Strategisch stemmen, je krijgt er geheid spijt van – kies met je hart, niet met je rekenmachine –

Een strategische stem is een verloren stem. Dat vindt Ad de Boer, Nederlands journalist, politicus en 13 jaar lang directeur van de Evangelische Omroep. Hij schreef een opinie-artikel dat ik met zijn toestemming hier mag plaatsen. Het verscheen ook op 24 oktober in het Nederlands Dagblad. Hier volgt het artikel.

Kies met je hart, niet met je rekenmachine

Het lijkt bij elke verkiezing sterker te worden: de drang om strategisch te stemmen. Politieke voorkeur wordt ingeruild voor kansberekening, de eigen overtuiging wordt achtergesteld bij de optelsom. In talkshows, kranten en peilingen draait het wekenlang om één vraag: wie wordt de grootste? Alsof politiek een wedstrijd is met maar één winnaar. En ondertussen schuiven kiezers heen en weer van het CDA naar de ChristenUnie of juist omgekeerd, van de SP naar PvdA/GL, van de VVD naar de PVV, allemaal in de hoop dat hun stem daar net wat zwaarder telt.  

Strategisch stemmen: niet stemmen op de partij waar je het meeste mee eens bent, maar op je tweede keus: de partij die je groter dan een ander wilt maken. Daarin spelen de peilingen en de rekenarij op grond daarvan een grote rol. Strategisch stemmen is een betrekkelijk nieuw fenomeen. Voor pakweg 2000 stemden kiezers gewoon op de partij die hun hart had, op hun eerste en vaak enige keus op grond van het verkiezingsprogramma en de politieke praktijk. Door dik en dun, in goede en kwade tijden. Het zijn de media die daarin verandering hebben gebracht. Die creëerden steeds vaker een tweestrijd tussen twee partijen – wie wordt de grootste? – of twee lijsttrekkers – wie wordt de premier? Zo’n tweestrijd met de peilingen als brandstof maakt het spannend, is goed voor de kijk- en oplagecijfers en je kunt het er tot de laatste dag mee volhouden.

Ik heb de afgelopen 25 jaar veel mensen gesproken die via zo’n strategische stem een keer een uitstapje naar een andere partij hadden gemaakt. Zelden was er iemand bij die achteraf blij was met zijn of haar keus. Ze waren vooral teleurgesteld over hoe het had uitgepakt. En dat is niet zo vreemd.

Mijn bijdrage is een soort preek met als thema: Strategisch stemmen, je krijgt er geheid spijt van. Want 1. Het is zinloos. 2. Het is nodeloos. 3. Het is niet kosteloos.

STRATEGISCH STEMMEN IS ZINLOOS

Nederland is Amerika niet. Daar wint altijd één van de twee partijen of kandidaten. Er is een echte tweestrijd met altijd een winnaar en een verliezer. Maar in ons ingewikkelde veelpartijenstelsel werkt het heel anders. De grootste partij heeft niet altijd het voortouw bij de kabinetsformatie en komt ook lang niet altijd in een nieuw kabinet terecht, zoals de PvdA in 1977 ervoer en zoals nu de PVV vanwege alle uitsluitingen door andere partijen te wachten staat. En de lijsttrekker van de grootste partij wordt lang niet altijd de minister president. Politici als Willem Drees, Barend Biesheuvel en Ruud Lubbers werden premier, zonder dat hun partij de grootste was. Nederland is een coalitieland en hoe zo’n coalitie er uit komt te zien, is afhankelijk van veel meer factoren dan wie de grootste wordt. Strategisch stemmen is dus in ons systeem zinloos.

STRATEGISCH STEMMEN IS NODELOOS

In de tweede plaats is strategisch stemmen ook nodeloos, onnodig. Het is in ons politieke bestel evenmin zo dat de grootste partij in een kabinet het meeste te zeggen heeft. Alle partijen, ook de kleinere, moeten instemmen met het regeerakkoord en hebben daar dus een beslissende invloed op. Het ‘nee’ van een kleine partij is net zozeer een veto als het ‘nee’ van een grote partij. Toen de ChristenUnie in 2022 nee zei tegen de VVD-eis dat bij asielmigratie de gezinshereniging geschrapt moest worden, viel het kabinet, ook al was de ChristenUnie klein en de VVD groot. Je kunt zelfs zeggen dat de grootste partij relatief minder invloed heeft in een kabinet dan de kleinere partijen. Zeker de premier, niet zelden de leider van de grootste partij, voelt zich verantwoordelijk voor het bij elkaar houden van de boel en zeilt daarom met zijn partij minder scherp aan de wind dan de kleinere partijen op de flanken. Die drukken vaak een groter stempel op het kabinetsbeleid dan de grote.

Wat bij kabinetsdeelname geldt, geldt ook als een partij buiten het kabinet blijft, zeker in de huidige politieke verhoudingen. Daarin is een kabinet dat gebaseerd is op een grote Kamermeerderheid uitgesloten. Een kleine Kamerfractie met drie of vier zetels kan ook buiten het kabinet een doorslaggevende invloed hebben op het beleid via coalities met andere Kamerfracties. De afgelopen jaren is dat op tal van momenten zichtbaar geworden. Ook in kwaliteit verslaan kleine fracties grote fracties soms met lichtjaren, blijkt uit onafhankelijk onderzoek. De ChristenUnie-fractie kreeg in de afgelopen jaren met drie zetels veel meer voor elkaar dan de PVV-fractie met 37 zetels. Juist kleine fracties maken vaak het verschil.

STRATEGISCH STEMMEN IS NIET KOSTELOOS

En dan het derde punt. Strategisch stemmen is niet kosteloos. Een strategische stem op het CDA (‘alleen voor deze ene keer maar’ …) ten koste van de ChristenUnie garandeert dus niets, maar levert wel grote risico’s op. Het zou zomaar kunnen dat daardoor de onbekende en onervaren nummer 24 of 25 van het CDA wordt gekozen ten koste van Don Ceder, de nummer drie van de ChristenUnie. Dat zou deze ervaren parlementariër (volgens de Nationale Politieke Index het beste en meest effectieve Kamerlid van het afgelopen jaar) met grote inzet voor daklozen, mensen met schulden, jongeren in de jeugdzorg en vervolgden wereldwijd, de politieke kop kosten. Maar het zou ook de omvang van de fractie en van het ondersteunende team en daarmee hun slagkracht en invloed met maar liefst een derde reduceren. Die amputatie kan de dure prijs zijn van een strategische stem.

Veel kiezers die overwegen strategisch te stemmen, beseffen niet dat wat zij ermee denken te winnen elders tot pijnlijk verlies lijdt. Ontrouw worden aan de liefde van je hart, misschien zelfs je eerste liefde, kost wat. Niet doen, is mijn advies. Je krijgt er spijt van. Kies met je hart, niet met de rekenmachine. Laat je hoofd niet op hol brengen door de wedstrijd die de media ervan maken. Ga voor je eerste, niet voor je tweede keus. Een partij die past bij jouw diepste overtuiging, bij jouw hart. Die opstaat voor gerechtigheid én barmhartigheid, voor de vrijheid om te geloven en je geloof te beleven – thuis, op straat en op school, voor de zwaksten onder Gods schepselen in en buiten Nederland, voor de o zo kwetsbare schepping van God.

Ga op 29 oktober niet voor de grootste, maar voor de beste. Nergens in mijn Bijbel vind ik een voorkeur van God voor groot, groter, grootst, maar juist voor het kleine of de kleine: een kind in een kribbe, een mosterdzaadje, een stukje zuurdeeg, een Gideonsbende. Die strategie van Gods Koninkrijk in het stemhokje toepassen leidt pas echt tot een strategische stem.

Geef als christen stem aan je geloof – ook op 29 oktober

Je hebt van die programma’s, daar kijkt heel Nederland naar. ‘Wie is de mol?’ is daar één van. Het leuke aan dat programma vind ik, dat alle deelnemers bondjes sluiten met elkaar, maar die ook weer even snel verbreken als het hun uitkomt. Want uiteindelijk gaat iedereen voor zichzelf.

In de tijd van Jezus sluiten de Farizeeërs en de Herodianen een monsterverbond. Ze willen, vanuit volstrekt tegengestelde belangen, Jezus mollen (meer uitleg in de preek over Markus 12:13-17). Dus stellen ze Hem deze vraag: ‘Moeten we als gelovige Joden belasting aan de keizer betalen of niet?’ En Jezus geeft als antwoord: ‘Geef aan de keizer wat van de keizer is. En geef aan God wat God toebehoort.’

Als je als christen niet op een christelijke partij stemt, moet je ook niet klagen dat Nederland zo onchristelijk wordt.

Dat van de keizer, dat snapten ze wel. Betaal die belasting nou maar gewoon. Want de manier waarop God voor je zorgen wil, dat doet Hij ook door jou en mij een plek te geven in de samenleving, in de maatschappij, door middel van onze regering (Prediker 8:2, Romeinen 13:1-7, 1 Petrus 2:13-17). Dus als je zegt dat je in God gelooft, geef daar dan ook vorm aan in het gewone leven. Ook door te doen wat de overheid van je vraagt. Behalve als dat echt tegen Gods geboden ingaat.

Voor ons gevoel een antwoord waarmee Jezus de kool en de geit spaart. linksom of rechtsom. Geef ze allebei een beetje – de overheid en God. Maar zo hebben de eerste hoorders het niet opgevat. Ze voelen zich schaakmat gezet. Waarom? Omdat ze heel goed begrijpen dat Jezus hiermee niet alleen iets over de keizer en over God zegt, maar ook iets over Zichzelf.

‘Deelnemen aan de samenleving met een open oog voor het publieke belang behoort voor een christen heel gewoon te zijn.’

Het lijkt alsof Jezus het vooral heeft over belasting betalen. Maar de toepassing is breder. Op woensdag 29 oktober zijn er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer. We leven in een vrij land. Die vrijheid betekent voor christenen ook een grote verantwoordelijkheid. Kars Veling, samen met Tim Keller één van de meest wijze en zachtmoedige christenen die ik ooit gekend heb, zei eens: ‘Deelnemen aan de samenleving met een open oog voor het publieke belang behoort voor een christen heel gewoon te zijn.’

Dat deelnemen aan de samenleving begint met de oproep van de overheid om je stem te laten horen als het gaat om de vraag: hoe wil jij dat Nederland bestuurd wordt? Als Jezus jouw Heer is en Hij zegt tegen jou: ‘Geef aan de keizer wat van de keizer is’, betekent dat volgens mij vandaag dat Hij van jou vraagt om die stem ook echt uit te brengen. Wie niet naar de stembus gaat maar thuis blijft, wordt niet alleen een roeptoeter aan de zijlijn, maar is ook ongehoorzaam aan God.

Maar Jezus zegt er nog iets bij: ‘En geef aan God wat God toekomt.’ Oftewel: stem niet alleen als burger, maar geef ook je geloof een stem. Breng ook als christen je stem uit. Laat zien dat onze God het goede zoekt voor ons land en voor heel de samenleving. Dat doe je volgens mij het best door als christenen op een medechristen te stemmen. Want dan weet je zeker dat ook in de Tweede Kamer de Naam van de HERE genoemd wordt. Natuurlijk kun je ook op een niet-christelijke partij stemmen die zegt jouw persoonlijke belangen of het belang van onze kultuur of van onze welvaart of van onze samenleving of van het klimaat te behartigen. Maar heeft zo’n partij ook de eer van God op het oog? Laten die zich samen motiveren door de Bijbel? Bidden zij om de wijsheid van de Heilige Geest om het goede voor stad en land te zoeken, zoals de HERE in Jeremia 29 vers 7 alle gelovigen opdraagt?

Als ik als christen mijn geloof geen stem meer geef, moet ik als christen ook niet klagen dat Nederland steeds onchristelijker wordt. Dus geef stem aan je geloof op woensdag 29 oktober! Stem op een medechristen in wie jij vertrouwen hebt. Een Daniël of Daniëlla die in de politiek opkomt voor het belang van alle burgers én voor de eer van God!

Ook christelijk Balkbrug blij met de Postcodeloterij?

Op 1 januari stond in Balkbrug plotseling de grote truck van de Postcodeloterij geparkeerd voor de pas geopende kringloopwinkel. Die was net stroopwafels aan het bakken en draaiden onverwacht een super omzet. De truck kwam aangereden omdat de PostcodeKanjer 2025 van 59,7 miljoen Euro op postcode 7707 was gevallen. Laat dat nou net heel ons dorp + omgeving zijn! Bijna 30 miljoen viel op de even nummers van één straat. De andere 30 miljoen mogen de overige gelukkigen met een winnend lot verdelen.

Verschillende mensen vroegen mij: ‘Zijn jullie nu ook miljonair?’ En: ‘Mag je als christen meedoen aan zoiets als de Postcodeloterij?’

Op die eerste vraag geef ik steevast als antwoord: ‘Nee, wij hebben nog nooit meegedaan. Maar dat geeft niet. Andermans voordeel is niet ons nadeel. We gunnen de mensen in onze straat het mooie bedrag dat ze binnenkort ontvangen.’

De tweede vraag vind ik lastiger te beantwoorden. Vanouds wordt in protestants-gereformeerde kring een loterij beschouwd als gokken. Het past niet bij een christelijke levensstijl om daaraan mee te doen. Het bevordert de hebzucht. Dat is volgens de Bijbel de wortel van alle kwaad. Jezus zei een: “Je kunt niet én God én de geldgod Mammon tegelijk dienen.”

Maar er zijn wel wat nuanceringen aan te brengen als het om zoiets als de Postcodeloterij gaat. Allereerst is het een goede-doelen-loterij. Minstens 40% van de inleg wordt uitgekeerd aan organisaties als Artsen zonder Grenzen, Natuurmonumenten, Vluchtelingenwerk Nederland en het Wereld Natuur Fonds. Veel mensen vinden dat een sympathieke gedachte en spelen daarom mee, want de kans om de PostcodeKanjer is minimaal. Verder is de Postcodeloterij een soort nationale bingo geworden. Er doen 3,5 miljoen Nederlanders aan mee. Bijna niemand rekent erop om ooit de hoofdprijs te winnen.

Nu zijn er altijd christenen geweest die om principiële redenen zelfs niet meedoen met de bingo op de camping of van de senioren, die nooit lootjes kopen als kinderen voor hun sport- of muziekvereniging aan de deur komen en die ook de decemberactie van de middenstand aan zich voorbij laten gaan. Toen ooit in een behoorlijk gereformeerd dorp op 31 december de vrouw van de vrijgemaakte dominee het winnende lot met als hoofdprijs een Fiat Panda bleek te hebben, vonden sommigen dat ze die prijs niet moest komen afhalen. Maar doorgaans zien veel christenen zulke kleinere kansspelen niet als bezwaarlijk.

Maar is zoiets groots als de Postcodeloterij wel te vergelijken met die gezellige bingo van de buurtvereniging? Ik twijfel. Er zijn 14 trekkingen per jaar en daarvoor moet je iedere keer een lot van € 15,50 kopen. Dat is € 217 per jaar. Doordat wij al ruim 34 jaar niet meespelen, hebben we als inwoner van Balkbrug toch het mooie bedrag van € 7.400 ‘gewonnen’.

Je kunt ook terecht de vraag stellen of men echt vanwege al die goede doelen aan de Postcodeloterij meedoen. Zit er bij de meeste deelnemers misschien toch niet een kiemetje van hebzucht achter, zo van: je weet maar nooit? Een aantal jaren geleden claimde een vrouw bij de rechter dat ze ‘psychische schade’ had opgelopen doordat de straatprijs op haar postcode was gevallen terwijl zij niet meespeelde. Doordat die grote truck ongevraagd haar straat binnenreed,  was ze tegen haar wil bij deze happening betrokken, vond ze. De rechter ging daar niet in mee, maar gaf toe dat hierdoor wel een tegenstelling gecreëerd kan worden binnen kleine gemeenschappen. De hebzucht zit namelijk ook bij de ‘verliezers’ die het maar slecht kunnen hebben dat zij een enorm geldbedrag zijn misgelopen.

‘Mag je als christen meedoen aan zoiets als de Postcodeloterij?’ was dus de vraag die ik in de eerste twee dagen van 2025 het meest te horen kreeg. Als kerkleden uit mijn gemeente me dat vragen, keer ik het om en vraag hun: ‘Doe je mee aan de Postcodeloterij? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?’

Zelf doe ik niet mee, want volgens mij wijzen Jezus en Paulus mij op iets anders. Jezus zei ooit: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.” En Paulus schreef in één van zijn brieven: “Stel je hoop niet op zoiets onzekers als rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet om ervan te genieten. En draag hen op om goed te doen, rijk te zijn aan goede daden, vrijgevig, en bereid om te delen.”  

Als ik die woorden op me laat inwerken, denk ik maar zo: als iemand in Balkbrug meedeed aan de Postcodeloterij om daarmee al die goede doelen te steunen, heeft hij nu de kans om dat echt heel royaal te doen!

Ook verschenen als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad

Ren als de atleet die wint – de Olympische Spelen van Eric Liddell in 1924

De Olympische Spelen staan voor de deur. Het is het grootste sportevenement ter wereld. Vanaf 26 juli tot 11 augustus strijden meer dan 10.000 sporters in 32 verschillende takken van sport om 329 medailles. Er zal heel wat sporthistorie geschreven worden en misschien ook indrukwekkende verhalen die men zich over 50 jaar nog herinnert. Kan Novak Djokovic eindelijk de gouden medaille voor zich opeisen, de enige titel die hij in zijn glansrijke tenniscarrière nog niet gewonnen heeft? Wordt Sifan Hassan met drie gouden Olympische medailles erbij de succesvolste Nederlandse olympiër op de Zomerspelen ooit? Wordt het Femke Bol of Sydney Mc Laughlin op de 400 meter horden, of worden ze beiden door een outsider verslagen? En welk land zal bij de estafette-race op knullige wijze het stokje laten vallen? Hoe dan ook, de krantenkoppen zullen drie weken lang vol staan met weergaloze prestaties, onverwachte successen en dramatische verliezers.

Op de eerste Olympische Spelen van Parijs – precies 100 jaar geleden, in 1924, gebeurde iets heel bijzonders, waar we als christenen veel van kunnen leren als het om doorzettingsvermogen en geloofsvertrouwen gaat. Je kunt er bijna 1 op 1 de tekst van Paulus op plakken: “Ren als de atleet die wint.” Op die Olympische Spelen van 1924 won namelijk Eric Liddell voor Engeland goud op de 400 meter in een nieuwe wereldrecord. Eric was een overtuigd christen. Hij werd in 1902 in China geboren. Zijn vader en moeder werkten daar als zendingsechtpaar. Ze stuurden hem en zijn oudere broer rond 1910 naar een kostschool in Zuid-London (Eltham College – waar de sportzaal nu naar hem vernoemd is) en daarna ging hij studeren in Edingburgh in Schotland. Daar blonk hij uit in rugby en hardlopen. Hij speelde tussen 1921 en 1923 zeven keer voor het Schotse rugbyteam. Ook liep hij in 1923 een Brits nationaal record op de 100 yard (= 91,5 meter) dat 35 jaar lang zou staan. Omdat beide sporten niet te combineren waren, koos hij in 1923 definitief voor de atletiek, ook vanwege de Spelen van 1924 in Parijs.

Eric Liddell stond bekend om zijn unieke manier van rennen. Hij gooide altijd zijn hoofd naar achteren en rende met de mond wijd open en zwaaiend met zijn armen. Maar goed … hij werd dus geselecteerd om voor de Olympische Spelen van 1924. Zijn grootste kans voor een gouden medaille lag op de 100 meter. Alleen: die werd op een zondag gehouden. Dat was een groot probleem voor hem, want, geloofde hij, de zondag is een rustdag om aan God te denken, om de opstanding van Jezus te vieren, om geen slaaf te worden van je werk en om samen met andere christenen bij elkaar te komen om naar de Bijbel te luisteren, te zingen en te bidden. En dus … omdat de Tien Geboden door God gegeven waren als blijvende regels voor een gezond geloofsleven, zei Eric Liddell: ik maak zelfs voor de Olympische Spelen geen uitzondering om dit gebod van de Heer na te leven. De hele Engelse sportbond en zelfs de Prins van Wales, de latere koning Edward VIII, pushten hem om zijn standpunt te herzien en de eer van Engeland hoog te houden. Dus er werd best veel druk op hem als uitgeoefend om tegen zijn geloofsprincipes in te gaan. Net als vandaag. Maar steeds was zijn antwoord: I’m no runnin’. Niemand kon hem op andere gedachten brengen.

Ik denk dat we daar vandaag, 100 jaar later, als christen nog veel van deze christelijke atleet kunnen leren. Namelijk: Getuig met liefde, maar ook met overtuiging. Eric Liddel combineerde zachtmoedigheid met vastberadenheid. Als je alleen maar zachtmoedig bent, kun je makkelijk compromissen sluiten. Je zwakt je eigen standpunt wat af om het geloof in Jezus aantrekkelijker te maken voor anderen. Als dat je uitgangspunt is wanneer je voor je geloof uitkomt, zul je merken dat er steeds weer een volgende stap van je gevraagd wordt om je principes af te zwakken. Want als je één keer toegeeft, waarom dan ook niet een volgende keer? En uiteindelijk denken anderen: die christenen roepen wel heel hard dat ze principes hebben, maar ze staan eigenlijk nergens voor, want in de praktijk doen ze overal aan mee. Je wordt dan een kleurloze christen. En dat heeft ook gevolgen voor je eigen geloof: van dicht bij God en Jezus glij je langzaam naar beneden tot je misschien net zo’n algemeen geloof hebt als heel veel mensen: ‘Ik geloof wel dat er een God bestaat, maar verder doe ik er niet zoveel mee.’

Eric Liddell hield vast aan zijn geloofsprincipes. Hij wilde rennen als de atleet die maar voor één belangrijk doel gaat: goud winnen op de Olympische Spelen. Maar hij wilde vooral rennen als de christen die maar voor één nog groter doel gaat: het eeuwige leven winnen! En de trainingsadviezen (de Tien Geboden) die Jezus, zijn coach, hem gaf, die waren cruciaal voor hem. Dus hield hij vast aan zijn christelijke principes – ook al kostte hem dat een bijna zekere medaille. Maar – hij deed het in alle vriendelijkheid. Hij legde zijn standpunt niet op aan anderen. Hij zei ook niet: ik doe aan heel die Oympische Spelen niet mee, want er zijn ook wedstrijden op zondag. Hij bleef trainen, hij bleef zijn mede-atleten steunen. Tegelijk was hij wel standvastig in zijn eigen keuzes: als Jezus iets van mij vraagt en dat kost me een gouden medaille of dat levert me bergen van kritiek van andere mensen op – dan kies ik er toch voor om te luisteren en te doen wat de Heer me opgedragen heeft. Want ik leef wel in de wereld – ik trek me er niet uit terug. Toch ben ik niet van de wereld – als ik moet kiezen, kies ik ervoor om God te eren en Jezus een plezier te doen. En dus ging Eric Liddell op die zondag in Parijs naar de Schotse Kerk in plaats van de 100 meter te lopen. En hij zou wel zien wat de andere afstanden zouden brengen.

Met dat vertrouwen op de Heer kwam hij niet bedrogen uit. Een paar dagen later ging hij als een speer door de 200 meter races en won hij de bronzen medaille op die afstand. En weer een paar dagen later kwalificeerde hij zich als laatste atleet voor de finale van de 400 meter. Het was niet zijn favoriete afstand en hij moest starten in de buitenbaan. Maar wat gebeurde er? Eric stormde in dat sterke veld naar de overwinning met een paar meter voorsprong op de nummer twee en vestigde een nieuw wereldrecord in 47,6 (wat vandaag de dag het wereldrecord bij de vrouwen is trouwens). Na afloop werd hem gevraagd: “Hoe verklaar je deze superrace?” Toen zei Eric dit: “Het geheim van mijn succes is, dat ik de eerste 200 meter zo snel liep als ik kan. Daarna bleef ik met Gods hulp nog steeds snel lopen.” En er was nog iets heel opmerkelijks. Voordat Liddell de finale ging lopen, gaf één van zijn masseurs (het moet ook wel een christen geweest zijn) hem namelijk een klein papiertje met daarop een heel kort citaat uit de bijbel: “Ik zal eren wie Mij eren – zegt de HERE”. Is dat toeval? Of mag je zeggen: zijn inspiratie voor deze gouden 400 meter race kreeg hij ook zeker van God? Ik denk het laatste.

Daar zit een tweede les in voor vandaag: God belooft jou te eren als je Hem eert. Het is maar een voorbeeld, deze gebeurtenis op de Olympische Spelen van 1924. En iedereen maakt andere dingen in het leven mee. Toch durf ik wel te zeggen: omdat Eric Liddell niet toegaf aan de druk om op zijn favoriete afstand, de 100 meter, te lopen op zondag, maar God wilde eren en als christen voor zijn geloofsstandpunten bleef staan, eerde God hem door hem onverwacht een veel mooiere overwinning te geven.

Zo’n direkte bemoediging van God is best wel bijzonder. Dat maakt niet iedereen van ons als christen me. Maar je kunt je er wel aan optrekken. Ook vandaag kom je als christen lastige situaties tegen en kom je voor moeilijke beslissingen te staan. En je voelt de druk om compromissen te sluiten, om toe te geven aan de druk van mensen die zeggen: is het echt nodig dat je dit doet of dat laat vanwege je geloof in God? En wie is er doof voor zulke geluiden, voor zulke beïnvloeding? Hoe kun je dan trouw blijven aan de Heer? Nou, geloof in wat God belooft: ‘Ik zal eren wie Mij eren.’ Dat wist Jezus ook, toen Hij eerst bewust vijf stappen terug zette en daarmee diepe ellende over zich heen haalde. Want Hij wist het en vertrouwde erop, dat er daarna weer vier stappen omhoog zouden volgen, vol glorie en eer. In Hebreeën 12 staat: Jezus ‘is voor ons aan het kruis gestorven. Hij vond het niet erg dat hij op die manier vernederd werd. Want hij dacht aan de beloning die hij in de hemel zou krijgen. En nu zit hij naast God, aan de rechterkant van Gods troon.’ Snap je nu, waarom er in Hebreeën bij staat, dat we vastberaden en geconcentreerd de wedstrijd van het geloof moeten lopen? Met al die gelovigen die al in de hemel op de tribune die als één grote wand ons aanmoedigen? Met de oproep erbij om vooral te letten op onze coach, die Zelf ons grootste voorbeeld is? “Laten we daarbij steeds blijven denken aan Jezus. Hij zorgde ervoor dat we gingen geloven, en Hij maakt ons geloof volmaakt” En dat Paulus juist daarom zegt: “Ren als de atleet die wint!” Niet voor gouden medailles op de Spelen, of voor nog meer bonussen of voor een nog grotere populariteit. Nee, zegt Paulus: ‘Doe er alles aan om anderen de spelregels van het geloof uit te leggen, zodat ze ook de wedstrijd van het geloof gaan lopen – en vergeet ook zelf niet om die wedstrijd zo goed mogelijk te lopen, zonder gediskwalificeerd te worden.”

Nog even terug naar Eric Liddell. Hij keerde als een held terug naar Schotland en stopte meteen met topsport. Hij ging afstuderen en deed daarna wat zijn ouders ook gedaan hadden: werken als arts én predikant in China. Op zijn eigen karakteristieke manier: voor een gezonde geest heb je ook een gezond lichaam nodig, dus hij stimuleerde de mensen in zijn omgeving ook om te sporten. ‘Probeer me er maar uit te lopen op de 100 meter.’ Want, zei hij: ‘God heeft mensen ook een lichaam gegeven om Hem mee te eren.’ Over zichzelf zei hij: ‘God heeft me snel gemaakt, en als ik ren, voel ik zijn plezier.’ Juist omdat hij God wilde dienen, bleef hij bij de mensen in China toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.

Hij stuurde zijn zwangere vrouw en zijn twee kinderen vlak daarvoor naar Canada (daar kwam zijn vrouw vandaan, geloof ik). Zelf bleef hij in China en werd al vrij snel door de Japanners in een kamp opgesloten. Daar leed hij aan chronische vermoeidheid en ondervoeding. Toen hij ook nog een ongeneeslijke, niet te opereren hersentumor kreeg, overleed hij in 1945, nog maar 43 jaar oud. De jongste van zijn drie dochters heeft hij na haar geboorte nooit mogen zien. Zijn laatste woorden waren, volgens de mensen die erbij waren: ‘Volledige overgave’. Je leven overgeven aan God. En jezelf volledig geven in dienst van God.

Dat is het derde wat we uit dit verhaal kunnen leren: Doe God een plezier met alles wat je doet. Ergens, denk ik, is Eric Liddell een ultiem voorbeeld van wat Paulus aan de Korintiërs schrijft. ‘Ik doe alles voor het evangelie om ook zelf aan de beloften ervan deel te krijgen.’ Hij wist heel goed, dat een gouden medaille in Parijs mooi is, maar dat een andere prijs veel belangrijker is, namelijk, zoals het Paulus het al zei: ‘Weet u niet dat van de atleten die in het stadion een wedloop houden er maar één de prijs kan winnen? Atleten doen het voor een vergankelijke erekrans, maar wij doen het om een krans die onverwelkelijk is.’ Dat laatste zie je aan de rest van het leven van Eric Liddell. Hij vond zijn sportprestaties niet het belangrijkste wat hij in zijn leven kon bereiken of bereikt had. Na zijn gouden en bronzen medaille stopte hij met atletiek en ging als zendingsarts naar China om daar mensen te helpen, lichamelijk, incl. sporten, en geestelijk, door ze tot geloof in Jezus te willen brengen.

Natuurlijk heeft sport ook z’n donkere kanten. Zoals alle gaven van God kan ook sport een afgod worden. Als je ziet hoeveel mensen over hebben voor hun favoriete team of sportheld – ze aanbidden die echt. Wijsheid is niet alleen nodig om die grens te bewaken, maar ook bij welke soort supporters je in gezelschap wilt zijn. Of – en dat is de andere kant: je kunt ook je eigen sportprestaties verafgoden en zondig trots te zijn op je eigen prestaties. Of zoveel tijd in de sportschool of op het sportveld doorbrengen, dat er geen tijd voor God, Jezus en de Bijbel en voor vrienden, familie en kerk meer over is. En veel sport schuift ook steeds meer op naar de zondag – zodat het niet meer die ene dag wordt waarop God centraal staat, maar de dag waarop iedereen z’n eigen leuke dingen doet.

En toch: ook van de gewone dingen in het leven mag je genieten. En als jij ervan geniet, doet God dat ook. Tegen de christenen in Korinte zegt Paulus: ‘Verheerlijk God met je lichaam’ (1 Kor. 6:20). En hij haalt sporten als atletiek en boksen en de trainingsuren die je daarin steekt aan als voorbeelden van hoe je ook geloven kunt (1 Kor. 9:24-27). Even verder zegt hij: ‘Dus wat je ook doet, doe het ter ere van God’ (1 Kor. 10:31). Ja, schrijft hij later aan Timoteüs: Alles wat God geschapen heeft is goed. Niets daarvan hoeft verworpen te worden, als het onder dank wordt aangenomen, want het is geheiligd door het woord van God en het gebed (1 Tim. 4:4+5).

Het geloof en vrije tijd zijn geen concurrenten! Als God en Jezus op de eerste plaats staan in je leven, zul je merken dat je echt plezier beleeft aan sport – of muziek – of wat dan ook. Als je Gods koninkrijk op de eerste plaats zet, zul je merken dat sport geen strik of bron van verleiding voor je wordt.

Sterker nog: dan weet je dat geloven ook topsport is. Maar dan geestelijk. Een wedstrijd die je lopen moet. Maar er is wel een verschil. In de sport kan maar één persoon of één team de gouden medaille winnen. In het geloof is dat niet zo. Jij en ik en iedereen – iedereen die weet: aan de finish staat Jezus, en die zal mij een gouden medaille uitreiken als ik juichend over de eindstreep ga – als je dat gelooft, dan blijf je rennen als de atleet die weet dat ‘ie gaat winnen. Want bij Jezus wint iedereen de prijs. De krans van gerechtigheid. De kroon van heerlijkheid.

Eric Liddell genoot van sport – rugby en atletiek. Veel christenen vandaag genieten nog steeds van sport. Niets mis mee. Maak er een mooie sportzomer van. Tegelijk ging Eric Liddell vooral voor God. In alle keuzes die hij maakte, qua sport en qua carrière. En hij won ook nog goud. Voor welke prijs loop jij als christen de race van je leven?

Deze blog is hier iets uitgebreider als preek over 1 Korintiërs 9:24b terug te vinden, incl. kindmoment en liturgie en preekverwerking. Over Eric Liddell en zijn gouden race in 1924 is later de film ‘Chariots of Fire’ gemaakt, die vier Oscars ontving, o.a. voor beste film.

Durf te genieten en weet je gedragen door God

-zomervakantietips van Prediker-

De zomer van 2024 is weer begonnen. Het weer is nog niet altijd wat het zijn moet, maar de scholen zijn of gaan dicht, de bouwvak staat voor de deur en in de kerk nemen we even pauze als het gaat om de meeste door-de-weekse aktiviteiten.

Veel mensen zijn er echt aan toe. We leven in een maatschappij waarin bijna iedereen het druk heeft met van alles en zich druk maakt over van alles. Het is echt moeilijk om je aan die druk te ontworstelen.

Daarom is het goed dat er elke zomer een periode is waarin we tot rust kunnen komen en alle dagelijkse dingen even mogen loslaten. Even afstand nemen van alle drukte. Even bijkomen na een druk seizoen.

Niet voor iedereen

Toch is de vakantieperiode niet voor iedereen een fijne tijd. Soms lukt het niet om los te komen van de situatie waar je in zit. Soms is er geen mogelijkheid om er op uit te gaan. Soms lukt het niet om zelf de knop om te zetten.

Salomo, de waarschijnlijke schrijver van het boek Prediker, benoemt het allebei. Durf te genieten en weet je gedragen, schrijft hij. Want je hebt dagen dat je kunt genieten van de zon. En je hebt dagen waarin alles alleen maar donker is. Salomo zegt erbij: vergeet niet om te genieten mét God. En weet je gedragen dóór God.

Het eerste vergeten we gemakkelijk. Welvaart is een verleidelijke ziekte voor het geloofsleven van veel mensen. Neem jezelf voor en herinner elkaar er aan dat je op vakantie God niet thuis laat (de les van Prediker 11:9).

Het tweede is net zo’n beproeving voor je geloof. Het zuigt alle energie uit je weg en je durft voor de toekomst nergens meer op te hopen. Laat er oprechte aandacht en gebed zijn voor iedereen die te maken heeft met slechte dagen en jaren waarin maar weinig vreugde te vinden is (zoals Prediker 12:1).

Bijbel mee op vakantie

In de zomerperiode krijg je de tijd om te genieten. Dat is een geschenk van onze goede God. Of je nu afdaalt richting de Middellandse Zee om zoveel mogelijk zon-uren te scoren of je stijgt op naar het hoge noorden van Scandinavië waar de zon in de maand juli niet ondergaat: laat je bijbel niet in Nederland achter. God laat Zich nl. op twee manieren kennen. Allereerst zie je in zijn schepping (de natuur, de wetenschap en de techniek) iets van Gods eeuwige kracht en goddelijkheid. Maar door het lezen van de Bijbel worden al die indrukken aangescherpt tot een nog duidelijker beeld van wie God is. Het is de combi van schepping en Bijbel die het geloof in God volkomener maakt en ons doet uitkomen bij Hem als meer dan Schepper, nl. als hemelse Vader, dankzij Jezus Christus, zijn Zoon en onze Verlosser.

Elk jaar bieden kun je kiezen tussen verschillende vakantie-bijbel-boekjes.

*1* Het vakantiebijbelboekje van de GZB heeft als titel ‘Ga! Iedereen is geroepen’. Het bevat 14 bijbelgedeeltes + een korte overdenking met elke keer ook een verhaal over iemand die ergens in de wereld gegaan is als christen. https://www.gzb.nl/toolbox/vakantiebijbelboekje

* 2* Het vakantiedagboek van het Nederlands Bijbelgenootschap heeft als titel ‘Op weg gaan en thuiskomen’. In 21 dagen komen bijbelse figuren aan bod die onderweg zijn met God en Jezus en bij Hen schuilen. https://www.bijbelgenootschap.nl/zomerleesplan-2024/

*3* Het zomergezinsboekje ‘Handig’ is speciaal voor kinderen uitgegeven door de GZB, HGJB en IZB. Informatie vind je op https://www.zomergezinsboekje.nl.

Zo kom je de zomer wel door als christen.

Je kind bewust niet laten vaccineren is schuldige nalatigheid

Het is weer helemaal terug van eigenlijk nooit weggeweest: de discussie of de overheid mensen mag verplichten zichzelf of hun kinderen te laten vaccineren. Ging het een paar jaar geleden vooral over de inentingen tegen het corona-virus, nu gaat het over kinderziektes zoals mazelen en kinkhoest.

Gelukkig heeft het overgrote deel van de kinderen in Nederland de BKPT-prik (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) en de BMR-prik (bof, mazelen, rode hond) gekregen. Daardoor zijn tussen 1953 en 1992 rond de 10.000 sterfgevallen voorkomen. Om tot deze groepsbescherming te komen is een inentingsgraad van 95% nodig. Daardoor zijn ongevaccineerde baby’s en kwetsbare kinderen die om gezondheidsredenen niet kunnen worden ingeënt, bijvoorbeeld door leukemie, ook beschermd. Want kinkhoest kan voor baby’s tot één jaar zeer ernstige gevolgen hebben, en mazelen voor alle kinderen. Helaas kunnen ze pas na 11 (DKTP) of 14 maanden (BMR) volledig ingeënt zijn en dus beschermd zijn tegen de gevolgen van deze kinderziektes.

De beide vaccins tegen deze kinderziektes worden al meer dan een halve eeuw gebruikt. Ze zijn absoluut veilig. Ze voorkomen ziekenhuisopnames en sterfgevallen bij baby’s en kinderen. En heel veel ouders snapten dat heel goed. Tot 2015 lag de vaccinatiegraad boven de 95%. Maar vanaf die tijd daalt ‘ie langzaam maar zeker. In 2023 had nog maar 88% van alle kinderen de DKPT-prik gehad en 89,4% de BMR-prik. Dus slaan de zorginstanties alarm. Er dreigen meer uitbraken van met name mazelen en kinkhoest. De gevolgen van beiden kunnen dodelijk zijn, zoals de uitzending van Op1 op donderdag 21 maart liet zien. En sinds 1963 is het niet meer voorgekomen dat er in één jaar vier baby’s overleden zijn aan kinkhoest.

Vooral vanwege dat laatste bericht laaide de discussie over wel of niet verplicht vaccineren weer op. De VVD stelde voor om niet-gevaccineerde kinderen uit de kinderopvang te mogen weren. Meteen was Nederland te klein en een meerderheid in de politiek was niet voor dit plan, want vaccinatieplicht is uit den boze.

Ook de christelijke partijen waren tegen het VVD-voorstel. Ik begrijp daar echt niets van. Nu ben ik niet voor een vaccinatieplicht om deze kinderziektes te voorkomen, al is die gedachte zo gek nog niet als je weet dat 15 Europese landen hier wel voor gekozen hebben.  Het punt is: in het voorstel van de VVD gaat het helemaal niet over een vaccinatieplicht. Het gaat om de maximale bescherming van baby’s tot bijna een jaar die nog niet ingeënt kunnen worden. Die bescherming is voorhanden, want we hebben al meer dan 60 jaar een goed werkend vaccin zonder schadelijke bijwerkingen waardoor dit soort kinderziektes bijna niet meer voorkomen in Nederland. Wanneer er ouders zijn die op grond van hun geloofsovertuiging (die waren er al langer) of vanwege wazig antroposofisch gedachtengoed (dat komt steeds meer voor) of uit argwaan tegen de overheid (dat is sinds corona flink toegenomen) besluiten om hun eigen kind niet in te laten enten, verhogen ze daarmee bewust het risico voor alle baby’s in de kinderopvang om toch kinkhoest of mazelen te krijgen. En dat, terwijl er al 60 jaar lang geen enkel bewijs is dat deze kinderprikken schadelijk zijn voor de ontwikkeling van je kind.

Dat je voor je eigen kind de gok neemt dat het ernstig ziek kan worden of zelfs kan overlijden aan mazelen of kinkhoest is nog tot daar aan toe. Want, eerlijk is eerlijk, dat risico is relatief klein. En dat er nu toevallig vier baby’s in één jaar aan kinkhoest overleden zijn, lijkt mij eerder te verklaren als een logische schommeling dan de start van een strukturele toename. Dat laatste is pas zo als er twee of drie jaar achter elkaar meerdere kinderen aan kinkhoest overlijden. Maar dat ouders hun kind vier jaar lang (van 0 t/m 3) lang ongevaccineerd laten rondlopen in de kinderopvang, zodat het alle baby’s die daar ook zijn, aan besmetting bloot stelt, lijkt mij ethisch onverantwoord. Zeker voor christenouders.

Dus ik snap kinderdagverblijven wel die ongevaccineerde kinderen van boven de 1 jaar en baby’s van ongevaccineerde ouders willen weigeren. Want voorkomen is beter dan genezen. Dan is er geen sprake van vaccinatieplicht of vaccinatiedwang, maar worden ouders geconfronteerd met de consequentie van hun eigen principiële keuze. Als het goed is, heeft men het er dan voor over dat hun kind niet toegelaten wordt bij een kinderdagverblijf waar men kiest voor een vaccinatiegraad van 95%. En vindt men het niet erg om 10 kilometer verderop hun zoon of dochter naar een opvang te brengen waar 80% van de kinderen ongevaccineerd is. Een goed voorbeeld daarvan is kinderopvangorganisatie ‘Berend Botje’ in Noord-Holland. Daar worden geen ongevaccineerde kinderen die ouder zijn dan 14 maanden toegelaten op locaties waar ook baby’s tot 14 maanden opgevangen worden.

Dat beleid zou algemeen moeten worden ingevoerd. Want ook al geeft volgens het RIVM een vaccinatiegraad van 95% alleen maar groepsbescherming binnen grote mensenmassa’s en is het geen garantie voor kleinere groepen mensen zoals binnen de kinderopvang – iedereen begrijpt dat, wanneer er steeds meer ongevaccineerde ouders en kinderen rondlopen, de periodes van grotere uitbraken steeds korter zullen worden, ook binnen kleinere groepen kinderen.

Daarom lijkt het mij onjuist om te zeggen, zoals bv. het Nederlands Dagblad op 22 maart als mening van de hele krant poneerde, dat er sprake is van “een ramkoers vanuit de overheid” wanneer men, zoals de VVD voorstelt, “mensen de vrije vaccinatiekeuze wil ontnemen, als zij hun kind tenminste naar de opvang willen brengen.” Jammer dat ook de ChristenUnie en de SGP deze opvatting zijn toegedaan, waarbij Mirjam Bikker zelfs woorden als “liberale dwingelandij” gebruikte.

Wat je leest en hoort is, dat veel ouders hun kinderen de eerste 14 maanden thuishouden, omdat ze bang zijn dat er teveel niet-gevaccineerde kinderen naar de opvang gaan. Die laatste categorie (11% van de ouders) wordt nu in bescherming genomen tegen een grote meerderheid (89% van de ouders) die graag hun kinderen zo veilig mogelijk naar de opvang laten gaan. Dat is omgekeerde wereld. Jammer dat er zoveel begrip is voor ouders die op basis van een algemeen gevoel van onbehagen het bewezen effect van kindervaccinaties ontkennen en gedreven door een gevoel van egoïstische autonomie geen rekening willen houden met de zorgen die andere ouders zich maken.

Ik preek regelmatig op zondagmiddag uit de Heidelbergse Catechismus. Daar staat in Zondag 40: ‘Ik mag mijzelf (en anderen) geen letsel toebrengen en evenmin mijzelf (en anderen) moedwillig in gevaar begeven, maar ik zal mijn naaste liefhebben en zijn schade zoveel mogelijk voorkomen.’ Bewust je kind niet laat vaccineren is daarom schuldige nalatigheid.

Deze blog verscheen eerder als opiniestuk onder de titel “Onbegrijpelijk dat christenen zich verzetten tegen een vaccinatieplicht’ op CVandaag. Die kop gaf de redactie aan mijn artikel. Zelf ben ik er minder gelukkig mee, omdat er geen sprake is van een afgedwongen vaccinatieplicht als kinderdagverblijven (in mijn ogen terecht) alleen gevaccineerde kinderen willen toelaten.

Twee andere blogs over hoe christenen in het verre en in het recente verleden over vaccinatie dachten:

Christenen over vaccineren – drie posities en iemand die van ‘nee’ naar ‘ja’ging

Vaccinatie – een geloofskeus zonder (overheids)dwang

Wat een geluk dat ik in Nederland woon! – Dankdag 2023

Het gaat goed met Nederland! De mannen zijn jong en vol kracht, de vrouwen zijn mooi en sterk. Alle voorraadkasten en bankrekeningen zijn goed gevuld, vol met voedsel, meer dan genoeg saldo. In de weilanden lopen koeien, schapen en geiten, het zijn er ontelbaar veel. Ze produceren een overvloed aan melk, vlees en wol. In Nederland wordt niemand aangevallen en niemand hoeft te vluchten. Niemand huilt, niemand heeft verdriet. Gelukkig zijn mensen die een goed leven hebben. Ja, de mensen in Nederland zijn meer dan gelukkig! (vrij naar Psalm 144:12-15 BGT)

Wat een geluk dat ik in Nederland woon!

  1. Waar de jeugd nog steeds een toekomst heeft

Op de eerste woensdag van november vieren veel christenen dankdag voor gewas en arbeid. Maar als David na een moeilijke periode God gaat danken voor alle zegeningen, begint hij op een bijzondere manier. Onze meest kostbare gewassen en bouwwerken, dat zijn onze kinderen, onze zonen en dochters. Hen zet David voorop. Want jongeren zijn de toe­komst van de kerk en de toekomst van het land. Daarom vraagt David: laat onze zonen gezond en sterk opgroeien. Lichamelijk én in het geloof. Allebei.

Het gaat bij jongens niet alleen om uitgaan en veel verdienen. God vindt het veel belangrijker wáár je opgroeit. Dicht bij water. In de Bijbel is water bijna altijd het beeld van God en Jezus. Zij zijn de bronnen van levend water. En let dan op wat er bij staat: in hun jeugd met ​liefde​ verzorgd. Hoe bijzonder is dat! Dat je als ouders en als volwassenen zo met je jongeren omgaat, dat geen sprake is van scheefgroei, maar van geestelijke groei, qua karakter en qua geloof. Dat maakt van onze jongens krachti­ge, jonge bomen, jong en vol kracht, van wie je later veel vruchten kunt verwachten. Hoe mooi is dat! Hetzelfde geldt voor onze dochters, zegt David. Hij vraagt God, of ze sierlijk mogen zijn. Lichamelijk én in het geloof. Allebei.

Het gaat bij meiden niet alleen om het uiterlijk en om versierd te worden. God vindt het veel belangrijker dat je je als persoon goed ontwikkelt. Als een hoekzuil van een paleis. In de Bijbel is dat vaak het beeld van Gods huis, zijn tempel, de kerk. Dáár wil God jou als meisje, als jonge vrouw, een speciale plek geven. En let dan op wat er bij staat: zo sierlijk gesneden. Hoe bijzonder is dat! Dat je als ouders en als volwassenen zo met je jongeren omgaat, dat ze innerlijk gevormd worden met een eerlijk, gelovig karakter. Dat maakt van onze meiden een lust voor het oog, ook in het oog van God! Dan word je iemand op wie anderen kunnen bouwen. Hoe mooi is dat!

Als de HERE zulke jongeren geeft, is dat iets om voor te danken. Van alle welvaart is dit toch wel het belangrijkste: dat onze kinderen goed terecht komen, op hun eigen plek en werk, met vrienden en misschien man of vrouw. En, nog belangrijker, dat ook zíj in het geloof God als hun Vader zien en in de voetsporen van Jezus willen gaan. Dat is ook een zegen op de arbeid van ouders, nl. Gods zegen op de geloofsopvoeding. Daarvoor mag je op dankdag de HERE ook hartelijk danken

Wat een geluk dat ik in Nederland woon!

  1. Waar de welvaart nog steeds op peil is

Toch blijft David daar niet bij stil staan. Hij zoekt het goede voor zijn volk, en daarom durft hij God ook om een bloeiende handel en een krachtige eko­nomie te vragen. Niemand in het land mag honger leiden of onder de armoedegrens raken. Vandaar de vraag om goed gevulde schuren en een uitgebreide veestapel. Schapen en geiten waren er vooral voor het vlees en de wol en het leer. Ook de runderen worden genoemd. Er staat ‘onze kudden doorvoed’, maar alle andere vertalingen hebben het over ‘runderen’. Je kunt het ook vertalen met: ‘dat onze runderen zwaarbeladen zijn’, zoals de HSV het doet. Daarmee komt ook de transportsector in beeld, in die tijd het vervoer van allerlei produkten naar de markt of naar de molens of naar de leerlooiers of naar de slachterijen. Die leveren weer aan de bakkers, de schoenmakers en de slagers. Zo komt de hele bevolking aan eten en kleding. Met elkaar leveren we met ons werk en met onze inzet een bijdrage aan de welvaart van het land. Ieder op zijn of haar door God gegeven plek. Soms is het elke dag hetzelfde, soms is het heel afwisselend. Het zijn allemaal kleine beekjes, die sámen één grote bron van welvaart vormen. Maar zie je ook die ene andere bron, waar al die beekjes vandaan komen? Zie je die zegen ook? Dat is Gods goedheid, die zich over het hele land verspreidt.

Wat een geluk dat ik in Nederland woon!

  1. Waar we nog steeds in veiligheid leven

Er is nog iets waar David God hartelijk voor bedankt. Er is vrede in heel het land! Je hoeft niet bang te zijn voor een vijandelijke inval. Je hoeft je niet bang te zijn dat je morgen moet vluchten. Hoe anders is dat in andere gebieden waar het oorlog is – in Oekraine, in Israel en de Palestijnse gebieden. Hoe anders is dat in landen waar  natuurrampen plaatsvinden – aardbevingen en overstromingen.

Maar hier in Nederland? Iedereen mag hier in alle vrijheid leven en z’n mening geven. Bijna iedereen gaat er in 2024 op vooruit. Kijk es om je heen in de wereld en besef hoe gezegend we in vergelijking daarmee zijn! Geen enkele reden voor een weeklacht op de pleinen, zoals David het zegt. 

Wat een geluk dat ik in Nederland woon!

  1. Waar we nog steeds in God mogen geloven

Ondertussen wordt er wat afgemopperd in Nederland. Hoe zou dat nu zo komen? Nou, als David zegt: ‘Gelukkig het volk dat zo mag leven’ – met gezonde kinderen, met een hoog welvaartsniveau en in een vrij en veilig land, dat wil iedereen wel!

Maar als David daar dan aan toevoegt: ‘Gelukkig het volk dat de HERE als God heeft’ – die afsluiter is voor veel mensen eerder een afknapper. Nee, laat dat maar zitten. Een fijn en gezond gezin, een mooi huis, zonder zorgen kunnen genieten – dat maakt veel mensen gelukkig. Maar het geloof in God? Geloven is achterhaald. Geloven is regeltjes. Geloven legt alleen maar beperkingen op. En zelfs als er al een God zou zijn, dan bemoeit Hij Zich niet met die tijdelijke dingen. ‘Daar had Jezus geen verstand van’, zei eens een liberale boer, toen iemand tegen hem zei: ‘Zie je de zegen van God ook?’

Die boer is vast niet de enige. Sterker nog … als christen denk je dat ook wel eens, toch? Zo door de week kost het best wel moeite dat verband te blijven zien tussen Gods zegen en ons werk. Maar als je erover nadenkt, dan zie je als christen toch wel dat bijna iedereen iets heeft om voor te danken? Als kind mooi speelgoed en vrienden op school, als jongere een opleiding en je hobby’s, als volwassene je werk en je gezin, als oudere de aanvullende zorg als je nog zelfstandig woont, in het seniorencomplex of in het verzorgingstehuis.

Onze goede God laat Psalm 144 nog steeds, ook in 2023, in vervulling gaan. Wat welvaart betreft komen de meesten van ons niets veel tekort. Die gewone dingen hebben ook met het geloof te maken. God vindt het niet beneden zijn stand om voor al die dagelijkse behoeften te zorgen. Hij regelt de vrucht­baarheid van koeien, schapen en de velden. Hij geeft paarden hun kracht. Hij vergeet zelfs de mussen op het dak niet.

Laten we niet vergeten onze hemelse Vader voor al die gewone zaken te danken. Want, zegt de Heidelbergse Catechismus in Zondag 45, al die goede dingen zijn van God afkom­stig, en onze inspan­ning, ons werk en zelfs alles wat God ons geeft, is op zichzelf zinloos, omdat we er zonder Gods zegen niets aan hebben.

Veel Nederlanders willen vooral geluk. God wil jou en mij meer geven: zijn zegen. Ook in de gewone dingen. Als je in voorspoed leeft, word je pas gelukkig als je God de eer daarvoor geeft. En alleen als je Jezus hebt, ben je pas echt rijk.

12 Onze zonen zijn als jonge planten, in hun jeugd met ​liefde​ verzorgd, onze dochters als de hoekzuilen van een paleis, zo sierlijk gesneden, 13 onze schuren gevuld, van voorraad en voedsel voorzien, onze schapen en ​geiten, met duizenden, met tienduizenden op onze velden, 14 onze kudden doorvoed, geen inval, geen uittocht, geen weeklacht op onze pleinen. 15 Gelukkig het volk dat zo mag leven, gelukkig het volk dat de HEER als God heeft. Psalm 144 : 12 – 15 (NBV21)

Een evenwichtige christelijke visie op genderdysforie, transgender en transitie (deel 3)

Aan het begin van deze drieluik schreef ik, hoe jammer het is dat in orthodox-christelijk Nederland de evenwichtige visie van prof. dr. J. Douma niet eens meer genoemd wordt. Zowel de Gereformeerde Bond in 2021 als de Nederlandse Patiënten Vereniging in 2023 wijzen elke vorm van transitie als onbijbels af. Daarmee stellen zij het lichaam van de mens boven de ziel van mens en doen zijn geen recht aan de desastreuze gevolgen van de zondeval.

Al in 1988 deel 1 en 1993 deel 2 schreef prof. Douma over dit onderwerp. Dat waren misschien nog wat eerste gedachten die voor correctie vatbaar waren. Maar in 1997, vlak voor zijn emeritaat als hoogleraar christelijke ethiek aan de Theologische Universiteit in Kampen en bijzonder hoogleraar medische ethiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam ging hij in zijn diepgravende ‘Medische ethiek’ nogmaals in op genderdysforie en transitie. Hij doet dat in het hoofdstuk dat over ‘Orgaantransplantatie’ gaat in paragraaf 16:11 (vanaf blz. 347 t/m 349):

16.11 Transseksuele operaties

Wat is er met de transseksueel aan de hand? Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Hij beleeft zichzelf als man of vrouw, maar leeft in een lichaam dat het omgekeerde veronderstelt. De term transseksualiteit kan de indruk geven, dat er sprake is van een seksueel probleem. Maar het is een identiteitsprobleem. Transseksualiteit is het verschijnsel ‘waarbij iemand met de normale in- en uitwendige geslachtsorganen van de ene sekse in de onweerlegbare overtuiging leeft tot de andere sekse te behoren.’ [Kuiper, 1991, 2]. De transseksueel vertegenwoordigd een extreme vorm van wat wij genderdysforie noemen, d.w.z. hij voelt zich diep ongelukkig omdat hij niet in staat is als lid van het geslacht (‘gender’) te leven waartoe hij biologisch lijkt te behoren. De transseksueel heeft een afkeer van het eigen lichaam, met name van de geslachtsorganen, die hij niet als zijn (haar) eigen kan aanvaarden. Een sterk verlangen drijft hem (haar) om lichamelijk anders te zijn.

Er zijn pogingen gedaan transseksualiteit te verklaren. Een nieuwe theorie veronderstelt, dat de differentiatie van man of vrouw in de hersenstructuur anders kan zijn dan de uiterlijke geslachtskenmerken aanwijzen. Deze hersendifferentiatie zou pas afgesloten worden tussen het tweede en vierde levensjaar. Maar evenals voor homoseksualiteit is er (nog) geen overtuigend antwoord gegeven op de vraag naar de oorsprong van transseksualiteit. Zie voor verklaringen en onzekerheden op dit terrein Van Leeuwen [1996, 27vv].

In transseksualiteit hebben we met een ander verschijnsel te maken dan in homoseksualiteit. Een homofiel heeft geen afkeer van zijn (haar) eigen lichaam, een transseksueel heeft dat wel. Evenmin is de transseksueel te vergelijken met een travestiet, die er behagen in schept zich in de kleren van het andere geslacht te steken. Want ook de travestiet kent niet de haat van het eigen lichaam.

Het verschijnsel is waarschijnlijk van alle tijden. Het is verschillende culturen aanwezig.

Tot voor kort was men van mening dat transseksuelen psychisch zwaar gestoorde mensen waren, voor wie dan ook psychiatrische hulp nodig was. Maar dergelijke behandelingen brengen, naar het lijkt, geen baat. Daarom is de vraag urgent of, als het gendergevoel onwrikbaar blijkt, een lichamelijke reparatie niet aan te bevelen is. De resultaten ervan leiden niet tot het wegnemen van alle moeiten. Van een ‘restitutio ad integrum’ is geen sprake [Gooren 1990. 26] en geslachtsoperatie is geen panacee [Kuiper 1991, 68]. Toch geven veel transseksuelen aan dat zij zich nu hun ‘detransseksualisatie’ veel gelukkiger voelen dan daarvoor.

Uiteraard hebben we hier met een diep ingrijpende operatie te maken. Is een dergelijke ingreep moreel geoorloofd? Duidelijk is dat men niet tot een dergelijke operatie kan overgaan, of het moet vaststaan, dat we te maken hebben met a) een grote nood, b) een psychiatrisch niet te verhelpen stoornis en c) een operatieve geslachtsaanpassing die baat brengt.

Het valt niet in te zien waarom we alleen maar zouden mogen proberen de psyche bij het lichaam aan te passen – iets wat langdurig geprobeerd is, maar kennelijk zonder veel succes. Waarom mogen we ook het omgekeerde niet proberen: het lichaam bij de psyche aanpassen? De nood van de transseksueel is evident.

De gedachte dat we te maken zouden hebben met een gril van deze tijd, waarin alles moet mogen, vind ik voorbijgaan aan de diepe nood van de transseksueel. O’Donnovan [1984, 18vv] relativeert die nood door genderdysforie te beschouwen als índuced primarily by social influences’. Mijn vraag: creëren dergelijke invloeden de transseksuele gevoelens of versterken ze die alleen maar? Wat de mogelijkheden van psychiatrische hulp betreft: ik ga af op het oordeel van deskundigen dat psychiatrische behandeling niets oplevert. Tenslotte maak ik uit interviews en enquêtes op, dat veel transseksuelen voor hun operatie dankbaar zijn en niet meer terug zouden willen naar hun oude situatie. Er zijn spijtoptanten, maar hun aantal is klein.

Een veel gehoorde tegenwerping is dat God ieder van ons geschapen heeft, en wel zó als we lichamelijk zijn. Maar wie zegt dat God ons zus of zo geschapen heeft en er stilzwijgend mee bedoelt, dat we dan ook zo in de wereld moeten blijven als we erin gekomen zijn, vergeet dat bij veel kinderen na (en tegenwoordig soms als voor) hun geboorte wordt ingegrepen om hun leven mogelijk of draaglijk te maken. Operaties kunnen ook met de geslachtsbepaling te maken hebben. In gevallen van hermafroditisme maken we geen bezwaar tegen een corrigerend operatie. Dan zijn zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken bij hetzelfde individu aanwezig.

We grijpen in, zonder daarmee te ontkennen dat God de mens op een onderscheiden manier als man of vrouw geschapen heeft (2.7.1).

2.7.1 Wellicht komt de moeite die aan het man- of vrouw-zijn verbonden kan zijn, nergens sterker uit dan in het fenomeen van de transseksualiteit. Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Hij beleeft zichzelf als man of vrouw, maar leeft in een lichaam dat het omgekeerde veronderstelt. Een sterk verlangen drijft hem om lichamelijk ander te zijn. Evenals niet-transseksuelen ervaart de transseksueel zijn (psychische) gender-identiteit als iets authentieks, als onvervreemdbaar, iets waaraan niet te tornen valt. Het zou een ontkenning zijn van zichzelf, als hij die eigen gender-identiteit opgaf [Gooren 1987, 12]. Als het gender-gevoel onwrikbaar blijkt, mag er dan nagedacht worden over de vraag, of een lichamelijke reparatie – hoe gebrekkig die ook altijd zal zijn – niet aan te bevelen is? Men heeft geprobeerd de psyche bij het lichaam aan te passen. Mag ook het omgekeerde plaatsvinden, nl. het lichaam bij de psyche aanpassen? Ik kom hier later op terug (16.11).

Waarom mogen we dan niet ingrijpen, juist omdat God de mens als man of vrouw en niet als transseksueel geschapen heeft? Wij maken onderscheid tussen Gods goede schepping en deze door de zonde verstoorde wereld. Kennelijk is die verstoring ook binnengeslopen in een zo basaal gegeven als het man- of vrouw-zijn. En als we met betrekking tot andere handicaps proberen die weg te nemen of te verzachten, waarom zou dat bij transseksualiteit dan niet mogen? We kunnen zo’n verzoek niet met een simpel beroep op Genesis 1 afwijzen.

Wie de operatieve ingreep principieel niet afwijst, neemt het standpunt in dat het man- of vrouw-zijn niet zonder meer bepaald is door lichamelijk kenmerken: heeft iemand mannelijke geslachtsorganen, dan is hij man; heeft iemand vrouwelijke geslachtsorganen, dan is zij vrouw. In veruit de meeste gevallen is dat zo. Maar er zijn blijkbaar uitzonderingen. De mens is meer dan zijn lichaam en dat meerdere kan ons in deze gestoorde wereld soms zelfs tot de conclusie brengen dat hij (zij) een ander is dan zijn (haar) lichaam doet vermoeden. Er is in dat geval sprake van een incongruentie tussen lichaam en ik-besef [Valenkamp 1991, 400vv]. De mens heeft een lichaam, maar hij is meer dan zijn lichaam. Zijn ‘ik’ valt er niet mee samen. Psychische verschijnselen moeten evenzeer in rekening gebracht worden als de fysieke om tot een volledig beeld te komen van wie de mens is.

Ook christenen kunnen met transseksualiteit problemen hebben, zelfs zo dat zij het leven nauwelijks meer aan kunnen en met zelfmoordplannen rondlopen. Er is tot nu toe weinig gedaan om hen in hun nood met een verantwoord christelijk advies te helpen. Zo’n advies is niet eenvoudig en waarschijnlijk ook moeilijk eenstemmig te geven. Dat blijkt o.a. uit het rapport Transseksualiteit, dat door het prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut in 1996 werd uitgegeven. Het doet weldadig aan dat de samenstellers van dit rapport eenstemmig vinden dat ook een transseksueel die besluit een geslachtsaanpassende operatie te ondergaan, moet kunnen blijven rekenen op pastorale begeleiding en opvang binnen de gemeente. Tegelijk bleef er onder de samenstellers van het rapport verdeeldheid inzake ethische beoordeling van geslachtsaanpassende ingrepen.

Ook wanneer we, zoals ik zelf, geslachtsaanpassende operaties niet principieel veroordelen, blijven er genoeg ethische vragen over. Kan iemand na zo’n operatie ook aan een huwelijksrelatie beginnen? Juist omdat we van aanpassing moeten spreken en een integrale verandering van geslacht niet mogelijk is, is een huwelijk niet vanzelfsprekend. Verder, is de prijs van zo’n operatie niet te hoog als een transseksueel getrouwd (geweest) is en kinderen heeft? Het leed is niet alleen groot bij transseksuelen, maar zeker ook bij hun familieleden. Kinderen vervreemden van hun vader of moeder, wanneer hun vader of moeder verder als vrouw of hun moeder verder als man door het leven gaat.

Wanneer het voor de aanpassing van het geslacht technisch mogelijk wordt geslachtsorganen te transplanteren, moet dezelfde bedenking die we in 16.3 aan de orde stelden ook hier gelden. Orgaantransplantatie kent morele grenzen, die worden overschreden als testes en ovaria beschikbaar worden gesteld. De transseksueel kan door een operatie verlichting van zijn genderdysforie ontvangen; maar hij kan niet de illusie koesteren, dat hij op grond van zijn eigen identiteit met betrekking tot procreatie lichamelijk normaal zal functioneren.

Geciteerde literatuur

Gooren, L.G.J., Hij ten Zij, Amsterdam: VU 1990

Jochemsen, H. (red.), Transseksualiteit, Ede: Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut 1996

Kuiper, A.J., Transseksualiteit. Evaluatie van geslachtsaanpassende behandeling, Amsterdam/Utrecht: Elinkwijk 1991

Leeuwen, M. van, Verklaringstheorieën, in Jochemsen, H. (red.), Transseksualiteit, 27-33

O’Donovan, O., Begotten or made?, Oxford: University Press 1984

Valenkamp, M., De problematiek van transsexualiteit en operatieve veranderingen aan het menselijk lichaam vanuit wijsgerig-antropologisch en ethisch perspectief, in Koers (Potchefstroom), jg. 56 (1991), 383-407

Douma, J., Medische ethiek, Kampen: Uitgeverij Kok, 1997,  46 (2.7.1), 347-349 (16.11)

De scholen zijn weer begonnen – het leven als christen gaat gewoon door

Aan alles komt een eind. Dat geldt ook voor de vakanties. Het is alweer september. Werk, school en studie, het gewone leventje is weer begonnen.

In de kerk is dat ook zo. De bijbelstudie gaat weer van start. De catechisaties gaan weer beginnen. We maken plannen voor gezamenlijke ontmoeting en verdieping.

Toen ik daar wat over nadacht, zag ik plotseling een klein verschilletje tussen school en werk aan de ene kant en het christen-zijn aan de andere kant. Van school en werk heb je vakantie. En als je vrij bent, in het weekend en in de vakanties, heb je géén school en neem je (als het goed is) het werk níet mee naar huis.

Christen-zijn is andere koek. Of je het beseft of niet, God is dagelijks met jou op pad. En omgekeerd vindt Hij het fijn, wanneer jij dagelijks je contactmomenten met Hem hebt. Dagelijks een ommetje.

In Psalm 68 vers 20 staat het allebei, afhankelijk van de vertaling die je kiest: Geprezen zij de Here. Dag aan daag draagt Hij ons. (NV51) Of: Geprezen zij de Heer, dag aan dag. Deze God draagt ons. (NBV21)

Het eerste -dat God ons elke dag draagt- gaat vanzelf. Want dat heeft God beloofd. En dan doet Hij het ook. Dankzij Jezus Christus is Hij onze hemelse Vader. Als Vader heeft Hij ons grenzeloos lief en is Hij eindeloos geduldig.

Het tweede -dat wij God elke dag prijzen- gaat niet vanzelf. Dat weet God, want net zoals een moeder haar kind kent, kent Hij ons. Daarom helpt Hij ons daarbij. Op heel veel manieren. Zodat wij leren, een leven lang leren zelfs, om toch met God te blijven wandelen. Door alle ups en downs heen aan zijn Vaderhand.  Niet alleen op zondag. Niet alleen in tijden van nood. Maar ‘dag in dag uit’.

Dat wens ik iedereen toe: dat je elke dag even een ommetje met God maakt. Dan laat je je namelijk leiden door de Geest en volg je de richting die de Geest je wijst, zegt Paulus tegen de Galaten (5:25).

Dat is ‘leven als christen’. Daar heb je geen vakantie van. Dat doe je in je vakantie én na je vakantie. Op zondag én zes dagen per week. Van jongs af aan tot en met je oude dag. En je doet het, als het enigszins kan, samen. Daar zijn we samen kerk voor.

Ga met God! Dagelijks op weg met je Schepper en Vader.

Ga met Jezus! Dagelijks op weg met je Redder en Vriend.

Laat je leiden door de Heilige Geest! Dagelijks op weg met gevouwen handen.

Over student&vereniging, kerk en U-bocht-christenen

In het ND van 3 augustus benadrukte Dirk de Bree de waarde christelijke studentenverenigingen, maar wees ook op het risico van versnelde secularisatie als daarbij de kerk uit beeld verdwijnt. Een goede klik tussen student en kerk is daarom ontzettend waardevol. Dat geldt wederzijds. Maar dan moeten de verwachtingen wel goed op elkaar afgestemd zijn.

De studententijd als zoektocht

Niet alle christelijke studenten zijn lid van een kerkelijke gemeente in hun studentenstad. Dat is bijzonder jammer. In mijn tijd als dominee in een studentenstad en als vader van vier studerende kinderen heb ik gemerkt dat studenten vooral positief-kritisch betrokken zijn en blijven op geloof en kerk als ze in hun eerste jaar een goede band opbouwen met de kerkelijke gemeente in hun studentenstad. Wat dat betreft is het goed om pas in je studententijd belijdenis van je geloof te doen met medestudenten die dezelfde vragen over het christelijke geloof hebben. Bovendien raak je zo meteen betrokken bij je nieuwe kerkelijke gemeente.

Als het om ‘student en kerk gaat’ zijn er drie dingen belangrijk. Allereerst is de houding van de student van groot belang: hoe heeft de kerk waar iemand is opgegroeid en het voorbeeld van de ouders het geloof van de aankomende student gevormd? Daarnaast heeft ook de sfeer binnen een christelijke studentenvereniging veel invloed: hoe wordt er tegen het instituut ‘kerk’ in het algemeen en tegen de plaatselijke kerken in de stad aangekeken? Tenslotte speelt de houding van die plaatselijke kerken een grote rol: hoe betrokken en actief is men daar bij alles wat studenten op geloofsgebied bezig houdt?

Een parallelle gemeenschap der heiligen

De dynamiek tussen student en kerk zit ‘m volgens mij vooral in het feit dat de eerste kring waarbinnen studenten zich bewegen meestal de christelijke studentenvereniging is. Die functioneert in de praktijk als een parallelle ‘gemeenschap der heiligen’. En dat is prima, want het is juist de bedoeling dat je vooral in eigen kring elkaar ondersteunt en help en vormt. Tegelijk beseft bijna iedereen, dat een studentenvereniging geen kerkelijke gemeente is en het ook niet kan en wil zijn. Dat laat meteen een spanningsveld zien. Principieel gezien is de kerkelijke gemeente in de studentenstad het belangrijkste, terwijl studenten in de praktijk zich vooral inzetten binnen hun christelijke studentenvereniging. Zie dat maar eens, zowel van de kant van de student als van de kant van de kerkelijke gemeente een goede balans in te krijgen!

Spannend & Uitdagend

De dynamiek tussen student en gemeente kent ook z’n eigen problematiek. In heel de samenleving zie je dat mensen zich niet meer gebonden voelen aan instituten waar ze niks meer mee hebben. Als de plaatselijke kerk denkt het zonder studenten ook wel te kunnen en studenten denken dat de vereniging hen wel genoeg te bieden heeft, is dat voor allebei een gemiste kans. Soms lijkt de bijdrage van studenten in de kerkelijk gemeente allemaal zo ‘hap-snap’ te zijn. Maar hoe erg is dat? Veel studenten zijn graag bereid zich in te zetten voor concrete, kleinschalige, incidentele activiteiten van de plaatselijke gemeente. Ze zorgen er ook vaak voor dat de kerkleden betrokken raken bij allerlei projecten in de stad, zowel op evangelisatiegebied (AiA of Passionweek) als op diakonaal gebied (Happetaria).

 

U-bocht-christenen

Dirk de Bree stelt, dat een christelijke studentenvereniging kan leiden tot versnelde secularisatie. Ik denk dat als een christenenstudent nergens lid van wordt, die kans minstens tien keer zo groot is. Maar hij heeft wel een punt. Als christelijke jongeren tijdens hun studententijd afstand nemen van de plaatselijke kerk, vallen na hun afstuderen vaak in een gat. Ze zijn student af, zijn los van de kerk van hun jeugd, maar hebben geen enkele band opgebouwd met een kerkelijke gemeente in hun studentenstad. Gelukkig breekt dan regelmatig het besef door: dit is niet goed, ik moet me weer ergens bij aansluiten. Met een U-bocht keren na enkele jaren ze toch weer terug. Maar hoeveel oud-studenten lukt dat niet? Veel vaker gaan ze, als ze lid-af zijn van christelijke studentenvereniging, in hun eentje verder met hun geloof. Dat is erg riskant, want de Heilige Geest noemt noemt de plaatselijke kerk niet voor niets ‘de kring van mensen die gered willen worden’ (Hand. 2:47).

‘The best place to be’

Mijn ideale plaatje als het om student en kerk gaat is deze: laat de kerk in de stad waar iemand studeerde aan het eind van de studie ´the best place to be´ geweest zijn voor elke student. Zo van: ik heb als student in de afgelopen zes jaar veel heen en weer gependeld tussen allerlei plaatsen, maar uiteindelijk voelde ik me qua geloofsgroei en geestelijke ontwikkeling het meeste thuis in de kerkelijke gemeente van mijn studentenstad.

 

Ontdek ook je kerk!

Het liefst zou ik zien, dat christelijke studentenverenigingen zich meer verbinden aan de plaatselijke gemeentes in hun stad. Christenen zweven namelijk niet ergens in het luchtledige rond. Bij elke christen hoort een plaatselijke kerk. Bij een christenstudent ook. Iedere christelijke studentenvereniging zou die persoonlijke betrokkenheid bij een kerkelijke gemeente moeten stimuleren i.p.v. zich daarin neutraal op te stellen uit angst voor – ja, voor wat eigenlijk? Heel concreet pleit ik er dan ook voor, dat tijdens de introductieperiode alle eerstejaars minstens twee bezoekjes afleggen bij leden van een plaatselijke gemeente die overeenkomt met hun eigen achtergrond of voorkeur. Dan zijn de eerste contacten gelegd en ontstaat er een goede mix tussen student en kerk.