De landelijke synode van de Nederlandse Gereformeerde Kerken heeft in het najaar van 2024 ‘woorden van verootmoediging’ gesproken over hoe er vaak gesproken is over homoseksuele broers en zussen en hoe er naar hen toe gehandeld is. De tekst daarvan vind je hier. De redactie van CVandaag vroeg mij om hierop te reageren.
In 1983 deed ik als eerstejaars student mee aan het AVRO-radio-programma ‘Waar geen wil is ben je weg’. Jongeren t/m 18 jaar spraken daar over allerlei aktuele thema’s en ze zochten een ‘strenge christen’ die mee wilde discussiëren over abortus. Zo geschiedde. Een week later belde de AVRO-redactie me met de vraag of ik over een maand ook mee wilde doen in de uitzending over ‘homoseksualiteit’. Daar heb ik voor bedankt. Ik kende geen homo’s of lesbiennes en had me ook nog niet echt verdiept in wat ik daar als bijbelgetrouw christen van moest vinden.
In diezelfde tijd was ik de meest enthousiaste fan in het Noorden des lands van de vrijgemaakt-gereformeerde muziekgroep Wingerd. Ze traden binnen de GKV zowel omstreden omdat ze popmuziek maakten en hun optreden met licht- en rookeffecten opvrolijkten als ook razend populair onder veel gereformeerde jongeren. Minder bekend was, dat de leadzanger, Cees van Moolenbroek, en nog een aantal leden van de band, homoseksueel waren en een relatie aangingen. In het boek Gebonden aan een bandeloos bestaan van Johan Bakker uit 2023, dat je wel ‘de Wingerd-biografie’ mag noemen, wordt ook beschreven hoe in de jaren ’70 en ’80 hier kerkelijk mee omgegaan werd. Vaak volgde daarop kerkelijke tucht, in een enkel geval volgden er geen tuchtmaatregelen. Voor die tijd vond de schrijver dit “een opmerkelijk voorbeeld van de pragmatische omgang met verschil in opvattingen binnen de vrijgemaakte kerk.” Maar in de jaren ’80 was dit bij de fans van Wingerd niet echt bekend. Pas toen Cees van Moolenbroek ernstig ziek werd, werd er gefluisterd dat hij aids had. In 1992 is hij daar op 40-jarige leeftijd aan overleden.
In dat jaar werd ik dominee in de GKV. Jaarlijks hielden de predikanten een ééndagsconferentie in de Eudokiakerk te Kampen. Daar sprak ergens halverwege de jaren ’90 prof. J. Douma, hoogleraar ethiek aan de vrijgemaakte Theologische Universiteit, over het onderwerp ‘homofilie’. Die term is nu omstreden, maar werd die tijd, mede onder invloed van Douma, in heel gereformeerd en evangelisch Nederland gebruikt om onderscheid te maken tussen de geaardheid (iemand is ‘homofiel’ net zoals een hetero die geen seks voor het huwelijk heeft ‘heterofiel’ is) en het praktiseren ervan (iemand die binnen of buiten een relatie seksuele omgang heeft met een ander is ‘homoseksueel’ of ‘heteroseksueel’) – een onderscheid dat volgens mij nog steeds goed te gebruiken is. Terug naar die predikantenconferentie: Douma vond dat bij het aangaan van een relatie tussen twee kerkleden van het gelijke geslacht er vermaand moest worden met gelijktijdig afhouding van het Avondmaal zolang men met elkaar in gesprek was. Ik vroeg hem: “En als ze daarna toch bij elkaar blijven terwijl het verder hele gelovige christenen zijn, moet ze dan levenslang onder tucht blijven staan?” Daarop gaf Douma als antwoord: “Nee, je kunt iemand niet levenslang de toegang tot het Avondmaal onthouden. Als je geen vrijmoedigheid hebt om de vervolgstap te zetten, namelijk die van excommunicatie, waarmee je een zondaar die zich niet wil bekeren buiten de kerk en daarmee buiten Gods Koninkrijk plaatst (Zondag 31 H.C.), moet je als kerkenraad de keus om wel te blijven samenwonen in een homoseksuele relatie bij de beide broeders of zusters laten en daarmee het oordeel over hun levensstijl aan God.”
Tenslotte nog een voorbeeld van een jaar of 10 geleden. Iemand zei toen tegen mij: “In mijn omgeving weet iedereen dat ik lesbisch ben. En ze weten ook dat ik er bewust voor kies om zonder partner, dus celibatair, door het leven te gaan. Want ik geloof oprecht op grond van heel de Bijbel dat volgens de HERE God de beleving van seksualiteit alleen thuis hoort in het huwelijk van één man en één vrouw. Maar ik merk ook dat toen ik rond 1990 uit de kast kwam met dit standpunt, de meeste christenen in mijn omgeving dat een duidelijk, bijbels standpunt vonden. Ik was een voorbeeld voor alle homo’s en lesbiennes. Maar nu, in 2015, vinden steeds meer christenen in mijn kerkelijke omgeving het vooral dapper van mij. Want, zeggen ze, je hoeft volgens God en Jezus toch niet je leven lang alleen te blijven? Als je verliefd wordt op een gelovige vriendin en het is wederzijds, dan is er toch niets op tegen om elkaar in geloof liefde en trouw voor het leven te beloven? Ik begin in mijn eigen omgeving een uitzondering te worden.”
Waarom deze lange aanloop als het gaat om een reactie op de verootmoediging van de NGK over de omgang met homoseksuele medechristenen in de afgelopen jaren? Nou, omdat die verootmoediging volgens mij zeer terecht is. Als gereformeerde kerken hebben we veel te lang broeders en zusters met een homoseksuele geaardheid in eenzaamheid daarmee laten worstelen. We hebben veel te lang niet naar hen persoonlijk geluisterd, maar hun situatie als ‘kerkelijke kwestie’ behandeld. We hebben hen veel te lang veroordeeld en buitengesloten. Dat deden we op grond van Gods Woord. En daar moet je het ook zeker over hebben. Maar we deden het ook vanuit onze biologische onderbuikgevoelens. Want voor een 100% hetero (en dat is nog steeds de overgrote meerderheid van de bevolking) staat seks tussen twee mannen of twee vrouwen gelijk aan ‘vies en smerig’. Maar dat durfden we zo niet hardop te benoemen, dus beriepen we ons op de voorbeelden in de Bijbel die zonder uitzondering homoseksuele uitspattingen als zondig veroordeelt.
Andere kerkleden die op het gebied van relaties zich ook niet aan de duidelijke bijbelse voorschriften hielden, pakten we niet zo stevig aan. Seks voor het huwelijk, gedwongen huwelijken vroeger en samenwonen vandaag, het toenemende aantal echtscheidingen en het relatieve gemak waarmee daarna nieuwe relaties worden begonnen, en steeds meer huwelijken tussen ‘zij gelooft – hij niet’, het zijn allemaal situaties die niet in overeenstemming zijn met wat God Zelf in de Bijbel over het huwelijk zegt. Als het goed is wordt dat bij een open Bijbel besproken, ook in onderwijzende en vermanende zin. Maar bijna altijd werd en wordt de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij het gelovige kerklid neergelegd als er verder geen sprake is van een onchristelijke manier van leven of denken. Behalve, in het verleden, bij het onderwerp ‘homoseksualiteit’. Dat zagen we vooral als een heel principieel onderwerp, waarbij we de personen om wie het ging, vaak uit het verloren.
Het is heel goed dat we ons als Nederlandse Gereformeerde Kerken daarover verootmoedigen. In onze tijd zijn we andere bijbelse lijnen en accenten gaan herwaarderen. Het geeft, hoop ik, gelvoige homo’s en lesbiennes ruimte om te kunnen ademen in Gods gemeente. Voor hen geen andere criteria om samen aan het Avondmaal te vieren dat we leven van de liefde van God en van genade die Jezus verdiend heeft, en dat de Heilige Geest van daaruit ons leven stempelt.
Geen kritiek op de verootmoediging dus? Nou … een paar accenten zou ik anders gelegd hebben. Het is wel een beetje ‘en-en’ als het gaat om hoe we zowel de homo’s die wel een relatie aangingen als de homo’s die bewust zonder partner verder wilden, tekort gedaan hebben. En als er gezegd wordt dat er vanuit de Bijbel verschillende perspectieven op homoseksualiteit zijn, volgt meteen de zin: “We willen absoluut niet de indruk wekken dat vooral zij die een ander perspectief hanteren dan wij zich zouden moeten verootmoedigen.” Dan vraag ik mij af: OK, voor welk perspectief gaan wij als NGK dan? Toch die van de gebrokenheid? En als we dat, zoals ik verwacht en hoop, vinden, mogen we daar dan ook nog bepaalde consequenties aan verbinden zonder onze homoseksuele medechristenen tekort te doen of weg te zetten? Het risiko van een verootmoediging is vaak dat er daarna niets meer gezegd mag worden als iemand toch gevaarlijk dicht bij de bijbelse grens komt of er zelfs over heen gaat. Dat open gesprek moeten we wel met elkaar blijven voeren. Maar dan in het grotere verband van hoe God relaties voor het leven bedoeld heeft en hoe we daar, in alle gebrokenheid, maximaal vorm aan willen geven.











