De breuk in de CGK: de Rijnsburggroep begint een nieuw top-down-kerkverband

Een kerk die de drieslag ‘Schrift, belijdenis, kerkorde’ uitbreidt met een vierde element: strikte binding aan alle synodebesluiten totdat op een volgende synode het tegendeel blijkt, heeft de zelfstandigheid van plaatselijke gereformeerde kerken ingewisseld voor het ideaal van één landelijke hervormde kerk met plaatselijke afdelingen.

Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken kiezen de ongeveer 70 kerken van de Rijnsburggroep voor deze manier van kerk-zijn. Dat is hun goed recht, maar daarmee breken ze met de CGK en beginnen een nieuw kerkverband. Daarin zijn ze eerlijk: ze vinden dat er geen basis meer is om samen met een ander deel van de 181 CGK-kerken door één bijbelgetrouwe deur te kunnen.

Helaas doet de Rijnsburggroep dat met slaande deuren. Alle oproepen om het op een kerkrechtelijk zuivere manier te doen slaat men in de wind.

Unaniem adviseerden alle hoogleraren ruim een jaar geleden: wijs een nieuwe synode aan, want anders ga je tegen je eigen kerkrecht in. Maar de meerderheid van de synode sloeg die waarschuwing in de wind en sloot zich na sluiting van de synode bij ‘Rijnsburg’ aan.

Twee kerkrechtdeskundigen die binnen de CGK hoog in aanzien staan gaven in opdracht van de Theologische Universiteit van Apeldoorn aan: “Het staat plaatselijke kerken in beginsel vrij om zich aan de bestaande vergaderstructuur te onttrekken en eigen vergaderstructuren te organiseren. Maar als zij besluiten dat te doen, maken zij zich daarmee los van het bestaande landelijk kerkverband van de CGK.” Toch was dit voor ‘Rijnsburg’ geen reden om op de ingeslagen weg voort te gaan.

Na sluiting van de synode ging het oud-moderamen verder als ‘deputaatschap vertegenwoordiging’ om, zoals gebruikelijk, in alle lopende zaken de CGK van advies te dienen of te vertegenwoordigen tot aan een nieuwe synode. Alle vijf de leden van het oud-moderamen aanvaardden die benoeming en zagen zichzelf nog steeds als wettige vertegenwoordigers van de hele CGK. Op nadrukkelijk verzoek van de wereldlijke rechter wezen ze toch de CGK Hoogeveen aan als samenroepende kerk voor een nieuwe synode. Maar meteen daarna stapten vier van de vijf oud-moderamenleden op. Alle andere taken die hen waren toevertrouwd, vonden ze minder belangrijk dan de moeite die ze hadden met het terugdraaien van een kerkrechtelijke dwaling door één kerk te laten doen wat ze zelf niet hoefden organiseren. Als ik het zo inschat, stonden zeker drie van hen al achter de door ‘Rijnsburg’ ingeslagen weg toen ze nog wel deputaat waren.

Op donderdag 30 oktober deed het inmiddels weer voltallige deputaatschap vertegenwoordiging een oproep aan de Rijnsburggroep om een broederlijk gesprek over de ontstane situatie. “De bereidheid tot een gesprek is er wederzijds”, was de in het Reformatorisch Dagblad uitgesproken verwachting. Maar nog geen tien dagen later, op zaterdag 8 november, nodigde ‘Rijnsburg’ de 70 CGK-kerken die in Veenendaal aanwezig waren op het verontrusten-convent uit voor een volgende bijeenkomst op 29 november. De insteek daarvan zal zijn om een “roepende kerk” aan te wijzen om “algemene vergadering die hetzelfde gezag heeft als een synode” voor te bereiden. Die algemene vergadering heeft dan als doel “om te komen tot het herstel van de synodale structuur, inclusief een classicale herindeling.” (citaten uit RD 10 november).

Hier kondigt zich de geboorte van een nieuw kerkverband aan. En dat snap ik. Een meerderheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken wil van de visie op de vrouw in het ambt geen breekpunt maken. Al 1998 is door de generale synode uitgesproken dat wie op bijbelse gronden vóór vrouwelijke ambtsdragers is, ten volle ambtsdrager kan blijven binnen de CGK. Ter wille van de eenheid is toen ook besloten om er landelijk geen ruimte voor te geven. Dat besluit wordt door steeds meer plaatselijke CGK-gemeentes genegeerd, omdat men binnen de eigen gemeente die ruimte wel ziet én een kwart eeuw later ook neemt. Daarmee brengen die kerken de rechterflank in gewetensnood, die zich nooit heeft kunnen vinden in de tolerantie van 1998, maar elke visie die vóór de vrouw in het ambt is, als onschriftuurlijk en niet gereformeerd beschouwt. Nu die visie ook door zo’n 30 CGK-gemeentes gepraktiseerd wordt, is de grens bereikt. De meerderheid van de 181 CGK-kerken gemeentes wil echter de vrouw-in-het-ambt-gemeentes niet uit het kerkverband zetten. Dus stapt de Rijnsburggroep er nu zelf uit.

De manier waarop men dat doet verdient echter geen schoonheidsprijs. Aan alle kanten roept ‘Rijnsburg’ (vooral bij monde van het CGBeraad) dat er geen kerkverband meer is en dat alles van onderaf moet worden opgebouwd. Dat lijkt mij volstrekt onjuist. Er is nog wel een kerkverband, maar een (grote) minderheid wil niet meer verder met de meerderheid. Sterker nog: men geeft sinds 8 november openlijk aan, van onderop een parallel kerkverband te willen opbouwen.

Een parellel kerkverband is, als het oude kerkverband nog funktioneert, een nieuw kerkverband. Zo ging dat ten tijde van de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886 en de Vrijmaking van 1944. Het zou de Rijnsbruggroep sieren om in deze zelfde lijn ook een oproep tot wederkeer te doen uitgaan aan de in hun ogen dwalende meerderheid. Maar dat doet men niet. Men beweert in grote bewoordingen dat er geen CGK meer is en dat hun groepering van 70 met de wederopbouw van de CGK gaat beginnen.

Naar interne pretentie mag men zichzelf zien als de voortzetting van het afgedwaalde kerkverband, maar men is dat niet. De bovengenoemde kerkjuristen schreven in hun notitie dat je het vergelijken kunt met mannenkoor Asaf dat 100 leden telt. Als daarvan 40 leden op een andere avond gaan zingen en beweren: ‘Wij zijn Asaf en die andere groep is dat niet’, is dat onjuist. Want in een vereniging -en een gereformeerd kerkverband is een vereniging van zelfstandige plaatselijke kerken- bepaalt de meerderheid de koers. De opmerking van een andere jurist die het opneemt voor de Rijnsburggroep, dat als 40 van de 100 leden van mannenkoor Asaf zich afsplitsen, er geen ‘Asaf’ meer is, maar dat de meerderheid zich dan maar ‘Ethan’ en de minderheid zich ‘Jeduthun’ moet noemen, raakt echt kant noch wal.

Eén ding is nog opmerkelijk bij de stichting van dit nieuwe kerkverband: men noemt zich gereformeerd, maar als eerste kerkverband dat uit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 ontstaan is, voegt men aan de drieslag ‘Schrift – belijdenis – kerkorde’ een vierde criterium toe, nl. ‘synodebesluiten’. Oftewel: als de landelijke synode gesproken heeft, moeten alle kerken zich daar onverkort aan houden. Daarmee wordt het gereformeerd kerkrecht de nek omgedraaid. Want binnen het gereformeerde kerkrecht is een synode niet het hoogste orgaan, maar blijft dat altijd de plaatselijke kerk. Dus mag volgens gereformeerd kerkrecht de ene kerk niet over een andere heersen en houden plaatselijke kerken zich in alles aan synodebesluiten tenzij bewezen wordt dat zij in strijd zijn met Gods Woord, de belijdenis en de aangenomen kerkorde.

‘Tenzij’ betekent hier: wanneer een plaatselijke kerk dat zelf goed onderbouwd kan doen. Dan is er binnen het gereformeerde kerkrecht een ruimte mate van christelijke vrijheid, in het vertrouwen dat een plaatselijke kerk daar geen misbruik van maakt door independentistisch z’n eigen gang te gaan.

‘Tenzij’ betekent niet: totdat een volgende synode een besluit terugdraait. Dat laatste is kenmerkend voor een top-down-kerk zoals de PKN en de HHK. Die heten landelijk ook niet voor niet ‘Protestantse KERK’ en ‘Hersteld Hervormde KERK’, want de landelijke organisatie is de kerk en de plaatselijke gemeentes zijn afdelingen. Die kant wil de Rijnsburggroep nu ook op. Daarmee wordt, zoals ik zei ooit in een diskussie met ds. P. van Gurp, de predikant die mij doopte en in het ambt bevestigde, naast Schrift en belijdenis ook de traditie bindend van bovenaf opgelegd.

Wat ik dan niet snap van de bezwaarde broeders die nu de CGK verlaten en bezig zijn een eigen, nieuw kerkverband op te richten: waarom niet meteen aansluiting bij de HHK gezocht als je toch de gereformeerde drieslag uitbreidt met een vierde element? Aan de andere kant: als je eerst zelf een redelijk stabiel nieuw kerkverband gevormd hebt, kun je ook beter en op gelijkwaardige basis het gesprek aangaan met een kerkverband dat dicht tegen jouw kerkvisie aanligt. Want, om positief af te sluiten: in de afgelopen twee jaar is niet alleen de CGK uit elkaar gevallen, maar hebben er ook twee kerkenfusies plaatsgevonden (NGK+GKV in 2023, DGK+GKN in 2024). ‘Opdat zij allen één zijn’ en als mannenkoor Asaf Psalm 133 zingen kan dus wel.

Hoe nu verder als CGK nu moderamen en synode het kerkverband hebben opgegeven?

De synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken is gesloten. Maar in strijd met de kerkorde wou het moderamen geen volgende synode aanwijzen. En met de kleinst mogelijke meerderheid (27 van de 52) en tegen het nadrukkelijke advies van alle professoren uit Apeldoorn in vond de rechterhelft van de synode ook dat er geen volgende synode hoefde te worden aangewezen. Men laat het aan de plaatselijke kerken over om een uitweg uit de crisis te vinden.

Prof. dr. Arnold Huijgen, zelf een vooraanstaande, invloedrijke CGK-dominee, die tot voor kort professor aan de Theologische Universiteit was, schreef op 7 juni: “Dit kan kerkordelijk helemaal niet. Kerkordelijk is de synode verplicht alle agendapunten af te handelen, en ook om een volgende roepende kerk aan te wijzen. Door dit niet te doen, richt de synode nog veel meer schade aan: het hele kerkelijk samenleven lijkt men op te geven.”

Een paar dingen vallen mij op. Allereerst dit: hoe bestaat het dat een moderamen en een zeer krappe meerderheid van de synode z’n verantwoordelijkheid plompverloren uit handen laat vallen door te zeggen: ‘plaatselijke kerken, we laten het initatief aan jullie’? Dat klopt kerkrechtelijk van geen kant. Want juist die plaatselijke kerken hebben deze synode bij elkaar geroepen en het de opdracht gegeven om namens hen te regelen wat nodig is. Dan kun je niet opeens de boel de boel laten door je opdracht terug te geven aan diezelfde kerken.

Waar ging het dan fout? Ten diepste denk ik hier: het moderamen en de 27 afgevaardigden die er nu voor gekozen hebben om de Christelijke Gereformeerde Kerken ongecontroleerd uit elkaar te laten vallen, hebben niet het lef gehad om volgens de kerkorde en het kerkelijke recht de crisis in hun kerken op te lossen.

Voortdurend hebben zeer behoudende plaatselijke kerken gezegd: CGK-kerken die vrouwen toelaten in het ambt gaan in tegen Gods Woord en tegen de gemaakte kerkelijke afspraken om dat niet te doen. En ook al is dat al drie keer zo uitgesproken, ze keren niet terug op hun schreden. En ze zijn ook niet zo consequent om uit de CGK te stappen en NGK of PKN te worden.

De behoudende kerken hebben een punt. Als je echt vindt dat een praktijk binnen jouw kerkverband in strijd is met Schrift en belijdenis, kun je dat niet blijven accepteren. Maar … men heeft er geen kerkelijke conclusies aan verbonden. Namelijk: een plaatselijke kerk die volgens de meerderheid van de kerken op een belangrijk punt volhardend afwijkt van wat duidelijk in Gods Woord geschreven staat, moet je als ongehoorzame kerk buiten het kerkverband plaatsen.

Die stap zou kerkrechtelijk een zuivere stap geweest zijn. Ook heel pijnlijk. Met grote gevolgen, zoals onze gezamenlijke NGK-geschiedenis in de jaren ’60 van de vorige eeuw heeft laten zien. Toen waren, volgens de behoudende meerderheid van de GKV, Schrift en belijdenis ook in het geding. Een grote progressieve minderheid dacht daar anders over. Dus ontstonden er twee groepen kerken: zij die binnen het kerkverband bleven (en dus GKV) en zij die buiten het kerkverband kwamen te staan (en zich daarna NGK noemden). Soms was een classis in meerderheid progressief en organiseerden de behoudende kerken een tegen-classis. Dan werd die classis door de provinciale synode erkend en de oude classis collectief buiten het kerkverband geplaatst (classis Kampen – PS Overijssel). En in Noord-Holland ontstonden zelfs twee PS-en: de oude PS was in meerderheid progressief en de behoudende minderheid organiseerde zich in een tegen-PS. De afgevaardigden van de nieuwe PS werden door de Generale Synode van Hoogeveen 1969/1970 geaccepteerd, die van de oude PS als synodelid geweigerd.

Een hele pijnlijke periode, maar kerkrechtelijk stukken zuiverder dan wat nu in de CGK gebeurd is: eerst als behoudende deel van de CGK niet durven doorpakken en daarna uit teleurstelling en frustratie het kerkschip laten stranden door alle verantwoordelijkheden die de kerken jou hebben  toevertrouwd, uit je handen te laten vallen, zonder diezelfde kerken enig perspectief te bieden.

Het wordt nog erger als binnen drie dagen na het sluiten van de synode die geen nieuwe synode bijeen wilde roepen, de CGK van Rijnsbrug met het plan komt om op 27 juni alle 181 CGK-kerken uit te nodigen voor een bijeenkomst (een nieuw convent) om over de toekomst van de CGK te praten. Let wel: de kerk van Rijnsburg is de kerk die deze synode heeft samengeroepen en waarvan de predikant. Ds. L.A. den Butter, adviseur van de synode was. Maar aan de uitnodiging is wel een voorwaarde verbonden: alleen plaatselijke kerken zijn welkom “die zich vanouds, in woord en in daad, willen houden aan de vierslag Schrift, belijdenis, kerkorde en synodale besluiten.” Met dat laatste worden vooral de synodebesluiten over de vrouw in het ambt bedoeld. Als er CGK-kerken naar dit nieuwe convent komen die wel vrouwelijke ambtdragers hebben, “ligt het natuurlijk in de rede dat we elkaar daarover vooraf vragen gaan stellen”, aldus ds. Den Butter. Want volgens hem kan “de breedte van onze kerken”  elkaar alleen vasthouden “op basis van de genoemde vierslag.” (citaten RD 7 juni – internet).

Bij de voordeur wordt dus door één CGK, de van Rijnsbrug (met waarschijnlijk een aantal andere kerken achter zich die dit nieuwe convent mede organiseren), geselecteerd welke van de andere 180 CGK-kerken nog wel of niet meer tot ‘de breedte van de kerken’ behoren. Elke afgevaardiging wordt, om het cryptisch-bijbels te zeggen, ge-mene-tekel-d en zwaar genoeg of te licht bevonden om nog bij de ware CGK te mogen horen.

Dat bepaalt dus niet een classis of een synode, die daar al sinds de allereerste landelijke synode van 1571 de bevoegdheid toe heeft. Maar dat bepaalt een zelfbenoemde groep binnen de CGK. Dit is onkerkelijk handelen in optima forma! Van onderaf wil men met een groep gelijkgezinden de regie overnemen. In de politiek heet dat: een coup plegen. In het kerkrecht heet dat: scheurmakerij. Bijbels gezien noemen we dat: een zware zonde. Met deze aktie balanceren de initiatiefnemers niet op de grens van kerk en sekte, maar gaan erover, zoals prof. Huijgen op X (voorheen Twitter) terecht opmerkte.

In zijn artikel in CVandaag roept Huijgen CGK-kerkenraden op niet argeloos in te gaan op een uitnodiging voor een bijeenkomst waar alleen kerken die zich aan alle synodebesluiten gehouden hebben welkom zijn. “Houd afstand,” schrijft hij. Ik denk juist dat het goed zou zijn als alle 181 CGK-kerken een afvaardiging naar die bijeenkomst sturen. Dat wordt dan net zo’n convent als vorig jaar gehouden is, waar 180 van de 181 kerken aanwezig waren. Die werd toen georganiseerd door landelijke deputaten. Het zou goed zijn als de kerk van Rijnsburg deze bijeenkomst laat organiseren door het ‘deputaatschap vertegenwoordiging’, want die heeft het mandaat om een aantal zaken af te wikkelen en te begeleiden zonder zelf inhoudelijk sturing te geven.

Als alle 181 kerken zich inderdaad aanmelden, zal duidelijk worden wat de ware intentie van de organisatoren is. Wordt elke CGK toegelaten tot de vergadering? Dan wordt duidelijk op welke manier de meerderheid van de CGK het kerkverband voort wil zetten. En dat zou, gezien het vorige convent, wel eens anders kunnen uitpakken dan de behoudende kerken zouden willen. Toen wilden zo’n 120 van de 180 kerken met elkaar verder. De optie voor de andere 60 is dan: wij kunnen niet langer blijven, dus wij richten een nieuw, behoudend kerkgenootschap op of zoeken aansluiting bij andere reformatorische kerken. Of de behoudende organisatoren houden aan de voordeur alle CGK-kerken tegen die vrouwen in het ambt hebben of, ook al hebben ze die niet zelf, daar geen bezwaar tegen hebben. Dan kan een meerderheid van de aanwezige kerken uitspreken dat ze zichzelf beschouwen als de wettige voortzetting van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Maar dat kan alleen maar door eerst een aanzienlijk deel van de zusterkerken op voorhand buiten te sluiten.  En dan niet volgens het gereformeerd kerkrecht, want die kerkelijke weg via een volgende synode heeft men bewust geblokkeerd, maar door een separatische aktie waarbij de eigen overtuiging zwaarder weegt dan de eenheid in Christus op basis van Schrift, belijdenis en kerkorde die de meerderheid van de CGK-kerken graag bewaren wil.

Waar is de trouwe vriend die de CGK kan helpen?

Euodia en Syntyche, ik dring er bij u op aan eensgezind te zijn in de Heer.  En u, trouwe vriend, vraag ik hen te helpen. Ze hebben samen met mij voor het evangelie gestreden, evenals Clemens en mijn overige medewerkers, van wie de namen in het boek van het leven staan.

Dit zijn woorden van Paulus uit de brief aan de christelijke gemeente in Filippi (Fil. 4:2-3). Twee gelovige zusters leven in onmin met elkaar. Samen komen ze er niet uit. Het dreigt ook de gemeente te verdelen, want als twee mensen ruzie hebben, trekken anderen al heel snel partij. Dus vraagt Paulus aan een wijze broeder om te bemiddelen en te proberen tot een oplossing te komen, waardoor de vrede tussen beide zusters in de Heer weer hersteld wordt. Want, zegt Paulus nadrukkelijk, ondanks het hoog oplopende meningsverschil tussen beiden hebben Euodia en Syntyche zich beiden ingezet voor Jezus Christus en staan ze allebei ook bij God in de hemel opgetekend als zijn kinderen.

Aan dit gedeelte heb ik voortdurend moeten denken sinds er een komplete patstelling ontstaan is op de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De meest progressieve afgevaardigden hebben de optie van een duo-kerkverband met A-gemeentes en B-gemeentes afgestemd. In dat voorstel stond namelijk dat de behoudende groep ‘zich in alles wil houden aan Schrift en belijdenis’, terwijl van de vooruitstrevende groep gezegd werd dat die ‘zich willen baseren op Schrift en belijdenis’. Dat vonden 12 van de 52 afgevaardigden onaanvaardbaar, want een twee-onder-een-kapwoning kap met eenzelfde fundament of een huis met een tijdelijke tussenwand is echt wat anders dan dat je al een verschil in het fundament formuleert en daarop verder wilt bouwen, zoals een CGK-predikant het onder woorden bracht. Doordat deze 12 synodeleden tegen het kerkmodel ‘Witzier’ stemden, zoals ik het maar even noem, werd niet voldaan aan de voorwaarde dat minstens 80% van de synodeleden vóór deze oplossing uit de impasse moest stemmen. Uiteindelijk waren slechts 31 van de 52 synodeleden vóór, omdat 9 andere tegenstemmers zich door de synodepreses lieten overhalen om blanco te stemmen (want dan telde hun stem niet mee voor die 80%).

Een dag later kwamen nagenoeg dezelfde 31 synodeleden die vóór het kerkmodel ‘Witzier’ gestemd hadden met een voorstel om de synode definitief te sluiten, omdat het kerkverband niet meer te redden valt.  Maar, werd erbij gezegd, de synode kan nog wel weer bij elkaar komen “wanneer kerken in groten getale aangeven terug te zullen keren binnen de bedding vd genomen synodale besluiten die vast en bondig zijn, wanneer zij eerst daarvan zijn afgeweken.” Oftewel: alle CGK-kerken die nu vrouwen in de ambten bevestigd hebben, moeten nadrukkelijk beloven om dat alsnog terug te draaien.

De patstelling is hiermee kompleet. Het meest progressieve deel van de synode torpedeert het laatste reddingsplan. En de behoudende meerderheid kaatst daarna de bal terug en legt die neer bij de meest progressieve kerken.

De partij van Euodia en de partij van Syntyche kunnen en willen elkaar op geen enkele manier meer bereiken.

Maar op alle synodezittingen zijn alle 52 afgevaardigden toch elke keer met een open Bijbel, gevouwen handen en een loflied op de lippen de vergadering begonnen?

Waar was dan de  trouwe vriend om beide zusters weer bij elkaar te brengen? Het moderamen zag het niet zitten om die rol te spelen en wierp de handdoek in de ring.

Was er dan niemand die zei: beste 12 progressieve broeders die niet op deze voorwaarden het kerkmodel van A-kerken en B-kerken accepteren. Kunnen jullie er echt niet mee leven dat je het gevoel hebt door de behoudende broeders slechts getolereerd te worden in plaats van volwaardig geaccepteerd? Waarom nemen jullie geen voorbeeld aan de Gereformeerde Bond binnen de PKN, die in dezelfde situatie zit, maar er bewust voor kiest om binnen de PKN te blijven? Is het zo moeilijk voor jullie, progressieve broeders, om de minste te zijn en om zo de CGK met haar Theologische Universiteit in Apeldoorn en haar zendingswerk wereldwijd te redden? Jullie strijden toch samen voor het Evangelie? Jezus Christus heeft toch van jullie allemaal met zijn bloed de namen in het levensboek van God geschreven?

Was er dan niemand die zei: beste 31 behoudende broeders die nu aan plaatselijke CGK-kerken een ultimatum stellen. Zijn jullie zo teleurgesteld dat het uiterste bod om samen verder te gaan gesneuveld is, dat jullie de schuld voor de dreigende breuk nu bij die plaatselijke kerken neerleggen? Zijn jullie werkelijk niet bereid om nog één mijl met de 21 progressieve broeders mee te gaan door een allerlaatste oproep te doen om alsnog in te stemmen met het kerkmodel CGK-A / CGK-B? Jullie strijden toch samen voor het Evangelie? Jezus Christus heeft toch van jullie allemaal met zijn bloed de namen in het levensboek van God geschreven?

Ondertussen zien de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerken het met verbijstering aan en blijven ze in verwarring achter. Op het Convent in 2024, waar 180 van de 181 kerken aanwezig waren, wilde 2/3 niet ontvlechten, maar elkaar vasthouden. Na de synodevergadering in 2025, waar een eerder interim-model sneuvelde, deden in elk geval 90 van de 181 kerken + tientallen ambtsdragers (predikanten, ouderlingen, diakenen, emeriti en professoren) een dringende oproep aan de synode om geen verdere stappen te nemen die zouden leiden tot ontvlechting van het kerkverband, maar om een weg te zoeken om samen verder te gaan.

Samen. Maar samen komen Euodia en Syntyche er op de synode niet uit. Euodia wil eerst volledige erkenning dat haar visie op een aantal zaken legitiem en gelijkwaardig is aan de visie van Syntyche. En Syntyche wil eerst de royale erkenning van Euodia dat ze ongehoorzaam is geweest aan de gemaakte afspraken.

Here Jezus, wilt U als trouwe Helper zorgen voor trouwe vrienden, opdat die twee zusters in de Heer samen één kunnen en willen blijven. Ze staan immers voor hetzelfde Evangelie? Hun namen staan immers in hetzelfde boek?

Vrijblijvendheid troef als het om homo-relaties in de NGK gaat?

De Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) worstelen met hun visie op homoseksuele relaties. Onlangs kwam een commissie met konkrete voorstellen die op 8 maart a.s. op de landelijke synode besproken zullen worden. De voorstellen gaan veel verder dan het studierapport ‘Ruimte en richting’ en ook dan eerdere voorstellen die op de synode lagen. Voor CVandaag schreef ik hierover een opinie-artikel met als titel Synodecommissie walst als een roze olifant door de NGK-porseleinkast.

Een korte samenvatting hiervan geef ik hier:

  • De voorstellen laten zien dat we als NGK in deze kwestie geen kleur durven bekennen.
  • De voorstellen geven allerlei meningen over homoseksualiteit ten onrechte een legitieme plaats binnen het gereformeerd belijden.
  • De voorstellen stellen feitelijk homo-relaties in liefde en trouw gelijk aan het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw.
  • De voorstellen laten belangrijke bijbelse gegevens buiten beschouwing als het om toelating tot de ambten gaat.
  • De voorstellen gaan volledig voorbij aan kerkrechtelijke vragen bij de openstelling van het ambt van predikant voor broers en zussen die in een homoseksuele relatie leven.

Mijn slotconclusie in het opiniestuk op CVandaag is:

Als de NGK-synode deze verregaande voorstellen overneemt zonder eerst over de impact hiervan na te denken, zet ze de eenheid binnen de NGK kerken ongelooflijk onder druk. Dan is mijn NGK verworden tot een kleurloos kerkverband, waarin Gods oorspronkelijke goede schepping waarin homoseksualiteit niet voorkwam (Genesis 1 en 2) niet meer serieus genomen wordt,  waarin het huwelijk tussen man en vrouw zoals God dat bedoeld heeft niet meer in alle omstandigheden in ere gehouden wordt (Hebreeën 13:4) en waarin het ambt, dat aan gemeenteleden hogere eisen stelt dan aan iedere avondmaalsganger, niet meer hoog gehouden wordt (1 Timotëus 3:1-13) en Titus 1:5-9).

“Het is heel, heel erg” – de CGK dreigt van bovenaf te scheuren

Eens trok er een scheur van bovenaf waardoor mensen in hun geweten vrij gezet werden voor God door het bloed van het Lam.

Nu dreigt er van bovenaf een scheur door de Christelijke Gereformeerde Kerken getrokken te worden omdat een minderheid binnen de CGK de gewetens van alle plaatselijke kerken wil binden aan hun eigen visie op wat wel of niet bijbelgetrouw gereformeerd is. Men is zelfs bereid om daar de eenheid van het kerkverband en het voortbestaan van het prachtige zendingswerk en de Theologische Universiteit te Apeldoorn voor in de waagschaal te stellen.

Het zou van moed getuigen wanneer deze minderheid met een zuiver geweten vrijwillig het CGK-kerkverband verlaat en zelfstandig verder gaat of zich aansluit bij de Hersteld Hervormde Kerk.

Dat de CGK in een diepe crisis verkeerd is al jaren duidelijk. De kwestie van vrouwen in de ambten is daarbij het springende punt. De vorige synode bevestigde in 2022 met 2/3 meerderheid het synodebesluit van 1998 dat op basis van de Bijbel het ambt van predikant, ouderling en diaken voor vrouwen niet openstaat. Maar in tegenstelling tot de synode van 1998 voegde ze daar de oproep aan toe om als kerkverband “vermaan (vanwege zonde tegen ten diepste de liefde) toe te passen als kerken op het gebied van ‘vrouw en ambt’ eigen wegen gaan.”

Met name deze laatste uitspraak zorgde ervoor dat 46 van de 181 CGK-kerken (en 3 CGK-gemeenteleden) een revisieverzoek indiende bij de huidige synode. Die wees op 29 januari 2025 met 31 tegen 18 stemmen alle revisieverzoeken over ‘vrouw en ambt’ af.

Ik denk dat de synode kerkrechtelijk een beslissing nam die je deels kunt verdedigen. Eén van de twee voorwaarden om een synodebesluit te herzien is namelijk: er moeten nieuwe argumenten aangedragen worden. En die waren er niet. Alle voors en tegens zijn in 2022 al gewogen. Een andere weging van de argumenten op een volgende synode is geen  reden om tot een ander besluit te komen. Want dan zou de willekeurige samenstelling van een volgende synode bepalen of besluiten gehandhaafd of veranderd worden. Dat is kerkelijke jojo-beleid en geen geestelijk leidinggeven. Een andere vraag die terecht gesteld wordt is, dat die 50 revisieverzoeken wél behandeld hadden moeten worden omdat er inhoudelijke bezwaren ingebracht zijn tegen de synode-uitspraak. Dat is volgens de CGK-kerkorde een tweede voorwaarde om een revisieverzoek te mogen indienen. Dat aspekt is, als ik CGK-er J.R. Bügel, jurist en advocaat, geloven mag (klik hier), ten onrechte door de synode helemaal niet meegewogen in het afwijzen van de revisieverzoeken.

Maar … en dat is wat een diep bedroefde collega uit het midden van de CGK mij mailde: deze redenering over revisieverzoeken zal wellicht formeel kloppen. Maar formalisme is het laatste dat nu nodig is. Als meer dan een kwart van de kerken (46 van de 181) een revisieverzoek indient en zich dus kennelijk niet gehoord acht in het genomen besluit ben je onverstandig als je dat gesprek blokkeert met een beroep op de regeltjes van het kerkrecht.

Ik snap dat. Zeker als je weet dat in 2024 maar liefst 179 van de 181 CGK-kerken bij elkaar kwamen en ongeveer 120 “CGK-kerkenraden elkaar meer ruimte wil geven, desnoods ook om vrouwen in het ambt van diaken of ouderling te hebben” en er dus “minstens twee keer zo veel kerkenraden voor meer vrijheid in het kerkverband zijn dan dat daar kerkenraden tegen zijn.” (RD 24-04-2024).

Toch snap ik wel dat de revisieverzoeken zijn afgewezen. Maar dan moet je als synode jezelf wel de volgende vraag stellen: hoe bewaren we de eenheid als we weten dat 2/3 van de kerken elkaar wil vasthouden, terwijl wij als synode met 2/3 uitspreken dat plaatselijke kerken die vrouwen in het ambt bevestigen vermaand moeten worden vanwege hun zondige besluiten?

Daarom was voor velen het volgende agendapunt op de synode nog spannender: is een synode die dit uitspreekt bereid om 2/3 van de plaatselijke kerken die er anders over denkt, te verdragen of is men bereid om van bovenaf een scheur te trekken waar slechts 1/3 van de plaatselijke kerken toe oproept?

De kritiek van vele synodeleden op het voorstel om tot twee soorten classes te komen en de eis die het synode-bestuur vooraf stelde dat er een draagvlak van 80% moest zijn voor dit voorstel doen het laatste vermoeden. Geen wonder dat de commissie die met deze mogelijke oplossing om een kerkscheuring te voorkomen dit voorstel introk. Niemand die weet hoe het nu verder moet.

“Het is heel, heel erg. De Here moet zich over ons ontfermen en ons bekeren van onze dwaasheid.” Dat was het gevoelen van mijn CGK-collega.

Hoe kon het zover komen? Al veel langer leeft binnen de CGK-kring het gevoelen “dat de afgevaardigden naar de synode ‘rechtser’ zijn dan de Christelijke Gereformeerde Kerken als geheel” (ND 24-04-2024), of, zoals het RD van 24-04-2024 dat n.a.v. het CGK-convent onder woorden bracht: “Zie je wel, die generale synodes van ons geven geen representatief beeld van hoe er in de breedte van onze kerken over gevoelige thema’s gedacht wordt.”

Ik denk dat deze constatering klopt. En wat, helaas, steeds duidelijker wordt: de rechterflank van de CGK ligt op ramkoers en is bereid om de eenheid van de CGK op te offeren voor de eigen overtuiging die ze aan alle plaatselijke kerken wil opleggen. Ik was er vorig jaar al bang voor – zie mijn blog.

Daarmee brengt dit smaldeel niet alleen de kerken die vóór de vrouw in het ambt zijn in gewetensnood (ongeveer 1/3 van de CGK), maar ook de zogenaamde ‘middenkerken’ die zelf geen vrouwen in het ambt kennen, maar elkaar als kerken wel willen vasthouden (ook ongeveer 1/3 van de CGK). De rechterflank spreekt vooral over eigen gewetensnood vanwege aantasting van het Schriftgezag binnen het kerkverband door andere voorgangers en kerken. Men doet dat met een onterecht en door eerdere CGK-synodes afgewezen beroep op art. 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Merkwaardig is daarbij trouwens, dat binnen diezelfde rechterflank men wel kanselruil toestaat met predikanten uit de Gereformeerde Bond en dus zelf voorgaat in de Protestantse Kerk – een kerkverband waar zelfs de meest vrijzinnige opvattingen over het lijden en sterven van onze Heer en Heiland verkondigd mogen worden. Een merkwaardige inconsequentie.

Hoe moet het nu verder binnen de CGK als de rechterflank bewust op het ravijn afkoerst? Het synodebestuur komt over een paar maanden met een plan om een ongecontroleerd uiteenvallen te voorkomen. Ik hoop dat het in de lijn ligt van het voorstel van ds. Arjan Witzier in 2022 lanceerde en dat veel lijkt op het federatieve kerkmodel dat wijlen prof. W. van ’t Spijker ooit lanceerde: twee deelsynodes ‘licht’ en ‘zwaar’ die samen regelmatig op een landelijke synode besluiten nemen over de gezamenlijke verantwoordelijkheden zoals het zendingswerk, de Theologische Universiteit, de emeritkas, de kerkelijke rechtspraak en het gereformeerde karakter van de kerken. Ook binnen de huidige CGK-synode kwamen ds. W.E. Klaver, oud. J. Mauritz en ds. G.J. Post met een vergelijkbaar voorstel. Ik ben alleen zo bang, dat daar in de rechterflank geen draagvlak meer voor is.

Het zou van moed getuigen wanneer de rechterflank met een zuiver geweten vrijwillig het CGK-kerkverband verlaat en zelfstandig verder gaat of zich aansluit bij de Hersteld Hervormde Kerk.

De 2/3 meerderheid van CGK-kerken die de eenheid wil bewaren kan dan samen verder. Het alternatief is een rampzalige kerkscheuring waarbij niet alleen kerken, maar ook complete classes en misschien wel een particuliere synode uit het kerkverband gezet worden. Dat gebeurde in de jaren ’60 in onze eigen NGK-kerken. Gevolg: 25% van het kerkvolk en 40% van de predikanten raakte ‘buitenverband’, maar slechts een klein deel van hen stapte over naar de toen steeds vrijzinnig wordende synodaal-gereformeerde kerken. Want, zoals meestal, liep de breuklijn niet langs de principiële lijn, maar langs de lijn van de tolerantie. Het duurde 56 jaar voordat in 2023 de breuk van 1967 hersteld werd.

De schade binnen de CGK bij een harde scheuring zal, vrees ik, nog groter zijn wanneer op een volgende synode de rechterflank weer oververtegenwoordigd is én op ramkoers blijft liggen. Dan wordt met meerderheid van stemmen 2/3 van de Christelijke Gereformeerde Kerken uit het kerkverband gezet.

Een scheur van bovenaf. Quis non fleret – wie zou dan niet wenen?

Terwijl die andere scheur van bovenaf Gods kinderen in hun geweten vrij zet door het bloed van het Lam.

Laat er, binnen en buiten de Christelijke Gereformeerde Kerken, veel gebeden worden om wijsheid van Boven.

Mag een kerk zonder navraag grote giften aannemen?

Geld is een middel om te voorzien in ons onderhoud. Dat gold voor de tijd waarin Jezus leefde en voor de tijd waarin wij leven. Met geloof alleen koop en betaal je geen brood in de supermarkt.

Ook een kerk heeft geld en goederen nodig om alle taken te kunnen uitvoeren. In het Oude Testament brachten de gelovigen 10% van hun geld of van hun goederen naar de tempel in Jeruzalem en in elk derde jaar naar de oudsten in de stad (Deuteronomium 14:22-29).

Maar mag een kerk geld aannemen waarbij er vragen zijn over achtergrond van de gever of de gift? Of, meer in het algemeen gesteld, moet de kerk bij elke grote schenking onderzoek doen naar de herkomst van dat geldbedrag? Te denken valt aan erfenissen die na overlijden worden ontvangen, legaten die bij het leven worden gegeven, grote eenmalige bedragen uit bedrijfswinsten of een royale gift na het onverwacht winnen van veel prijzengeld (de lezer snapt de aanleiding voor dit artikel 😊).

Ik denk dat een kerk hier erg voorzichtig in moet zijn. In de Bijbel kom ik één duidelijke waarschuwing tegen om als kerk ‘verboden geld’ aan te nemen, namelijk in Deuteronomium 23 vers 19: U mag in het heiligdom van de HERE, uw God, geen hoerenloon of schandegeld gebruiken voor het inlossen van een gelofte, want de HERE, uw God, heeft van beide een afschuw. Het gaat hier om geld dat een vrouw als hoer of een man als schandknaap door prostitutie verdiend heeft.

Als je dat breder trekt, zou je vandaag kunnen zeggen: alle vormen van crimineel geld, of het nu om drugsgeld of witwasgeld gaat of met crypto-speculatie verdiend is, moet je als kerk niet willen aannemen. Maar moet je bij alle andere grote giften ook altijd checken waarom men opeens dit royale bedrag aan de kerk schenkt? Ik denk van niet.

Ik kwam in een oud boek (H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht – deel 1, 1934 / ongewijzigde herdruk 1985) een verwijzing tegen naar de nog oudere gereformeerd theoloog Voetius (rond 1650). Bouwman stelt op blz. 584de vraag “of de diakonie wel geld mag aannemen dat verdiend is met onrechtmatige daden?” Hij haalt dan Voetius aan. Die zegt, dat je verschil moet maken tussen de gever en de kerk die het geld ontvangt. Wat op onrechtmatige wijze verkregen is, moet iemand teruggeven en niet weggeven aan een ander. “Maar weet de diakonie er niets van, dan behoeft zij niet een onderzoek in te stellen naar de wijze, waarop de schenker het geld verkregen heeft.” Verder geeft Bouwman aan, dat ‘onrechtmatig verkregen geld’ iets anders is dan ‘bedenkingen over de herkomst’. Want het komt ‘veelvuldig’ voor dat iemand volgens de regels van de overheid op wettige manier zijn geld verdiend heeft, terwijl je vanuit christelijk standpunt bekeken best vragen kunt stellen over de welke manier waarop men dat bedrag bij elkaar vergaard heeft. Maar zonder konkrete aanleiding hoef je daar als kerk niet naar te vragen, aldus Bouwman. Een tekst als Deuteronomium 23 over ‘hoerenloon en schandegeld’  is geen oproep tot fact-checking door de ontvanger, maar een waarschuwing aan degene die op een zondige manier z’n geld verdiend heeft: dat kun je niet afkopen door het aan de kerk te geven.

Een ander voorbeeld dat nog wel eens wordt aangehaald om bij grote giften naar de herkomst te vragen is het verhaal van Ananias en Saffira in Handelingen 5. Zij verkochten een stuk land en brachten de hele opbrengst ervan naar de apostelen – maar niet heus. Ze hielden een deel voor zichzelf, maar wilden graag binnen de christelijke gemeente graag mooie sier maken door de indruk te wekken dat ze het hele bedrag van de verkoop aan de kerk schonken. Petrus deed daar navraag naar en ze bleven bij hun leugen. Met als gevolg dat ze allebei dood neervielen voor de voeten van de apostelen.

Maar is dit een reden om navraag te doen bij iedereen die de kerk een grote gift wil geven? Ik denk van niet. Hier is niet het geldbedrag de oorzaak van de navraag door Petrus, maar de oneerlijkheid. Zelfs de motivatie waarom Ananias en Saffira maar de helft als gift aan de kerk gaven wordt niet in twijfel getrokken. Als ze er maar eerlijk over geweest waren. Ze hebben gezondigd tegen Gods bepaling bij het brengen van de tienden, zoals dat in Deuteronomium 26:12-13 staat: 12 Als u in het derde jaar, het jaar van de tienden, het tiende deel van de opbrengst hebt afgestaan aan de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, zodat zij bij u in de stad voldoende te eten hebben, 13 dan moet u tegenover de HEER, uw God, verklaren: ‘Ik heb niets van de gaven die de HEER toekomen achtergehouden. Ik heb alles aan de Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen gegeven, geheel overeenkomstig de geboden die U mij hebt opgelegd.’

In de kerk vragen we in de regel niet naar de herkomst van giften. We spreken elkaar er wel op aan dat God ons oproept om ons vertrouwen niet te stellen op zoiets onzekers als rijkdom, maar om vrijgevig te zijn, rijk in goede daden, en onze rijkdom bij Jezus te zoeken, om het met de woorden van Paulus uit zijn eerste brief aan Timoteüs te zeggen (1 Tim. 6:17-19). Dan is de vraag niet: waar komt die grote schenking aan de kerk of de diakonie vandaan? De motivatie daarvoor ligt bij de gever en God ziet het hart aan. De vraag is veel meer: waar gaat het mis met een kerkelijke gemeente als geheel, als men jaar op jaar moeite heeft om de begroting rond te krijgen en af en toe een legaat nodig heeft om niet in de rode cijfers te belanden? Zijn we dan niet samen te veel in de greep van ‘dat ellendige geld’, zoals de Bijbel in Gewone Taal het woord ‘Mammon’ zo passend vertaalt? En zouden we elkaar dan niet vooral daar op moeten blijven aanspreken?

Ruimte en richting – vier overwegingen m.b.t. homoseksuele relaties aan de NGK-synode

De NGK bespreekt dit najaar op de Generale Synode van Deventer het rapport van het studiedeputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. Die bespreking is een aantal maanden uitgesteld om de plaatselijke kerken en de regio’s de gelegenheid te geven om input te leveren. Die tijd is nog steeds te kort om als plaatselijke kerk of als regionale vergadering tot een definitieve beoordeling van de voorstellen te komen.

Toch zou het goed zijn om als kerken (plaatselijk of regionaal) een aantal overwegingen aan de synode mee te geven. Dat geldt zeker voor kerken die van mening zijn dat het deputatenrapport veel ruimte, maar weinig richting geeft (zoals hier verwoord). De kerkenraad van de Hooge Eschkerk van Oosterwolde (Fr.) heeft vier aandachtspunten opgesteld die begin oktober op de Regio Fryslân besproken zullen worden. Als de Regio Fryslân die overneemt, gaat het namens de regio naar de synode toe. Als de Regio Fryslân het niet overneemt, zal Oosterwolde het zelf aan de synode toesturen. Misschien is het een idee dan andere kerken of regio’s hetzelfde doen. Daarom volgt hieronder de tekst van het voorstel aan de synode.

Eén van mijn collega’s, die dit stuk van te voren heeft ingezien, maakte bij alle vier de aandachtspunten een aantal kritische opmerkingen. Die wil ik hier ook eerlijk noemen en van mijn eigen commentaar voorzien. Daardoor kan iedereen nog beter tot een eigen afgewogen mening komen.

Belangrijk om nog op te merken is, dat de vier overwegingen géén ingenomen standpunten zijn van de kerk van Oosterwolde (of welke kerk of regio ze ook maar inbrengt op de synode van Deventer). Het zijn vier punten waarop de synode geattendeerd wordt, omdat die in het deputatenrapport ‘Ruimte en richting’ geen of te weinig aandacht krijgen. Het zijn dus geen voorstellen tot besluit, maar argumenten om tot een zorgvuldig besluit te komen.

Vier overwegingen voor de synode m.b.t. het rapport ‘Ruimte en richting’

*1* We delen de mening van deputaten dat homoseksuele christenen die in een relatie van liefde en trouw samenleven, in principe welkom zijn aan de maaltijd van de Heer. We willen de synode in overweging geven om daaraan toe te voegen: ‘in liefde, trouw en geloof’, omdat een relatie met een ongelovige in de Bijbel dringend  afgeraden wordt en dat (het aangaan van) zo’n relatie niet per definitie betekent dat de gelovige partner automatisch aan het avondmaal deel mag nemen.

*2* Het huwelijk tussen man en vrouw wordt in het rapport principieel onderscheiden van homoseksuele relaties, maar het rapport stelt niet voor om uit te spreken dat het burgerlijke homohuwelijk niet gelijk staat aan het christelijke huwelijk. Het rapport stelt ook niet voor om uit te spreken dat een homorelatie daarom niet op dezelfde manier bevestigd kan worden als een christelijk huwelijk. We vinden dit een merkwaardige inconsequentie en geven de synode daarom in overweging om uit te spreken dat een homosekuele relatie in liefde en trouw niet gelijk staat aan het bijbelse huwelijk en daarom niet kerkelijk kan worden bevestigd / ingezegend. Aanvullend is van belang dat ook alle andere protestants-gereformeerde kerken, waaronder de PKN, dit ook niet toestaan.

*3* Een homoseksuele relatie in liefde en trouw is bijbels gezien geen variant op het huwelijk tussen man en vrouw, spreekt het rapport expliciet uit op blz. 104. Toch stellen deputaten zonder enige argumentatie voor om uit te spreken “dat plaatselijke gemeenten de mogelijkheid hebben om ook leden die in een homoseksuele verbintenis samenleven tot het ambt te roepen, zo daar binnen de plaatselijke gemeente voldoende draagvlak voor is” (blz. 134)? Er wordt op geen enkele manier verwezen naar één van de bijbelse criteria voor oudsten als voorbeeldfunctie voor de gemeente en naar de buitenwereld, zoals Paulus dat voorschrijft aan Titus: oudsten moeten “onberispelijke mannen [zijn], die maar één vrouw hebben” (Titus 1:6) en aan Timoteüs: “Een opziener moet onberispelijk zijn. Hij kan slechts de man van één vrouw zijn” (1 Tim. 3:2). We geven de synode in overweging om deputaten eerst een vervolgopdracht te geven waarbij niet alleen de praktische, maar juist ook de bijbelse afwegingen om homoseksuele belijdende leden die in een relatie van liefde en trouw samenleven al dan niet toe te laten tot het ambt van ouderling en predikant in kaart gebracht worden, en pas daarna een uitspraak te doen over de vraag of het ambt van ouderling of predikant voor leden die in een homoseksuele relatie leven open staat.

*4* Opvallend is dat de opstellers van het rapport op geen enkele manier ingaan op de vraag naar de kinderwens binnen homoseksuele relaties. We geven de synode in overweging om uit te spreken dat het recht van kinderen op biologische ouders belangrijker is dan de wens van homoparen (of alleenstaande moeders) op een ‘eigen’ kind dat niet afkomstig is van de partner (of waarbij de partner bewust afwezig is) en dat wie wel gebruik maakt van kunstmatige inseminatie zich schuldig maakt aan wat prof. dr. Jochem Douma indertijd al ‘kunstmatig overspel’ noemde. Mocht de synode op dit punt een eventuele vervolgopdracht geven, zowel de wenselijkheid tot het nemen van half-biologische kinderen of van adoptief-kinderen, dan hoort daar volgens ons ook de vraag bij hoe je moet denken over de doop van kinderen die geboren en/of geadopteerd worden in een vaste homoseksuele relatie.

Afsluiting

Onze afwegingen laten zich samenvatten als ‘milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’: homoseksuele kerkleden die in een vaste relatie van geloof, liefde en trouw leven, doen net als ieder ander kerklid op alle fronten volop mee in de gemeente. Maar op het punt van huwelijksbevestiging, ambtsdrager-zijn en kinderwens zou het wijs en verstandig zijn dat we als Nederlandse Gereformeerde Kerken eerst nagaan of er op grond van Gods Woord al dan niet zwaarwegende belemmeringen zijn.

Kritiek op de vier aandachtspunten

Een collega leverde de volgende kritiek, die ik cursief  beantwoord

*1* De toevoeging ‘geloof’ bij het toelaten tot het avondmaal is overbodig, want het richt zich niet op de homoseksualiteit van de broeder of zuster maar op het geloof of ongeloof van de partner. Als we bij heteroseksuele broeders en zuster deze toevoeging niet doen, waarom hier dan wel? Onze kerken tellen heel veel trouwe leden met een niet-gelovige partner die wel aan het avondmaal worden toegelaten.

Mijn antwoord: het gaat er niet om dat er veel christenen met een niet-gelovige partner zijn die tot het avondmaal worden toegelaten. Het punt is: in een-relatie in liefde, trouw én geloof is dat automatisch zo, maar bij ‘liefde en trouw’ terwijl je bewust een relatie met een niet-gelovige partner aangaat, is dat geen automatisme. Dan moet je, als je een bepaalde groep broeders of zusters die in een homoseksuele relatie leven ook automatisch toe wilt laten tot het avondmaal, naast ‘liefde en trouw’ ook, ‘geloof’ erbij noemen.

*2* Als kerken zien we wel in dat het burgerlijk huwelijks tussen heteroseksuelen niet hetzelfde is als een christelijk huwelijk. Maar we hebben dat nergens officieel uitgesproken. Waarom wordt het ontbreken van zo’n uitspraak dan nu bekritiseerd?

Ook wordt het kerkelijk bevestigen en het inzegenen van een homorelatie in één adem genoemd. Maar deputaten geven zelf aan dat ze te weinig tijd gehad hebben om alle vragen rond het zegenen of bevestigen van een homoverbintenis goed te doordenken. Het gaat dan juist over de vraag of er een onderscheid gemaakt kan worden tussen bevestigen en inzegenen van een relatie waarbij het principiële verschil tussen een huwelijk van man en vrouw en een homoseksuele relatie gehandhaafd kan blijven.

Mijn antwoord: De eerste alinea berust op een misverstand. In overweging 2 gaat het niet om het onderscheid tussen het burgerlijk hetero-huwelijk en het christelijke huwelijk. Het gaat erom dat ook volgens deputaten een huwelijk van man en vrouw op grond van de Bijbel uniek is en niet als een variatie allerlei andere relatievormen, waaronder een homoseksuele relatie in liefde en trouw, beschouwd mag worden.

Verder maken deputaten, zoals mijn collega zelf aanhaalt,  een onderscheid tussen ‘zegenen’ en ‘bevestigen’. Daar wordt vervolgens van gemaakt: er is verschil tussen ‘inzegenen’ en ‘bevestigen’. Dat laatste klopt niet. We spreken, zowel binnen de NGK als binnen andere kerken als PKN en CGK, over ‘kerkelijke bevestiging of inzegening’. Dat zijn synonieme begrippen (ook al hebben ze een andere gevoelswaarde). De PKN staat geen ‘inzegening’ van een homohuwelijk toe, wel een ‘zegening’. Dus juist als je als deputaten zegt dat het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw uniek is en niet gelijk staat met andere relatievormen, ook niet met een homo-relatie in liefde en trouw, lijkt het mij niet meer dan logisch om aan de synode te vragen, dat openlijk uit te spreken en dan ook iets te zeggen over wat dat betekent m.b.t. het al dan niet bevestigen/inzegenen van niet-huwelijkse relaties.

*3*  Een beroep op Titus 1:6 en 1 Timoteüs 3:2 (een oudste moet de man van één vrouw zijn) als het gaat om de vraag of een homoseksuele broeder of zuster die in liefde in trouw samenleeft, wel geschikt is om ambtsdrager te zijn is om meer dan één reden niet houdbaar. Allereerst wordt hier het telwoord  ‘één’ (1) gebruikt. Het gaat dus uitsluitend om polygamie. Een christen die gelijktijdig met meer dan één (1) vrouw leeft, kon geen oudste worden. De vraag of een homoseksuele christen die in liefde en trouw met één (1) partner samenleeft, is simpelweg niet in beeld. In de tweede plaats zou, als je deze bijbelteksten zo letterlijk neemt, ook als voorwaarde moeten gelden dat als een ouderling kinderen heeft, die per se allemaal gelovig moeten zijn. Hoeveel trouwe ambtsdragers in onze kerken kunnen dan uit hun ambt ontheven worden?

Mijn antwoord: hier is geen sprake van te letterlijk lezen van de Bijbel. Omgekeerd is het juist nogal biblicistisch om alle nadruk te leggen op het telwoord één bij één vrouw. Dat gold inderdaad in die tijd: een man met meerdere vrouwen was niet geschikt voor het ambt van oudste, omdat het tegen Gods bedoeling met het huwelijk in ging: het bijbelse huwelijk is de relatie van één man en één vrouw, zoals deputaten ook duidelijk aangeven in hun rapport. Maar dan moet je 2000 later niet zeggen: dit voorschrift is voor ons niet meer van toepassing, want we kennen in ons land en in onze kerken geen polygamie meer. Daarmee verklaar je de Bijbel in feite tijdgebonden, terwijl het in 2024 juist een heel aktuele tekst is als het om homorelaties in liefde en trouw gaat. Want nu gaat het erom, dat we het er samen éérst met elkaar erover hebben, of je van een ouderling mag eisen, dat hij of zij in zijn relatie nog steeds aan het bijbelse huwelijk voldoet, namelijk de man van één vrouw of de vrouw van één man te zijn. Die vraag bij de synode neerleggen is niet meer dan logisch.

Als je, zoals deputaten doen en de synode hopelijk ook, openlijk uitspreekt en belijdt dat het huwelijk volgens Gods bedoeling de unieke, levenslange, exclusieve, alomvattende levenseenheid van één man en één vrouw is, en dat er bijbels gezien dus een onderscheid blijft bestaan tussen het huwelijk en een homo-verbintenis, moet je als het om de keus van je ambtsdragers gaat, dat niet zonder enige argumentatie overlaten aan het draagvlak in de plaatselijke gemeente, maar daar éérst met elkaar goed over doorpraten en kwaliteitseisen aan stellen, net zoals de christelijke gemeenten in de tijd van Paulus dat ook deden.

De opmerking over niet-gelovige kinderen is wat flauw, want dat is in de afgelopen jaren nooit een argument geweest om ouderlingen niet te verkiezen of uit het ambt te ontheffen.

*4* De vragen over een eventuele kinderwens zijn terecht, maar behoorde niet tot de taak van het deputaatschap, dus dit zou moeten worden meegenomen in een nieuwe opdracht.

Mijn antwoord: hier zijn we het wel aardig met elkaar eens. Maar het punt van de kinderwens komt wel een paar keer terug in het rapport. Het hangt er ook zo zeer mee samen, dat het mij heel terecht lijkt om de synode hier op te attenderen. En op het moment dat dat gebeurt, of het nu door afgevaardigden is of door plaatselijke kerken of een Regio, kan ook de huidige synode hier al eventueel een besluit over nemen. En bij een vervolgopdracht zou het advies moeten zijn (net als bij wel of geen kerkelijk huwelijk en wel of niet in het ambt): zolang er geen goede onderbouwing is om het wél te doen, voorlopig geen stappen in die richting zetten, omdat bij wezenlijke onderwerpen het een hele christelijke houding is om niet alleen je eigen voorkeuren door te zetten, maar ook het belang van anderen en de eenheid in de plaatselijke gemeente en het landelijke kerkverband niet op het spel te zetten.

Samenwonende homo’s als ambtsdrager: op z’n minst een slechte timing

De Nederlandse Christelijke Gereformeerde Kerk van Hilversum heeft besloten het ambt van ouderling en diaken ook open te stellen voor homoseksuele broers en zussen met een relatie.

Sommigen noemen het een moedig besluit, dat integer en met pastorale wijsheid genomen is. Anderen vinden het een zorgelijke ontwikkeling die christenen steeds verder laat afdwalen van de Bijbel en het volgen van  Jezus onder druk van de maatschappelijke ontwikkelingen.

Ik ben geneigd de laatsten gelijk te geven. In het boek ‘Tim Keller – zijn geestelijke en intellectuele vorming’ schrijft Collin Hansen, dat Keller zelf ervaren heeft dat hij in 2017 juist op dit punt als voorheen gerespecteerd eigentijds gereformeerd theoloog gecanceld werd,  terwijl een aantal jaren eerder zijn kerk, de Redeemer Presbyterian Church, nog geroemd werd omdat in hun orthodoxe kerk iedereen welkom was en geholpen werd, of je nou man of vrouw, blank of zwart, homo of hetero was. Maar in 2017 werd de prestigieuze Kuyper Prize die al aan Keller was toegekend, na protest weer ingetrokken, omdat “Kellers opvattingen over de vrouw in het ambt en over homoseksualiteit indruisten de heersende normen (…) van de cultuur.” Kellers biograafkwam met een scherpe analyse: “In minder dan tien jaar was de [westerse] cultuur (…) verschoven van tolerantie van homoseksualiteit naar intolerantie van iedereen die homeseksualiteit niet bevestigde.” (beide citaten blz. 237). Volgens Tim Keller zelf ziet het seculiere Westen zichzelf als een tolerant toevluchtsoord tegen het beperkende christelijke verleden, maar gebruikt ze haar macht om precies hetzelfde te doen door bijbelgetrouwe christenen op allerlei terreinen uit te sluiten. Mede daardoor is er sprake van toenemende vijandigheid en polarisatie in de samenleving, zowel cultureel als politiek. (blz. 241).

Wat heeft dit met het besluit van de NCGK Hilversum te maken? Zonder de plaatselijke kerkenraad hiervan te beschuldigen, zie ik het besluit op zich als een te grote knieval richting de seculiere samenleving. Volgens Keller is het geen optie om je gelovig terug te trekken uit de samenleving of om je stevig tegenover de samenleving te profileren of om je open en relevant naar de samenleving op te stellen, maar moet je ‘gelovig present’ willen zijn door je eigen bijbelse uitgangspunten voluit serieus te nemen en je tegelijk met de hedendaagse cultuur te verbinden. Keller verwijst daarbij naar 1 Petrus 2:12.

In mijn optiek betekent dit, dat we de heiligheid van het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw hooghouden, terwijl we mild tegemoetkomend zijn tegenover andere relatievormen die zich vanuit de samenleving aan ons opdringen en die dus ook onder christenen steeds meer normaal gevonden worden. Want als het regent in de wereld, druppelt het in de kerk. En elke generatie christenen ademt vooral de lucht in van de eigen cultuur, en dus word je daardoor beïnvloed en ga je daarin mee, of je het wilt of niet. Maar niet tegen elke prijs, want dan wordt de kerk een club van bleke christenen. Anderen zullen dat ‘veelkleurig’ noemen, maar ik denk eerder dat het een onherkenbare potpourri van kleuren wordt – een verwaterd christendom.

Op het punt van homo-relaties betekent dat, dat ik het eens ben met het rapport dat op de huidige synode nog besproken moet worden, dat we homoseksuele broers en lesbische zusters die in een monogame relatie van liefde, trouw en gedeeld geloof leven, voluit accepteren als mede-christen, en dat als het onderdeel ‘geloof’ mist, ze daar op dezelfde wijze over worden aangesproken als elke christen die een relatie met een niet-gelovige aangaat.

Maar het is volgens mij bijbels gezien een brug te ver om te stellen, zoals men in Hilversum doet, dat “het hebben van een homoseksuele relatie geen belemmering vormt voor het vervullen van een ambt” (citaat in RD), omdat er alleen gekeken wordt naar “geschiktheid en gerichtheid op Christus” (citaat in ND). Het bekleden van een ambt vraagt ook een bepaalde levenswijze en voorbeeld in geloof en levenswandel. Paulus somt in 1 Timoteüs 3:1-7 en in Titus 1:5-9 een aantal vereisten op waar ouderlingen aan moeten voldoen. In beide gevallen wordt het hebben van één vrouw als eerste voorwaarde gesteld. In die tijd was zo’n bepaling nodig omdat sommige christen-mannen meerdere vrouwen hadden. Ze waren volwaardig lid van de gemeente, bekleedden verschillende funkties, werden toegelaten tot het avondmaal, maar waren als ambtsdrager niet geschikt, omdat het huwelijk volgens Gods eigen instelling een relatie tussen één man en één vrouw is.

Ook in onze tijd vinden we als gereformeerde kerken nog steeds, dat het huwelijk volgens Gods bedoeling een relatie voor het leven is tussen één man en één vrouw. Het rapport dat nu op de synode dienst, geeft ook nadrukkelijk aan dat het bijbelse huwelijk uniek is en niet één van de vele relatievormen die naast elkaar mogen bestaan, zoals onze seculiere maatschappij doet geloven.

Het onbegrijpelijk van het synoderapport is dan ook, dat ze zonder ook één zin te wijden aan 1 Timoteüs 2 en Titus 1 en zonder er verder ook maar een woord aan te wijden, vindt dat iedere plaatselijke kerk zelf moet afwegen of er plaatselijk genoeg draagvlak is om samenlevende homoseksuele broers en zussen tot ouderling of diaken te benoemen. Als je met de mond belijdt dat het huwelijk volgens Gods bedoeling de unieke, levenslange, exclusieve, alomvattende levenseenheid van één man en één vrouw is, en dat er bijbels gezien dus een onderscheid blijft bestaan tussen het huwelijk en een homo-verbintenis, moet je dat principe als kerk ook hoog houden in de keus van je ambtsdragers, net zoals de christelijke gemeenten in de tijd van Paulus dat ook deden.

Daarom is in mijn ogen het besluit van Hilversum een stap in de verkeerde richting. Het houdt te weinig rekening met de hogere normen en waarden die de Heilige Geest in Gods Woord voorhoudt aan volgelingen van Jezus die geroepen worden om met woord én daad een voorbeeld te zijn voor de gemeente en de wereld.

Het besluit van Hilversum getuigt ook van onwijs ongeduld. Binnen de CGK liggen er duidelijke uitspraken over homo-relaties in het algemeen: daar moet na vele gesprekken tucht op toegepast worden. Die harde lijn deel ik niet, maar met zo’n uitspraak moet je als samenwerkingsgemeente wel rekening houden. Vandaar dat deze zaak nu opnieuw op de landelijke synode van de CGK ligt. Binnen de oude NGK heeft men hier in 2016 een landelijke uitspraak over gedaan, namelijk: homoseksuele relaties in liefde en trouw worden geaccepteerd, maar men kan dan geen ambt bekleden. En binnen de oude GKV is in 2017 het studiedeputaatschap aangesteld dat nu, zeven jaar later, met een eindrapport komt.

Het klopt dus niet wat de huidige synodevoorzitter in het RD zegt, dat er voor de NCGK er geen kerkrechtelijke belemmeringen waren om dit besluit te nemen. Want, zei hij, de oud-NGK-uitspraken van vóór de fusie zijn niet overgenomen en de oude GKV had nog niets uitgesproken. Dat is wat flauw, want ten eerste liggen er wel CGK-uitspraken waaraan Hilversum gebonden is en ten tweede geven zowel de uitspraken van 2016 en het rapport dat nu op de synode ligt aan, dat het om een gevoelig onderwerp gaat, waar je graag samen tot een afgewogen oordeel wilt komen. Dan is het onwijs ongeduld om een half jaar voordat dat oordeel er komt, voor de muziek uit te gaan lopen. Vergelijk het met de vrouw in het ambt binnen de GKV: ook al was een meerderheid al jaren vóór de vrouw in het ambt en stond nergens in de kerkorde of de belijdenis dat het niet mocht, toch hebben nagenoeg alle GKV-kerken gewacht tot in 2017 de landelijke synode groen licht gaf om vrouwen in het ambt te bevestigen. Dat is de koninklijke weg. En die had, m.i. ook Hilversum moeten volgen, in plaats van licht provocerend een eigen koers uit te zetten waarmee men het ene kerkverband tegen de schenen schopt en het andere kerkverband in verlegenheid brengt.

Tenslotte: ik hoop en bid van harte dat dit najaar de landelijk synode ruimte geeft voor homo-relaties in liefde en trouw en tegelijk richting geeft door ook aan te geven waar bijbels gezien de grenzen liggen. Eén daarvan is volgens mij, op grond van Genesis 2 en 1 Timoteüs 2 + Titus 1, dat er geen ruimte is voor samenlevende homo’s om het ambt te bekleden. Daarin zijn zij niet anders dan gemeenteleden na een ongeoorloofde scheiding of gemeenteleden in een relatie met een niet-gelovige of leden (of, om iets anders te noemen: die bewust hun kinderen niet willen laten dopen). Ook die zijn en blijven doorgaans volwaardig lid, vervullen allerlei functies en taken, maar komen uit en in principe niet in aanmerking voor het ambt.

Zie verder voor informatie en beoordeling van het synoderapport: Een zee van ruimte zonder veel richting

Ruimte en richting – vier gespreksvragen bij het NGK-rapport over homoseksualiteit

In de NGK is het rapport ‘Ruimte en richting’ over homosekualiteit in de kerk op dit moment in bespreking. De landelijke synode wil graag input vanuit de plaatselijke kerken en de regio’s, zodat er in het najaar van 2024 breed gedragen besluiten genomen kunnen worden onder de zegen van de HERE.

In deze blog staan vier gespreksvragen die volgens mij de kern van het onderwerp raken. Ik hoop dar regio’s en kerkenraden er hun winst mee kunnen doen.

Een korte samenvatting van het rapport ‘Ruimte en richting’ vind je hier

Mijn kritische evaluatie van het rapport ‘Ruimte en richting’ vind je hier.

Uit dit synoderapport zijn vier gespreksvragen te halen.

Gespreksvraag 1

Het rapport maakt onderscheid tussen * homoseksuele oriëntatie en * gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag.

Bij homoseksuele oriëntatie gaat het om de emotionele, romantische en/of seksuele aantrekkingskracht tot personen van hetzelfde geslacht. Deze oriëntatie is geen ziekte of inbeelding (zoals vroeger wel gedacht werd), maar heeft alles te maken met iemands identiteit en wie iemands te diepste is.

Bij gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag gaat het om de beleving van de seksualiteit tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

In de Bijbel tref je alleen passages aan die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren.

In de Bijbel gaat het nergens over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

Vraag 1: Hoe denk jij over dit onderscheid?

Gespreksvraag 2

Volgens het rapport is het gezag van de Bijbel niet in het geding bij dit onderwerp. Maar je kunt wel van mening verschillen over de vraag of de Heilige Geest de bijbelschrijvers boven hun eigen tijd en cultuur uittilde, zodat het verbod op homoseksuele relaties voor alle latere tijden en culturen geldt, of dat de Heilige Geest door de eeuwen heen in nieuwe omstandigheden Gods kinderen ook nieuwe inzichten geeft die in overeenstemming zijn met de grote lijn van de Bijbel. Dan kun je de Bijbel op twee manieren lezen en toepassen:

*1* de concrete teksten in de Bijbel (‘een man zal geen seks hebben met een man en een vrouw zal geen seks hebben met een vrouw’)

*2* de grote lijn van de Bijbel (‘het is niet goed dat de mens alleen blijft’)

Vraag 2: Welke van deze twee lijnen heeft jouw voorkeur?

Gespreksvraag 3

Het rapport maakt duidelijk dat er door christenen verschillend gedacht wordt over het wel of niet aangaan van homoseksuele relaties. Dit wordt duidelijk gemaakt met het beeld van de drie lenzen.

1/ De lens van de scheppingsorde

God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk en stelde het huwelijk tussen man en vrouw in. Heel de Bijbel wijst op morele gronden elke vorm van seksuele omgang tussen mensen van hetzelfde geslacht af.  Elke vorm van homoseksueel verkeer is zonde, ook als het plaatsvindt binnen een relatie van liefde en trouw.

2/ De lens van gebrokenheid

Als gevolg van de zondeval is veel van Gods oorspronkelijk bedoeling verstoord geraakt. Ook op het gebied van seksualiteit en relaties. In de Bijbel zie je dat God ook rekening houdt met die gebrokenheid. Daarom is er ruimte voor homorelaties als ‘blijk van milde tegemoetkomendheid’, maar je kunt dit  ‘noodverband’ niet gelijk stellen aan het huwelijk.

3/ De lens van variatie

God heeft in zijn schepping een veelkleurige variatie aangebracht, en dus zijn er naast mensen met een heteroseksuele oriëntatie ook mensen met een homoseksuele  oriëntatie. Deze verrijkende minderheidsvariant is geen verarming of degradatie van Gods goede schepping en ook geen gevolg van de zondeval of een teken van gebrokenheid. Dit vraagt van een kerkelijke gemeente dat zij een ’inclusieve’ gemeenschap is waarin iedereen even welkom is ongeacht zijn seksuele oriëntatie en de aard van zijn levensverbintenis.

Vraag 3: Welke van de drie ‘lenzen’ vind jij het meest overtuigend?

Gespreksvraag 4

Het rapport zegt: de Bijbel kent niet het verschijnsel van een homoseksuele oriëntatie, maar wel het herkenbare en diep-menselijke verlangen naar een partner voor het leven. Omdat HERE een barmhartig God is, legt Hij mensen geen ondraaglijke lasten op. In de gebrokenheid van dit bestaan kunnen homoseksuele relaties in liefde en trouwe geaccepteerd worden. Dat betekent dat iedere homoseksuele christen die zich door God geroepen voelt om ongetrouwd door het leven te gaan, respect en ondersteuning verdient. Het betekent ook dat iedere homoseksuele christen die het voor God kan verantwoorden om in liefde en trouw een relatie aan te gaan met een partner voor het leven, een volwaardige plek in de gemeente Christus mag hebben.

Vraag 4: wat betekent dit volgens jou, als er sprake is van een homo-relatie, voor

  • Het toelaten tot het Avondmaal
  • Het (in)zegenen van die relatie
  • Het toelaten tot het ambt
  • Een eventuele kinderwens

Een zee van ruimte zonder veel richting – over het NGK-rapport ‘Homoseksualiteit in de kerk’

In mijn eerste blog gaf ik een korte samenvatting van het NGK-rapport ‘Homoseksualiteit in de kerk’ (klik hier). Het kreeg van de opstellers de titel ‘Ruimte en richting’ mee. In deze tweede blog wil ik inhoudelijk ingaan op het rapport. Ik doe dat zonder al veel te citeren. Kort gezegd komt mijn reaktie hier op neer: het is een zeer integer rapport met indrukwekkende lifestory’s. Tegelijk vind ik het, zeker nadat ik het nog een paar keer herlezen heb, toch wel een teleurstellend rapport. De opstellers wilden graag zoveel mogelijk ruimte bieden voor de verschillende keuzes die gelovige homo’s en lesbiennes op grond van de Bijbel maken. Tegelijk wilden ze intens zoeken naar richting in de Bijbel en voor Gods aangezicht vanuit een diepe verbondenheid in Christus.

Wat de ruimte betreft: de opstellers hebben de veelheid van opvattingen binnen onze kerken helder en duidelijk beschreven. Maar als het om de adviezen gaat, laten ze het aan de plaatselijke kerken over om uit die veelheid hun eigen keus te maken.

Wat de richting betreft wordt er eigenlijk geen richting gewezen. Er wordt alleen maar een oproep gedaan om elkaar in liefde te verdragen wanneer kerken plaatselijk tot verschillende beleidskeuzes komen. Daarvoor beroept men zich op Romeinen 14 en 15, waarin Paulus aangeeft dat elke christen naar eer en geweten voor Gods aangezicht z’n eigen keus maakt, want Paulus zegt, aldus het rapport “heel beslist: ‘alles wat niet uit geloof voortkomt is zondig’ (14:23). We mogen elkaar als kerken en broers en zussen daarom niet dwingen, zelfs niet verleiden te doen wat ingaat tegen het geweten, wat ingaat tegen de geloofsovertuiging. Een landelijke uitspraak mag dan ook niet dwingend opgelegd worden aaneen lokale kerk wanneer die daarmee een gewetensprobleem heeft.” (blz. 136+137)

Wat zijn dan die landelijke uitspraken die we als Nederlandse Gereformeerde kerken zouden moeten doen? Nou, eigenlijk zijn dat er maar twee.

1/ Heet in alle gemeentes homoseksuele broers en zussen die in een relatie van liefde en trouw samenleven, welkom aan de maaltijd van de Heer.

2/ Laat, als er voldoende draagvlak in de plaatselijke gemeente is, homoseksuele broers en zussen die in een relatie van liefde en trouw samenleven ook toe tot het ambt van ouderling en diaken.

Verder schuift het rapport twee andere onderwerpen door naar een nieuwe landelijke commissie. Die moet zich de komende drie jaar buigen over:

3/ Het al of niet zegenen of bevestigen van een homoverbintenis / homohuwelijk.

4/ Het al of niet toelaten van predikanten die in een homosekuele verbintenis samenleven.

Tenslotte komt (behalve in één van de life-story’s) in het rapport op geen enkele manier een ander belangrijk vraagstuk aan de orde:

5/ Is in het licht van de Bijbel een kinderwens binnen een homoseksuele relatie van liefde en trouw geoorloofd?

Als het erop aan kom laat dit rapport de plaatselijke kerken dus zwemmen in een zee van ruimte zonder duidelijk een richting te wijzen.

Dat komt, denk ik, omdat het rapport niemand in verlegenheid wil brengen. Dat blijkt bijvoorbeeld in de beschrijving van de drie verschillende ‘lenzen’ van waaruit christenen de Bijbel op dit punt benaderen, nl. vanuit 1/ de scheppingsorde, vanuit 2/ de gebrokenheid en vanuit 3/ de variatie. Die drie opvattingen zijn er inderdaad.

Het rapport wijst lens 1/ af, benadruk heel sterk lens 2/ en voelt weinig sympathie voor lens 3/. Het noemt bij de eerste twee lenzen ook orthodoxe theologen uit eigen kring en schaart ten onrechte Ad de Bruijne onder de voorzichtige aanhangers van de derde lens.

Maar als men tot een afweging komt, wil men niemand tekort doen en is elke invulling vanuit de drie lenzen mogelijk, behalve de strikte opvatting dat samenlevende homoseksuele broers en zussen geen belijdenis mogen doen en geen avondmaal mogen vieren.

De opstellers van het rapport willen zowel aan Gods Woord recht doen als aan de inzichten in onze tijd die we als christelijke kerk onder leiding van de Heilige Geest vanuit Bijbels perspektief moeten wegen. Dan kun je, aldus het rapport, tot verschillende konklusies komen als het gaat om de vraag of er in de Bijbel ruimte is voor het aangaan van homoseksuele relaties in liefde en trouw. Want enerzijds tref je in de Bijbel alleen passages aan die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren. Anderzijds gaat het in de Bijbel nergens over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

Nu laat het rapport dat laatste, hedendaagse inzichten, een belangrijke rol in zijn afweging spelen. Ik ben het daar mee eens. Tegelijk aarzelt het rapport om deze homoseksuele oriëntatie gelijk te stellen aan het door God ingeschapen verlangen van een man naar een vrouw en omgekeerd. Het verlangen is een scheppingsgegeven, aldus het rapport, maar de homoseksuele oriëntatie … niet … eigenlijk niet … “een pijnlijk raadsel” (blz. 57). Het valt mij op hoe aarzelend het rapport hier telkens spreekt.

Hoe kan dat? Want de opstellers van het rapport zijn unaniem van mening dat een homoseksuele relatie in liefde en trouw niet een gelijkwaardige variant op het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw is. Ze zeggen namelijk klip en klaar op blz. 104 van hun rapport: “We willen ook aandacht vragen voor de polariteit van ‘mannelijk en vrouwelijk’. (…) Dit scheppingsgegeven willen we hoog blijven houden. De seksuele omgang tussen man en vrouw is vanwege dat wonder van het nieuwe leven meer dan een variant binnen het spectrum van de menselijke seksualiteit.”

Als dit werkelijk hun gemeenschappelijke overtuiging is, zou je op grond daarvan ook een aantal voorstellen mogen verwachten die concreet een richting aanwijst die we in de zee van opvattingen gezamenlijk als Gods kinderen binnen ons kerkverband zouden moeten gaan.

Maar dat doet men niet. En de reden is duidelijk. Meteen op het citaat hierboven volgt namelijk de zin: “Tegelijkertijd erkennen we in de werkelijkheid van mensen om ons heen een breedte van variaties waar we respectvol nabij willen zijn.”

Volgens mij zit hier de bottleneck van het rapport. Uit respect voor de veelheid van meningen wil men geen duidelijke keuzes maken die recht doen aan wat men eigenlijk wel vindt: de relatie tussen man en vrouw die uitmondt in het huwelijk, zoals God dat heeft ingesteld en beschrijft in Genesis 1 en 2, is van een andere orde dan homoseksuele relaties in liefde en trouw. En dus krijgt, met een beroep op Romeinen 14 en 15 (blz. 135+135), elke plaatselijke kerk alle ruimte om zelf uit te zoeken hoe men over homoseksuele relaties denkt en welke consequenties men daar in de praktijk aan verbindt. Alleen de optie ‘afhouding van het avondmaal’ wordt streng afgeraden.

Ik vind dit teleurstellend. Daarmee houdt het rapport toch wel heel erg veel rekening met wat “de dominante visie in onze cultuur” acceptabel vindt, ook al is men voortdurend oprecht en intensief bezig geweest met “de doordenking van God hierin van ons wil” (beide citaten staan op blz. 110). Wolter Rose schrijft in zijn minderheidshoofdstuk dat het rapport weinig oog heeft voor de corrigerende functie van de Bijbel. In het Nederlands Dagblad van 24 feb. 2024 zei Dick Westerkamp iets soortgelijks: als het over homorelaties gaat, krijgt het pastorale spreken van de Bijbel zo veel aandacht, dat het profetisch spreken van de Bijbel ondersneeuwt.

Omdat het rapport in de zee van ruimte geen duidelijke richting wil aanwijzen, zitten er ook een paar merkwaardige inconsequenties in. Ik noem er een paar.

*1* Het huwelijk tussen man en vrouw wordt wel principieel onderscheiden van homoseksuele relaties, maar het rapport stelt niet voor om uit te spreken dat het burgerlijke homohuwelijk niet gelijk staat aan het christelijke huwelijk. Het rapport stelt ook niet voor om uit te spreken dat een homo-relatie daarom niet op dezelfde manier bevestigd kan worden als een christelijk huwelijk.

*2* Als een homoseksuele relatie in liefde en trouw bijbels gezien geen variant is op het huwelijk tussen man en vrouw, zoals het rapport expliciet zegt op blz. 104, hoe kan men dan zonder enige argumentatie voorstellen om uit te spreken “dat plaatselijke gemeenten de mogelijkheid hebben om ook leden die in een homoseksuele verbintenis samenleven tot het ambt te roepen, zo daar binnen de plaatselijke gemeente voldoende draagvlak voor is” (blz. 134)? Er wordt, zelfs niet in een voetnoot, verwezen naar één van de bijbelse criteria voor oudsten, zoals Paulus dat voorschrijft aan Titus: oudsten moeten “onberispelijke mannen [zijn], die maar één vrouw hebben” (Titus 1:6) en aan Timoteüs: “Een opziener moet onberispelijk zijn. Hij kan slechts de man van één vrouw zijn” (1 Tim. 3:2).

*3* Opvallend is ook dat de opstellers van het rapport wel de vragen rond relatievorming en het krijgen van kinderen eventjes aanstippen als belangrijk aandachtspunt, maar dat ze er echt op geen enkele manier op ingaan. Terwijl, als je het over het legitieme verlangen naar een partner dat God in de schepping gelegd heeft, je het toch ook serieus over de even legitieme kinderwens van homoseksuele christenen zou moeten nadenken. Daar hoort ook meteen de vraag bij hoe je moet denken over de doop van kinderen die geboren en/of geadopteerd worden in een vaste homoseksuele relatie.

Terecht kan iemand nu vragen: welke ruimte én richting zouden we als Nederlandse Gereformeerde Kerken dan wel moeten geven en wijzen?

Zelf kom ik vanuit de lens van de gebrokenheid uit bij een mix van ‘milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’.

Dat betekent volgens mij dat we als bijbelgetrouwe kerken niet bang moeten zijn om uit te spreken dat het huwelijk door God bedoeld is als de blijvende liefdesrelatie tussen man en vrouw. Andere relaties binnen de christelijke kerk zijn daar geen variatie op. Daarom kunnen we als Nederlandse Gereformeerde Kerken homo-relaties niet op dezelfde manier inzegenen als het huwelijk van een christelijke man en een christelijke vrouw.

Het betekent ook dat we na de zondeval leven allemaal van Gods barmhartigheid leven. Dus is er ruimte voor homo’s en hetero’s aan de maaltijd van de HERE,  of ze nu zonder partner door het leven gaan of in een relatie van liefde en trouw samenleven – tenminste, wanneer ze niet in grove zonden leven. Voor mij is het enkele feit van een vaste relatie van een vrouw met een bewust-niet-gelovige man (of omgekeerd) of een relatie van twee mannen of twee vrouwen met elkaar of een tweede huwelijk na een ongeoorloofde echtscheiding niet te beschouwen als zo’n grove zonde. Maar al deze drie situaties zijn voor mij wel een belangrijker verhindering om iemand toe te laten als ambtsdrager, omdat de Bijbel aan hogere eisen stelt aan deze geestelijke taak.

Als het om een kinderwens gaat, is mijn denklijn als volgt: of het nu om onvruchtbare hetero-stellen of om homo-stellen met een kinderwens gaat of om alleenstaande vrouwen die dolgraag moeder willen worden: je kind is biologisch van een andere persoon dan je partner. Bijbels gezien is er dan sprake van kunstmatig overspel. En als het gaat om een afweging van belangen: het recht van kinderen op twee biologische ouders weegt volgens mij zwaarder dan het verlangen naar een eigen kind terwijl het niet van je partner is.

‘Milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’ betekent voor mij dus, dat homoseksuele kerkleden die in een vaste relatie van geloof, liefde en trouw leven, op alle fronten volop meedoet in de gemeente, net als ieder ander kerklid. Maar op het punt van huwelijksbevestiging, ambtsdrager-zijn en kinderwens mogen we volgens mij als kerken uitspreken dat er op grond van Gods Woord zwaarwegende belemmeringen zijn.