Vrijblijvendheid troef als het om homo-relaties in de NGK gaat?

De Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) worstelen met hun visie op homoseksuele relaties. Onlangs kwam een commissie met konkrete voorstellen die op 8 maart a.s. op de landelijke synode besproken zullen worden. De voorstellen gaan veel verder dan het studierapport ‘Ruimte en richting’ en ook dan eerdere voorstellen die op de synode lagen. Voor CVandaag schreef ik hierover een opinie-artikel met als titel Synodecommissie walst als een roze olifant door de NGK-porseleinkast.

Een korte samenvatting hiervan geef ik hier:

  • De voorstellen laten zien dat we als NGK in deze kwestie geen kleur durven bekennen.
  • De voorstellen geven allerlei meningen over homoseksualiteit ten onrechte een legitieme plaats binnen het gereformeerd belijden.
  • De voorstellen stellen feitelijk homo-relaties in liefde en trouw gelijk aan het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw.
  • De voorstellen laten belangrijke bijbelse gegevens buiten beschouwing als het om toelating tot de ambten gaat.
  • De voorstellen gaan volledig voorbij aan kerkrechtelijke vragen bij de openstelling van het ambt van predikant voor broers en zussen die in een homoseksuele relatie leven.

Mijn slotconclusie in het opiniestuk op CVandaag is:

Als de NGK-synode deze verregaande voorstellen overneemt zonder eerst over de impact hiervan na te denken, zet ze de eenheid binnen de NGK kerken ongelooflijk onder druk. Dan is mijn NGK verworden tot een kleurloos kerkverband, waarin Gods oorspronkelijke goede schepping waarin homoseksualiteit niet voorkwam (Genesis 1 en 2) niet meer serieus genomen wordt,  waarin het huwelijk tussen man en vrouw zoals God dat bedoeld heeft niet meer in alle omstandigheden in ere gehouden wordt (Hebreeën 13:4) en waarin het ambt, dat aan gemeenteleden hogere eisen stelt dan aan iedere avondmaalsganger, niet meer hoog gehouden wordt (1 Timotëus 3:1-13) en Titus 1:5-9).

“Het is heel, heel erg” – de CGK dreigt van bovenaf te scheuren

Eens trok er een scheur van bovenaf waardoor mensen in hun geweten vrij gezet werden voor God door het bloed van het Lam.

Nu dreigt er van bovenaf een scheur door de Christelijke Gereformeerde Kerken getrokken te worden omdat een minderheid binnen de CGK de gewetens van alle plaatselijke kerken wil binden aan hun eigen visie op wat wel of niet bijbelgetrouw gereformeerd is. Men is zelfs bereid om daar de eenheid van het kerkverband en het voortbestaan van het prachtige zendingswerk en de Theologische Universiteit te Apeldoorn voor in de waagschaal te stellen.

Het zou van moed getuigen wanneer deze minderheid met een zuiver geweten vrijwillig het CGK-kerkverband verlaat en zelfstandig verder gaat of zich aansluit bij de Hersteld Hervormde Kerk.

Dat de CGK in een diepe crisis verkeerd is al jaren duidelijk. De kwestie van vrouwen in de ambten is daarbij het springende punt. De vorige synode bevestigde in 2022 met 2/3 meerderheid het synodebesluit van 1998 dat op basis van de Bijbel het ambt van predikant, ouderling en diaken voor vrouwen niet openstaat. Maar in tegenstelling tot de synode van 1998 voegde ze daar de oproep aan toe om als kerkverband “vermaan (vanwege zonde tegen ten diepste de liefde) toe te passen als kerken op het gebied van ‘vrouw en ambt’ eigen wegen gaan.”

Met name deze laatste uitspraak zorgde ervoor dat 46 van de 181 CGK-kerken (en 3 CGK-gemeenteleden) een revisieverzoek indiende bij de huidige synode. Die wees op 29 januari 2025 met 31 tegen 18 stemmen alle revisieverzoeken over ‘vrouw en ambt’ af.

Ik denk dat de synode kerkrechtelijk een beslissing nam die je deels kunt verdedigen. Eén van de twee voorwaarden om een synodebesluit te herzien is namelijk: er moeten nieuwe argumenten aangedragen worden. En die waren er niet. Alle voors en tegens zijn in 2022 al gewogen. Een andere weging van de argumenten op een volgende synode is geen  reden om tot een ander besluit te komen. Want dan zou de willekeurige samenstelling van een volgende synode bepalen of besluiten gehandhaafd of veranderd worden. Dat is kerkelijke jojo-beleid en geen geestelijk leidinggeven. Een andere vraag die terecht gesteld wordt is, dat die 50 revisieverzoeken wél behandeld hadden moeten worden omdat er inhoudelijke bezwaren ingebracht zijn tegen de synode-uitspraak. Dat is volgens de CGK-kerkorde een tweede voorwaarde om een revisieverzoek te mogen indienen. Dat aspekt is, als ik CGK-er J.R. Bügel, jurist en advocaat, geloven mag (klik hier), ten onrechte door de synode helemaal niet meegewogen in het afwijzen van de revisieverzoeken.

Maar … en dat is wat een diep bedroefde collega uit het midden van de CGK mij mailde: deze redenering over revisieverzoeken zal wellicht formeel kloppen. Maar formalisme is het laatste dat nu nodig is. Als meer dan een kwart van de kerken (46 van de 181) een revisieverzoek indient en zich dus kennelijk niet gehoord acht in het genomen besluit ben je onverstandig als je dat gesprek blokkeert met een beroep op de regeltjes van het kerkrecht.

Ik snap dat. Zeker als je weet dat in 2024 maar liefst 179 van de 181 CGK-kerken bij elkaar kwamen en ongeveer 120 “CGK-kerkenraden elkaar meer ruimte wil geven, desnoods ook om vrouwen in het ambt van diaken of ouderling te hebben” en er dus “minstens twee keer zo veel kerkenraden voor meer vrijheid in het kerkverband zijn dan dat daar kerkenraden tegen zijn.” (RD 24-04-2024).

Toch snap ik wel dat de revisieverzoeken zijn afgewezen. Maar dan moet je als synode jezelf wel de volgende vraag stellen: hoe bewaren we de eenheid als we weten dat 2/3 van de kerken elkaar wil vasthouden, terwijl wij als synode met 2/3 uitspreken dat plaatselijke kerken die vrouwen in het ambt bevestigen vermaand moeten worden vanwege hun zondige besluiten?

Daarom was voor velen het volgende agendapunt op de synode nog spannender: is een synode die dit uitspreekt bereid om 2/3 van de plaatselijke kerken die er anders over denkt, te verdragen of is men bereid om van bovenaf een scheur te trekken waar slechts 1/3 van de plaatselijke kerken toe oproept?

De kritiek van vele synodeleden op het voorstel om tot twee soorten classes te komen en de eis die het synode-bestuur vooraf stelde dat er een draagvlak van 80% moest zijn voor dit voorstel doen het laatste vermoeden. Geen wonder dat de commissie die met deze mogelijke oplossing om een kerkscheuring te voorkomen dit voorstel introk. Niemand die weet hoe het nu verder moet.

“Het is heel, heel erg. De Here moet zich over ons ontfermen en ons bekeren van onze dwaasheid.” Dat was het gevoelen van mijn CGK-collega.

Hoe kon het zover komen? Al veel langer leeft binnen de CGK-kring het gevoelen “dat de afgevaardigden naar de synode ‘rechtser’ zijn dan de Christelijke Gereformeerde Kerken als geheel” (ND 24-04-2024), of, zoals het RD van 24-04-2024 dat n.a.v. het CGK-convent onder woorden bracht: “Zie je wel, die generale synodes van ons geven geen representatief beeld van hoe er in de breedte van onze kerken over gevoelige thema’s gedacht wordt.”

Ik denk dat deze constatering klopt. En wat, helaas, steeds duidelijker wordt: de rechterflank van de CGK ligt op ramkoers en is bereid om de eenheid van de CGK op te offeren voor de eigen overtuiging die ze aan alle plaatselijke kerken wil opleggen. Ik was er vorig jaar al bang voor – zie mijn blog.

Daarmee brengt dit smaldeel niet alleen de kerken die vóór de vrouw in het ambt zijn in gewetensnood (ongeveer 1/3 van de CGK), maar ook de zogenaamde ‘middenkerken’ die zelf geen vrouwen in het ambt kennen, maar elkaar als kerken wel willen vasthouden (ook ongeveer 1/3 van de CGK). De rechterflank spreekt vooral over eigen gewetensnood vanwege aantasting van het Schriftgezag binnen het kerkverband door andere voorgangers en kerken. Men doet dat met een onterecht en door eerdere CGK-synodes afgewezen beroep op art. 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Merkwaardig is daarbij trouwens, dat binnen diezelfde rechterflank men wel kanselruil toestaat met predikanten uit de Gereformeerde Bond en dus zelf voorgaat in de Protestantse Kerk – een kerkverband waar zelfs de meest vrijzinnige opvattingen over het lijden en sterven van onze Heer en Heiland verkondigd mogen worden. Een merkwaardige inconsequentie.

Hoe moet het nu verder binnen de CGK als de rechterflank bewust op het ravijn afkoerst? Het synodebestuur komt over een paar maanden met een plan om een ongecontroleerd uiteenvallen te voorkomen. Ik hoop dat het in de lijn ligt van het voorstel van ds. Arjan Witzier in 2022 lanceerde en dat veel lijkt op het federatieve kerkmodel dat wijlen prof. W. van ’t Spijker ooit lanceerde: twee deelsynodes ‘licht’ en ‘zwaar’ die samen regelmatig op een landelijke synode besluiten nemen over de gezamenlijke verantwoordelijkheden zoals het zendingswerk, de Theologische Universiteit, de emeritkas, de kerkelijke rechtspraak en het gereformeerde karakter van de kerken. Ook binnen de huidige CGK-synode kwamen ds. W.E. Klaver, oud. J. Mauritz en ds. G.J. Post met een vergelijkbaar voorstel. Ik ben alleen zo bang, dat daar in de rechterflank geen draagvlak meer voor is.

Het zou van moed getuigen wanneer de rechterflank met een zuiver geweten vrijwillig het CGK-kerkverband verlaat en zelfstandig verder gaat of zich aansluit bij de Hersteld Hervormde Kerk.

De 2/3 meerderheid van CGK-kerken die de eenheid wil bewaren kan dan samen verder. Het alternatief is een rampzalige kerkscheuring waarbij niet alleen kerken, maar ook complete classes en misschien wel een particuliere synode uit het kerkverband gezet worden. Dat gebeurde in de jaren ’60 in onze eigen NGK-kerken. Gevolg: 25% van het kerkvolk en 40% van de predikanten raakte ‘buitenverband’, maar slechts een klein deel van hen stapte over naar de toen steeds vrijzinnig wordende synodaal-gereformeerde kerken. Want, zoals meestal, liep de breuklijn niet langs de principiële lijn, maar langs de lijn van de tolerantie. Het duurde 56 jaar voordat in 2023 de breuk van 1967 hersteld werd.

De schade binnen de CGK bij een harde scheuring zal, vrees ik, nog groter zijn wanneer op een volgende synode de rechterflank weer oververtegenwoordigd is én op ramkoers blijft liggen. Dan wordt met meerderheid van stemmen 2/3 van de Christelijke Gereformeerde Kerken uit het kerkverband gezet.

Een scheur van bovenaf. Quis non fleret – wie zou dan niet wenen?

Terwijl die andere scheur van bovenaf Gods kinderen in hun geweten vrij zet door het bloed van het Lam.

Laat er, binnen en buiten de Christelijke Gereformeerde Kerken, veel gebeden worden om wijsheid van Boven.

Jezus veegt de tempel schoon. En komt er ooit nog een derde tempel?

Ik preekte over de tempelreiniging in Johannes 2 (zie onder preken NT). Hoe vaak heeft Jezus dat gedaan? En als Hij het over de afbraak en de herbouw van de tempel heeft, komt er dan ooit nog een derde tempel in Jeruzalem te staan?

Eerst over het eerste: heeft Jezus één keer of twee keer het tempelplein schoongeveegd? In Matte­üs, Markus en Lukas vindt de tempelreiniging plaats in de lijdensweek aan het eind van Jezus’ leven op aarde. Daarbij roept Jezus uit: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ (Markus 11:15-18). Johannes plaatst het meteen aan het begin van Jezus’ optreden als Gods Messias. Jezus verantwoordt Zich voor deze aktie door te zeggen: ‘Breek deze tempel maar af, en Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.’  (Joh. 2:13-22).

Veel bijbeluitleggers zijn van mening dat er maar één tempelreiniging geweest is, nl. in de week vóór Jezus’ dood. Dat verhaal zou Johannes vanwege de thematische opzet van zijn boek naar voren hebben gehaald. Het is nl. karakteristiek voor heel Jezus’ optreden dat schijnvroomheid door Hem wreed verstoord wordt en dat dat irritatie opwekt.

Ik sluit mij aan bij de bijbeluitleggers die de tempelreiniging van Johannes serieus nemen en vinden dat er twee geweest zijn. Het belangrijkste argument daarvoor is het tempelwoord van Jezus over de afbraak en de opbouw van de tempel bij Johannes. Die woorden worden in de nacht voor Jezus’ dood tijdens het verhoor door de Joodse Raad aangehaald door twee getuigen die met een valse verklaring Jezus proberen te beschuldigen van Godslastering. Ze citeren Jezus niet alleen  verkeerd: ‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ Maar ze krijgen hun getuigenverklaring niet rond:  het is te lang geleden om zich precies te herinneren wat Jezus toen precies gezegd heeft over het afbreken en weer opbouwen van de tempel.

Dat is een sterk bewijs dat Jezus twee keer het tempelplein schoongeveegd heeft: één keer vlak voor zijn gevangenneming en kruisdood, en één keer helemaal aan het begin van zijn optreden op aarde, minstens drie jaar eerder. Toen al liet Jezus zien, dat Hij de echte tempel van God is: door Hem wordt de ontmoeting met de HERE weer mogelijk, ten koste van afbraak en nieuwbouw, nl. door zijn dood en opstanding.

Daarom is het ook niet nodig om als christenen te verwachten dat er ooit nog een derde tempel zal komen in Jeruzalem. Veel orthodoxe Joden geloven daar wel in. De voorbereiding daarvoor zijn in volle gang. Maar als in Jeruzalem de Al-Aqsa-moskee ooit vervangen zal worden door een nieuwe tempel, zal dat, net als in de tijd van Jezus, weer een symbool worden van nationale Joodse trots, net zoals de Al Aqsa-moskee dat nu voor de moslims is. Maar in beide gevallen is het een plaats waar religieuze mensen op hun eigen manier Allah of Jahweh te vereren.  Maar God Zelf zullen ze daar niet vinden. Want Jezus is de vervulling van Gods tempel. Wie Hem niet erkent, maar hoopt op een nieuwe tempel, maakt daar een afgod van. Als christen kun je dat streven niet steunen. Je kunt alleen maar bidden of moslims en joden Jezus alsnog zullen erkennen als hun Verlosser. Wanneer dat gebeurt, hoeft er geen nieuwe tempel meer te komen.  Want de hele tempeldienst, al die offers, zijn vervuld in het ene offer van de Zoon van God, staat er in Hebreeën. En Jezus zegt zelf in Johannes 4 tegen de samaritaanse vrouw: ‘Er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ Als je gelooft in Jezus, de Messias die gekomen is, dan is Hij voor alle christenen de nieuwe tempel, die Hij Zelf heeft opgericht: elke christelijke gemeente en ieder gelovig hart.

Over hoe onbijbels het is om als christen een derde tempel te verwachten nog de mening van twee auteurs.

Allereerst van theoloog J.D. King: ‘Waarom er geen derde tempel in Jezuzalem komt’ (via ‘Jezus en Israel’ 12 okt. 2024)

Sommige christenen geloven dat er een derde tempel zal worden gebouwd in de stad Jeruzalem, en dat de oude priesterorde, met de Levitische offers, zal worden hersteld. Degenen die deze opvatting aanhangen, zien niet-Joodse christenen vaak als Gods hemelse volk en de Joden als zijn aardse familie – nog steeds levend onder het oude verbond.

Veel “futuristen” stellen zich inderdaad een terugkeer van een oude priesterorde in de oude stad voor. De “Nieuwe Jeruzalem” die in Openbaring wordt beschreven, komt echter niet overeen met deze visie. Net als de schrijver van de Hebreeënbrief ziet de apostel Johannes de oude orde verdwijnen. Hij verklaart: “Ik zag geen tempel in de stad, want de Heer God Almachtig en het Lam zijn haar tempel” (Openbaring 21:22).

Ik ken meerdere oprechte christenen die uitzien naar de wederopbouw van de tempel en het herstel van dieroffers. Zij geloven dat dit oude profetieën vervult en het volk Israël eert. Inderdaad, de afstammelingen van Abraham verdienen respect (Romeinen 9:5; 11:28), maar God beweegt zich niet achteruit in zijn plannen. Toen Jezus zei: “Het is volbracht” (Johannes 19:30), had Hij de taak al volbracht. Hoewel Israëls rol in de heilsgeschiedenis van groot belang is, wordt de uiteindelijke vervulling van de profetieën gevonden in Christus. Niets en niemand anders overtreft Hem.

Bedenk dat de grootste manier om Israël te eren is door Joden en niet-Joden samen te brengen in één familie onder de Messias. We volgen het hart van Mozes en de profeten wanneer beide bevolkingsgroepen samen worden ingeënt en zij aan zij groeien, gevoed door de wortel van Christus. Het verbeelden van twee volledig gescheiden families met verschillende reddingsplannen staat haaks op Gods eeuwige doeleinden.

De levensvatbaarheid van een herstelde tempel en Levitische orde is in wezen geen onderwerp van discussie. Jezus’ offer aan het kruis was definitief, en er zal geen terugkeer zijn naar dieroffers. Het bloed van Christus werd eens en voor altijd vergoten (Hebreeën 10:10), waardoor verdere offers overbodig zijn.

Ik durf te zeggen dat het Nieuwe Testament geen belofte biedt van een derde tempel. Jezus verwees naar dit nieuwe tijdperk toen hij verklaarde: “Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem weer oprichten.” Hoewel dat destijds verkeerd werd begrepen, sprak hij over zijn eigen lichaam als de nieuwe tempel (Johannes 2:19–21). De boodschap is duidelijk: de tempel van stenen en vergankelijke materialen is niet langer relevant. Jezus zelf is nu de plaats waar hemel en aarde elkaar ontmoeten. Niets door mensenhanden gebouwd zal Hem ooit overtreffen.

Door het hele Nieuwe Testament heen zien we verdere aanwijzingen dat de tempel overbodig is. Zo gebruikt Petrus tempelbeeltenis om de identiteit van christenen te beschrijven: “Jullie zijn levende stenen, waarmee God zijn geestelijke tempel bouwt. Wat meer is, jullie zijn Zijn heilige priesters. Door de bemiddeling van Jezus Christus brengen jullie geestelijke offers die God welgevallig zijn” (1 Petrus 2:5 NLV). Dit is niet alleen symbolisch; gelovigen, verenigd met Christus, worden de nieuwe tempel. Andere passages bevestigen deze waarheid (1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:21; Openb. 21:22).

Het verlangen om Israël te eren is begrijpelijk. De Joodse bijdragen aan de Schrift en de heilsgeschiedenis zijn essentieel. Begrijp echter dat niemand de familie van Jakob vervangt; in plaats daarvan worden Joden en niet-Joden één. We zijn allemaal, zoals Paulus zegt, een “nieuwe mensheid” (Efeziërs 2:15–16).

We moeten Israël respecteren. Dit betekent echter niet dat we terugkeren naar oude systemen en orden. Als je naar Genesis kijkt, zie je dat Gods plan altijd voor de gehele mensheid was – niet slechts voor één natie. Zijn werk begon met Adam, die de hele mensheid vertegenwoordigde (dit zit zelfs in zijn naam). Het doel van de Heer was (en is) om alle naties te zegenen – niet alleen degenen die nauw verwant zijn aan Abraham door bloed. De Heer keert niet terug naar het offersysteem dat uitsluitend bedoeld was voor de zonen en dochters van Jakob.

Bovendien vereist de uiteindelijke vervulling van Gods belofte aan Abraham – om alle naties te zegenen (Genesis 22:18) – geen herbouwde tempel. In plaats daarvan is het een realiteit die de mensheid vooruitbrengt naar een tijd waarin alle stammen en talen verenigd zullen zijn in Christus. Het is een tijdperk dat verder gaat dan de rituelen van het verleden.

Laat me je verzekeren dat er geen derde tempel door God zal worden ingesteld (Let wel, ik zeg niet dat welwillende christenen en Joden het niet zullen proberen – vanuit eigen kracht). Jezus Christus en zijn lichaam, bestaande uit Joden en niet-Joden, is waar de glorie woont. Het kostbare bloed van de Messias is meer dan voldoende om de zonden van de mensheid te verzoenen en ons allen vrij te maken.

Als tweede een deel uit het artikel ‘De blinde vlek van dr. W. Ouweneel c.s.’ van bijbelonderzoeker Piet Guijt

4.4. Tempel

WO meent dat er in Jeruzalem een nieuwe tempel moet komen, want anders is Israël niet compleet wat zijn herstel betreft. De vraag is wat hij dan doet met het gegeven dat de ware tempel, namelijk Jezus Christus die sprak over de tempel van Zijn lichaam (Joh. 2:21), al is gekomen? Jezus bouwt Zijn gemeente (“Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel des HEREN bouwen” – Zach. 6:12) die een tempel, een woonstede is van de Heilige Geest (1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:22). En wel met mensen “als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 2:5). Of in een ander beeld: overwinnaars als zuilen “in de tempel van Mijn God” (Openb.3:12). Daarom moest de oude aardse tempel definitief verdwijnen. De tempel ten tijde van het Oude Verbond was namelijk een voorafschaduwing van de toekomstige en zelfs eeuwige woonplaats van God in mensen.

Een fysieke tempel in het aardse Jeruzalem is beslist niet meer nodig. Het mist elke geestelijke relevantie, want het grote offer voor de zonde, Jezus Christus, is immers voor eens en altijd gebracht (Hebr. 7:27; Hebr. 9:12; Hebr. 10:10; Rom. 6:10). In het licht van het Nieuwe Verbond en met name de Hebreeënbrief is het ondenkbaar dat deze zaken binnen een nieuwe, zichtbare, fysieke tempel weer terug zullen komen. Het nieuwe verbond kent geen zichtbare, aardse, stenen tempels. De Allerhoogste woont niet in tempels met handen gemaakt (Hand. 7:48-49; Hand. 17:24).

Zoals eerder gezegd, God wil wonen in mensen. Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel (dat het Heilige der Heiligen voor iedereen behalve de hogepriester aan het oog onttrok) van boven naar beneden doormidden, aldus in het openbaar een einde makend aan de oudtestamentische priester- en offerdienst. Een fysieke tempel heeft dus geen enkel nut meer, en zou een slag in het gezicht van de Here Jezus zijn omdat het Zijn offer zou miskennen. Stephen Sizer spreekt in zijn artikel ‘De Joodse tempel: Verleden, heden en toekomst’ zelfs over ketterij. En zei Jezus niet dat we “noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zullen aanbidden maar de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid want de Vader zoekt zulke aanbidders”? (Joh. 4:23). Dus hoezo een fysieke tempel in Jeruzalem?

Overigens kan men nog de (irrelevante) vraag stellen of het de tempel van Salomo zou moeten zijn (Jezus zou nooit de Hogepriester in die tempel mogen zijn, want Hij is uit de stam Juda en niet uit de stam Levi [Hebr. 7:13,14]) of de tempel volgens Ezech. 40-48 die in diverse opzichten geheel anders is dan de tempel van Salomo. Tegen de gedachte van een tempel geldt ook dat Jezus Hogepriester is van heel andere orde, namelijk die van Melchizedek. Jezus is de Hogepriester van de gemeente, de geestelijke tempel.

En als men kijkt naar Ez. 47: 1 en 2 betreffende het water dat onder de drempel van het huis uitstroomt en uit een zijkant opborrelt, gaat het eerder om een metafoor van een geestelijke werkelijkheid. Zoals hiervoor werd genoemd, vormen de gemeenteleden de tempel. “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Joh. 7:38) en waar de Heilige Geest de ruimte krijgt, zal er herstel, gezondheid en leven zijn.

4.5. Tempeldienst

De veronderstelling van een toekomstige tempel is m.i. dus niet te verdedigen. Maar des te vreemder (om niet te zeggen: absurder) is WO ‘s opvatting dat er in die tempel weer dierenoffers gebracht zullen worden, en nu niet als heen-wijzing naar Christus maar als terug-wijzing. WO noemt ter verdediging dat de Thora nog steeds gelijk gebleven is. Dat geldt uiteraard wel voor de eeuwige morele wetten van God, maar niet voor de oudtestamentische dierenoffers. Die zijn zelfs niet eens meer nodig omdat het Ware offerlam, Christus, is geslacht. En wij mogen nu leven onder de wet van Christus (1 Cor. 9:21; Gal. 6:2) en de volmaakte wet der vrijheid (Jak. 1:25, 2:12). Alles is nieuw geworden dankzij Jezus Christus onze Heer, en we hoeven nooit meer terug naar het oude verbondssysteem met haar offerdiensten et cetera.

Dat er een hemelse tempel is, wil volgens WO niet zeggen dat de aardse tempel dan niet meer nodig is want het zijn spiegelbeelden naast elkaar, zegt hij. Dat is m.i. een misvatting, want de oudtestamentische tempel was geen spiegelbeeld maar een schaduwbeeld van de hemelse tempel. Dat schaduwbeeld is niet meer nodig als de werkelijkheid in Christus is gekomen.

Mag een kerk zonder navraag grote giften aannemen?

Geld is een middel om te voorzien in ons onderhoud. Dat gold voor de tijd waarin Jezus leefde en voor de tijd waarin wij leven. Met geloof alleen koop en betaal je geen brood in de supermarkt.

Ook een kerk heeft geld en goederen nodig om alle taken te kunnen uitvoeren. In het Oude Testament brachten de gelovigen 10% van hun geld of van hun goederen naar de tempel in Jeruzalem en in elk derde jaar naar de oudsten in de stad (Deuteronomium 14:22-29).

Maar mag een kerk geld aannemen waarbij er vragen zijn over achtergrond van de gever of de gift? Of, meer in het algemeen gesteld, moet de kerk bij elke grote schenking onderzoek doen naar de herkomst van dat geldbedrag? Te denken valt aan erfenissen die na overlijden worden ontvangen, legaten die bij het leven worden gegeven, grote eenmalige bedragen uit bedrijfswinsten of een royale gift na het onverwacht winnen van veel prijzengeld (de lezer snapt de aanleiding voor dit artikel 😊).

Ik denk dat een kerk hier erg voorzichtig in moet zijn. In de Bijbel kom ik één duidelijke waarschuwing tegen om als kerk ‘verboden geld’ aan te nemen, namelijk in Deuteronomium 23 vers 19: U mag in het heiligdom van de HERE, uw God, geen hoerenloon of schandegeld gebruiken voor het inlossen van een gelofte, want de HERE, uw God, heeft van beide een afschuw. Het gaat hier om geld dat een vrouw als hoer of een man als schandknaap door prostitutie verdiend heeft.

Als je dat breder trekt, zou je vandaag kunnen zeggen: alle vormen van crimineel geld, of het nu om drugsgeld of witwasgeld gaat of met crypto-speculatie verdiend is, moet je als kerk niet willen aannemen. Maar moet je bij alle andere grote giften ook altijd checken waarom men opeens dit royale bedrag aan de kerk schenkt? Ik denk van niet.

Ik kwam in een oud boek (H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht – deel 1, 1934 / ongewijzigde herdruk 1985) een verwijzing tegen naar de nog oudere gereformeerd theoloog Voetius (rond 1650). Bouwman stelt op blz. 584de vraag “of de diakonie wel geld mag aannemen dat verdiend is met onrechtmatige daden?” Hij haalt dan Voetius aan. Die zegt, dat je verschil moet maken tussen de gever en de kerk die het geld ontvangt. Wat op onrechtmatige wijze verkregen is, moet iemand teruggeven en niet weggeven aan een ander. “Maar weet de diakonie er niets van, dan behoeft zij niet een onderzoek in te stellen naar de wijze, waarop de schenker het geld verkregen heeft.” Verder geeft Bouwman aan, dat ‘onrechtmatig verkregen geld’ iets anders is dan ‘bedenkingen over de herkomst’. Want het komt ‘veelvuldig’ voor dat iemand volgens de regels van de overheid op wettige manier zijn geld verdiend heeft, terwijl je vanuit christelijk standpunt bekeken best vragen kunt stellen over de welke manier waarop men dat bedrag bij elkaar vergaard heeft. Maar zonder konkrete aanleiding hoef je daar als kerk niet naar te vragen, aldus Bouwman. Een tekst als Deuteronomium 23 over ‘hoerenloon en schandegeld’  is geen oproep tot fact-checking door de ontvanger, maar een waarschuwing aan degene die op een zondige manier z’n geld verdiend heeft: dat kun je niet afkopen door het aan de kerk te geven.

Een ander voorbeeld dat nog wel eens wordt aangehaald om bij grote giften naar de herkomst te vragen is het verhaal van Ananias en Saffira in Handelingen 5. Zij verkochten een stuk land en brachten de hele opbrengst ervan naar de apostelen – maar niet heus. Ze hielden een deel voor zichzelf, maar wilden graag binnen de christelijke gemeente graag mooie sier maken door de indruk te wekken dat ze het hele bedrag van de verkoop aan de kerk schonken. Petrus deed daar navraag naar en ze bleven bij hun leugen. Met als gevolg dat ze allebei dood neervielen voor de voeten van de apostelen.

Maar is dit een reden om navraag te doen bij iedereen die de kerk een grote gift wil geven? Ik denk van niet. Hier is niet het geldbedrag de oorzaak van de navraag door Petrus, maar de oneerlijkheid. Zelfs de motivatie waarom Ananias en Saffira maar de helft als gift aan de kerk gaven wordt niet in twijfel getrokken. Als ze er maar eerlijk over geweest waren. Ze hebben gezondigd tegen Gods bepaling bij het brengen van de tienden, zoals dat in Deuteronomium 26:12-13 staat: 12 Als u in het derde jaar, het jaar van de tienden, het tiende deel van de opbrengst hebt afgestaan aan de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, zodat zij bij u in de stad voldoende te eten hebben, 13 dan moet u tegenover de HEER, uw God, verklaren: ‘Ik heb niets van de gaven die de HEER toekomen achtergehouden. Ik heb alles aan de Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen gegeven, geheel overeenkomstig de geboden die U mij hebt opgelegd.’

In de kerk vragen we in de regel niet naar de herkomst van giften. We spreken elkaar er wel op aan dat God ons oproept om ons vertrouwen niet te stellen op zoiets onzekers als rijkdom, maar om vrijgevig te zijn, rijk in goede daden, en onze rijkdom bij Jezus te zoeken, om het met de woorden van Paulus uit zijn eerste brief aan Timoteüs te zeggen (1 Tim. 6:17-19). Dan is de vraag niet: waar komt die grote schenking aan de kerk of de diakonie vandaan? De motivatie daarvoor ligt bij de gever en God ziet het hart aan. De vraag is veel meer: waar gaat het mis met een kerkelijke gemeente als geheel, als men jaar op jaar moeite heeft om de begroting rond te krijgen en af en toe een legaat nodig heeft om niet in de rode cijfers te belanden? Zijn we dan niet samen te veel in de greep van ‘dat ellendige geld’, zoals de Bijbel in Gewone Taal het woord ‘Mammon’ zo passend vertaalt? En zouden we elkaar dan niet vooral daar op moeten blijven aanspreken?

Ook christelijk Balkbrug blij met de Postcodeloterij?

Op 1 januari stond in Balkbrug plotseling de grote truck van de Postcodeloterij geparkeerd voor de pas geopende kringloopwinkel. Die was net stroopwafels aan het bakken en draaiden onverwacht een super omzet. De truck kwam aangereden omdat de PostcodeKanjer 2025 van 59,7 miljoen Euro op postcode 7707 was gevallen. Laat dat nou net heel ons dorp + omgeving zijn! Bijna 30 miljoen viel op de even nummers van één straat. De andere 30 miljoen mogen de overige gelukkigen met een winnend lot verdelen.

Verschillende mensen vroegen mij: ‘Zijn jullie nu ook miljonair?’ En: ‘Mag je als christen meedoen aan zoiets als de Postcodeloterij?’

Op die eerste vraag geef ik steevast als antwoord: ‘Nee, wij hebben nog nooit meegedaan. Maar dat geeft niet. Andermans voordeel is niet ons nadeel. We gunnen de mensen in onze straat het mooie bedrag dat ze binnenkort ontvangen.’

De tweede vraag vind ik lastiger te beantwoorden. Vanouds wordt in protestants-gereformeerde kring een loterij beschouwd als gokken. Het past niet bij een christelijke levensstijl om daaraan mee te doen. Het bevordert de hebzucht. Dat is volgens de Bijbel de wortel van alle kwaad. Jezus zei een: “Je kunt niet én God én de geldgod Mammon tegelijk dienen.”

Maar er zijn wel wat nuanceringen aan te brengen als het om zoiets als de Postcodeloterij gaat. Allereerst is het een goede-doelen-loterij. Minstens 40% van de inleg wordt uitgekeerd aan organisaties als Artsen zonder Grenzen, Natuurmonumenten, Vluchtelingenwerk Nederland en het Wereld Natuur Fonds. Veel mensen vinden dat een sympathieke gedachte en spelen daarom mee, want de kans om de PostcodeKanjer is minimaal. Verder is de Postcodeloterij een soort nationale bingo geworden. Er doen 3,5 miljoen Nederlanders aan mee. Bijna niemand rekent erop om ooit de hoofdprijs te winnen.

Nu zijn er altijd christenen geweest die om principiële redenen zelfs niet meedoen met de bingo op de camping of van de senioren, die nooit lootjes kopen als kinderen voor hun sport- of muziekvereniging aan de deur komen en die ook de decemberactie van de middenstand aan zich voorbij laten gaan. Toen ooit in een behoorlijk gereformeerd dorp op 31 december de vrouw van de vrijgemaakte dominee het winnende lot met als hoofdprijs een Fiat Panda bleek te hebben, vonden sommigen dat ze die prijs niet moest komen afhalen. Maar doorgaans zien veel christenen zulke kleinere kansspelen niet als bezwaarlijk.

Maar is zoiets groots als de Postcodeloterij wel te vergelijken met die gezellige bingo van de buurtvereniging? Ik twijfel. Er zijn 14 trekkingen per jaar en daarvoor moet je iedere keer een lot van € 15,50 kopen. Dat is € 217 per jaar. Doordat wij al ruim 34 jaar niet meespelen, hebben we als inwoner van Balkbrug toch het mooie bedrag van € 7.400 ‘gewonnen’.

Je kunt ook terecht de vraag stellen of men echt vanwege al die goede doelen aan de Postcodeloterij meedoen. Zit er bij de meeste deelnemers misschien toch niet een kiemetje van hebzucht achter, zo van: je weet maar nooit? Een aantal jaren geleden claimde een vrouw bij de rechter dat ze ‘psychische schade’ had opgelopen doordat de straatprijs op haar postcode was gevallen terwijl zij niet meespeelde. Doordat die grote truck ongevraagd haar straat binnenreed,  was ze tegen haar wil bij deze happening betrokken, vond ze. De rechter ging daar niet in mee, maar gaf toe dat hierdoor wel een tegenstelling gecreëerd kan worden binnen kleine gemeenschappen. De hebzucht zit namelijk ook bij de ‘verliezers’ die het maar slecht kunnen hebben dat zij een enorm geldbedrag zijn misgelopen.

‘Mag je als christen meedoen aan zoiets als de Postcodeloterij?’ was dus de vraag die ik in de eerste twee dagen van 2025 het meest te horen kreeg. Als kerkleden uit mijn gemeente me dat vragen, keer ik het om en vraag hun: ‘Doe je mee aan de Postcodeloterij? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?’

Zelf doe ik niet mee, want volgens mij wijzen Jezus en Paulus mij op iets anders. Jezus zei ooit: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.” En Paulus schreef in één van zijn brieven: “Stel je hoop niet op zoiets onzekers als rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet om ervan te genieten. En draag hen op om goed te doen, rijk te zijn aan goede daden, vrijgevig, en bereid om te delen.”  

Als ik die woorden op me laat inwerken, denk ik maar zo: als iemand in Balkbrug meedeed aan de Postcodeloterij om daarmee al die goede doelen te steunen, heeft hij nu de kans om dat echt heel royaal te doen!

Ook verschenen als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad

ADVENT – van wie ben jij er eentje?

Eén van mijn leraren van de middelbare school had een achternaam die niet zo heel veel voorkwam. Hij hield zich ook bezig met genealogie. Zonder de digitale mogelijkheden van vandaag had hij zijn stamboom al tot ongeveer het jaar 900 na Christus weten terug te herleiden. Op een dag kwam hij iemand tegen met dezelfde achternaam. Hij vroeg: “Uit welke familie kom jij? Wie waren je grootvader en overgrootvader?” Zijn naamgenoot antwoordde hem: “Mijn grootvader is in een kindertehuis opgevoed omdat mijn overgrootvader als bankovervaller jaren in de gevangenis gezeten heeft.” Waarop mijn leraar antwoordde: “Dan zijn wij geen familie, want in onze stamboom komen geen bankovervallers voor.”

Van wie is Jezus er eentje?

Op weg naar Kerst denken christenen tijdens de vier Adventsweken aan de komst van Jezus Christus (en ook aan zijn terugkomst, maar dat terzijde). Naar zijn geboorte, ruim 2000 jaar geleden, werd door veel mensen uitgekeken. Zijn komst was ook al lang van te voren aangekondigd. Hij is de beloofde Immanuel, Zoon van de Allerhoogste, die God als reddende kracht zal geven om tot in eeuwigheid op de troon van zijn vader David te zitten en koning te zijn over het volk van Jakob. Dat klinkt goed! Met Jezus Zelf is niets mis.

Maar als je vervolgens zijn stamboom eens wat beter bekijkt, denk je al snel: je moet er maar eentje willen zijn van zo’n familie! De eerste biografie van Jezus Christus, het Evangelie van Matteüs, begint met een ‘Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham’ (Mat. 1:1). In die stamboom worden vijf vrouwen genoemd, Tamar, Rachab, Ruth, Batseba en Maria. Vaak worden die vijf vrouwen met ere genoemd. En terecht. Ze worden in de Bijbel geprezen om hun geloof. Ze komen op voor hun recht. Ze doen een beroep op Gods beloften. Ze laten zich inschakelen in Gods plan.

Iedereen rotzooit maar wat aan

Er zit ook een andere kant aan de vermelding van deze vijf vrouwen. Namelijk: zou jij er eentje van zo’n familie willen zijn? Bij minstens twee van hen ontkom je niet aan de gedachte: wat maken Gods kinderen er toch altijd weer een puinhoop van. Ze rotzooien maar wat aan. 

Tamar die met haar schoonvader Juda het bed in duikt omdat die haar geen recht doet (Gen. 38). Batseba, die in de stamboom van Jezus half-anoniem ‘de vrouw van Uria’ genoemd wordt, omdat David de verleiding niet kon weerstaan om haar eerst zwanger te maken en daarna zijn buurman liet vermoorden om de sporen van overspel uit te wissen (2 Sam. 11). En als derde is daar ook nog Maria, van onbesproken gedrag, maar wel zwanger ‘door de Heilige Geest’ (Mat. 1:18+20, Luk. 35). Dat gelooft niemand als je er niet van overtuigd bent dat God wonderen kan doen. Ook Jozef komt er niet achter of ze in de drie maanden dat ze bij haar oom en tante in Judea was, vreemdgegaan of door iemand verkracht is. En de andere twee namen, die van Rachab en Ruth, zijn vanwege hun afkomst ook nogal omstreden. Rachab was een hoer uit Jericho die twee Israëlitische spionnen onderdak bood en zo haar eigen leven redde (Joz. 2:1). Ruth was een gelukzoekster uit het gehate Moab, het volk dat uit een incestrelatie ontstaan was (de dochters van Lot gingen allebei met hun vader naar bed, Gen. 19:30-38) en waarvan God gezegd had: ‘Ammonieten en Moabieten zullen nooit ofte nimmer tot de dienst van de HEER worden toegelaten’ (Deut. 23:3).

It’s all about people

Goeiedag hé, denk ik dan, je moet er maar eentje willen zijn van zo’n familie! Precies! Dat is wat Jezus wil! Iemand van hetzelfde soort als jij en ik. Wij rommelen allemaal maar wat aan in het leven en maken er regelmatig een puinhoop van. En toch gebruikt God dat allemaal om stug door te werken aan zijn eigen plan om via Jezus Christus iedereen die in Hem gelooft, niet verloren te laten gaan, maar te redden en uitzicht te geven op een eeuwig leven in vrede met God en met elkaar. Dat is Gods grote verlangen. Zoals Bill Hybels een keer zei: It’s all about people!Het gaat God om ons! Jezus voelt zich niet te goed om Zelf mens te worden. En het is Hem ook niet te min om een stamboom te hebben waar ieder ander zich voor zou schamen. Hij poetst niets van al die onvolkomenheden weg. Integendeel, je zou haast kunnen zeggen: Jezus is er trots op dat al zijn voorouders van die paupers waren. Daarvoor wilde Hij komen en is Hij gekomen met Kerst. Ja, daarom moest en zou Hij Jezus heten, om zijn volk te bevrijden van hun zonden (Mat. 1:21). Daarvoor gaf Hij zijn leven en liet Hij zijn bloed vloeien op Goede Vrijdag. Daarom is Hij opgestaan met Pasen en laat Hij vanaf Pinksteren zijn Geest royaal over heel de wereld uitwaaieren. Dankzij Hem weet ik mij weer kind van God (Rom. 8:16). En weet ik dat Jezus mijn grote Broer is (Rom. 8:29). Dus hoef ik niet langer naar mezelf te kijken en vol schaamte en schuld te denken: ‘Ben ik er zo eentje?’ Ik mag juist dankbaar omhoog kijken en blij zeggen: ‘U bent me er eentje, Heer Jezus! En ik ben er eentje van U!’

Ds. Ernst Leeftink

(Voor wie het interessant vindt: op www.cbgfamilienamen.nl kun je vinden hoe vaak jouw en in welke regio jouw familienaam in 1947 en in 2007 voorkwam).

Oprechte verootmoediging geeft homo’s bijbelse ruimte in de kerk

De landelijke synode van de Nederlandse Gereformeerde Kerken heeft in het najaar van 2024 ‘woorden van verootmoediging’ gesproken over hoe er vaak gesproken is over homoseksuele broers en zussen en hoe er naar hen toe gehandeld is. De tekst daarvan vind je hier. De redactie van CVandaag vroeg mij om hierop te reageren.

In 1983 deed ik als eerstejaars student mee aan het AVRO-radio-programma ‘Waar geen wil is ben je weg’. Jongeren t/m 18 jaar spraken daar over allerlei aktuele thema’s en ze zochten een ‘strenge christen’ die mee wilde discussiëren over abortus. Zo geschiedde. Een week later belde de AVRO-redactie me met de vraag of ik over een maand ook mee wilde doen in de uitzending over ‘homoseksualiteit’.  Daar heb ik voor bedankt. Ik kende geen homo’s of lesbiennes en had me ook nog niet echt verdiept in wat ik daar als bijbelgetrouw christen van moest vinden.

In diezelfde tijd was ik de meest enthousiaste fan in het Noorden des lands van de vrijgemaakt-gereformeerde muziekgroep Wingerd. Ze traden binnen de GKV zowel omstreden omdat ze popmuziek maakten en hun optreden met licht- en rookeffecten opvrolijkten als ook razend populair onder veel gereformeerde jongeren. Minder bekend was, dat de leadzanger, Cees van Moolenbroek, en nog een aantal leden van de band, homoseksueel waren en een relatie aangingen. In het boek Gebonden aan een bandeloos bestaan van Johan Bakker uit 2023, dat je wel ‘de Wingerd-biografie’ mag noemen, wordt ook beschreven hoe in de jaren ’70 en ’80 hier kerkelijk mee omgegaan werd. Vaak volgde daarop kerkelijke tucht, in een enkel geval volgden er geen tuchtmaatregelen. Voor die tijd vond de schrijver dit “een opmerkelijk voorbeeld van de pragmatische omgang met verschil in opvattingen binnen de vrijgemaakte kerk.” Maar in de jaren ’80 was dit bij de fans van Wingerd niet echt bekend. Pas toen Cees van Moolenbroek ernstig ziek werd, werd er gefluisterd dat hij aids had. In 1992 is hij daar op 40-jarige leeftijd aan overleden.

In dat jaar werd ik dominee in de GKV. Jaarlijks hielden de predikanten een ééndagsconferentie in de Eudokiakerk te Kampen. Daar sprak ergens halverwege de jaren ’90 prof. J. Douma, hoogleraar ethiek aan de vrijgemaakte Theologische Universiteit, over het onderwerp ‘homofilie’. Die term is nu omstreden, maar werd die tijd, mede onder invloed van  Douma, in heel gereformeerd en evangelisch Nederland gebruikt om onderscheid te maken tussen de geaardheid (iemand is ‘homofiel’ net zoals een hetero die geen seks voor het huwelijk heeft ‘heterofiel’ is) en het praktiseren ervan (iemand die binnen of buiten een relatie seksuele omgang heeft met een ander is ‘homoseksueel’ of ‘heteroseksueel’) – een onderscheid dat volgens mij nog steeds goed te gebruiken is. Terug naar die predikantenconferentie: Douma vond dat bij het aangaan van een relatie tussen twee kerkleden van het gelijke geslacht er vermaand moest worden met gelijktijdig afhouding van het Avondmaal zolang men met elkaar in gesprek was. Ik vroeg hem: “En als ze daarna toch bij elkaar blijven terwijl het verder hele gelovige christenen zijn, moet ze dan levenslang onder tucht blijven staan?” Daarop gaf Douma als antwoord: “Nee, je kunt iemand niet levenslang de toegang tot het Avondmaal onthouden. Als je geen vrijmoedigheid hebt om de vervolgstap te zetten, namelijk die van excommunicatie, waarmee je een zondaar die zich niet wil bekeren buiten de kerk en daarmee buiten Gods Koninkrijk plaatst (Zondag 31 H.C.), moet je als kerkenraad de keus om wel te blijven samenwonen in een homoseksuele relatie bij de beide broeders of zusters laten en daarmee het oordeel over hun levensstijl aan God.”

Tenslotte nog een voorbeeld van een jaar of 10 geleden. Iemand zei toen tegen mij: “In mijn omgeving weet iedereen dat ik lesbisch ben. En ze weten ook dat ik er bewust voor kies om zonder partner, dus celibatair, door het leven te gaan. Want ik geloof oprecht op grond van heel de Bijbel dat volgens de HERE God de beleving van seksualiteit alleen thuis hoort in het huwelijk van één man en één vrouw. Maar ik merk ook dat toen ik rond 1990 uit de kast kwam met dit standpunt, de meeste christenen in mijn omgeving dat een duidelijk, bijbels standpunt vonden. Ik was een voorbeeld voor alle homo’s en lesbiennes. Maar nu, in 2015, vinden steeds meer christenen in mijn kerkelijke omgeving het vooral dapper van mij. Want, zeggen ze, je hoeft volgens God en Jezus toch niet je leven lang alleen te blijven? Als je verliefd wordt op een gelovige vriendin en het is wederzijds, dan is er toch niets op tegen om elkaar in geloof liefde en trouw voor het leven te beloven? Ik begin in mijn eigen omgeving een uitzondering te worden.”

Waarom deze lange aanloop als het gaat om een reactie op de verootmoediging van de NGK over de omgang met homoseksuele medechristenen in de afgelopen jaren? Nou, omdat die verootmoediging volgens mij zeer terecht is. Als gereformeerde kerken hebben we veel te lang broeders en zusters met een homoseksuele geaardheid in eenzaamheid daarmee laten worstelen. We hebben veel te lang niet naar hen persoonlijk geluisterd, maar hun situatie als ‘kerkelijke kwestie’ behandeld. We hebben hen veel te lang veroordeeld en buitengesloten. Dat deden we op grond van Gods Woord. En daar moet je het ook zeker over hebben. Maar we deden het ook vanuit onze biologische onderbuikgevoelens. Want voor een 100% hetero (en dat is nog steeds de overgrote meerderheid van de bevolking) staat seks tussen twee mannen of twee vrouwen gelijk aan ‘vies en smerig’. Maar dat durfden we zo niet hardop te benoemen, dus beriepen we ons op de voorbeelden in de Bijbel die zonder uitzondering homoseksuele uitspattingen als zondig veroordeelt.

Andere kerkleden die op het gebied van relaties zich ook niet aan de duidelijke bijbelse voorschriften hielden, pakten we niet zo stevig aan. Seks voor het huwelijk, gedwongen huwelijken vroeger en samenwonen vandaag, het toenemende aantal echtscheidingen en het relatieve gemak waarmee daarna nieuwe relaties worden begonnen, en steeds meer huwelijken tussen ‘zij gelooft – hij niet’, het zijn allemaal situaties die niet in overeenstemming zijn met wat God Zelf in de Bijbel over het huwelijk zegt. Als het goed is wordt dat bij een open Bijbel besproken, ook in onderwijzende en vermanende zin. Maar bijna altijd werd en wordt de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij het gelovige kerklid neergelegd als er verder geen sprake is van een onchristelijke manier van leven of denken. Behalve, in het verleden, bij het onderwerp ‘homoseksualiteit’. Dat zagen we vooral als een heel principieel onderwerp, waarbij we de personen om wie het ging, vaak uit het verloren.

Het is heel goed dat we ons als Nederlandse Gereformeerde Kerken daarover verootmoedigen. In onze tijd zijn we andere bijbelse lijnen en accenten gaan herwaarderen. Het geeft, hoop ik, gelvoige homo’s en lesbiennes ruimte om te kunnen ademen in Gods gemeente. Voor hen geen andere criteria om samen aan het Avondmaal te vieren dat we leven van de liefde van God en van genade die Jezus verdiend heeft, en dat de Heilige Geest van daaruit ons leven stempelt.

Geen kritiek op de verootmoediging dus? Nou … een paar accenten zou ik anders gelegd hebben. Het is wel een beetje ‘en-en’ als het gaat om hoe we zowel de homo’s die wel een relatie aangingen als de homo’s die bewust zonder partner verder wilden, tekort gedaan hebben. En als er gezegd wordt dat er vanuit de Bijbel verschillende perspectieven op homoseksualiteit zijn, volgt meteen de zin: “We willen absoluut niet de indruk wekken dat vooral zij die een ander perspectief hanteren dan wij zich zouden moeten verootmoedigen.” Dan vraag ik mij af: OK, voor welk perspectief gaan wij als NGK dan? Toch die van de gebrokenheid? En als we dat, zoals ik verwacht en hoop, vinden, mogen we daar dan ook nog bepaalde consequenties aan verbinden zonder onze homoseksuele medechristenen tekort te doen of weg te zetten? Het risiko van een verootmoediging is vaak dat er daarna niets meer gezegd mag worden als iemand toch gevaarlijk dicht bij de bijbelse grens komt of er zelfs over heen gaat. Dat open gesprek moeten we wel met elkaar blijven voeren. Maar dan in het grotere verband van hoe God relaties voor het leven bedoeld heeft en hoe we daar, in alle gebrokenheid, maximaal vorm aan willen geven.

De pro-Palestina beweging is als twee-componenten-lijm

Na de rellen in Amsterdam waarin voornamelijk Amsterdamse moslimjongeren van Marokkaanse afkomst op Jodenjacht gingen, is heel duidelijk geworden dat de pro-Palestina beweging op twee-componenten-lijm bestaat. Er zijn twee groepen die zo negatief over de staat Israel zijn, dat ze het altijd voor elkaar opnemen, hoe erg de ene groep ook over de schreef gaat.

De ene component bestaat uit mensen die uit oprechte zorg over mensenrechten, rechtvaardigheid en onrecht hun stem laten horen tegen het racistische beleid van de extreem-rechtse regering van Israel. Denk hierbij aan groepen als  ‘Queers for Palestine’, het ‘Christelijk Collectief’ van Kairos-Sabeel of ‘Extinction Rebellion’.

De andere component bestaat uit mensen met meestal een moslim-achtergrond die niet zoveel op hebben met bovengenoemde groepen (‘Queers for Palestine’ zou geen schijn van kans hebben op gelijke rechten onder de islamitische diktatuur van Hamas in Gaza). Zij reageren puur uit gevoelens van religieuze verwantschap met de meerderheid van de Palestijnen, namelijk het gedeelde geloof in Allah en Mohammed, en accepteren op geen enkele wijze het bestaan van de staat Israel en de aanwezigheid van Joden in het hele gebied van Palestina tussen de Middellandse Zee en de Jordaan.

Het is inmiddels wel duidelijk dat met name die laatste groep zich in Amsterdam te buiten ging aan fysiek geweld. Niet alleen richting de Maccabi-hooligans, maar tegen iedereen die Jood zou zijn, ook in de dagen nadat alle voetbalsupporters uit Tel-Aviv allang weer op het vliegtuig terug naar Israel gezet waren. 

Deze twee componenten mag je niet over één kam scheren. De eerste component zou je nog best links georiënteerd mogen noemen. Maar wat de tweede component betreft: dat beestje mag je van de linkse pro-Palestina-groepen beslist niet bij zijn naam noemen. Ook al zegt de grote Marokkaanse krant Hespress openlijk, dat het Marokkaanse Nederlanders waren die aan het rellen waren, als je dat als Nederlander zegt, ben je islamofoob, racist, islamhater en zionist.  Als je vervolgens ook nog benoemt dat deze  Nederlandse moslimjongeren van allochtone afkomst onderdeel zijn van de pro-Palestina beweging en zich, als je hun taalgebruik en akties op filmpjes ziet, aan onverholen antisemitisme schuldig maakten, schreeuwt een instantie als Christen Collectief meteen moord en brand en beschuldigt je ervan, dat je hiermee ook hen voor hooligans uitmaakt.

Nooit zal het links-Nederlandse deel van de pro-Palestina beweging zich zonder meer openlijk distantiëren van het antisemitisme van het radikaal-islamitische deel van de pro-Palestina beweging. Altijd ligt het uiteindelijk aan Israel en dus is het begrijpelijk dat deze Marokkaans-Amsterdamse scooterjongeren toen er nog Maccabi-fans in Amsterdam waren, alle Joden op paspoorten controleerden en in elkaar sloegen, en toen er geen voetbalsupporters meer in Mokum waren, daar nog even vrolijk mee doorgingen.

Raar is dat. Erg raar. Want ik heb nog nooit gezien dat als Fenerbaçe-hooligans rellend door een stad ‘dood aan Koerden en Armeniërs’ roepen, geradikaliseerde jongeren uit die bevolkingsgroepen een massale klopjacht op Turken in gang zetten. Ik heb ook nog nooit gezien dat als de harde Catalaanse kern van Barcelona met opgeheven middelvinger ‘dood aan alle Spanjaarden’ roept, derde- generatie-jongeren van Spaanse gastarbeiders besluiten om elke Catalaan die ze in de stad tegenkomen, met geweld tegen de grond te werken.

Of, zoals Kitty Herweijer op 11 november in haar column in het Algemeen Dagblad en De Stentor schreef: “Tot mijn verbazing zie ik steeds meer mensen de gerichte aanvallen bagatelliseren omdat die zijn ‘uitgelokt door hooligans’. Draai het eens om. Als een groep Nedermocro’s Israëlische vlaggen verscheurt en ‘globalize the intifada’ roept, legitimeert dat dan het op straat aanvallen van willekeurige Nederlandse Marokkanen? Nee, natuurlijk niet.” Twee dagen later vraagt ze zich waar de behoefte vandaan komt om altijd maar weer excuses te bedenken voor “de sloopdrift waaraan deze scooterjongens lijden” waarmee men ter linkerzijde het gewelddadige antisemitisme vergoeilijkt en goedpraat.

Minister-president Dick Schoof zei op zijn persconferentie over de pro-Palestijnse relschoppers: “Er is een groot verschil tussen, zeg maar, vernielen en mensen ongeveer naar het leven staan. Een vlag van een gebouw afrukken en daarbij intimiderende spreekkoren is iets fundamenteel anders dan op scootertjes achter Joden jagen. Zo simpel.” Hetzelfde zei burgemeester Femke Halsema in de gemeenteraad van Amsterdam toen een DENK-raadslid benadrukte dat het vooral de Maccabi-hooligans zich schuldig maakten aan excessief geweld: “Er zijn verschrikkelijke dingen gezegd: ‘Dood aan Arabieren’, ik heb ze ook gehoord. Maar op Jodenjacht gáán is nog een stap verder hè? Ik hoop dat u zich dat realiseert. Dat is gewoon georganiseerd in onze stad gaan zoeken, elkaar op de hoogte brengen en dan mensen hun paspoort vragen en dan kijken of mensen voldoen aan de criteria die de daders vinden: dat ze bij Joden horen en ze dan in elkaar slaan. Dat is onacceptabel!”

Raar dat zoveel linkse Nederlandse pro-Palestina groeperingen dit openlijke antisemitisme door moslimjongeren niet onomwonden durven te benoemen en te veroordelen. Hoewel – misschien is het  ook wel niet raar. Blijkbaar zit de verontwaardiging over hoe de staat Israel omgaat met Palestijnen er bij het grootste deel van links georiënteerd Nederland zo diep in, dat iedereen die het ook maar in z’n hoofd haalt om te wijzen op de intense Jodenhaat die bij een aanzienlijk (misschien wel: het overgrote) deel van de islamitische pro-Palestina groepering aanwezig is en, na agressief verbaal antisemitisme nu is uitgemond in een fysieke Jodenjacht, meteen wordt neergesabeld als islamofobe zionist. Kortom: de pro-Palestina beweging is afgezonken naar een totaal gebrek aan nuance. Want, is het eindeloze refrein: Israel pleegt genocide.

Dat bracht Diederik Smit krachtig onder woorden zijn bijdrage ‘Dit is de week van Diederik’ tijdens het NPO Radio 1 programma ‘Dit is de dag’ op 8 november (minuut 17:30-20:30). Helaas zal, denk ik, zijn deze keer niet als satirische Speldeprik bedoelde analyse niet door het linkse pro-Palestina kamp gedeeld worden. Want ze zitten als twee-componenten-lijm aan hun pro-Palestina moslim-bondgenoten vastgekleefd.

Geen old-school-zendelingen meer, maar ook geen zending op afstand

Op verzoek van CVandaag reageerde ik op het bericht dat Verre Naasten geen zendingswerkers meer uit wil zenden. Het werd op 4 oktober geplaatst onder de titel ‘Een typisch voorbeeld van het vrijgemaakte ‘alles-of-niets-syndroom’.

Oud-GKV-ers hebben regelmatig last van het ‘alles-of-niets-syndroom’. Dat mag ik zeggen, want ik ben voor de volle 100% zo’n vrijgemaakte jongen. Dat geldt ook voor de stevige uitspraken van Klaas Harink, de net afgetreden directeur van Verre Naasten en de huidige interim-directeur Janneke de Vries over het niet meer uitzenden van zendelingen naar het buitenland. Verre Naasten (in de volksmond DVN genoemd, omdat het tot voor kort De Verre Naasten was) is de organisatie voor zending en hulpverlening binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken. Klaas Harink leidde DVN van 2013 tot 2024. In die periode verdwenen de laatste zendelingen bij DVN “en daar zijn we trots op”, liet hij optekenen in het Nederlands Dagblad, want “nu ondersteunen we lokaal mensen, die in hun eigen land en taal Gods liefde in woorden en daden uitdelen.” Zijn tijdelijke opvolger Janneke de Vries is er ook blij mee dat DVN geen zendelingen meer naar het buitenland stuurt. In het Reformatorisch Dagblad zegt ze: “De verantwoordelijkheid van de Evangelieverkondiging ligt bij lokale christenen.” Volgens haar is de DVN daarbij een helpende partner van betekenis door in woord en daad kerken, organisaties en theologische instellingen te steunen die dat nodig hebben. Maar dan wel vanuit Nederland, want “het uitzenden van een persoon kost veel meer geld dan het inzetten van lokale deskundigen. In die zin getuigt deze werkwijze van goed rentmeesterschap.”

Er is al veel gereageerd op deze beleidswijziging, zowel door andere, kerkelijke en niet-kerkelijke zendingsorganisaties als door oud-zendelingen. In CVandaag noemde HHK-predikant M. van Reenen het niet meer uitzenden van zendingswerkers ‘een verkeerd signaal’. https://cvandaag.nl/102918-een-verkeerd-signaal-ngk-stopt-met-uitzenden-zendingswerkers/aHVpVUxiZldwdU1OOVVINFVMY1hwcTdja1d3N3cvUHNKcXc1cllXUi9vT2F1d3FXNVhndlluND0

Ik ben dat met hem eens. De robuuste, typisch vrijgemaakte aankondiging van ‘Wij gaan het nu helemaal anders doen, wij zenden niemand meer uit’ is vooral een slecht signaal naar de eigen Nederlandse achterban. Want zal DVN in de toekomst nooit meer voor langere tijd gemotiveerde christenen uitzenden als kerken in India of Oeganda daar om vragen? Ik hoop van harte dat ze dat wel blijven doen.

Niemand ontkent dat het klassieke zendingsmodel voorbij is van de blanke zendeling die “als witte persoon met een zak geld naar een zendingsgebied afreist” (zoals Klaas Harink de vrijgemaakt-gereformeerde zending van 1944 t/m 2024 nogal karikaturaal neerzet) om daar de grote daden van God te verkondigen aan blinde heidenen die de HERE uit de duisternis wil roepen tot zijn wonderbaar licht. Maar moet je dan van weersomstuit vanuit Nederland als een soort expertise-centrum buitenlands kerken alleen maar gaan adviseren bij kerkplanting, theologische vorming en diakonale projekten? Zou je het echt waar zijn wat Janneke de Vries zegt: alleen “in het verleden was het nodig om mensen naar het buitenland te zenden voor medisch werk, scholing en evangelisatie”, maar dat het in het kader van gelijkwaardigheid nu alleen maar nodig is om “samen op te lopen met geloofsgemeenschappen en organisaties”?

Ik geloof het niet. Het leidt, als ik er over na denk, tot betrokkenheid op afstand. Dat zeiden ook Kees Haak en Jan de Vries, beiden jarenlang zendeling en de eerste ook nog 25 jaar hoogleraar missiologie aan de Theologische Universteit in Kampen in het Nederlands Dagblad heel goed verwoord. Volgens hen kleeft er een groot risico aan, wanneer het contact met buitenlandse partners vooral onderhouden wordt “met professioneel management, economische inzichten, kortstondige ontmoetingen met agenten en digitale verbindingen.” De beide oud-zendelingen erkennen dat “het werk van zending en oecumene professionele ondersteuning niet kan missen” en zijn het, denk ik, ook grotendeels eens met Janneke de Vries als die zegt: “Als organisatie willen we daarom lokale christenen de verantwoordelijkheid voor het missiewerk geven.” Maar ze waarschuwen er terecht voor dat als de “warme relaties door de langdurige aanwezigheid van uitgezondenen (…) vervangen wordt door bezoek van de professionals van De Verre Naasten aan enkele kerkleiders elders in de wereld en verder door internetcontact” er “een bureaucratisch gestuurd management” kan ontstaan dat “door de buitenlandse partners vaak als koud aangevoeld wordt.”

Ik denk dat hun kritiek hout snijdt. Als de contacten tussen gelijkwaardige partners vooral bestaan uit geloofsopbouwende ontmoetingen in het kader van toerusting en coaching van DVN-personeel in Nederland en kerkelijk projektleiders in het buitenland, ervaren zowel hier als daar gewone christenen een toenemende afstand. Hier in Nederland wordt af en toe een buitenlandse predikant ingevlogen die de synode bezoekt, een DVN-curus volgt en in die week ook nog in een kerkdienst of op een gemeente-avond iets mag vertellen. Maar de betrokkenheid met ‘onze man in Teheran’ of ‘ons zendingsgezin in het verre Benin’ is er niet meer. En in India of Oeganda komt af en toe iemand van DVN op werkbezoek en houdt dan ook daar in de kerkdienst of op een avond een praatje voor heel de gemeente. Of er komen via DVN af en toe Nederlanders langs die voor een maand of drie “meelopen bij een Afrikaanse of Aziatische kerk om te leren hoe mensen daar christen zijn in hun omgeving. In ruil daarvoor helpen ze mee bij een project.” Want dat mag dan weer wel volgens Klaas Harink, omdat op zulke ‘inspiratieplekken’ niet het helpen, maar het “een poosje langszij komen” vanuit gelijkwaardigheid centraal staat.

Wat helemaal onderbelicht blijft in de nieuwe visie van DVN is, dat plaatselijke kerken en organisaties nog regelmatig aangeven dat ze behoefte hebben aan langdurige aanwezigheid van zendingswerkers. Niet in de vorm van de klassieke zendeling, maar omdat ze zélf van mening zijn dat daardoor de Evangelieverkondiging, de gemeenschapsvorming en het succes van diakonale projekten beter verloopt. De manier waarop Wycliffe Bijbelvertalers dat doet is een goed voorbeeld. Die sturen al lang niet meer een blanke man met een talenknobbel incl. gezin naar een gebied in Afrika of Azië om daar jarenlang eerst de taal van de lokale bevolking te leren en ze daarna een Bijbel in Eigen Taal in handen te duwen. Vandaag de dag stuurt Wycliffe langdurig mensen uit die met de lokale bevolking samenwerken en regelmatig de dorpen bezoeken om goed scherp te krijgen hoe Gods Woord zo goed mogelijk in die lokale taal op schrift gezet kan worden. En als dan de eerste bijbelboeken worden aangeboden, is het geen hotemetoot van Wycliffe die dat plechtig aan de chief van de regio overhandigt, maar wordt het feestelijk uitgedeeld in de plaatselijke kerken door de eigen vertalers én de buitenlanders die er ook jarenlang waren en al die tijd regelmatig in de dorpen hun gezicht hebben laten zien. En omgekeerd steunen veel plaatselijke kerken in Nederland de Wycliffe-medewerkers uit hun eigen gemeente die voor langere tijd uitgezonden zijn en heeft Wycliffe in de persoon van Bart Sikkema een fantastische ‘verhalenverteller’ in de aanbieding voor elke gemeente die meer wil weten over hoe tot aan de einden van de aarde ieder volk in zijn eigen taal over Gods grote daden kan lezen. Een ander voorbeeld zijn de kleinere kerken over heel de wereld die roepen: ‘Kom over en help ons!’ – en dan, naast ondersteuning en gebed, juist ook voor langere tijd om een eigen missionaire predikant of zendingswerker vragen die kan helpen de Naam van Jezus Christus te verspreiden in de eigen omgeving. In Europa ondersteunen organisaties werkers ECM Nederland en de SSRO zulke kerken en zendingsplekken.

Dus ja … er gaat een verkeerd signaal van uit als ik in de krant moet lezen dat iemand die bij DVN aanklopt met de vraag: ‘Kan ik uitgezonden worden door jullie organisatie?’ een kort maar krachtig ‘Nee’ te horen krijgt. Typisch een voorbeeld van het vrijgemaakte ‘alles-of-niets-syndroom’. Want als je als missie hebt: geloof delen wereldwijd! met als doel het vieren en beleven van samen kerk-zijn, elkaar inspireren, bemoedigen, aansporen en ondersteunen in het bekend maken van Gods reddingsplan wereldwijd, hoort daar ook bij dat je ook naar wegen zoekt om, als je kerkelijke partner dat nodig vindt en daarom vraagt, langdurig mensen uitzendt als werkers in dat deel van Gods wijngaard.

Wie horen er allemaal bij ‘het Israel van God’ uit Galaten 6:16?

Deze blog is ook als (lees)preek te downloaden incl. liturgie en PPP op deze site onder het tabblad preken/NT/Galaten 6:16

Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God. Dit woord van God uit Galaten 6: 16 is het uitgangspunt voor de preek die ik op 6 oktober 2024 gehouden heb in Balkbrug. In het ‘Onze Vader’ leert Jezus ons ook bidden: ‘Uw koninkrijk kome’. Volgens de Heidelbergse Catechismus wil dat zeggen: regeer ons zo door uw Woord en Geest, dat wij ons steeds meer aan U onderwerpen en daarmee de komst van Gods Koninkrijk bevorderen. En we vragen daarmee aan onze hemelse Vader: bewaar en vermeerder uw kerk. Maar, dacht ik toen, wat is de plaats van het joodse volk in dat plan van God om zijn Koninkrijk op aarde te stichten? Ja, hoe moet je tegen Israel aankijken?

Om te beginnen wil ik een vraag stellen. Waar denk jij aan bij het woord ‘Israel’? Daar kun je veel verschillende antwoorden op geven. Israel, dat is

  • De nieuwe naam voor Jakob. Jakob betekende ‘bedrieger’ of ‘hielenlikker’. Israel werd zijn nieuwe naam toen hij met een engel van God vocht bij Pniël. Zijn nieuwe naam Israel betekent: ‘Strijder met God’ of ‘God strijdt’.
  • De twaalf stammen. In Exodus worden de nakomelingen van Jakob ‘Israelieten’ of ‘het volk van de Israelieten’ genoemd, en daarna al vrij snel ‘het volk Israel’ of gewoon ‘Israel’. En als ze in het beloofde land zijn, heet het hele gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee, van Dan in het noorden bij Libanon tot aan Berseba in de woestijn van het zuiden gewoon ‘Israel’.
  • Het tienstammenrijk. Toch blijft er wel een onderscheid, want als David koning wordt, erkent alleen de stam Juda hem als koning. De andere stammen worden ‘Israel’ genoemd. Zelfs in de Gouden Eeuw onder de koningen David en Salomo wordt de ene keer gezegd dat ze regeren over ‘heel Israel’ en de andere keer over ‘Israel en Juda’. En als er na Salomo’s dood een burgeroorlog uitbreekt, noemt het tienstammenrijk zichzelf ‘Israel’ en het tweestammenrijk zichzelf ‘Juda’. En zo worden ze door God ook heel vaak aangesproken in de rest van het Oude Testament.
  • Het joodse volk. Tegelijk blijft de HERE Zich ook in de tweede helft van het Oude Testament de God van Israel noemen, en dan wordt het hele joodse volk bedoeld, ook al zijn het voor het grootste deel nakomelingen van Juda – vandaar ook de naam ‘Joden’ en ‘het joodse volk’.  In het Nieuwe Testament is ‘Israel’ meestal niet de aanduiding van het land (dan is het Galilea of Samaria of Judea), maar worden de joden wel vaak ‘Israel’ of ‘het volk van Israel’ genoemd.
  • Het geestelijke Israel. Een paar keer in het Nieuwe Testament wordt met ‘Israel’ dat deel van de joden bedoelt die in Jezus als hun Messias zijn gaan geloven. Bij dat geestelijke Israel horen ook de mensen uit de andere volken die tot geloof in Jezus zijn gekomen.
  • De staat Israel sinds 1948. In de geschiedenis vanaf 70 na Christus tot 1948 werd er weinig over ‘Israel’ gesproken. Pas toen het joodse volk na de verschrikkingen van de Holocaust een eigen staat kreeg, noemden ze het ‘Israel’.
  • En misschien kun je nog wel wat noemen als je aan het woord ‘Israel’ denkt.

Hoe dan ook: in Galaten heeft Paulus het over ‘het Israel van God’. Wat bedoelt hij daarmee? Want dat is toch wel de kern van de vraag als wij het vandaag over Israel hebben. Wie horen daar volgens God bij? Voordat we daar vanuit de Bijbel verder op ingaan, wil ik je eerst vragen om uit de Bijbel Hosea 1:1 – 2:3 te lezen.

HOSEA 1:1 – 2:3

Als je je afvraagt: wie horen er vandaag bij het Israel zoals God dat bedoeld heeft? Dan moet je jezelf eigenlijk eerst iets anders afvragen. Namelijk: Wie horen er vanaf Pinksteren bij Gods ene volk?

Want God heeft door de eeuwen door maar één volk. Namelijk de mensen die in Hem geloven. In de tijd van Adam en Eva was dat de groep mensen rondom Seth en Enos. Die groep werd steeds kleiner, totdat alleen Noach en zijn gezin overbleven. Daarna ging God verder met Abraham, Isaak en Jakob en het volk dat uit hen voortkwam: Israel. Maar er kwamen ook mensen van buitenaf bij – al was het maar mondjesmaat: Rachab bv. en Ruth. Maar dat je bij dat ene volk van God mocht horen, dat was geen automatisme. Want het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis. Het gaat om de besnijdenis van je hart, zei Mozes aan het begin van Israels geschiedenis al (1400 voor Christus) en zei Jeremia opnieuw vlak voordat de tempel verwoest en de bevolking van Judea en Jeruzalem gedeporteerd werd (600 voor Christus).

Ja, kun je lezen in Hosea: als Israel massaal ontrouw wordt aan God, kan God kan ook zijn volk verstoten. Dan gaan ze ‘Lo-Ammi’ heten (‘niet mijn volk’) in plaats van ‘Ammi’ (‘mijn volk’). Dan gaan ze ‘Lo-Ruchama’ heten (‘geen ontferming’) in plaats van ‘Ruchama’ (‘ontferming’). Maar iedereen die oprecht berouw krijgt en weer terugkomt bij God – dan neemt God je weer liefdevol aan en krijg je beide geboortenamen weer terug: ‘Ammi Ruchama’. Dan neemt God zijn volk weer in genade aan. Sterker nog, dan krijg je een nog veel mooiere positie, zegt Hosea, want dan worden jullie ‘kinderen van de levende God’ genoemd. Calvijn zei hierover: dat is nog vertrouwelijker, dat God je Vader wilt zijn. Dat heb je te danken aan die ene Leider die Gods volk weer bij elkaar brengt, onze Here Jezus Christus.

Maar wie mogen dan bij dat volk van God horen en de HERE hun Vader noemen? Ontstaat er na Pinksteren een tweede volk van God naast het joodse volk, namelijk de christelijke gemeente? En gaat de HERE vanaf  Pinksteren met beiden een eigen spoor?

Nou, dan moet je goed kijken hoe Paulus en Petrus hier over schrijven. Zij leggen beiden, geïnspireerd door de Heilige Geest, de woorden van Hosea uit. Eerst Paulus, in Rom. 9:

God heeft ons geroepen om in zijn majesteit (NBV21) / heerlijkheid (HSV) / glorie (GNB) te delen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, zoals ook bij Hosea staat geschreven: ‘Wat mijn volk niet was  [Lo-Ammi] , zal Ik mijn volk  [Ammi] noemen; wie mijn geliefde niet was  [Lo-Ruchama] , zal Ik mijn geliefde  [Ruchama]  noemen. En waar tegen hen gezegd is: “Jullie zijn mijn volk niet  [Lo-Ammi] ,” zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’

Ook Petrus verwijst naar Hosea in hoofdstuk 2 van zijn eerste brief. Hij schrijft die rondzendbrief aan de kleine christelijke kerken in wat nu Turkije is. Alle theologen zijn het erover eens dat hij christenen op het oog heeft die vroeger niet joods, maar grieks waren – aan heidenchristenen dus. Over hen schrijft hij:

Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, gekozen om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis geroepen heeft naar zijn wonderbaar licht. Vroeger was u Gods volk niet [Lo-Ammi] , nu bent u Gods volk  [Ammi] ; vroeger heeft God u zijn ontferming (NBV21) / barmhartigheid (GNB) / onthouden  [Lo-Ruchama] , nu heeft Hij u zijn ontferming / barmhartigheid  [Ruchama]  getoond.

Zie je wat Paulus en Petrus doen? Ze passen de vervulling van Hosea toe op de uitbreiding van Gods volk na Pinksteren! Gods ene volk, dat eerst voornamelijk uit Joden bestond die Jezus als Messias verwachtten, krijgt een geweldige toeloop van gelovigen uit allerlei volken die nu ook tot geloof komen. En die mogen er gewoon bij horen! Dat is niet iets nieuws. Jesaja profeteerde dat al in Jesaja 19:

Op die dag zal er een weg lopen van Egypte naar Assyrië. Dan zullen de Assyriërs naar Egypte komen en de Egyptenaren naar Assyrië, en samen zullen zij de HEER dienen. Op die dag zal Israël zich als derde bij Egypte en Assyrië voegen, tot zegen voor de hele wereld. Want de HEER van de hemelse machten zal hen zegenen met de woorden: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, werk van mijn handen, en Israël, mijn eigen bezit.’

En zei de Here Jezus dat ook al niet zelf, toen er een Romeinse centurio bij Hem kwam die onvoorwaardelijk in Hem geloofde? Dan kun je lezen in Matteüs 8:

Toen Jezus dit hoorde, verbaasde Hij zich en Hij zei tegen degenen die Hem volgden: ‘Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo’n groot geloof gevonden. Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen bij het feestmaal in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.’ Tegen de centurio zei Jezus: ‘Ga naar huis. Zoals u het geloofd hebt, zo zal het gebeuren.’ Op hetzelfde moment genas zijn knecht.

In Gods ogen is er maar één volk, en dat zijn de mensen die Hem liefhebben, Hem vereren. In het Oude Testament alle gelovigen die de Messias verwachtten. In het Nieuwe Testament alle mensen die Jezus als Messias herkennen en aannemen door zich te laten dopen in zijn Naam – de enige die mensen redden kan. Dan hoor je bij het volk van God!

Dat vonden trouwens alle Israelieten na Pinksteren die christen geworden waren. Misschien weet je, dat er een enorme diskussie ontstond toen Cornelius, de romeinse centurio, tot geloof in Jezus komt. En daarna heel veel andere niet-Joden. Dan ontstaat er een richtingenstrijd: de partij van christelijke Farizeeërs vonden dat alle nieuwe christenen uit de heidenen besneden moesten worden en zich aan de wet van Mozes moesten houden. Anderen vonden van niet, want de wet en de besnijdenis waren door Jezus vervuld. Maar beiden vonden ze: wij zijn samen het ene volk van God – het Israel zoals God dat bedoeld heeft! Maar waar moeten christenen, of ze nu een joodse of een heidense achtergrond hebben, aan voldoen? Ze leggen het aan de apostelen voor. En die zeggen klip en klaar, zowel Petrus (die wat ruimdenkender was) als Jakobus (die wat meer van de strakke kant was) in Handelingen 15:

“God, die de harten doorgrondt, heeft zich duidelijk vóór hen [de gelovigen uit de andere volken] uitgesproken door hun de heilige Geest te schenken, zoals Hij die ook aan ons geschonken heeft. Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd. Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij.”          

Jakobus valt daarna Petrus bij:

“Simeon heeft uiteengezet hoe God van-af het begin het voornemen had om uit alle volken een volk te vormen dat zijn naam vereert. Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: ‘Dan keer Ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen en wat neergehaald is weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle volken over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.'”

En dan wil ik ook nog Paulus noemen, want die had deze kwestie aan de apostelen in Jeruzalem voorgelegd. Hij schrijft later een brief aan de christenen in de grote stad Efeze, aan de westkust van Turkije. Die waren vroeger allemaal Grieks, dus hoorden niet bij het volk van God. Wat schrijft hij dan aan ze?

Bedenk dat u geen geboren Joden bent, maar eens tot de heidenen behoorde. U was toen niet verbonden met Christus, u was uitgesloten van het burgerschap van Israël en had geen deel had aan de verbonden die God met Israël gesloten had en de beloften die daarbij hoorden. U leefde zonder hoop en zonder God in deze wereld. Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door zijn bloed. Want Hij is onze vrede: Hij heeft met zijn dood Joden en niet-Joden verenigd om uit die twee in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht Hij vrede en verzoende Hij door het kruis beiden in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden. Vrede kwam Hij verkondigen aan u die ver weg was en vrede aan hen die dichtbij waren: dankzij Hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader. Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. In Hem vormt het bouwwerk één geheel en groeit het uit tot een tempel die gewijd is aan de Heer, in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest.

Besef je wat Paulus hier zegt? Niet-joden krijgen burgerrechten bij God! Ze worden gastvrij onthaald binnen het Israel van God! Geen vreemdelingen of gasten meer. Burgers! Niet maar in het algemeen ‘burgers van Gods koninkrijk’, maar ze krijgen ‘het burgerschap van Israel.’ Gods volk wordt uitgebreid! En waarom? Omdat na Pinksteren de Heilige Geest wereldwijd gaat. Omdat God de God van de verbinding is. En iedereen die zich verbonden voelt met Christus, alleen door het geloof, zonder enige prestatie, puur uit genade, als geschenk van God, zodat niemand zich beter of minder hoeft te voelen – dan heb je, of je nu vroeger Jood of heiden was, door één Geest toegang tot de Vader en hoor je bij de huisgenoten, de gezinsleden van Gods grote familie – het Israel van God. Ja, geloof in Gods plan en je hoort bij zijn volk!

Want, zegt Paulus in zijn brief aan de voornamelijk joodse christenen in Rome:

Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart. Het is het werk van de Geest.” (…) “Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël. Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar op grond van Gods belofte.

Omdat ‘Israel’ zoveel betekenissen heeft in de Bijbel, moet je verder kijken dan de eenvoudige conclusie: ‘Israel toen was Gods volk en bestond voor 99% uit joden als nakomelingen van Jakob. En dus is het joodse volk van vandaag en vooral dat deel dat nu in Israel woont, nog steeds Gods volk.’ Dan lees je, denk ik, de Bijbel te letterlijk. Terwijl Hosea, Mozes, Jesaja, Jeremia, Jezus, Petrus, Jakobus en Paulus voortdurend zeggen: het gaat niet om de buitenkant, het gaat om je hart. Iedereen die z’n vertrouwen op de God van Abraham, Isaak en Jakob zet doordat je Jezus als jouw Redder en Heer aanneemt, wordt van Lo-Ammi, omdat je bij Hem weggelopen was, weer Ammi, omdat God je weer aanneemt als zijn kind; en van Lo-Ruchama omdat je van God vervreemd was, weer Ruchama, omdat God zich toch weer over jou ontfermd heeft.

Maar wat is de plaats van het joodse volk in dat plan van God om zijn Koninkrijk op aarde te stichten? Dan neem ik jullie mee terug naar Galaten. Vóór Galaten 6 vers 16 staat in vers 15 namelijk dit:

Het doet er niet toe of iemand besneden is of niet, maar alleen of iemand een nieuwe schepping is. Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God.

De nieuwe maatstaf voor Gods volk is, schrijft Paulus aan de christenen in de provincie Galatië, dat je niet langer volgens de regels van de joodse wetten een plekje in de hemel probeert te verdienen, maar dat je vertrouwen volledig op Jezus Christus stelt en dat je weet dat je van Hem bent en dat Hij in je hart woont en dat je je laat leiden door zijn Heilige Geest. Dan heb je vrede met God en ervaar je van daaruit telkens hoe Hij zich liefdevol en barmhartig over jou ontfermt.

En joodse christenen? Die mogen zich bemoedigd weten door te geloven dat ze nog steeds deel uitmaken van dat ‘Israel van God’. Ze werden in de tijd van het Nieuwe Testament door hun volksgenoten uitgekotst. Stefanus werd gestenigd, joodse christenen werden tot in Damaskus door Saulus vervolgd, Jakobus werd vermoord, Paulus is talloze keren door joodse ophitsingen in de gevangenis beland. En nog steeds spugen orthodoxe Joden letterlijk op Messiasbelijdende joden en sluiten hen volledig buiten: ze worden niet meer als Jood beschouwd. Dat doet pijn. Juist als je beseft uit wat voor bevoorrechte positie je tot geloof in Jezus gekomen bent! Besef dan goed, zegt Paulus: als christen-jood ben en blijf je burger van het Israel van God!

En de joden die Jezus nog steeds afwijzen? En die nu voor een groot deel weer in rondom het aardse Israel wonen met het aardse Jeruzalem als hoofdstad? In het Nieuwe Testament hoor je daar niets over. Wel over het Joodse volk dat niet meer op de stam Israel geënt is, maar door Paulus nog steeds ‘het natuurlijke Israel’ / het ‘Israel naar het vlees’ genoemd wordt. Dat volk mag je liefhebben. Dat volk gun je ook dat ze hun eigen Jezus, geboren uit een gelovige Joodse vrouw, als Verlosser erkennen. Om dat volk -een hele besneden natie- mag je verdriet hebben, net als Paulus, omdat het zijn Redder verwerpt. Maar je mag net zoveel verdriet hebben om een hele gedoopte natie in Nederland, die ook Jezus als zijn Redder de rug toegekeerd heeft. Gods hartzeer is voor beiden even groot. En zijn hart ook. Vanaf Pinksteren gaan de deuren naar de wereld wagenwijd open: God “roept nu overal alle mensen op tot inkeer te komen” (Hand. 17:30). Of daar ook de afgehouwen takken bij horen die weer op de stam van het Israel van God worden teruggeënt? Zou best kunnen, zegt Paulus, wanneer ze niet volharden in hun ongeloof (Rom. 10:23). En of er nog veel gedoopte kerkverlaters terugkomen? Zou best kunnen, want er is regelmatig blijdschap in de hemel over een verloren zondaar terugkeert (Luk. 15:7+10). Daarvoor zond God immers Jezus? Omdat Hij niet alleen het joodse volk, maar heel de wereld lief had, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Iedereen! God heeft geen lievelingskinderen meer en ook geen lievelingsvolk. Zijn belofte is voor iedereen. Iedereen die in Hem gelooft, brengt Hij weer samen als Gods ene volk in het nieuwe Jeruzalem.