij de wederkomst van Christus zullen de Joden zich massaal bekeren[x].
Als dat gebeurt, heb ik daar geen enkel bezwaar tegen. Maar het is de vraag of deze interpretatie klopt met de context van de Romeinenbrief en strookt met de rest van het Nieuwe Testament. Paulus is de hele brief al bezig geweest met een herdefiniëring van wat Joden zijn, wat de besnijdenis is, wie de kinderen van Abraham zijn, en uiteindelijk wat Israël is[xi]. Het overblijfsel zal zalig worden, dat blijft staan. De volheid der heidenen zal ingaan. En de verborgenheid is, dat op die manier geheel Israël, maar dat is dan een opnieuw gedefinieerd Israël[xii], zalig zal worden[xiii].
Dat sluit aan op het beeld van de olijfboom, die Paulus in de verzen ervoor heeft uitgewerkt. De boom is het Abraham-verbond, de Joden zijn de natuurlijke takken. Vele natuurlijke takken zijn afgebroken, en heidense takken zijn ingeënt in plaats van de natuurlijke. Paulus hoopt en verwacht dat vele afgebroken takken weer ingeënt zullen worden en dat is ook gebeurd, dat kunt u terugvinden in de kerkgeschiedenis vooral van de 19e eeuw. Waar het om gaat is, dat die boom compleet is, die boom is ‘geheel Israël’, maar dan wel een opnieuw gedefinieerd Israël. Dat is dan de verborgenheid, dat de Joden en heidenen samen het eschatologische volk van God zullen uitmaken.
En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen.
Zo heeft Johannes Calvijn deze tekst ook geïnterpreteerd: Maar onder de naam Israëls, versta ik dat ganse volk Gods, opdat de zin dusdanig zij, als de heidenen zullen ingekomen wezen, zo zullen ook de Joden zich uit de afwijking tot de gehoorzaamheid des geloofs wedergeven, en alzo zal de zaligheid van het ganse Israël Gods volbracht worden, die uit beide volken moet verzameld worden, doch alzo, dat de Joden eerste plaats behouden als de eerstgeborenen in het huisgezin Gods. Deze uitlegging acht ik daarom bekwamer te zijn, omdat Paulus hier heeft willen de vervullling van het rijk van Christus beduiden, dewelke geenszins in de Joden eindigt, maar de ganse wereld vervat. Naar dezelfde wijze heeft hij ook Galaten 6:16 de gemeente Gods die uit den Joden en heidenen verzameld was, Israël genoemd, en heeft alzo dat volk hetwelk uit de verwoesting verzameld was, gesteld tegen de vleselijke Abrahamskinderen, die van zijn geloof afgeweken waren.[xiv]
We gaan terug naar Romeinen 11. Paulus citeert hier Jesaja 59:20-21a LXX en een stukje van Jesaja 27:9 LXX[xv], waar in de Hebreeuwse Bijbel staat: En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE. En in Jesaja 27:9: Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij deszelfs zonde zal wegdoen. Ondertussen heeft Paulus door de teksten uit Jesaja ook andere teksten gevlochten, namelijk Psalm 14 en Jeremia 31. Wat wil Paulus met dit Schriftcitaat nu eigenlijk zeggen? De komende Verlosser is Christus. Bedoeld is Zijn eerste komst, niet de wederkomst[xvi]. Jakob is gelijk te stellen met Israël[xvii]. Hij komt ‘uit’ Sion, zegt Paulus in onderscheid met Jesaja maar overeenkomstig Psalm 14, en Hij zal de goddeloosheden afwenden van Jacob. Jesaja 59:20 MT brengt een beperking aan, want de Verlosser is alleen voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jacob. Het kan niet anders, of Paulus heeft met dit mengcitaat het beloofde heil voor Israël tot uitdrukking willen brengen, zoals dat door de profeten was aangekondigd. Jesaja heeft in zijn profetieën heil verkondigd voor Israëls overblijfsel, maar dat heil staat wel in een universele context[xviii]. Erfgenaam van deze belofte is het echatologische Israël, de gemeente van Christus, de olijfboom, bestaande uit Joden en heidenen.
Israël uitgebreid
Deze interpretatie komt overeen met de rest van het Nieuwe Testament. De gelovige heidenen zijn in Israël geïncorporeerd, alle verschillen zijn weggevallen. De gemeente als geheel (van Joden én heidenen) wordt benoemd als het oude Bondsvolk. Petrus schrijft aan de christelijke gemeente in zijn eerste brief:
Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden (1 Petr. 2:9-10)
Dus Petrus benoemt de gemeente met termen die Mozes in Exodus 19:6 gebruikte voor het volk Israël[xix]. Dat Petrus hier (ook) aan bekeerde heidenen schrijft, wordt duidelijk uit andere plaatsen in deze brief[xx]:
Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u van de vaderen overgeleverd is (1:18).
Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen (4:3).
Paulus benoemt in de Galatenbrief de gemeente aldaar als het Israël Gods:
En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods (Gal. 6:16).
Volgens de Kanttekening zijn dat alle ware gelovigen, die rechte Israëlieten zijn, en van God daarvoor gekend worden; hetwelk hij daarbij doet om dezelve van de Israëlieten naar het vlees te onderscheiden[xxi].
Hetzelfde vinden we terug in de Openbaring van Johannes.
En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls (Openb. 7:4). Alle stammen worden genoemd, behalve Dan. Efraïm en Jozef worden genoemd, er is dus een overlap. Dat is een signaal dat we de ‘twaalf stammen’ niet letterlijk moeten verstaan[xxii]. Maar hoe dan? Wie zijn die ‘kinderen Israëls’? Uit vergelijking met andere delen van de Openbaring blijkt dat dit de gekochten zijn uit alle geslacht en taal en volk en natie[xxiii]. In 3:12 krijgt de gemeente al een nieuwe naam, namelijk de naam van het nieuwe Jeruzalem:
Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam (3:12)
Het gezicht van hoofdstuk 7 correspondeert met wat Johannes te zien krijgt in hoofdstuk 14[xxiv]:
En ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. En zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren.(14:1, 3). Wie dat zijn, staat in 5:9:
En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie;
De heidenen die gelovig zijn geworden, vormen het herstel van het ware Israël zoals de profeten dat voorzegd hebben. Dat vernemen we uit de mond van Jacobus de broeder des Heeren[xxv]. Deze spreekt op het zgn. Apostelconvent, waar hij een tekst uit Amos 9 aanhaalt[xxvi]:
Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: Na dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen den tabernakel Davids, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven wederoprichten (Hand. 15:14-16)[xxvii]. De herstelde tabernakel is de christelijke gemeente[xxviii]. In deze zin hebben we dus ook Romeinen 11 te interpreteren.
Conclusie
De door de profeten beloofde herstelling van het volk wordt volgens het Nieuwe Testament realiteit in de gemeente van Christus. Uiteindelijk is die gemeente (bestaande uit gelovigen uit Joden en heidenen) het ware Israël en de erfgenaam der belofte. Daarmee heeft het Joodse volk als zodanig niet afgedaan, er zal altijd een overblijfsel uit dat volk zijn, naar de verkiezing der genade[xxix].
Noten
[i] Institutie, boek II hoofdstuk X en XI. Calvijn schrijft: ‘het verschil is alleen in de manier van bediening’ (X.2).
[ii] De enige ‘hint’ in de richting van de landbelofte is Lucas 21:24.
[iii] Zo ook Ben Witherington III, Jesus, Paul and the End of the World, Downers Grove 1992, pag. 99-104.
[iv] Keith A. Mathison, From Age to Age, Phillipsburg 2009, pag. 569: Paul demonstrates that God has not rejected Israel by distinguishing between the “remnant” and the “hardened”.
[v] Stephen Motyer, Come, Lord Jesus, Londen 2016, pag. 201: A ‘mystery’ is not a new revelation that adds some new insight previously unknown … but is something about the ways and purposes of God which transcend our current capacity either to experience, or to understand.
[vi] Zo o.a. Ben Witherington III, a.w., pag. 121vv, en Frank Thielman, Romans (Zondervan Exegetical Commentary on the NT), Grand Rapids 2018, pag. 546. Terecht zegt Eckhard J. Schabel, Die Brief des Paulus an die Römer (HTA), dl. 2, 2016, pag. 498: Diese Interpretation ist nicht so selbstverständlich, wie oft (durch den Verzicht auf Argumente) suggeriert wird. Verhärtung führt bei fehlender Umkehr zu Gott ins Gericht (s. V. 25c). Das heiβt, das Ende der Zeit der Verhartung hat einen zweifachen Ausgang: Teilhabe am Heil der Gnade Gottes oder Gericht des Zornes Gottes.
[vii] Dezelfde constructie vinden we in Lucas 24:24 en Fil. 3:17. Zie ook Schnabel, a.w., pag. 499v.
[viii] Een overzicht van verschillende interpretaties is te vinden bij Schnabel, a.w., pag. 500-507. Hij concludeert: Es gibt keinzen Konsens, wie die Wendung “ganz Israel wird gerettet werden” in V. 26a auszulegen ist.
[ix] Keith A. Mathison, a.w. pag. 582: Since Paul appears to connect the final restoration of the nation of Israel to the general resurrection (v. 15), it appears that this restoration will occur not long before the second coming of Christ.
[x] Ben Witherington III, a.w., pag. 123: The salvation of Israel will transpire as it is written in Isaiah 59:20-21, and thus will involve an eschatological miracle, a direct response to the coming of the Deliverer Christ. Zie ook zijn Paul’s Letter tot he Romans: A Socio-Rhetorical Commentary, Grand Rapids en Cambridge 2004, pag. 276: Thus, when Christ comes again he will turn back unbelief among his Jewish kin. Then indeed he will come fort he lost sheep of Israel, and they wil finally hear. But … only the Deliverer will accomplish this, not some present plan to evangelize Jews.
[xi] Werner de Boor, Die Brief des Paulus an die Römer (Wuppertaler StudienBibel), Wuppertal, Zürich, Giessen 1989, pag. 270 noot 214: Es ist wichtig, nicht zu vergessen, was 9, 6; 9.27; 11.7 von der “Auswahl” und vom “Rest” gesagt ist. Diese ernsten und gründlichen Ausführungen mit viel “Schriftbeweis” hat Paulus doch nicht umsonst gemacht. Sie werden durch den Einblick in das Geheimnis nicht einfach ausgelöst. Dann hätte Paulus sich die Mühe sparen können, diese Kapitel überhaupt zu schreiben und hätte nach 9, 1-5 sofort mit 11, 25 einsetzen dürfen.
[xii] Zo ook N.T. Wright in zijn studie Paul and the Faithfulness of God, Londen 2013, pag. 1241-1244.
[xiii] Zo ook Schabel, a.w., pag. 508: Wahrscheinlicher ist die Interpretation, dass Paulus zusammenfassend die Art und Weise des Zustandekommens und des Wachtums der von Gott geschaffenen einen messianischen Heilsgemeinde beschreibt, die aus Israel herausgewachsen ist und jetzt und in der Zukunft aus Jesusbekennern besteht, die aus den Völkern und aus Israel kommen. “Ganz Israel” ist das messianischen Heilsvolk, das an den “Retter aus Sion” glaubt. “Ganz Israel” sind die Geretteten – Juden und Heidenen –, die Gottes Heil erfahren haben und erfahren werden (V. 25c). … wobei Paulus betont, dass die “Fülle Israels” als Folge des heilsgeschichtlich-historischen Prozesses erreicht wird, dan Gott in Gang gesetzt hat (V. 11-24.25d).
[xiv]Wtlegginghe op alle de Sendtbrieven Pauli des Apostels, Amsterdam 1617, fol. 67 verso, 68 recto. Spelling is aangepast.
[xv] Stephen Motyer, a.w., pag. 194: Isaiah 59 was clearly a favourite passage of Paul’s. He quotes from it earlier in Romans, … in Romans 3:10-18. There, verses 15-17 quote Isaiah 59:7-8.
[xvi] Zie voor uitvoerige argumentatie Schnabel, pag. 511-514. De verwijzing naar het nieuwe verbond van Jeremia 31 wijst ook op de eerste komt van Christus.
[xvii] Paulus heeft het ook in hoofdstuk 9:13 over Jacob, waar hij Maleachi 1:2 aanhaalt.
[xviii] Mark A. Seifrid, in: G.K. Beale en D.A. Carson (eds), Commentary on the NT use of the OT, Grand Rapids en Nottingham 2007, pag. 677: In the Isaianic context the emphasis lies on the universal horizon of the Servant’s redemptive work. Yet the first and foremost task of the Servant is to “raise up the tribes of Jacob” and to “establish the survivors of Israel”.
[xix] Ben Witherington III, Letters and Homilies for Hellenized Christians, dl. 2, Downers Grove en Nottingham 2007, pag. 119 noot 177: Thus, Peter is thinking of true Israel as Jew and Gentile united in Christ the living stone.
[xx] D.A. Carson, Douglas J. Moo en Leon Morris, An Introduction to the New Testament, Grand Rapids 1992, pag. 425: that Gentiles are addressed is clear from 1:18 … the adressees are described as ‘elect sojourners of the dispersion’ (1:1) probably words characteristically used of the Jews as the people of God are transferred to Christians. … while his letter was originally addressed to Christians in specific places, it is so worded that it is useful for believers everywhere. Zo ook Frank Thielman, Theology of the New Testament, Grand Rapids 2005, pag. 569 noot 4: Like Paul, he considers these Gentiles to be heirs to the traditions of Israel.
[xxi] Zo ook Thomas R. Schreiner, Galatians (Zondervan Exegetical Commentary on the NT), Grand Rapids 2010, pag. 383: Paul confirms one of the major themes of the letter. All believers in Christ are part of the true Israel, part of God’s Israel. This fits with what Paul says elsewhere when he says believers are the true circumcision (Phil 3:3). Since believers in Christ are the true family of Abraham and the true circumcision, they are also part of the true Israel. … In any case, the decisive argument for seeing the church as the Israel of God is the argument of Galatians as a whole.
[xxii] Eckhard Schnabel, 40 Questions About the End Times, Grand Rapids 2011, pag. 85-91. Op pag. 88 merkt hij op: the unique sequence of the names, particularly the fact that the sons of the slave girl Zilpah are moved up in the list, may, perhaps, point tot he inclusion of the Gentiles.
[xxiii] Eckhard Schnabel, 40 Questions About the End Times, Grand Rapids 2011, pag. 89: In sum, the identification of the 144,000 with the wordwide congregation of the followers of the Lamb is most plausible.
[xxiv] G.K. Beale, The Book of Revelation (NIGTC), Grand Rapids, Cambridge, Carlisle, 1999/2013, pag. 413v, 416-420.
[xxv] Craig S. Keener, Acts:An Exegetical Commentary, dl. 3, Grand Rapids 2014, pag. 2241: this is a conservative Jewish Christian leader affirming the Gentile mission; thus he provides another link of continuity for the Gentile churches with the heritage of Israel.
[xxvi] Jacobus citeert de LXX. F.F. Bruce, The Acts of the Apostles, Grand Rapids 1990, pag. 341: Thus LXX depoliticizes and spiritualizes the tekst, making it refer tot he turning of the Gentiles (“the remnant of mankind”) to seek the God of Israel. This version lends itself admirably to James’ argument.
[xxvii] I. Howard Marshall in: G.K. Beale en D.A. Carson (eds), Commentary on de Nieuwe Testament Use of the OT, pag. 592: all this makes it clear that the restored temple is in fact the Christian community. Pag. 593: The use of the citation establishes that ‘the Gentiles do not have to become Jews in order to join the eschatological people of God and to have access to God in the Temple of the messianic age’. (Bauckham)
[xxviii] Vgl. Sam Storms, Kingdom Come, Fearn 2013, pag. 301: the grafting in of Gentile believers is the prophesied regathering of the true Israel.
[xxix] Ben Witherington III, .a.w., pag. 141: In the end both Paul and Jesus agreed on the most fundamental things. First, God had not abandoned his first chosen people, nor would they all be excluded from the final blessedness in the Dominion of God. Second, Gentiles could and would be included, though only with Jews in this final blessedness. Third, God never had more than one people at any point in human history.
In de NGK is het rapport ‘Ruimte en richting’ over homosekualiteit in de kerk op dit moment in bespreking. De landelijke synode wil graag input vanuit de plaatselijke kerken en de regio’s, zodat er in het najaar van 2024 breed gedragen besluiten genomen kunnen worden onder de zegen van de HERE.
In deze blog staan vier gespreksvragen die volgens mij de kern van het onderwerp raken. Ik hoop dar regio’s en kerkenraden er hun winst mee kunnen doen.
Een korte samenvatting van het rapport ‘Ruimte en richting’ vind je hier
Mijn kritische evaluatie van het rapport ‘Ruimte en richting’ vind je hier.
Uit dit synoderapport zijn vier gespreksvragen te halen.
Gespreksvraag 1
Het rapport maakt onderscheid tussen * homoseksuele oriëntatie en * gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag.
Bij homoseksuele oriëntatie gaat het om de emotionele, romantische en/of seksuele aantrekkingskracht tot personen van hetzelfde geslacht. Deze oriëntatie is geen ziekte of inbeelding (zoals vroeger wel gedacht werd), maar heeft alles te maken met iemands identiteit en wie iemands te diepste is.
Bij gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag gaat het om de beleving van de seksualiteit tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.
In de Bijbel tref je alleen passages aan die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren.
In de Bijbel gaat het nergens over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.
Vraag 1: Hoe denk jij over dit onderscheid?
Gespreksvraag 2
Volgens het rapport is het gezag van de Bijbel niet in het geding bij dit onderwerp. Maar je kunt wel van mening verschillen over de vraag of de Heilige Geest de bijbelschrijvers boven hun eigen tijd en cultuur uittilde, zodat het verbod op homoseksuele relaties voor alle latere tijden en culturen geldt, of dat de Heilige Geest door de eeuwen heen in nieuwe omstandigheden Gods kinderen ook nieuwe inzichten geeft die in overeenstemming zijn met de grote lijn van de Bijbel. Dan kun je de Bijbel op twee manieren lezen en toepassen:
*1* de concrete teksten in de Bijbel (‘een man zal geen seks hebben met een man en een vrouw zal geen seks hebben met een vrouw’)
*2* de grote lijn van de Bijbel (‘het is niet goed dat de mens alleen blijft’)
Vraag 2: Welke van deze twee lijnen heeft jouw voorkeur?
Gespreksvraag 3
Het rapport maakt duidelijk dat er door christenen verschillend gedacht wordt over het wel of niet aangaan van homoseksuele relaties. Dit wordt duidelijk gemaakt met het beeld van de drie lenzen.
1/ De lens van de scheppingsorde
God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk en stelde het huwelijk tussen man en vrouw in. Heel de Bijbel wijst op morele gronden elke vorm van seksuele omgang tussen mensen van hetzelfde geslacht af. Elke vorm van homoseksueel verkeer is zonde, ook als het plaatsvindt binnen een relatie van liefde en trouw.
2/ De lens van gebrokenheid
Als gevolg van de zondeval is veel van Gods oorspronkelijk bedoeling verstoord geraakt. Ook op het gebied van seksualiteit en relaties. In de Bijbel zie je dat God ook rekening houdt met die gebrokenheid. Daarom is er ruimte voor homorelaties als ‘blijk van milde tegemoetkomendheid’, maar je kunt dit ‘noodverband’ niet gelijk stellen aan het huwelijk.
3/ De lens van variatie
God heeft in zijn schepping een veelkleurige variatie aangebracht, en dus zijn er naast mensen met een heteroseksuele oriëntatie ook mensen met een homoseksuele oriëntatie. Deze verrijkende minderheidsvariant is geen verarming of degradatie van Gods goede schepping en ook geen gevolg van de zondeval of een teken van gebrokenheid. Dit vraagt van een kerkelijke gemeente dat zij een ’inclusieve’ gemeenschap is waarin iedereen even welkom is ongeacht zijn seksuele oriëntatie en de aard van zijn levensverbintenis.
Vraag 3: Welke van de drie ‘lenzen’ vind jij het meest overtuigend?
Gespreksvraag 4
Het rapport zegt: de Bijbel kent niet het verschijnsel van een homoseksuele oriëntatie, maar wel het herkenbare en diep-menselijke verlangen naar een partner voor het leven. Omdat HERE een barmhartig God is, legt Hij mensen geen ondraaglijke lasten op. In de gebrokenheid van dit bestaan kunnen homoseksuele relaties in liefde en trouwe geaccepteerd worden. Dat betekent dat iedere homoseksuele christen die zich door God geroepen voelt om ongetrouwd door het leven te gaan, respect en ondersteuning verdient. Het betekent ook dat iedere homoseksuele christen die het voor God kan verantwoorden om in liefde en trouw een relatie aan te gaan met een partner voor het leven, een volwaardige plek in de gemeente Christus mag hebben.
Vraag 4: wat betekent dit volgens jou, als er sprake is van een homo-relatie, voor