75 jaar Vrijmaking (11/08/1944 – 11/08/2019)

Als je 75 jaar bent geworden, heb je iets te vieren. Op 11 augustus 1944 vond de geboorte van de vrijgemaakte kerken plaats. In Den Haag werd toen de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ voorgelezen en ondertekend. Binnen een paar jaar ging ongeveer 12% van de ongedeelde Gereformeerde Kerken in Nederland zelfstandig verder  met tussen haakje ‘vrijgemaakt’ of ‘artikel 31′ achter haar naam met zo’n 80.000 leden. De andere 600.000 gereformeerden kregen al snel de aanduiding ‘synodalen’.

Vandaag leven we in 2019. Ook het Nederlands Dagblad bestaat 75 jaar, want die krant is ontstaan uit twee vrijgemaakte blaadjes die in 1944 van start gingen. Op 8 augustus stond er een interview in met een trouwe lezer die al 52 jaar abonnee is. Hij zei: vroeger was het ND echt een vrijgemaakte krant, maar nu is het een christelijke krant met een bredere doelgroep. Dat was wel even wennen, maar zijn conclusie was: ‘we hebben van de Here iets heel moois gekregen en we hebben niet het recht dat voor onszelf te houden.’ Zo wil ik in 2019 ook graag christen zijn. Blij met mijn kerkgemeenschap, omdat SONY DSCik daarin veel van de Here gekregen heb. En open naar al mijn medechristenen en andere christelijke gemeentes toe, omdat Christus ons aan elkaar geeft en ons wil laten delen in elkaars zegeningen.  Die houding hebben we als vrijgemaakten niet altijd gehad. Dus misschien moeten de 75 Vrijmaking maar niet al te uitbundig vieren. Maar ik ben wel blij dat we al 75 jaar samen een bijbelgetrouw gereformeerd verband van plaatselijke kerken vormen. Dat vind ik al veel langer. In 1995, bij de 50-jarige herdenking van de Vrijmaking in mijn toenmalige gemeente Zaamslag, schreef ik onderstaand stukje in de herdenkingsbrochure. Ik heb de tekst een heel kleine beetje aangepast.

‘DE STRIK IS GEBROKEN EN WIJ ZIJN ONTKOMEN’

Psalm 124 wordt wel ‘de vrijmakingspsalm’ genoemd. Je kunt je afvragen: mag dat zomaar, Psalm 124 op de Vrijma­king toepassen? Verhef je daarmee de Vrijmaking niet boven alle kritiek? Zet je jezelf daarmee als Gereformeerde Kerken na de Vrijmaking niet teveel op een voetstuk? Dat gevaar zit erin. Dat we als vrijgemaakten onszelf op de borst gaan kloppen. Dat we van ónze zaak, hoe wij het zien, Góds zaak maken.

Maar ik wil liever omgekeerd beginnen, bij wat de HERE gedaan heeft. Ik wil er liever op letten, hoe Christus voor wie in Hem gelooft en voor zijn kerk gezorgd heeft. Niet alleen in de tijd van de Vrijmaking, maar al veel eerder. Want de gemeente van Chris­tus bestaat al vanaf het para­dijs. Al die tijd heeft God over zijn kerk gewaakt. Dwars tegen alle verdrukking en afdwalingen in heeft Hij haar in leven gehou­den. Hij helpt zijn kerk er telkens door heen. Hij alleen. Dat is wat Psalm 124 bezingt. Het is een dankpsalm. Ook als je terugkijkt op 50 jaar Vrijmaking, mag je de HERE danken voor de trouw, waarmee Hij ook dit onderdeel van zijn wereldwijde kerk bewaard heeft en nog steeds bewaart.

Het is goed, om even wat dieper op heel Psalm 124 in te gaan. David heeft het eerst over mensen die zich tegen Gods volk gekeerd hadden. Als ze de kans gekregen hadden, hadden ze heel Israel als het ware levend verslonden. Dan hadden ze Gods volk volledig onder de voet gelopen, zoals wilde waterstromen nietsont­ziend alles meesleu­ren wat ze tegenkomen.

Het gaat hier dus om bedreigingen en vervolgingen van buitenaf. Satan probeert Gods volk onder de voet te lopen. En dan hoef je de bijbel er maar op na te slaan en de kerkge­schiedenis maar te kennen, of je ziet, hoe zwaar de kerk is verdrukt. Te vuur en te zwaard zijn de christenen vervolgd. ‘Was de HERE niet voor ons geweest’ , mag je met Psalm 124 zeggen, dan was Gods kerk allang van de aardbodem weggevaagd. Maar dat is niet gebeurd, dus: ‘Geprezen de HERE, die ons niet ten prooi gaf aan hun tanden!’

Maar David wijst nog op een ander gevaar. Het gevaar van de val­strik, waar vogels met lokaas naar toe gelokt worden. Hoe vaak heeft de duivel, als het hem niet lukte om de christenen met geweld klein te krijgen, ze met verleidingen gepro­beerd bij God vandaan te halen. Dat gif van de dwaling strooit hij de ene keer op het gebied van de leer, de andere keer als het gaat om het leven als christen. Het is verraderlijk, het gaat vaak langzaam en sluipend, maar plotseling zit de gemeente van Chris­tus erin gevangen, en lijkt er geen ontkomen meer aan.

Zo wordt de kerk van Chris­tus en worden wij als gelovigen steeds bedreigd. Niet altijd op dezelfde manier. De aanval komt steeds vanuit een andere hoek opzetten. De ene keer vervolging, de andere keer verleiding. Maar altijd zit er dezelfde tegenstander achter: Satan, de grote tegenstrever van God. Hij probeert van elke situa­tie gebruik te maken, en ingang te vinden bij ieder soort mensen. De goddeloze haters, die vloeken en tieren en vervolgen. Maar ook door mensen te verblinden, zodat ze, soms zonder kwaad opzet, toch verkeerde beslis­singen nemen.

Zo kijk ik ook terug op de Vrijmaking van 75 jaar geleden. Toen, in de ongedeelde Gereformeerde Kerken, was er geen sprake van mensen die bijna levend verslonden werden. Er is geen bruut geweld gebruikt. Daarin is Vrij­ma­king anders dan de christenvervolgingen van de Romeinse keizers en van de Inqui­sitie uit de tijd van de Reforma­tie. Maar er werden wel strikken gelegd. Uitgevoerd door mensen die misschien vol goe­de bedoelingen waren. Vanuit hun overtuiging over het verbond, de doop en de wedergeboor­te moest de bij­bel zo en zo uitgelegd worden. Vanuit hun overtuiging dat de synode met ambtelijk gezag door God bekleed was, en dus het laatste woord had totdat het tegendeel blijkt, moest iedereen haar gehoorzamen. Maar het werd allemaal bindend opgelegd. Je mócht over al deze zaken niet anders denken. En als je naar de synode niet luisterde, kon je gaan. Dan was de gees­telijke gemeenschap verbroken. Dat was een valstrik. Want het waren bindingen die boven de bijbel uitgingen. Nog niet eens tegen de bijbel in, want in de tijd van de Vrijmaking is juist door K. Schilder en anderen altijd gezegd, dat over beide doopvisies binnen de kerk verder gepraat moest worden. De tweede valstrik was, dat eerst een aantal mensen geschorst en afgezet werden, maar dat tegen de rest van de bezwaarde broeders en zusters gezegd werd: ‘Maar om deze zaken gaat ú toch niet met de kerk breken?’ Hoe verleidelijk is dat geweest! Binnen één en dezelfde classis werden een aantal kerken door de classis buiten het kerkverband ge­plaatst terwijl men tegen andere kerken zei: ‘Blijf maar, want jullie willen toch geen scheuring in je eigen gemeente?’ Wat moet je dan? De strik was gelegd. En er zijn veel mensen om de lieve vrede gereformeerd-synodaal gebleven, hoewel ze het van harte met het standpunt van de vrijgemaakten eens waren en de opvattingen van de synode totaal niet deelden. Maar ze bleven.

Toch is het op veel plaatsen wel tot Vrijmaking gekomen. Maar dat was niet, omdat mensen voor hun eigen zaak vochten. Nee, de HERE bewaarde op­nieuw zijn kerk. Daarom passen bij een herdenking als deze ook de woorden van Psalm 131: ‘HEER, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik.’ Ik steek geen vrijgemaakte kerk in de hoogte. Ik vind Schil­der niet onfeilbaar of vrijgemaakte christenen zo goed. Het is niet onze eigen prestatie dat we als kerken bijbelgetrouw-gerefor­meerd gebleven zijn in al die jaren. Bijna niemand van de huidige GKV’ers heeft  zelf de keus hoeven maken. Alleen de oudsten onder ons, van 90 jaar en ouder, hebben de Vrij­ma­king bewust meegemaakt. Maar wat waren de motieven van ieder afzonder­lijk? En hoe zou het gegaan zijn, als er op veel plaatsen door  predikanten, ouderlingen en diakenen geen leiding aan de Vrijmaking gegeven was? Hadden onze ouders en grootouders dan ook de moed gehad om zich vrij te maken? En is het de vastberadenheid en het goede inzicht van ambtsdragers of gewone gemeenteleden ge­weest, dat ze tot de konklusie kwamen: het kan zo niet langer, we moeten ons maar eens vrijmaken? Nee, ze zijn alleen maar gegaan omdat ze zich door de HERE Zélf geroepen wisten. Ze zagen het gebod van de HERE. Ze wilden blijven, wat ze waren: gebonden aan Gods Woord en de gereformeerde belijdenis alleen. En omdat de HERE hun de kracht gaf om daarvoor te blijven staan, konden ze die stap van Vrij­making zetten. Ze keken niet naar wat de mensen ervan zouden zeggen. Ze wisten vaak niet eens hoeveel gemeentele­den er zouden volgen. Ze hebben dat in Gods hand gegeven.

En nu kijken we terug. Het is 2019 geworden – 75 jaar later. Niemand kan ontkennen, dat het verschil geweldig groot is geworden. Toen, vlak na de Vrijmaking, waren we het over het gezag van de Bijbel en het belang van Chris­tus’ verzoe­nend werk nog wel eens. We kregen een theorie opgelegd die bóven de bijbel uitging. Er werden gewetens gebonden. Er werden ambtsdragers geschorst. Er werden gemeenteleden onder tucht gezet. Er werden gemeentes uit het kerkverband gezet. Van al die strikken heeft de HERE ons toen vrijgemaakt. Nu zijn de synodale kerken alweer 15 jaar gefuseerd met de hervormde kerk en vormen ze samen de PKN. Dat is nog steeds een kerkverband waar alles kan en alles mag. Jazeker, je vindt er ook oprechte gelovigen. Jazeker,  het Woord van de HERE wordt er op veel plaatsen nog bijbelgetrouw gepreekt. Maar je moet wel blind zijn, wil je het verval niet zien. Uiterlijk, omdat veel mensen niet meer naar de kerk gaan en hun leven inrichten zoals zij dat goed en prettig vinden. Maar ook inhoudelijk, omdat bijna iedereen z’n eigen meningen en opvatting maar mag verkondi­gen, zodat er nog maar weinig meer geluisterd wordt naar het Woord van God. En waar Gods Woord wordt losgela­ten, wordt de kudde van Chris­tus verstrooid, alle kanten op.

Als ik dat op me laten inwerken, word ik er triest van, dat satan zoveel mensen bij de HERE heeft weten weg te trekken. Zoveel mensen met wie wij 75 jaar geleden nog in één kerk zaten, maar  van wie de kinderen en de kleinkinderen vandaag de Here Jezus amper meer kennen als Redder en Verlosser. Tegelijk sta ik er dan ook verwonderd naar te kijken  dat de HERE de vrijgemaakte kerken ontrukt heeft aan dat gevaar. De trouwe God van het verbond geeft mij een plaats in een kerkverband waar zijn Woord al die 75 jaar wel trouw is verkondigd. Als ik in mijn verwondering maar goed begrijp: het is Gods genade – amazing grace! Want als vrijgemaakten waren en zijn wij niet beter dan anderen. Integendeel, de vijand is na de Vrijmaking niet werkeloos geworden. Op andere punten binnen onze kerken heeft satan geprobeerd zijn slag te slaan. En hadden wij er de kracht voor, om hem daarin tegen te houden? Nee, we hebben elkaar na de Vrijmaking vaak ten onrechte een bepaald stempel opgezet en voor een twee­deling in de gemeentes gezorgd. We hebben regelmatig en te snel iedereen die niet met ons vrijge­maakt werd afge­schreven en als tegenstanders gezien in plaats van mede-broeders en zusters die verstrikt zaten. Als je daar oog voor hebt, erken je, dat er in de afgelopen 75 jaar ook binnen de vrijgemaakte kerken veel gebreken zijn geweest. De satan houdt nooit op met het leggen van strikken. Het gaat niet alleen maar om een verkeerde leer en een verkeerd kerkrecht. Het gaat om zoveel zonden, die onze vrijheid in Chris­tus en ons geloof in de Here bedreigen.

Psalm 124, die ‘Vrijmakings­psalm’, begint niet voor niets met: ‘Was de HERE niet voor ons geweest…’ De HERE beschermt zijn kerk. Daarom dank ik  de HERE voor de trouw waar­mee Hij ons als vrijgemaakte kerken bewaard heeft en nog steeds bewaart. Daarom geef ik Hem de eer als ik het goede van de Vrijmaking herden­k en ook vandaag nog zoveel goeds in onze plaatselijke gemeente zie. Als de HERE niet bij ons was geweest, hadden we dat allemaal niet gehad. Dan waren we niet aan de valstrikken van de duivel zijn ontkomen en had het ongeloof ook ons verslonden.

Psalm 124 eindigt met de belijdenis: ‘Onze hulp is de naam van de HERE die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Dat geldt vandaag de dag nog. Met minder kunnen we niet toe. Want in de tijd van de Vrijmaking ging het om de vraag: wat wil de HERE van ons? Welke weg wijst Hij ons om te gaan? Met zijn hulp hebben onze grootouders zich vrijgemaakt. Nu, in 2019, in een totaal andere situatie, vraagt Jezus nog steeds hetzelfde: ‘Wil je Mij volgen? Verwacht je het in het leven echt helemaal van Mij?’ In mijn persoonlijke leven en voor heel Christus’ kerk is dat de enige hoopvolle toekomst. Want als de HERE niet met ons is, zullen we in ons ongeloof bezwij­ken. Maar met die machtige Helper hebben we niets te vrezen. Als de Heilige Geest onze harten met het Evangelie van Chris­tus vult, kunnen we Psalm 124 blijven zingen. Want dan heeft de Zoon ons werkelijk vrijgemaakt.

 

Vijf wederzijdse misverstanden tussen Joden en Christenen

IMG_20190612_083734Op studiereis met Christenen voor Israël luisterden we in een kibboets in Galilea op woensdagmorgen 12 juni naar Dr. Faydra L. Shapiro. Zij is directeur van het ‘Israel Center for Jewish-Christian Relations’ en hield een lezing over ‘How Jews and Christians misunderstand one another’s. Het was een interessant referaat. Ze noemde vijf wederzijdse misverstanden, waardoor Joden en christenen elkaar vaak niet begrijpen. Vanuit mijn aantekeningen noem ik ze alle 2 x 5.

Misverstand 1a: Christenen beseffen vaak niet dat de overgrote meerderheid van de Joden onbekend is met het christendom en er ook niet in geïnteresseerd is. Ze hebben het Oude Testament als Woord van God, dus waarom zouden ze het Nieuwe Testament lezen? En ze hebben in bijna 2000 jaar geschiedenis meestal geen positieve ervaringen met christenen opgedaan.

Misverstand 1b: Joden beseffen niet dat er in de afgelopen 70 jaar een grote verandering heeft plaatsgevonden bij veel christenen. Het wantrouwen van bijna 2000 geschiedenis laat zich niet makkelijk wegnemen.

Misverstand 2a: Christenen moeten beseffen dat Joden het Oude Testament heel anders lezen en gebruiken dan christenen. Joden kennen geen ‘Sola Scriptura’, maar kennen evenveel gezag toe aan de rabbijnse traditie.

Misverstand 2b: Joden moeten beseffen dat het Nieuwe Testament van oorsprong een voluit joods boek is en dus een deel van de eigen geschiedenis is. Ze moeten het meer lezen, want nu kennen in Israël alleen geleerden en toeristen-gidsen het Nieuwe Testament.

Misverstand 3a: Christenen moeten beseffen dat de joodse identiteit veel meer een kwestie van geboorte (via de moeder) en cultuur, dan van een bewuste religieuze keus.

Misverstand 3b: Joden moeten de interesse voor Israël en liefde voor het joodse volk door christenen niet opvatten als een bedreiging, maar als uitdrukking van een hartelijke verbondenheid (‘jewishness in their hearts’).

Misverstand 4a: Christenen moeten beseffen dat heel het joodse volk lijdt onder een diep trauma vanwege alle vervolgingen, uitmondend in de Holocaust. Zelfs de meest geassimileerde Joden waren in Nazi-Duitsland niet veilig.

Misverstand 4b: Joden moeten beseffen dat in onze tijd christenen ook steeds meer te lijden hebben onder vervolgingen (islam, communisme, seculiere Westen).

Misverstand 5a: Christenen moeten beseffen dat ze per definitie Joden van zich vervreemden als ze bewust gaan evangeliseren.

Misverstand 5b: Joden moeten beseffen dat als christenen Jezus ter sprake brengen, ze daarmee niemand willen schofferen (ook al heeft het dat vaak wel als effect).

 

Maak jezelf bekend als christelijke Drent

(of als christelijke Groninger, Zeeuw of andere provinciaal): breng je stem uit op 20 maart!netherlands_full_puzzelkaart_voorwandkaart_6feb_final_{backup-ko

Op woensdag 20 maart 2019 worden er verkiezingen gehouden in Drenthe. En ook in de 11 andere provincies van ons land. We mogen stemmen voor nieuwe afgevaardigden in de Provinciale Staten en ook nog voor het waterschap. Bovendien stemmen we indirect voor de Eerste Kamer, want de nieuwe leden van de 12 Provinciale Staten kiezen op 27 mei 2019 de 75 leden van de Eerste Kamer.

De verkiezingen voor de Provinciale Staten zijn het minst populair. Mensen vinden de landelijke politiek vaak belangrijker. En wat er in je eigen stad gebeurt, vinden veel burgers ook wel de moeite waard om hun stem voor uit te brengen.

Schermopname (39)Toch zou ik het jammer vinden wanneer christelijke Drenten hun stem verloren laten gaan. Want hoe je het wendt of keert, ook de provincie doet ertoe!

Bovendien leven we in een democratie. Dat is een groot voorrecht dat het merendeel van de wereld niet kent, met als extreem uiterste landen als Noord-Korea, Saoedi-Arabië, Zimbabwe en het kalifaat van ISIS. Dus waarom zou je uit gemakzucht een bijzonder voorrecht achteloos laten liggen?

Daar komt nog bij: de overheid roept alle burgers nadrukkelijk op om te stemmen. In de Bijbel wijzen Jezus, Paulus en Petrus ons op om als christen de overheid te respecteren. In onze democratie betekent dat zelfs, dat je als christenen invloed mag uitoefenen op het bestuur van ons land, onze provincie en onze eigen woonplaats.ChristenUnie provincie

Daarom durf ik iedereen vrijmoedig op te roepen: maak jezelf bekend als christelijke Drent (of als christelijke Groninger, Zeeuw of andere provinciaal) en stem op 20 maart 2019 op een christelijke partij die kans maakt om in jouw provincie een zetel te krijgen. (Even tussen haakjes: in Drenthe is dat dus niet de SGP, want die haalde vier jaar geleden nog geen 0,3 PS-zetel, terwijl de ChristenUnie vier jaar geleden maar net haar derde zetel haalde, maar daardoor wél met een gedeputeerde tot het provinciebestuur toetrad – tel je zegeningen!)

Als je zelf niet kunt stemmen, geef dan je stempas met een kopie van je legitimatiebewijs aan je man of vrouw of een ander iemand die je vertrouwt. Iedereen mag namelijk ook voor twee andere personen stemmen. Je hoeft je christelijke stem dus niet verloren te laten gaan.

ChristenUnie Tjisse StelpstraTenslotte: in Drenthe heeft de ChristenUnie een lijsttrekker met een zeer bekend hoofd. Ik hoorde namelijk iemand zeggen: hij lijkt net op Youp van ’t Hek, maar dan 20 jaar jonger. Ik zie inderdaad ook wel overeenkomsten, maar dan omdat Tjisse Stelpstra in zijn jonge jaren in het studentencabaret zat.

Wees consequent streng én rechtvaardig – open brief aan Klaas Dijkhoff over het kerkasiel in Den Haag

In het geval van de Armeense asielfamilie Tamrazyan is het de overheid die de procedure rekt. Daarom schreef ik deze open brief, die op maandag 28 januari in het Dagblad van het Noorden verscheen, aan Klaas Dijkhoff over het kerkasiel in Den Haag.

Geachte heer Dijkhoff, beste Klaas,

Al drie maanden is er in Den Haag in buurt- en kerkhuis Bethel een non-stop-kerkdienst. Met maar één doel: te voorkomen dat het Armeense gezin Tamrazyan alsnog wordt uitgezet.

Als fractievoorzitter van de VVD en oud-staatssecretaris asielzaken bent u iemand die goed op de hoogte is van heel de problematiek rondom het asielbeleid en het kinderpardon. Als staatssecretaris had u de naam streng en rechtvaardig te zijn. U liep toen niet weg voor de problemen die ontstonden door de grote toestroom van asielzoekers uit Syrië, maar reisde zelfs af naar het plaatsje Oranje in Drenthe.

Kinderpardon

Als voorman van de VVD bent u ook niet bang om een impopulair standpunt in te nemen als het om het kinderpardon gaat. U vindt dat ouders van asielkinderen als eerste verantwoordelijk zijn voor de situatie waarin ze hun kinderen brengen wanneer hun aanvraag om in Nederland te mogen blijven is afgewezen. En dus is het rot voor het jongetje Nemr, maar als het in Irak niet te onveilig is, moet hij dáár met zijn papa en mama aan de toekomst werken. Veel mensen zijn het niet met u eens, maar het is wel duidelijk waar u namens de VVD voor staat. In het TV-programma #BOOS zei u tegen Tim Hofman: “Ik geef je, ook als het niet een populair antwoord is, wel een eerlijk antwoord.”

Rotverhaal

Naar aanleiding van de film van #BOOS over het kinderpardon hebt u ook zelf een verklaring op YouTube geplaatst. Daarin zegt u nog een keer, dat als de rechter een asielaanvraag afgewezen heeft, een gezin terug moet naar het land van herkomst, ook al is dat “een rotverhaal voor zo’n kind”.

U bent daarin streng. Tegelijk geeft u in uw verklaring op YouTube aan dat u in uw periode als staatssecretaris 240 keer gebruik gemaakt hebt van uw discretionaire bevoegdheid om in schrijnende situaties toch een uitzondering te maken op de rechterlijke uitspraak dat mensen terug moesten naar hun eigen land. U was als staatssecretaris dus streng én rechtvaardig.

De familie Tamrazyan

Ik vraag u in deze open brief niet om als VVD de draai te maken naar een algemeen kinderpardon. Ik vraag u slechts om in één specifiek geval uw VVD-staatssecretaris Harbers te bewegen van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken, namelijk door de familie Tamzaryan alsnog een verblijfsvergunning te geven. Ik doe dat op grond van uw eigen uitspraak in het interview met Tim Hofman. Daarin zie u, toen het over het eindeloos rekken van de asielprocedure gaat: “Dan zou ik ook zeggen: Na twee keer procedure is het afgelopen.”

Beroep

Wist u, dat na de standaardafwijzing van de IND in 2010 de rechter tot twee keer toe geoordeeld heeft dat de familie Tamrazyan recht heeft op een verblijfsvergunning? Maar de Nederlandse staat ging voor de derde keer in beroep en werd toen pas in het gelijk gesteld werd. Op grond van betwistbare en anonieme bronnen die door vluchtelingenorganisatie Inlia weerlegd zijn. Maar uw staatssecretaris Harbers wil dit nieuwe bewijsmateriaal niet in zijn afwegingen betrekken, zei hij op 20 december 2018.

Durf

Geachte heer Dijkhoff, ik denk dat u de enige bent die de impasse kunt doorbreken. Durf, als fractievoorzitter van de VVD, uit te spreken dat de staatssecretaris in deze specifieke situatie niet alleen streng, maar vooral rechtvaardig moet zijn. Want na twee keer procederen moet het zijn afgelopen, zei u zelf tegen Tim Hofman. Dat geldt, als je streng wilt zijn, voor asielzoekers. Het zou dan ook voor de IND moeten gelden: leg je na twee keer procederen neer bij de uitspraak van de rechter. Dat is streng én rechtvaardig. Durft u dat als VVD-leider hardop uit te spreken als het om de familie Tamrazyan gaat?

Assen – 28 januari 2018

Ernst Leeftink – predikant van Gereformeerde Kerk ‘Het Noorderlicht’ in Assen-Peelo

Een handdruk van een vrouwelijke ouderling

Meestal preek ik zondags één keer thuis en één keer uit. ‘Thuis’ is uiteraard altijd in ‘Het Noorderlicht’ in Assen-Peelo. ‘Uit’ hangt af van de collega met wie ik ruil. Begin mei mocht ik naar een gemeente waar de ouderling van dienst me voor de dienst vertelde: ‘Deze  maand worden bij ons de eerste drie vrouwelijke ouderlingen bevestigd.’ Toen ik deze maand daar weer moest preken, kreeg ik van te voren van de preekvoorziener het gebruikelijke lijstje met afspraken over de plaatselijke gewoontes toegemaild. Deze keer stond er, in het rood, een extra zinnetje tussen:  “We maken u er op attent dat we in onze gemeente naast mannelijke ook vrouwelijke ouderlingen hebben. Dat kan dus betekenen dat een vrouw ouderling van dienst is in de dienst waarin u hoopt te voor te gaan.”

Dit vind ik een voorbeeld van zorgvuldigheid. Immers: als ik als dominee ergens anders voorga, ben ik in die gemeente te gast. Als gastpredikant hou ik me aan de afspraken en gewoontes van die gemeente. Dat is ook de betekenis van de handdruk vóór en ná de kerkdienst. Dat komt misschien wat formeel over, maar er zit echt een mooie gedachte achter: het is de plaatselijke kerk die voorgangers vraagt om Gods Woord te verkondigen in de kerkdiensten. Dat doet een gemeente onder leiding van de raad van oudsten. Die heeft men gekozen in het besef dat Christus Zelf op die manier geschikte mensen roept tot deze taak. Het is niet de predikant die op eigen gezag het Woord van God brengt. Het is de kerkenraad die de verantwoordelijkheid draagt voor gezonde, bijbelse prediking. Aan het begin van de dienst krijgt de voorganger het vertrouwen door middel van die handdruk en aan het eind van de dienst geeft de handdruk aan dat de kerkenraad dankbaar is voor het door de predikant gebrachte Woord van God. Want de eigen predikant is niet de enige die de plaatselijke kerk bestuurt en de gastpredikant komt slechts op uitnodiging in een zusterkerk Gods Woord brengen. Dat vraagt een bescheiden opstelling van een dominee. Het kan volgens mij niet zo zijn, zoals wel eens gebeurd is een flink aantal jaren geleden, dat een gastpredikant weigerde de Apostolische Geloofsbelijdenis in beurtzang te laten zingen omdat hij daar zelf op tegen was.

Maar goed, in deze gastgemeente wordt aan gastpredikanten van te voren meegedeeld, dat de ouderling van dienst vanaf juni 2018 ook een vrouw kan zijn. Dat is fijn om te horen. Het is vooral fijngevoelig. Want eigenlijk zou deze gemeente dit helemaal niet hoeven te melden. “Predikanten die op verzoek van een kerkenraad ergens voorgaan, dragen geen verantwoordelijkheid voor de wijze waarop een kerkenraad ter plaatse de ambtelijke dienst heeft ingericht. Zij schikken zich naar het beleid in de zusterkerk zonder daarover te willen heersen.” (Pieter Niemeijer, Over zwijgteksten, scheppingsorde en Geesteswerk, blz. 79 van de eerste druk). Toch stelt deze gemeente mij en mijn collega’s van te voren op de hoogte van de mogelijkheid dat er tijdens een ruildienst een zuster op het rooster kan staan als ouderling van dienst. Ik vind dat een voorbeeld van hoe we in deze discussie met elkaar om horen te gaan. Deze gemeente zet gastpredikanten niet voor het blok, maar houdt op voorhand rekening met mogelijke gevoeligheden.

Tegelijk, en dat vind ik ook wijs, volgt er geen tweede zinnetje in de trant van: ‘Als u hier ernstige moeite mee hebt, zullen wij proberen voor een mannelijke ouderling van dienst te zorgen.’ Nee, deze gemeente laat het bij de gastpredikant zelf liggen wat hij met deze informatie doet. Dat lijkt me terecht. Als je ergens een probleem mee hebt, moet je zelf beslissen hoe je daarmee om gaat. Pas als een gastpredikant zelf aangeeft principiële moeiten te hebben met een vrouwelijke ouderling van dienst, kan er naar een oplossing gezocht worden. Misschien heeft deze gemeente die al achter de hand, maar waarop zou ze daarop vooruitlopen? Ze heeft melding gedaan van hoe het op zondag rondom de eredienst geregeld is. Nu ligt de bal bij de voorganger die a.s. zondag langs komt.

Terug in Assen vertelde ik aan een paar mensen dat ik afgelopen zondag voor het eerst de handdruk ontvangen had van een vrouwelijke ouderling. “Kreeg je er ook een zoen bij?” reageerde iemand voor de grap. Maar volgens mij is de ‘heilige kus’ geen bindend voorschrift in onze kerken, dus wat mij betreft laten we het elke kerkdienst bij twee hartelijke handdrukken (M/M of V/M).

‘Wie is mijn echte vader?’ – waarom veel christenen tegen donor-ouderschap zijn

Ooit zei ik in een preek: “Een kind heeft meer recht op z’n beide ouders dan beide ouders op werk.” Dat werd me niet door iedereen in dank afgenomen. Vandaag de dag speelt een andere diskussie: heeft ieder kind het recht om te weten wie zijn of haar donorvader (of, donormoeder) is? Sinds 2004 is anonieme eicel- of zaadceldonatie in ons land verboden. Je kunt je afvragen: waarom toen pas? Het antwoord is, toen ik het op me liet inwerken, nogal onthutsend: omdat er tegenwoordig honderden, misschien wel duizenden 20-ers en 30-ers rondlopen die niet weten wie hun biologische vader is. Op televisie hoor je hun verhalen. De kern ervan is heel vaak: ik snap dat mijn ouders graag een kind wilden terwijl ze die zelf niet konden krijgen, maar ze hebben mij het recht ontnomen om bij mijn eigen vader op te groeien. Eén donorkind hoorde ik het op televisie heel scherp zeggen: ‘Ook al was ik echt een gewenst kind, ten diepste gingen mijn ouders voor hun eigen geluk toen ze naar de spermabank gingen.’

Die opmerking zou voor veel mensen een eye-opener moeten zijn. Als je kinderen neemt via een donor, ontneem je zo’n kind het recht om z’n echte ouders te leren kennen. Terwijl je weet dat die wens heel diep zit – kijk maar naar al die programma’s waarin geadopteerde kinderen op zoek gaan naar hun biologische ouders.

In de jaren ’80 van de vorige eeuw werd er in christelijke kringen al aandacht besteed aan kunstmatige inseminatie (KI). De mogelijkheid van ‘KI-D’ (Donor) werd per definitie afgewezen. De mogelijkheid van ‘KI-E’ (Echtgenoot) werd onder voorwaarden toegejuicht. Maar als christenen hebben we denk ik nooit beseft, hoeveel mensen al in die tijd gebruikt maakten van anoniem donorzaad om als kinderloos echtpaar of als bewust-ongehuwd-moeder toch de kinderwens te vervullen. En toen begin deze eeuw het homohuwelijk gelegaliseerd werd, volgden heel veel homo-echtparen die vaak twee kinderen kregen – de beide moeders allebei een keer negen maanden zwanger; de beide vader allebei via soms dezelfde draagmoeder.

Het nemen van kinderen als je ze zelf niet kunt krijgen wordt in onze moderne tijd als een legitieme mogelijkheid gezien waar je als partners recht op hebt. Ik vraag mij af of dat terecht is. Volgens mij schuilt er achter deze stelling een houding van egoïsme. De kinderwens is vooral gericht op het eigen geluk. En gaat dus ten koste van het belang van het kind.  De praktijk van donorkinderen uit de jaren ’80 en ’90 die nu op zoek zijn naar hun biologische vader ondersteunt dat. Toch zal er niet veel veranderen, denk ik. Alleen worden potentiële donoren nu afgeschrikt omdat ze niet meer anoniem hun sperma kunnen afleveren. Maar ik heb nog geen enkele niet-christelijke partij horen pleiten voor het opheffen van alle spermabanken. Het individuele geluk van een volwassene staat in onze samenleving zo hoog in het vaandel, dat het mogelijk moet blijven om, desnoods via gekunstelde wegen, kinderen te krijgen die niet echt van beide ouders zijn.

Gun ik twee partners dan niet het geluk van het ouderschap? Jazeker wel! Maar ik heb moeite met de absolute voorrang die gegeven wordt aan het eigen geluk in het hier en nu. Daar moeten donorkinderen over 20 jaar maar mee leren leven. Net als kinderen van gescheiden ouders vaak met de gevolgen zitten van de scheiding als ze zelf volwassen zijn (zie hier). En als het om abortus gaat, is het in Nederland al meer dan 40 jaar zo (en in Ierland sinds 26 mei 2018) dat het ongeboren leven geen enkel recht heeft om te mogen bestaan als de moeder die dat leven in zich draagt, daar anders over denkt.

Vroeger bestond de mogelijkheid om een donorkind te nemen niet. In de Bijbel zie je andere oplossingen. Leen je slavin uit aan je man en zet het kind op jouw naam (Sara liet het Abraham een aantal nachtjes met Hagar proberen). Geef je man een bijvrouw kado (Lea en Rachel deden dat allebei in een wedstrijdje ‘wie produceert de meeste kinderen bij manlief Jakob’). Of trouw een tweede vrouw als je eerste vrouw geen kinderen kan krijgen (Elkana hield van Hanna, ook al kon ze geen kinderen krijgen, maar had vanwege zijn kinderwens als tweede vrouw Peninna erbij genomen). Je ziet aan alle kanten hoe het met zulke kunstgrepen mis gaat in de onderlinge relaties. Zou dat vandaag anders zijn? Ik denk van niet. Volgens mij zijn er ook andere mogelijkheden, zoals het adopteren van kinderen of het bieden van pleegzorg. In beide gevallen is voor iedereen duidelijk dat de wettelijke ouders of verzorgers niet de biologische ouders zijn. In de Bijbel kom je een verhaal tegen dat je hier wel een beetje mee kunt vergelijken. Als koning Saul en zijn zonen in de oorlog met de Filistijnen omkomen, adopteert de nieuwe koning David Mefiboset, de zoon van kroonprins Jonathan. Jonathan was ook Davids beste vriend. Mefiboset wordt door David in de koninklijke familie opgenomen ‘en behandeld als een van de koningszonen.’ (2 Samuel 9:1-13).

Vandaag zou ik wel voor de stelling willen gaan: “Een kind heeft meer recht op twee biologische ouders dan twee partners op een donorkind.”

Dit artikel heb ik voor een deel ook gebruikt in een preek over Hoe ga je om met een kinderwens? Vindt God het goed dat je met hulp van een derde iemand een kind krijgt? Of is dat ‘kunstmatig overspel’?  Zie Zondag 39 HC 2019 preek en liturgie donorkinderen met sheets Zd39-2019 sheets preek

 

Week van Gebed: ‘Zegen de HEER, u allen’

Van 21 – 28 januari 2018 doen veel christenen en kerken mee aan de Week van Gebed. In Assen hielden vijf kerken in kerkgebouw ‘Het Noorderlicht’ op de startzondag een gezamenlijke kerkdienst. Daarin stond het samen bidden centraal. In drie rondes van elk zo’n 12 minuten hebben we in groepen van ongeveer 10 personen gebeden voor Het gezin en jezelf; Je gemeente en je omgeving; De wijde horizon. Voordat we dat deden, hebben we eerst uit de Bijbel gelezen en geluisterd naar een korte preek. Die mocht ik verzorgen. De tekst volgt hieronder.

Psalm 134

Aan het begin van deze gebedsdienst lezen we een korte psalm: Psalm 134. Dat is de laatste van de 15 pelgrimsliederen, waarvan Psalm 121 misschien wel de bekendste is. Psalm 134 is een oproep om zelf tot een zegen te zijn en een vraag tot de HEER of Hij ons wil zegenen. Luister maar.

  1. Een pelgrimslied. Zegen de HEER, u allen die de dienst van de HEER verricht en in het huis van de HEER staat, nacht aan nacht.
  2. Hef uw handen op naar het heiligdom en zegen de HEER.
  3. Moge uit Sion de HEER u zegenen, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Zegen de Heer, staat er. Het Hebreeuwse werkwoord ‘barach’ betekent letter: iemand iets goed toewensen. Dat kunnen mensen richting God doen en dat wil God richting ons doen. In het Nederlands noemen wij dat laatste ‘zegenen’. En als wij God het goede toespreken, noemen we dat lof, aanbidding en dank.

dia1.jpgJa, roep het uit met blijdschap: “God, U bent zo goed!”

  • omdat U mijn hemelse Vader bent – dankzij Jezus Christus.
  • omdat U dagelijks voor mij zorgt – als machtige Schepper.
  • omdat U mij gebruikt in uw dienst – door de motivatie van de Heilige Geest.

En niet alleen mij, maar al uw kinderen. In het huis van de HEER, in de gemeente van Christus, heeft iedereen een plekje en een eigen taak: ‘u allen’ staat er. Iedereen mag meedoen! Psalm 134 zegt ook iets over onze gebedshouding: God zegenen, Hem danken, moet je doen met geheven handen. Ddat is een teken van afhankelijkheid én aanhankelijkheid. Hoe belangrijk en noodzakelijk is dat!

Gods belofte als je bidt

Ja, het gebed is het voornaamste onderdeel in de dankbaar­heid die God van ons eist. Zo belooft Hij het in een andere psalm: Breng God een dankoffer en doe wat je de Allerhoogste belooft. Roep Mij te hulp in tijden van nood, Ik zal je redden, en je zult Mij eren. (Ps. 50:14-15)

Bovendien heeft God nog iets beloofd! Hij kan zijn genade en zijn Heilige Geest alleen aan jou kwijt als je Hem daar ook van harte en aanhoudend om bidt en dankt! Daar nodigt Jezus, onze Heer, ons toe uit:. Ik zeg jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. (Luk. 11:9-10) En Paulus zegt precies hetzelfde: Bid onophoudelijk, dank God onder alle omstandigheden, want dat is wat Hij van u, die één bent met Christus Jezus, verlangt. (1 Tess. 5:17-18)

Gods verlangen als je bidt

Dia1.jpgEn wat hoort er dan bij een gebed waar God graag naar luistert? Drie dingen!

  1. In de eerste plaats is het superbelangrijk dat je weet tot wie je bidt, want er is maar één God de ware, en dat is de God van de Bijbel. Want, zei Jezus, ‘wie de Vader echt aanbidt, aanbidt Hem in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid.’ (Joh. 4:23-24)
  2. Het tweede is dit: je moet weten wie je bent klein en zondig tegenover onze machtige en heilge God. Daarom moet je je nederig en bescheiden opstellen, zoals bv. koning Josafat. Als hij ziet hoe groot het leger van de Moabieten en de Ammonieten is, roept hij niet als eerste zijn generaals bij elkaar, maar bidt Hij tot God: ‘Heer, wij zijn niet opgewassen tegen de grote legermacht die ons nu aanvalt. Wij weten niet wat we moeten doen, op U zijn onze ogen gevestigd, God.’ (2 Kron. 20:12) Dat geldt nog veel meer voor de vijand binnen in ons – de macht van de zonde, en voor alle pijlen van verleiding die de duivel van buitenaf op ons afschiet. Waar schuil je dan? Waar vind je vaste grond onder je geloofsvoeten?Dat is het derde: onze vaste grond is Jezus Christus. Want dankzij Hem wil God onze gebeden zeker verhoren. Dat heeft Hij in de Bijbel beloofd. Daarom kon Josafat na zijn gebed tot God ook tegen heel het volk zeggen: ‘Juda en Jeruzalem, luister! Vertrouw op de HEER, uw God, en u zult standhouden, vertrouw op zijn profeten en uw welslagen is verzekerd.’ (2 Kron. 20:20) Vergeet daarbij niet wat de apostel Johannes in zijn eerste brief schrijft: Wij, die geloven in de naam van de Zoon van God, kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat Hij naar ons luistert als we Hem iets vragen dat in overeenstemming is met zijn wil. En omdat we weten dat Hij naar ons luistert, wat we Hem ook vragen, weten we ook dat we alles al hebben gekregen wat we Hem gevraagd hebben. (1 Joh. 5:14-15).
De plaats waar God te vinden is als je bidt

Daarmee is de cirkel van Psalm 134 weer rond. Wij zegenen God door Hem te danken Hem voor het goede en Hem te vragen om het goede. En Hij zegent ons, want Hij laat geen bidder staan die Hem oprecht zoekt. Alleen – je moet die zegen van God wel komen halen op de juiste plek. Hij zegent ons namelijk uit Sion – dat is de plek waar christenen samenkomen in de naam van Jezus. Dáár hoor je wie God voor je is: de machtige Schepper die in Christus onze genadige Vader is. Als dat geen vertrouwen geeft! Dan durf je God alles te vragen wat wij voor ons gewone leven en ons geloofsleven nodig hebben. Dat willen we straks ook samen doen in de gebedsgroepen.

Groningers in 1834 over Hendrik de Cock en de Afscheiding (deel 2 – Jaapks Raize)

‘Doe fiene kokse! ‘ riep een jongen van de andere school in Oldehove mij een keer toe op straat. Ik zal een jaar of zeven geweest zijn. Geen idee wat hij ermee bedoelde, maar wij van onze school riepen gewoon terug: “Openboaren hemmen segoaren ien oren en kont vol bloaren!’ Toen ik mijn vader vroeg waarom door de leerlingen van de andere school ‘fiene koksen’ genoemd werden (en ik met een paar anderen door eigen klasgenootjes soms  ‘artikeltje’ naar mijn hoofd geslingerd kreeg), legde hij met uit dat alle gereformeerden op het dorp zo genoemd werden omdat Hendrik de Cock in 1834 uit de Hervormde Kerk gezet was en daarmee de eerste gereformeerde dominee van de Afscheiding was (en hij vertelde me erbij dat ‘artikeltje’ nog gevoeliger lag in het dorp, omdat de Vrijmaking toen nog geen 30 jaar daarvoor plaatsgevonden had).

Jaapks RaizeOok in de tijd van de Afscheiding had je al voor- en tegenstanders van die ‘Cockse’ beweging. Uit die tijd stammen ook twee brochures die in het Gronings geschreven zijn. In die periode (1816-1851) verschenen de eerste liedjes, voordrachten en samenspraken in het Gronings. Ze hadden niet alleen een amuserende waarde, maar ook vaak een opbouwende functie, aldus het “Handboek Nedersaksische Taal- en Letterkunde” (2008, Van Gorcum), die daarbij expliciet vermeldt: “Dit laatste komt duidelijk naar voren in een aantal publicaties uit 1834, waar samenspraken in dialect gebruikt worden als pamflet in de strijd rondom de Afscheiding.” (blz. 340). De schrijver van En Grunneger Roeker heeft duidelijk sympathie voor de underdog in deze ‘Cockse’ twist en laat dat kort en krachtig in niet mis te verstane bewoordingen weten. In 1834 verscheen er nog een tweede brochure, nl. Jaapks Raize naa Domenei Kok. Twee keer zo lang als ‘En Grunneger Roeker’, minder ruig geschreven en met als duidelijke slotkonklusie dat wie niets van Hendrik de Cock heeft gehoord, ook niets gemist heeft. Wie in die tijd z’n Bijbel goed kende, had dit waarschijnlijk ook wel verwacht, want op de titelpagina van dit vlugschrift staat “Jak. 3 : 16, 17” – en daar staat, in de Staten-Vertaling van toen: Want waer nijdt ende twist-giericheyt is, aldaer is verwerringe, ende alle boosen handel. Maer de wijsheyt die van boven is, die is ten eersten suyver, daer na vreedsaem, bescheyden, geseggelick, vol van barmherticheyt ende van goede vruchten, niet partydelick oordeelende, ende ongeveynst. Daarna volgt een soort aanbeveling van een vriend van Jaap, waarna Jaap op rijm vertelt van zijn zondags uitstapje om dominee De Cock een te horen preken.

Jaapk, ik heb diin Raize lezen, | Mit genougen en vermaak. | Nee – neit raizen, ’t hoes te bliven | ‘k Leuf di goud – dus elk ziin zaak.

Elke goude Hedder weit toch, | Wat het best ziin kudde past; | En gait mit ’t verstand te rade, |In ziin huiden – dat stait vast.

Hei bi joe ein beste Doomnei; | O, wi hebben ook ein man, | Dei de Wet van onze Schepper| Klaar en duudliik maken kan.

Of hei leeraart in de kerk – | Of hei an het zeikbed stait: | Licht en troost vluit van ziin lippen, | En is graag tot hulp beraid.

“Mensken” – leert hei – “Zeit op Jezus – | Ook veur joe kwam hei op aard. | Volgt ziin leer – dan is joe, boven, | Hemelzalighaid bewaard.

Wekt vaak ’t vrömde lust tot raizen; | ’t Olde vrömde haagt mi neit. | Jaapk, ik dank di veur diin rimen – | ‘k Bin en bliiv joe deinaar   Peit

INLAIDING

In de week dan mout ik warken, | ’s Mörgens vroug en ’s avens laat, | Veur miin wiif en veur miin kinder: | Neimand vindt mi leeg bi straat.

Söndags gaa ik graag naa kerke; | Want onz’ Doomnei is ein man – | Dei, zoo wel an heile wizen: | As miin slag wat leeren kan.

‘k Hol heil veul van onze Leeraar; | Want hei geft gezonde kost; | En stait – ja, dat duur ik zeggen, | Trauw as Daviid op ziin post.

Nooit draigt hei, met Hel en Duvel;| Maar maakt ons ’t ook lang neit ligt. | “Laat het kwade en dou het goude | Mensken,” zegt hei,” da’s joen pligt.

Vake mout i ’t woord deurzuiken, | Doun zoo as ’t er schreven stait; | Immer ’t beste veurbeeld volgen, | Dan vindt joe de dood beraid.

Nooit zel ’t “Heere! Heere!” roupen, | Joe beraiden veur Gods Riik. | Leer en leven – les en wandel | Mout in alles ziin geliik.

Hou g’ ook raizen meugt deur ’t leven, | Of ’t joe veur of tegenga; | Bei het schaiden van de wereld, | Volgen joe joen warken naa.

Eng is ’t pad en naauw de poorte, | As i naa ’t geweiten leeft: | Maar vertrauw op uwe Vader, | Dei joe troost en bistand geeft.

Waant suk eimand uutverkoren, | Dei lopt op de breide baan; | En zel, deur de wide poorte, | Einmaal zeker binnen gaan.”

Doomnei ken allein ’t neit zeggen; | Maar hei dut net as hei leert. | Dit getuugt de heil gemeinte, | En elk, dei mit hom verkeert.

‘k Had ein tiidlang heuren praten | Van ein Kok dei spize maakt; | Dei, veur veule soort van monden, | Overheerliik lekker smaakt.

’t Was allein veur mi gein honger, | Waardeur ik nou wor verlaid, | Om eins naa dei Man te raizen; | Maar ook mit neischirighaid. 

Einmaal eis, dat onze Doomnei | Boeten ’t Dörp te preken had, | Zee miin scheerbaas mi: “Jaapk weis toe ‘t? | Kok preekt mörgen digt bi stad.”

RAIZE.

’t Plan was klaar – en, eer het haantje, | Söndags mörgens was ontwaakt, | En ons dörp nog lag te rusten; | Was ik al op raize raakt.

’t Mörgenlicht begon te dagen;| Dou ik ankwam in Zuudbrouk. | ‘k Luip regt oet, en kwam nog even | Mit de Zön, op Martenshouk.

Schoon ik maar alleine raisde, | Vol de weg mi heil neit lang, | Bi het dankleid van de vog’len | En heur mörgen Lofgezang.

‘k Huil de trekweg, dei mi laidde, | En mi brogte in de stad: Waar ik g’lukkig arriveirde, | Dou de klok net zeuven had.

‘k Had gein tiid om lang te plaistren: | ‘k Luip de Stad deur – Drapoort uut, | En kreeg daar – doch bi vergunning – | Plaas in ein gehuurde Schuut.

‘k Heurde al gaauw, dat al dei mensken | Raisden, mit het doul as ik: | Maar, mit al heur fine flaiten; | Was ik juust neit in miin schik.

‘k Heurde hier veul van Hel en Satan, | Net of ’t meer dan Kristus was. | ‘k Mos mi nier maar stille hollen, | Tegenspreken gaf gein pas.

’t Heil gezelschap was van meining, | Dat de Kok juust was de man, | Dei het beter, as al Doomneis | En Perfessers, zeggen kan.

Nooit zag ik nog zoo veul drökte. | ’t Was ein leven – ’t was ein wark – | Koetsen, Sezen, Korrewagens, | Net of ’t was Zuudlaarder mark.

Snik legde an – wi wassen over; | ’t Was ein beetje naa acht uur – | ‘k Sprong an wal, en had de plase, | Waar de kerk stond, in de kuur.

’t Heile Kerkhof was vol mensken. | ’t Vrömde, dat miin oog hiir zag, | Deed mi denken – ‘k mout het zeggen: | An de leste oordeilsdag.

‘k Docht, ik bin einmaal te Romen, | ‘k Mout de Paus nou ook ja zein. | Maar hou in de kerk te komen? | In mos ik er – kon ’t geschein.

‘k Drong er deur – ‘k stöt ’t volk op zide, | En kwam end’ling bi de deur; Zoo da’k in de kerk kon kiken – | ‘k Bleef er half in – en half veur.

’t Kerki was gepropt vol mensken – | ‘k Kon neit veur – of achteruut. | ‘k Most wel in de knipe bliven, | Tot dat Mester had geluud.

En dat luden mos nog duren, | Om en bi zoon drei keteir. | ’t Zol veur mi plezeir gaan heiten; | Maar het was mi gein plezeir.

End’ling heurde ik buten roupen: | “Mensken wiikt – de Doomnei komt!” | Nau an ’t wuilen; steuten, knoflen – | Wiil de toren klokke bromt. –

‘k Zag mi Doomnei nader dragen, | Op de scholders van de schaar, |En dou hei de deur passeirde. | Kwam ‘k een schrede vot, mit haar.

Al de gangen, banken, leunings | Hadden gein doem spaatsi meer – | Zölfs tot in de kerkeglazen – | Laggen heurders zuchtend neer.

Mester vong nu an mit lezen | Oet het hailig Bibelblad. | En dou kregen wi ein pruifje, | Waar ik heil gein smaak in had.

“Mis is ’t Jaapk,” zee ‘k tot mi zölven, | “Doe krigst ’t loopen neit betaald; | “Heurst dou wel van onze Doomnei, | “Dat hij ooit op and’ren smaalt?”

‘k Zöcht de heile preek te vatten, | Mit miin boeren klain verstand; | Maar, bi ’t wark van onze Leeraar, | Vond ‘k gein regel of verband. –

’t Woord, dat hier de tekst bevatte, | Heurde ik einmaal bi ons meer, | O, ’t was net as licht en duuster! | Dou kwamt juust op waarheid neer.

Bauwen was ’t en ommesmiten, | Einmaal? nee verschaiden keer. | ’t Nuimen van veul bibelplasen, | Daarmit gong de tiid er heer.

‘k Loerde, of ‘k Doomnei ook kon kiken, | Maar het volk ston tweiman hoog, | ‘k Zag de leuning, veur mi, boegen, | Zoo dat z’endling nedertoog.

‘k Zag dei arme mensken tuumlen; | Ja, het dee mi zeer in ’t hart – | Was ik zölf neit vastgenageld, | ‘k Had gedeild in piin en smart.

Waar is ’t – dat ik, deur dat breken, | Van dei bank, kreeg roem gezigt: | ‘k Mos wel bi mi zölf, getugen, | Dat ’t geluk an touval ligt. –

‘k Had nou vrei gezigt op Doomnei; | Maar nog wol ’t mi neit voldoun – | ‘k Wenste mi wel doezend malen, | Boeten deure mit fersoun.

‘k Keek de Doomnei liik in d’oogen – | En docht: duurst doe wolven an – | Doomnei! Doomnei! an ein wolfiin, | Doomnei, hast, doe dik diin man.

’t Heufd allein maar kon ‘k bewegen – | ‘k Zag dus even om mi tou; | Maar dou wor ik kant verlegen: | ‘k Wost neit meer te maken hou.

‘k Heurde stennen, schreiven, zuchten, | ’t Hart wor weik, bi zoon allarm, | ‘k Zuchtte mit het oog naa boven; | Dat suk onze God erbarm’!

‘k Mout ’t bekennen, ‘k wör haast bange, | ‘k Wos neit, wat er gaande was. | ‘k Was ook zoo van zins te schreiven; | Dou ’t mit Doomnei Amen was.

Was ’t mi neit tot hiertou smaakliik, | Wat de k o k had klaar gemaakt: | Ook ’t dissert – half gruin en röttig – | Ha’k nog nooit neit zoo min smaakt.

Graag ha’k, an het slöt, mit zöngen – | Maar de borst zat mi haast digt. | ‘k Huil mi stil – en ’t leste zingen, | Wör ook, boeten mi, verrigt.

’t Volk rees op, zoo veul ’t kon rizen, | En nou heurde ik bibeltaal: | Hail an onze Zaligmaker | Jezus Christus al te maal!

’t Sain tot oftogt was vernomen | Pas, of ’t volk ston ommekeird – | ’t Zet suk veurwaarts in beweging: | Nooit was ‘k zoo nog neit temteird,

Veur mi gaf het niks as koppen – | ‘k Docht mos starven op dit stond, | En neit eer als boeten ’t kerkhof, | Vuilde ik mit miin vouten grond.

‘k Docht, en zag bedaard in ’t ronde: | Wat het toch neischirighaid, | Sunt de tiid van mouder Eva, | Mennig mensken kind verlaid.

‘k Schol mi zölf uut veur ein dwaze, | Dei deur ziin neischirighaid; | Om van vrömd gebak te pruiven, | Tot zoon raize was verlaid.

‘k Wol nou graag ein beetje rusten; | Maar bina in ’t heile loug, | Was veur mi gein plasi open – | Neit in börgerhoes of kroug.

‘k Gong dus vort, na dat ‘k ein omzein, | Op deipskante zeten had; | Want ik had tot raisgezellen, | Heil veul mensken oet de stad.

‘k Heurde K o k nou rezenzeiren. | Veulen vonden ’t biister mooi – | Veulen vonden hom gein wachter | Bi ein goude schapenkooi.

Men wol ook miin oordeil weten, | Over Domenei ziin wark. | Nou kon ik neit langer zwigen, | ‘k Vuilde mi tot spreken stark.

“Volk!” zee’k – ‘k bid joe zeg mi eerst eis | Wat het Domenei gepreekt? | ‘k Wachtte ein beetje – nog ein omzein – | Allen zwigen – niemand spreekt,

’t Was gein wonder – wel zol roumen | Na ein feesteliik onthaal, | As ’t ein koeskas was van spizen, | Dei ons deinden tot het maal!

Bi de stad daar nam ik afschaid, | ‘k Wenste hail en beterschop; | Allen wensten mi goun raize, | En ik stapte allein fiks op

SLÖT.

’t Woord leert ons: er ziin veul woongen | In der braven Vaderland. – | Klain ken dan de schaar neit wezen, | Dei eins arft de zaalge stand.

Nee! gein leer van Dörds Sinode, | Vastgesteld veur eiw en jaar; | Zwaar belaan mit bloud en tranen, | Nee! Gods Woord blift eiwig waar.

Wat is anleg veur ontwikk’ling! | Wat is deugd – en pligtsgevoul! | Bint gein gaven van de Schepper! | En geft Hei ooit zönder doul?

’t Is ein leer van blinde haiden: | “God verdoumt en geft gena.” | Want, dan is de hoogste Leifde, | Wreider as Calligula.

Kristen! wee u, dei durft leeren | Anders as het woord van God – | I bin arger nog as tigers, \ En verdeint het zölfde lot.

Lasteraars, van uwe Schepper! | I verdraijen ’t leifde woord | En hebt mit joen snoode leugens, | Mensken hail en rust verstoord.

As ik neit zaai in de Lenten; | Ligt dan wel an God de schuld, | As miin land ligt wuist en ledig, | As elk ein ziin schuren vult?

Nee! dit is de leer des Bibels: | Dat ein ieder net zo maait – | Hier – en einmaal na dit leven; | Net zoo as hij hier ook zaait

Endling – om neit meer te rimen | Wat ik denk van Kok ziin leer? | Wel hom heuren – Wel hom lezen – | Dei niks heurt – dei heurt nog meer.

TOEGIFT

Men maakte in Dord een’ kost, | Voor ruim twee honderd jaren, | Waarvan men kon de kracht, | Tot op onze eeuw bewaren. | 

Hoe vaak ook opgestoofd, | Met look, of prei of uijen; | Behoudt hij voedzaamheid | Voor tragen en voor luijen. | 

En kan die Dordsche kost | Een ieders smaak niet streelen: | Zoo lang hij blijft bestaan | Zal hij gewis verdelen.

Met elkaar in gesprek over de vrouw in het ambt binnen de GKV

In juni 2017 namen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) het besluit om alle ambten open te stellen voor vrouwen. De plaatselijke kerken mogen zelf beslissen of ze dit wel of niet willen doen. Er is ook een deputaatschap Man/Vrouw in de kerk enoemd om de kerken te begeleiden in dit proces. Deze deputaten hebben een algemene handreiking opgesteld voor kerkenraden. Helaas is er verder nog weinig materiaal beschikbaar voor een goede bespreking op de kerkenraad en in de gemeente. Daarom wil ik hier graag het materiaal beschikbaar stellen dat we in GKV ‘Het Noorderlicht’ hebben opgesteld.

Wat hebben we gedaan? Eerst hebben we een gezamenlijke avond belegd voor alle ambtdagers. Daarin hebben we met elkaar gedeeld hoe iedereen persoonlijk over de synodebesluiten denkt. Daarna hebben we op ongeveer dezelfde manier aan alle gemeenteleden gevraagd hoe iedereen over vrouwen in de ambten denkt. Bij ons deden we dat vanwege de grootte van de gemeente in de kringen. Als voorstudie hebben alle ambtsdragers en alle gemeenteleden de synodebesluiten en twee artikelen ( voor en tegen) ontvangen. Ook hebben op twee achtereenvolgende zondagen twee verschillende gastpredikanten over het thema Man/Vrouw en Ambt gepreekt. We sluiten binnenkort af met een gemeente-avond en daarna zal de kerkenraad met de diakenen besluiten of en zo ja hoe we overgaan tot het openstellen van één of meer ambten voor vrouwen die belijdend lid van onze gemeente zijn.

Hieronder volgt een werkvorm voor het onderling gesprek. Het is geen handleiding voor de manier waarop de kerkenraad, al dan niet met de diaken, en al dan niet na de gemeente gehoord te hebben of zelfs mee heeft laten stemmen.

Opzet voor een KRINGAVOND over ‘VROUWEN in de AMBTEN’

Op deze manier hebben we in onze gemeente de kringavonden ingevuld. Ook de avond met de ambtsdragers zag er ongeveer zo uit. Iedere kring heeft het op z’n eigen manier ingevuld. Eén kring heeft bv. via YouTube de informatieve documentaire man vrouw in de kerk (met veel verschillende bekende en minder bekende GKV-ers, onder wie één zuster uit Assen-Peelo) bekeken.

Opening

Lees een passend bijbelgedeelte, bv. 1 Tessalonicenzen 5:12-28. Bid om de wijsheid van de Heilige Geest voor een goede avond. Zing eventueel een passend lied.

Ronde 1:   Hoe denk jij zelf over vrouwelijke ambtsdragers?

Ga in tweetallen met elkaar in gesprek. De één geeft haar/zijn mening. De ander luistert en stelt evt. vragen. Na drie minuten maak  je andere tweetallen. Nu geeft degene die in de vorige ronde geluisterd heeft, haar/zijn mening. Herhaal dit een aantal keren.

Ronde 2:   de Bijbel open

Op het A4-papier waarvan er meerdere uitgedeeld worden, staan een aantal uitgeschreven Bijbelteksten. Bespreek met de hele groep (of in twee kleinere groepen) waarom sommige bijbelteksten veel meer aandacht gekregen hebben dan andere. Hoe denk je dat dit zo gekomen is?

Ronde 3:   Elf vragen en twee dobbelstenen

Op het A4-papier staan elf stellingen. Gooi met twee dobbelstenen, tel de cijfers bij elkaar op en lees hardop de vraag voor die bij dat nummer hoort. Is het een even vraag, dan mag je ‘m zelf beantwoorden. Is het een oneven vraag, dan mag je iemand anders aanwijzen om de vraag te beantwoorden. Als een bepaald cijfer vaker gegooid wordt, kun je ook een andere vraag nemen die nog niet aan bod geweest is (even blijf even, oneven blijft oneven). Zorg ook dat iedereen een keer aan de beurt komt.

Ronde 4:   Naar de kern van de zaak

Zet op een flip-over of op een groot vel papier een kruis in het midden met daar een aantal cirkels omheen. Het kruis staat voor onze Heer Jezus Christus. Hij vormt de kern van ons geloof. Al het andere vloeit daaruit voort en hangt daarmee samen. Geef aan elke aanwezige vijf verschillende gekleurde of genummerde post-its. Elke kleur / elk nummer staan voor een onderwerp. Hoe belangrijk vind jij die? Plak ze in de cirkels. Hoe dichter bij het kruis, hoe belangrijker dit onderwerp voor jou is. Ga daarna met elkaar in gesprek over de keuzes die iedereen gemaakt heeft.

Kleur/nummer A:                Avondmaal vieren na belijdenis

Kleur/nummer B:                Doop als eenmalig teken van Gods verbond

Kleur/nummer C:                Psalmen of Opwekkingsliederen in de kerkdienst

Kleur/nummer D:                Twee kerkdiensten op zondag

Kleur/nummer E:                Vrouwen in het ambt

 

Ronde 5:   Turven

Elke gemeente moet een keus maken. Wat vind iedereen? Per onderdeel geeft iedereen haar/zijn mening (WEL / NIET). Eventueel kan de uitkomst genoteerd worden als dat voor het vervolg belangrijk is.

1/    Ik vind dat in onze gemeente vrouwen WEL / NIET diaken kunnen zijn.

2/    Ik vind dat in onze gemeente vrouwen WEL / NIET ouderling kunnen zijn.

3/    Ik vind dat in onze gemeente vrouwelijke dominees WEL / NIET mogen preken.

4/    Als meer 25% van onze gemeente moeite heeft met vrouwelijke ambtsdragers, moeten we het WEL / NIET invoeren.

5/ Andere kerken en bezwaarde broeders en zusters in het land roepen alle kerken op om pas in 2020 een besluit te nemen, nadat de volgende synode alle bezwaren behandeld heeft. Ik vind dit WEL / NIET een verstandig idee

6/    Welk besluit de kerkenraad met de diakenen uiteindelijk ook neemt, ik kan er WEL / NIET mee leven.

Misschien is het verstandig vraag 6) uit te splitsen om duidelijk te krijgen met welk besluit men niet kan leven. Nu kunnen zowel leden die echt TEGEN de vrouw in het ambt zijn als leden die echt VOOR de vrouw in het ambt zijn deze vraag met NIET beantwoorden. Ook zou nog een tweede, verdiepende vraag gesteld kunnen worden, nl.: welke consequenties denken degenen die NIET met een bepaald kerkenraadsbesluit kunnen leven, te gaan trekken?
Sluiting

Hou een korte rondvraag, zing evt. nog een passend lied en sluit af met gebed.

Als je deze werkvormen gebruiken wil: ga je gang! Voel je vrij om ze aan te passen of te veranderen. Belangrijk is, dat het gesprek in iedere gemeente op een positieve, fijngevoelige manier gevoerd wordt.

Een UITSTAPJE naar de BERGEN

Over christen-zijn en gemeente-zijn in Oostenrijk

Sankt Wolfgang im SalzkammergutAl een aantal jaren organiseert de kleine Evangelisch-Reformierte Kirche van Neuhofen a/d Krems in de maand juni een ‘Gemeindeausflug’ naar de Wolfgangsee, zo’n  100 kilometer verderop. Een heel verschil, want Neuhofen ligt dicht bij de stad Linz in het heuvelachtige deel van Oostenrijk en St. Wolfgang ligt dicht bij Salzburg in de Alpen. Daar genieten de gemeenteleden van het meer, de bergen en, als het mee zit, het goede weer. Op zondag komt men dan samen in de kleine Evangelische Kirche van Sankt Wolfgang. Vaak zijn er ook enkele leden van de plaatselijke kerk aanwezig en meestal ook enig gasten uit Nederland.

Sankt Wolfgang Evangelische PfarrkircheDit jaar vond het gemeente-uitstapje plaatst in het weekend van zondag 10 juni. In de kerkdienst werd een preek van prof. dr. Bernard Kaiser over Romeinen 11:33-36 (link) gehouden: over de diepte van Gods rijkdom, wijsheid en kennis, want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Dat geldt voor God als Schepper. Dat zie je bv. in de schoonheid van de bergen en dalen rondom de Wolfgangsee. Maar ook als je naar de mensen kijkt: wij zijn niet als robot, maar als beeld van God gemaakt. Alle eer gaat ook naar God uit omdat Hij onze Verlosser is. Dat Hij zijn Zoon Jezus Christus als middel tot verzoening is een staaltje van rijkdom en wijsheid waar mensen uit zichzelf niet bij kunnen, zo diep gaat dat. Alleen door het geloof kunnen we zo’n onverwacht geschenk aanvaarden. Dan erkennen we ook dat we als mensen onder God staan en dat Hij geen verantwoording aan ons schuldig is. Luther zei al, dat we God niet in alles hoeven te kennen om ons toch in vertrouwen aan Hem te kunnen overgeven, omdat Hij ons in Christus tegemoet komt als een genadige en vergevende God.

Neuhofen - Gemeindeausflus 2017Na de kerkdienst volgde de gemeentepicknick aan het meer. Met mooie ontmoetingen en fijne gesprekken. Het is altijd goed om elkaar in een andere setting te ontmoeten, samen met de aanwezige gasten. Zeker voor een zo kleine gemeente als die van Neuhofen.

Volgend jaar, zo de HERE wil, reist de gemeente in juni weer af naar St. Wolfgang im Salzkammergut, want goede gewoontes moet je koesteren. De vaste preeklezer in Neuhofen, broeder Alessandro Brunal, had nog wel een wens: “Es wäre schön, wenn nächstes Mal ein Pfarrer aus Holland dabei sein könnte.” Dus wie zich geroepen voelt, mag zich melden!

Niet alleen in Neuhofen, maar in alle vijf de Evangelisch-Reformierte Kirchen stellen de gemeenteleden het erg op prijs wanneer medechristenen uit Nederland tijdens de vakantie de kerkdiensten bezoeken.

De SSRO (Stichting Steun Reformatie Oostenrijk) ondersteunt een aantal kleine gereformeerde kerken in Oostenrijk en Zwitserland – de ERKWB. Door activiteiten zoals bijbelcursussen, internetuitzendingen, vrouwenkringen en kinderclubs brengt men het evangelie verder in een sterk geseculariseerde omgeving. In de afgelopen jaren mochten de meeste gemeenten nieuwe leden verwelkomen. Kijk voor meer informatie op: www.ssro.nl en www.reformiert.at en www.erkwb.ch. Volg de SSRO op Facebook (SSRO.NL) of op Twitter (SSROnl). Giften zijn welkom op NL27 INGB 0000 0656 88 t.n.v. SSRO – Hasselt.