De breuk in de CGK: de Rijnsburggroep begint een nieuw top-down-kerkverband

Een kerk die de drieslag ‘Schrift, belijdenis, kerkorde’ uitbreidt met een vierde element: strikte binding aan alle synodebesluiten totdat op een volgende synode het tegendeel blijkt, heeft de zelfstandigheid van plaatselijke gereformeerde kerken ingewisseld voor het ideaal van één landelijke hervormde kerk met plaatselijke afdelingen.

Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken kiezen de ongeveer 70 kerken van de Rijnsburggroep voor deze manier van kerk-zijn. Dat is hun goed recht, maar daarmee breken ze met de CGK en beginnen een nieuw kerkverband. Daarin zijn ze eerlijk: ze vinden dat er geen basis meer is om samen met een ander deel van de 181 CGK-kerken door één bijbelgetrouwe deur te kunnen.

Helaas doet de Rijnsburggroep dat met slaande deuren. Alle oproepen om het op een kerkrechtelijk zuivere manier te doen slaat men in de wind.

Unaniem adviseerden alle hoogleraren ruim een jaar geleden: wijs een nieuwe synode aan, want anders ga je tegen je eigen kerkrecht in. Maar de meerderheid van de synode sloeg die waarschuwing in de wind en sloot zich na sluiting van de synode bij ‘Rijnsburg’ aan.

Twee kerkrechtdeskundigen die binnen de CGK hoog in aanzien staan gaven in opdracht van de Theologische Universiteit van Apeldoorn aan: “Het staat plaatselijke kerken in beginsel vrij om zich aan de bestaande vergaderstructuur te onttrekken en eigen vergaderstructuren te organiseren. Maar als zij besluiten dat te doen, maken zij zich daarmee los van het bestaande landelijk kerkverband van de CGK.” Toch was dit voor ‘Rijnsburg’ geen reden om op de ingeslagen weg voort te gaan.

Na sluiting van de synode ging het oud-moderamen verder als ‘deputaatschap vertegenwoordiging’ om, zoals gebruikelijk, in alle lopende zaken de CGK van advies te dienen of te vertegenwoordigen tot aan een nieuwe synode. Alle vijf de leden van het oud-moderamen aanvaardden die benoeming en zagen zichzelf nog steeds als wettige vertegenwoordigers van de hele CGK. Op nadrukkelijk verzoek van de wereldlijke rechter wezen ze toch de CGK Hoogeveen aan als samenroepende kerk voor een nieuwe synode. Maar meteen daarna stapten vier van de vijf oud-moderamenleden op. Alle andere taken die hen waren toevertrouwd, vonden ze minder belangrijk dan de moeite die ze hadden met het terugdraaien van een kerkrechtelijke dwaling door één kerk te laten doen wat ze zelf niet hoefden organiseren. Als ik het zo inschat, stonden zeker drie van hen al achter de door ‘Rijnsburg’ ingeslagen weg toen ze nog wel deputaat waren.

Op donderdag 30 oktober deed het inmiddels weer voltallige deputaatschap vertegenwoordiging een oproep aan de Rijnsburggroep om een broederlijk gesprek over de ontstane situatie. “De bereidheid tot een gesprek is er wederzijds”, was de in het Reformatorisch Dagblad uitgesproken verwachting. Maar nog geen tien dagen later, op zaterdag 8 november, nodigde ‘Rijnsburg’ de 70 CGK-kerken die in Veenendaal aanwezig waren op het verontrusten-convent uit voor een volgende bijeenkomst op 29 november. De insteek daarvan zal zijn om een “roepende kerk” aan te wijzen om “algemene vergadering die hetzelfde gezag heeft als een synode” voor te bereiden. Die algemene vergadering heeft dan als doel “om te komen tot het herstel van de synodale structuur, inclusief een classicale herindeling.” (citaten uit RD 10 november).

Hier kondigt zich de geboorte van een nieuw kerkverband aan. En dat snap ik. Een meerderheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken wil van de visie op de vrouw in het ambt geen breekpunt maken. Al 1998 is door de generale synode uitgesproken dat wie op bijbelse gronden vóór vrouwelijke ambtsdragers is, ten volle ambtsdrager kan blijven binnen de CGK. Ter wille van de eenheid is toen ook besloten om er landelijk geen ruimte voor te geven. Dat besluit wordt door steeds meer plaatselijke CGK-gemeentes genegeerd, omdat men binnen de eigen gemeente die ruimte wel ziet én een kwart eeuw later ook neemt. Daarmee brengen die kerken de rechterflank in gewetensnood, die zich nooit heeft kunnen vinden in de tolerantie van 1998, maar elke visie die vóór de vrouw in het ambt is, als onschriftuurlijk en niet gereformeerd beschouwt. Nu die visie ook door zo’n 30 CGK-gemeentes gepraktiseerd wordt, is de grens bereikt. De meerderheid van de 181 CGK-kerken gemeentes wil echter de vrouw-in-het-ambt-gemeentes niet uit het kerkverband zetten. Dus stapt de Rijnsburggroep er nu zelf uit.

De manier waarop men dat doet verdient echter geen schoonheidsprijs. Aan alle kanten roept ‘Rijnsburg’ (vooral bij monde van het CGBeraad) dat er geen kerkverband meer is en dat alles van onderaf moet worden opgebouwd. Dat lijkt mij volstrekt onjuist. Er is nog wel een kerkverband, maar een (grote) minderheid wil niet meer verder met de meerderheid. Sterker nog: men geeft sinds 8 november openlijk aan, van onderop een parallel kerkverband te willen opbouwen.

Een parellel kerkverband is, als het oude kerkverband nog funktioneert, een nieuw kerkverband. Zo ging dat ten tijde van de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886 en de Vrijmaking van 1944. Het zou de Rijnsbruggroep sieren om in deze zelfde lijn ook een oproep tot wederkeer te doen uitgaan aan de in hun ogen dwalende meerderheid. Maar dat doet men niet. Men beweert in grote bewoordingen dat er geen CGK meer is en dat hun groepering van 70 met de wederopbouw van de CGK gaat beginnen.

Naar interne pretentie mag men zichzelf zien als de voortzetting van het afgedwaalde kerkverband, maar men is dat niet. De bovengenoemde kerkjuristen schreven in hun notitie dat je het vergelijken kunt met mannenkoor Asaf dat 100 leden telt. Als daarvan 40 leden op een andere avond gaan zingen en beweren: ‘Wij zijn Asaf en die andere groep is dat niet’, is dat onjuist. Want in een vereniging -en een gereformeerd kerkverband is een vereniging van zelfstandige plaatselijke kerken- bepaalt de meerderheid de koers. De opmerking van een andere jurist die het opneemt voor de Rijnsburggroep, dat als 40 van de 100 leden van mannenkoor Asaf zich afsplitsen, er geen ‘Asaf’ meer is, maar dat de meerderheid zich dan maar ‘Ethan’ en de minderheid zich ‘Jeduthun’ moet noemen, raakt echt kant noch wal.

Eén ding is nog opmerkelijk bij de stichting van dit nieuwe kerkverband: men noemt zich gereformeerd, maar als eerste kerkverband dat uit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 ontstaan is, voegt men aan de drieslag ‘Schrift – belijdenis – kerkorde’ een vierde criterium toe, nl. ‘synodebesluiten’. Oftewel: als de landelijke synode gesproken heeft, moeten alle kerken zich daar onverkort aan houden. Daarmee wordt het gereformeerd kerkrecht de nek omgedraaid. Want binnen het gereformeerde kerkrecht is een synode niet het hoogste orgaan, maar blijft dat altijd de plaatselijke kerk. Dus mag volgens gereformeerd kerkrecht de ene kerk niet over een andere heersen en houden plaatselijke kerken zich in alles aan synodebesluiten tenzij bewezen wordt dat zij in strijd zijn met Gods Woord, de belijdenis en de aangenomen kerkorde.

‘Tenzij’ betekent hier: wanneer een plaatselijke kerk dat zelf goed onderbouwd kan doen. Dan is er binnen het gereformeerde kerkrecht een ruimte mate van christelijke vrijheid, in het vertrouwen dat een plaatselijke kerk daar geen misbruik van maakt door independentistisch z’n eigen gang te gaan.

‘Tenzij’ betekent niet: totdat een volgende synode een besluit terugdraait. Dat laatste is kenmerkend voor een top-down-kerk zoals de PKN en de HHK. Die heten landelijk ook niet voor niet ‘Protestantse KERK’ en ‘Hersteld Hervormde KERK’, want de landelijke organisatie is de kerk en de plaatselijke gemeentes zijn afdelingen. Die kant wil de Rijnsburggroep nu ook op. Daarmee wordt, zoals ik zei ooit in een diskussie met ds. P. van Gurp, de predikant die mij doopte en in het ambt bevestigde, naast Schrift en belijdenis ook de traditie bindend van bovenaf opgelegd.

Wat ik dan niet snap van de bezwaarde broeders die nu de CGK verlaten en bezig zijn een eigen, nieuw kerkverband op te richten: waarom niet meteen aansluiting bij de HHK gezocht als je toch de gereformeerde drieslag uitbreidt met een vierde element? Aan de andere kant: als je eerst zelf een redelijk stabiel nieuw kerkverband gevormd hebt, kun je ook beter en op gelijkwaardige basis het gesprek aangaan met een kerkverband dat dicht tegen jouw kerkvisie aanligt. Want, om positief af te sluiten: in de afgelopen twee jaar is niet alleen de CGK uit elkaar gevallen, maar hebben er ook twee kerkenfusies plaatsgevonden (NGK+GKV in 2023, DGK+GKN in 2024). ‘Opdat zij allen één zijn’ en als mannenkoor Asaf Psalm 133 zingen kan dus wel.

Je loopt vast met twee volken van God

Broeder Jan Hoek heeft via LinkedIn gereageerd op een opinie-artikel van ondergetekenden in het Nederlands Dagblad van vrijdag 29 augustus 2025 dat stuk reageerden wij naar aanleiding van zijn afkeurende commentaar op een interview met dr. Hans van Oort, die daarin zijn nieuwe boek ‘Israël?’ aankondigde.

Hoek meent dat wij een vorm van vervangingstheologie aanhangen. Dat is een vaak en graag gebruikte term om andersdenkenden zonder motivatie te ‘framen’. Wij herkennen ons er niet in. Wat wordt er dan vervangen? Het Joodse volk is gewoon een etnisch volk, dat deels in een staat woont die de naam ‘Israël’ draagt. Etnisch Israël kan geenszins worden vervangen door Gods volk op aarde, want dat bestaat van ouds al alleen uit Joden en niet-Joden die vanaf Adam en Eva uitkeken naar Jezus als hun Verlosser en Hem sinds Zijn komst hebben aangenomen en daarom kinderen van God zijn (Johannes 1:12).

Hoek meent ook dat wij ‘zover gaan’ dat we hem ‘buiten het geloof’ plaatsen. Dat is een totaal ongegronde conclusie. Wij spraken niet over Joden in het algemeen, die in meerderheid Jezus verwerpen, maar over het essentiële gegeven dat Joden en niet-Joden zonder onderscheid alleen door geloof in Jezus Christus en wedergeboorte Gods Koninkrijk zijn binnengegaan (Johannes 3:5). Dat is de kern van het Nieuwe Testament waarop wij doelden. Er zijn daarin geen verschillende posities voor Joden en niet-Joden (Romeinen 3:22; 10:12; Colossenzen 3:11). Desondanks wil Hoek helaas nog steeds een onderscheid tussen Joodse en niet-Joodse christenen in de kerk en in Gods heilsplan blijven maken. Echter, wij zijn allen “erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Romeinen 8:17).

Het Oude Testament spreekt uiteraard over o.a. de God van Abraham en de God van Israël. Maar voor een christen die dankzij de door God beloofde komst van Jezus mag leven onder het Nieuwe Verbond, is God nu vooral de Vader van Jezus Christus en ook onze hemelse Vader. Het is een vreemde en onterechte conclusie van Hoek dat wij zouden menen dat de weg van de Heer met Israël een mislukt experiment is. Met het oog op de komst van onze Here Jezus heeft God immers dit volk apart gezet? Maar nu sinds Pinksteren al bijna 2000 jaar gelovigen uit alle volken worden toegevoegd aan ‘het Israël van God’ (Galaten 6:16), is het een terechte vraag: Waarom zou het belijden van de ‘God van Israël’ een voortgaande unieke positie voor het moderne, grotendeels seculier-Joodse Israël moeten inhouden? Is God in Christus niet de God van/voor alle volken?

Hoek beschouwt zowel de gemeente/kerk als ‘Israël’ als ‘volk van God’. Dat is vreemd. Heeft God dan twee unieke volken, de ene met en de andere zonder Christus? Waar staat die dualiteit in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament?

Hoek noemt de vraag van de discipelen in Handelingen 1:6 over het herstel van het koningschap voor Israël. Hij meent dat die vraag terecht was. Maar die conclusie is onjuist, hetgeen uit de context blijkt. Jezus “beval hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij gehoord hebt” (Handelingen 1:4). Het blijkt dat dit slaat op de Heilige Geest, waardoor “u kracht zult ontvangen”, en waardoor “u Mijn getuigen zult zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. (Handelingen 1:8). Dus, de belofte waar Jezus in Handelingen 1:4 en 5 over sprak (zie ook Lukas 24:49), is niet het herstel van het koningschap voor Israël, maar is de uitstorting van de Heilige Geest (Handelingen 1: 5,8). Bovendien moet bedacht worden dat met de komst van Jezus het Koninkrijk Góds nabijgekomen is, en dus niet het koninkrijk Israël! Zie de tientallen teksten (65!) in het Nieuwe Testament over het ‘Koninkrijk Gods’. Twee bekende teksten als voorbeeld: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd; Uw Koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” (Mattheüs 6:9,10). Jezus bad niet voor het koningschap voor Israël maar voor het Koninkrijk van God Zijn Vader. En “zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden” (Mattheüs 6:33). Dus, christenen zoeken Góds Koninkrijk en niet een soort van ‘koningschap’ voor/van Israël.

Er moet dus bedacht worden waaróver Jezus sprak na Zijn opstanding, zelfs veertig dagen lang! In Handelingen 1:3 lezen wij: “veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”. Jezus sprak over het Koninkrijk van God en niet over het koningschap voor (over) Israël of het koninkrijk Israël. Handelingen 1:6 gebruiken om te proberen het herstel van het vermeende koningschap voor Israël ‘aan te tonen’, is naar ons inzicht niets anders dan een verkeerde en misleidende uitleg, waarmee ook Hoek denkt aan Israël een aparte huidige positie en toekomstige rol te moeten toebedelen.

Helaas moet worden geconstateerd dat Hoek de moderne staat Israël roemt als ‘teken’ van Gods trouw. De grondslag van die staat reikt echter niet verder dan het internationale recht. De Bijbel spreekt van het kruis van Christus als het teken van Gods trouw. Paulus wil zich ‘volstrekt niet beroemen op iets anders’ (Galaten 6:14) en de Jood Isaac Da Costa sprak daarvan in het lied ‘In het kruis zal ik eeuwig roemen, geen wet zal mij verdoemen’, enz.  Jezus Christus is onze Redder, niet omdat Hij een Jood is of omdat de staat Israël zicht op Hem geeft, maar omdat Hij de Heiland van de wereld is (Johannes 4:42; 1 Johannes 4:13-16).

Drs. Piet Guijt, drs. Ernst Leeftink, Kees Maljaars, dr. Steven Paas, dr. Jos Strengholt.

WIJS DE JEUGD DE JUISTE WEG!

Zondag 31 augustus mocht ik in Kampen onze kleindochter Iris dopen. Deze NGK-gemeente in Kampen was vakant, dus er was geen eigen dominee om de doop te bedienen. Ik vond het een bijzonder voorrecht om dat daarom te mogen doen.

Vlak bij de Eudokia-kerk hing een groot spandoek met de tekst De scholen zijn weer begonnen. Maar dat geldt niet alleen voor de scholen. Nee, ook het kerkelijk seizoen is weer begonnen. En net als in de maatschappij investeren we ook in de kerk veel in onze kinderen en in onze jongeren.

Dat doen we, omdat het een opdracht is die God Zelf aan zijn kinderen geeft. In Spreuken 22 vers 6 staat namelijk: Leer een kind van jongs af aan de juiste weg, en het zal er niet van afwijken wanneer het oud (= volwassen) geworden is.

Het gaat in deze bijbeltekst over jonge kinderen. Het hebreeuwse woord voor ‘leren’ betekent in een ander verband ook het ‘inwij­den’  van de tempel of het ‘in gebruik nemen’ van een huis. Het wonder van het geloof is, dat Christus onze Heer graag in de harten van mensen wil komen wonen wil maken (Efeziërs 3 vers 17). We kunnen elkaar het geloof niet geven – alleen de Heilige Geest brengt mensen tot geloof. Maar Hij gebruikt daar wel de middelen van opvoeding (gezin), onderwijs (school) en prediking (kerk) voor.

Daar moet je, zegt dit vers in Spreuken, al vroeg mee beginnen. Want het belangrijkste doel in het leven is, dat je God leert kennen en met Hem wilt leven. Zo staat het in Spreuken 3 vers 6: Denk aan de HERE bij alles wat je doet (NBV21) / Ken de HERE in al uw wegen (NV51). Dat is ook het groet doen van de opvoeding van gelovige ouders: Niets verheugt mij meer dan te horen dat mijn kinderen de weg van de waarheid volgen. (3 Johannes 1 vers 4). waarheid volgen.

Spreuken 22 vers 6 kan ook vertaald worden met: “Onderwijs een kind overeenkomstig zijn verstand en leeftijd.” Dat betekent: hou rekening met zijn of haar mogelijkheden. De oude Statenvertaling merkte daarbij in 1637 al op, dat het ook ‘met tederheid’ gebeuren moet. Wat met liefde en geduld geleerd wordt, werpt meer vruchten af dan wat met harde hand wordt bijgebracht.

Wanneer de kinderen uitvliegen wordt het spannend. Blijven ze dan dicht bij de HERE leven? Spreuken 22 vers 6 leert ouders ook om dat in met vertrouwen in de hand van de HERE te leggen. Je mag je kind los te laten, omdat je weet dat God dat niet doet.

Een goede, consequente christelijke opvoeding blijft zijn waarde houden. Je waardeert het steeds meer. Niet pas als je rond de 70 bent, maar naarmate je ouder wordt. Soms komt een afgedwaald kind toch weer tot geloof als vrucht van de opvoeding.

Tenslotte: dit Bijbelwoord is niet alleen aan ouders gericht. Hier ligt een taak voor ons allemaal als christenen. Hou elkaar erbij! Dat geldt vooral binnen de eigen leeftijdsgroep – daar heb je meestal de meeste aansluiting bij. En we hebben de kerkelijke gemeente nodig. Dat is de plaats waar de Here Jezus ons verzamelt. Daar houdt Hij ons op koers, zodat we niet afwijken, maar altijd dicht bij Hem blijven. Want Hij is in waarheid de juiste weg die naar het eeuwige leven leidt.

?? Welke taak zie jij voor jezelf weggelegd als het gaat om kinderen of jongeren in de kerk de weg naar God en Jezus te wijzen ??

?? Als kinderen God de rug toekeren, wat kan de christelijke gemeente voor hen en voor hun ouders betekenen?

Vrijblijvendheid troef als het om homo-relaties in de NGK gaat?

De Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) worstelen met hun visie op homoseksuele relaties. Onlangs kwam een commissie met konkrete voorstellen die op 8 maart a.s. op de landelijke synode besproken zullen worden. De voorstellen gaan veel verder dan het studierapport ‘Ruimte en richting’ en ook dan eerdere voorstellen die op de synode lagen. Voor CVandaag schreef ik hierover een opinie-artikel met als titel Synodecommissie walst als een roze olifant door de NGK-porseleinkast.

Een korte samenvatting hiervan geef ik hier:

  • De voorstellen laten zien dat we als NGK in deze kwestie geen kleur durven bekennen.
  • De voorstellen geven allerlei meningen over homoseksualiteit ten onrechte een legitieme plaats binnen het gereformeerd belijden.
  • De voorstellen stellen feitelijk homo-relaties in liefde en trouw gelijk aan het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw.
  • De voorstellen laten belangrijke bijbelse gegevens buiten beschouwing als het om toelating tot de ambten gaat.
  • De voorstellen gaan volledig voorbij aan kerkrechtelijke vragen bij de openstelling van het ambt van predikant voor broers en zussen die in een homoseksuele relatie leven.

Mijn slotconclusie in het opiniestuk op CVandaag is:

Als de NGK-synode deze verregaande voorstellen overneemt zonder eerst over de impact hiervan na te denken, zet ze de eenheid binnen de NGK kerken ongelooflijk onder druk. Dan is mijn NGK verworden tot een kleurloos kerkverband, waarin Gods oorspronkelijke goede schepping waarin homoseksualiteit niet voorkwam (Genesis 1 en 2) niet meer serieus genomen wordt,  waarin het huwelijk tussen man en vrouw zoals God dat bedoeld heeft niet meer in alle omstandigheden in ere gehouden wordt (Hebreeën 13:4) en waarin het ambt, dat aan gemeenteleden hogere eisen stelt dan aan iedere avondmaalsganger, niet meer hoog gehouden wordt (1 Timotëus 3:1-13) en Titus 1:5-9).

“Het is heel, heel erg” – de CGK dreigt van bovenaf te scheuren

Eens trok er een scheur van bovenaf waardoor mensen in hun geweten vrij gezet werden voor God door het bloed van het Lam.

Nu dreigt er van bovenaf een scheur door de Christelijke Gereformeerde Kerken getrokken te worden omdat een minderheid binnen de CGK de gewetens van alle plaatselijke kerken wil binden aan hun eigen visie op wat wel of niet bijbelgetrouw gereformeerd is. Men is zelfs bereid om daar de eenheid van het kerkverband en het voortbestaan van het prachtige zendingswerk en de Theologische Universiteit te Apeldoorn voor in de waagschaal te stellen.

Het zou van moed getuigen wanneer deze minderheid met een zuiver geweten vrijwillig het CGK-kerkverband verlaat en zelfstandig verder gaat of zich aansluit bij de Hersteld Hervormde Kerk.

Dat de CGK in een diepe crisis verkeerd is al jaren duidelijk. De kwestie van vrouwen in de ambten is daarbij het springende punt. De vorige synode bevestigde in 2022 met 2/3 meerderheid het synodebesluit van 1998 dat op basis van de Bijbel het ambt van predikant, ouderling en diaken voor vrouwen niet openstaat. Maar in tegenstelling tot de synode van 1998 voegde ze daar de oproep aan toe om als kerkverband “vermaan (vanwege zonde tegen ten diepste de liefde) toe te passen als kerken op het gebied van ‘vrouw en ambt’ eigen wegen gaan.”

Met name deze laatste uitspraak zorgde ervoor dat 46 van de 181 CGK-kerken (en 3 CGK-gemeenteleden) een revisieverzoek indiende bij de huidige synode. Die wees op 29 januari 2025 met 31 tegen 18 stemmen alle revisieverzoeken over ‘vrouw en ambt’ af.

Ik denk dat de synode kerkrechtelijk een beslissing nam die je deels kunt verdedigen. Eén van de twee voorwaarden om een synodebesluit te herzien is namelijk: er moeten nieuwe argumenten aangedragen worden. En die waren er niet. Alle voors en tegens zijn in 2022 al gewogen. Een andere weging van de argumenten op een volgende synode is geen  reden om tot een ander besluit te komen. Want dan zou de willekeurige samenstelling van een volgende synode bepalen of besluiten gehandhaafd of veranderd worden. Dat is kerkelijke jojo-beleid en geen geestelijk leidinggeven. Een andere vraag die terecht gesteld wordt is, dat die 50 revisieverzoeken wél behandeld hadden moeten worden omdat er inhoudelijke bezwaren ingebracht zijn tegen de synode-uitspraak. Dat is volgens de CGK-kerkorde een tweede voorwaarde om een revisieverzoek te mogen indienen. Dat aspekt is, als ik CGK-er J.R. Bügel, jurist en advocaat, geloven mag (klik hier), ten onrechte door de synode helemaal niet meegewogen in het afwijzen van de revisieverzoeken.

Maar … en dat is wat een diep bedroefde collega uit het midden van de CGK mij mailde: deze redenering over revisieverzoeken zal wellicht formeel kloppen. Maar formalisme is het laatste dat nu nodig is. Als meer dan een kwart van de kerken (46 van de 181) een revisieverzoek indient en zich dus kennelijk niet gehoord acht in het genomen besluit ben je onverstandig als je dat gesprek blokkeert met een beroep op de regeltjes van het kerkrecht.

Ik snap dat. Zeker als je weet dat in 2024 maar liefst 179 van de 181 CGK-kerken bij elkaar kwamen en ongeveer 120 “CGK-kerkenraden elkaar meer ruimte wil geven, desnoods ook om vrouwen in het ambt van diaken of ouderling te hebben” en er dus “minstens twee keer zo veel kerkenraden voor meer vrijheid in het kerkverband zijn dan dat daar kerkenraden tegen zijn.” (RD 24-04-2024).

Toch snap ik wel dat de revisieverzoeken zijn afgewezen. Maar dan moet je als synode jezelf wel de volgende vraag stellen: hoe bewaren we de eenheid als we weten dat 2/3 van de kerken elkaar wil vasthouden, terwijl wij als synode met 2/3 uitspreken dat plaatselijke kerken die vrouwen in het ambt bevestigen vermaand moeten worden vanwege hun zondige besluiten?

Daarom was voor velen het volgende agendapunt op de synode nog spannender: is een synode die dit uitspreekt bereid om 2/3 van de plaatselijke kerken die er anders over denkt, te verdragen of is men bereid om van bovenaf een scheur te trekken waar slechts 1/3 van de plaatselijke kerken toe oproept?

De kritiek van vele synodeleden op het voorstel om tot twee soorten classes te komen en de eis die het synode-bestuur vooraf stelde dat er een draagvlak van 80% moest zijn voor dit voorstel doen het laatste vermoeden. Geen wonder dat de commissie die met deze mogelijke oplossing om een kerkscheuring te voorkomen dit voorstel introk. Niemand die weet hoe het nu verder moet.

“Het is heel, heel erg. De Here moet zich over ons ontfermen en ons bekeren van onze dwaasheid.” Dat was het gevoelen van mijn CGK-collega.

Hoe kon het zover komen? Al veel langer leeft binnen de CGK-kring het gevoelen “dat de afgevaardigden naar de synode ‘rechtser’ zijn dan de Christelijke Gereformeerde Kerken als geheel” (ND 24-04-2024), of, zoals het RD van 24-04-2024 dat n.a.v. het CGK-convent onder woorden bracht: “Zie je wel, die generale synodes van ons geven geen representatief beeld van hoe er in de breedte van onze kerken over gevoelige thema’s gedacht wordt.”

Ik denk dat deze constatering klopt. En wat, helaas, steeds duidelijker wordt: de rechterflank van de CGK ligt op ramkoers en is bereid om de eenheid van de CGK op te offeren voor de eigen overtuiging die ze aan alle plaatselijke kerken wil opleggen. Ik was er vorig jaar al bang voor – zie mijn blog.

Daarmee brengt dit smaldeel niet alleen de kerken die vóór de vrouw in het ambt zijn in gewetensnood (ongeveer 1/3 van de CGK), maar ook de zogenaamde ‘middenkerken’ die zelf geen vrouwen in het ambt kennen, maar elkaar als kerken wel willen vasthouden (ook ongeveer 1/3 van de CGK). De rechterflank spreekt vooral over eigen gewetensnood vanwege aantasting van het Schriftgezag binnen het kerkverband door andere voorgangers en kerken. Men doet dat met een onterecht en door eerdere CGK-synodes afgewezen beroep op art. 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Merkwaardig is daarbij trouwens, dat binnen diezelfde rechterflank men wel kanselruil toestaat met predikanten uit de Gereformeerde Bond en dus zelf voorgaat in de Protestantse Kerk – een kerkverband waar zelfs de meest vrijzinnige opvattingen over het lijden en sterven van onze Heer en Heiland verkondigd mogen worden. Een merkwaardige inconsequentie.

Hoe moet het nu verder binnen de CGK als de rechterflank bewust op het ravijn afkoerst? Het synodebestuur komt over een paar maanden met een plan om een ongecontroleerd uiteenvallen te voorkomen. Ik hoop dat het in de lijn ligt van het voorstel van ds. Arjan Witzier in 2022 lanceerde en dat veel lijkt op het federatieve kerkmodel dat wijlen prof. W. van ’t Spijker ooit lanceerde: twee deelsynodes ‘licht’ en ‘zwaar’ die samen regelmatig op een landelijke synode besluiten nemen over de gezamenlijke verantwoordelijkheden zoals het zendingswerk, de Theologische Universiteit, de emeritkas, de kerkelijke rechtspraak en het gereformeerde karakter van de kerken. Ook binnen de huidige CGK-synode kwamen ds. W.E. Klaver, oud. J. Mauritz en ds. G.J. Post met een vergelijkbaar voorstel. Ik ben alleen zo bang, dat daar in de rechterflank geen draagvlak meer voor is.

Het zou van moed getuigen wanneer de rechterflank met een zuiver geweten vrijwillig het CGK-kerkverband verlaat en zelfstandig verder gaat of zich aansluit bij de Hersteld Hervormde Kerk.

De 2/3 meerderheid van CGK-kerken die de eenheid wil bewaren kan dan samen verder. Het alternatief is een rampzalige kerkscheuring waarbij niet alleen kerken, maar ook complete classes en misschien wel een particuliere synode uit het kerkverband gezet worden. Dat gebeurde in de jaren ’60 in onze eigen NGK-kerken. Gevolg: 25% van het kerkvolk en 40% van de predikanten raakte ‘buitenverband’, maar slechts een klein deel van hen stapte over naar de toen steeds vrijzinnig wordende synodaal-gereformeerde kerken. Want, zoals meestal, liep de breuklijn niet langs de principiële lijn, maar langs de lijn van de tolerantie. Het duurde 56 jaar voordat in 2023 de breuk van 1967 hersteld werd.

De schade binnen de CGK bij een harde scheuring zal, vrees ik, nog groter zijn wanneer op een volgende synode de rechterflank weer oververtegenwoordigd is én op ramkoers blijft liggen. Dan wordt met meerderheid van stemmen 2/3 van de Christelijke Gereformeerde Kerken uit het kerkverband gezet.

Een scheur van bovenaf. Quis non fleret – wie zou dan niet wenen?

Terwijl die andere scheur van bovenaf Gods kinderen in hun geweten vrij zet door het bloed van het Lam.

Laat er, binnen en buiten de Christelijke Gereformeerde Kerken, veel gebeden worden om wijsheid van Boven.

Mag een kerk zonder navraag grote giften aannemen?

Geld is een middel om te voorzien in ons onderhoud. Dat gold voor de tijd waarin Jezus leefde en voor de tijd waarin wij leven. Met geloof alleen koop en betaal je geen brood in de supermarkt.

Ook een kerk heeft geld en goederen nodig om alle taken te kunnen uitvoeren. In het Oude Testament brachten de gelovigen 10% van hun geld of van hun goederen naar de tempel in Jeruzalem en in elk derde jaar naar de oudsten in de stad (Deuteronomium 14:22-29).

Maar mag een kerk geld aannemen waarbij er vragen zijn over achtergrond van de gever of de gift? Of, meer in het algemeen gesteld, moet de kerk bij elke grote schenking onderzoek doen naar de herkomst van dat geldbedrag? Te denken valt aan erfenissen die na overlijden worden ontvangen, legaten die bij het leven worden gegeven, grote eenmalige bedragen uit bedrijfswinsten of een royale gift na het onverwacht winnen van veel prijzengeld (de lezer snapt de aanleiding voor dit artikel 😊).

Ik denk dat een kerk hier erg voorzichtig in moet zijn. In de Bijbel kom ik één duidelijke waarschuwing tegen om als kerk ‘verboden geld’ aan te nemen, namelijk in Deuteronomium 23 vers 19: U mag in het heiligdom van de HERE, uw God, geen hoerenloon of schandegeld gebruiken voor het inlossen van een gelofte, want de HERE, uw God, heeft van beide een afschuw. Het gaat hier om geld dat een vrouw als hoer of een man als schandknaap door prostitutie verdiend heeft.

Als je dat breder trekt, zou je vandaag kunnen zeggen: alle vormen van crimineel geld, of het nu om drugsgeld of witwasgeld gaat of met crypto-speculatie verdiend is, moet je als kerk niet willen aannemen. Maar moet je bij alle andere grote giften ook altijd checken waarom men opeens dit royale bedrag aan de kerk schenkt? Ik denk van niet.

Ik kwam in een oud boek (H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht – deel 1, 1934 / ongewijzigde herdruk 1985) een verwijzing tegen naar de nog oudere gereformeerd theoloog Voetius (rond 1650). Bouwman stelt op blz. 584de vraag “of de diakonie wel geld mag aannemen dat verdiend is met onrechtmatige daden?” Hij haalt dan Voetius aan. Die zegt, dat je verschil moet maken tussen de gever en de kerk die het geld ontvangt. Wat op onrechtmatige wijze verkregen is, moet iemand teruggeven en niet weggeven aan een ander. “Maar weet de diakonie er niets van, dan behoeft zij niet een onderzoek in te stellen naar de wijze, waarop de schenker het geld verkregen heeft.” Verder geeft Bouwman aan, dat ‘onrechtmatig verkregen geld’ iets anders is dan ‘bedenkingen over de herkomst’. Want het komt ‘veelvuldig’ voor dat iemand volgens de regels van de overheid op wettige manier zijn geld verdiend heeft, terwijl je vanuit christelijk standpunt bekeken best vragen kunt stellen over de welke manier waarop men dat bedrag bij elkaar vergaard heeft. Maar zonder konkrete aanleiding hoef je daar als kerk niet naar te vragen, aldus Bouwman. Een tekst als Deuteronomium 23 over ‘hoerenloon en schandegeld’  is geen oproep tot fact-checking door de ontvanger, maar een waarschuwing aan degene die op een zondige manier z’n geld verdiend heeft: dat kun je niet afkopen door het aan de kerk te geven.

Een ander voorbeeld dat nog wel eens wordt aangehaald om bij grote giften naar de herkomst te vragen is het verhaal van Ananias en Saffira in Handelingen 5. Zij verkochten een stuk land en brachten de hele opbrengst ervan naar de apostelen – maar niet heus. Ze hielden een deel voor zichzelf, maar wilden graag binnen de christelijke gemeente graag mooie sier maken door de indruk te wekken dat ze het hele bedrag van de verkoop aan de kerk schonken. Petrus deed daar navraag naar en ze bleven bij hun leugen. Met als gevolg dat ze allebei dood neervielen voor de voeten van de apostelen.

Maar is dit een reden om navraag te doen bij iedereen die de kerk een grote gift wil geven? Ik denk van niet. Hier is niet het geldbedrag de oorzaak van de navraag door Petrus, maar de oneerlijkheid. Zelfs de motivatie waarom Ananias en Saffira maar de helft als gift aan de kerk gaven wordt niet in twijfel getrokken. Als ze er maar eerlijk over geweest waren. Ze hebben gezondigd tegen Gods bepaling bij het brengen van de tienden, zoals dat in Deuteronomium 26:12-13 staat: 12 Als u in het derde jaar, het jaar van de tienden, het tiende deel van de opbrengst hebt afgestaan aan de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, zodat zij bij u in de stad voldoende te eten hebben, 13 dan moet u tegenover de HEER, uw God, verklaren: ‘Ik heb niets van de gaven die de HEER toekomen achtergehouden. Ik heb alles aan de Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen gegeven, geheel overeenkomstig de geboden die U mij hebt opgelegd.’

In de kerk vragen we in de regel niet naar de herkomst van giften. We spreken elkaar er wel op aan dat God ons oproept om ons vertrouwen niet te stellen op zoiets onzekers als rijkdom, maar om vrijgevig te zijn, rijk in goede daden, en onze rijkdom bij Jezus te zoeken, om het met de woorden van Paulus uit zijn eerste brief aan Timoteüs te zeggen (1 Tim. 6:17-19). Dan is de vraag niet: waar komt die grote schenking aan de kerk of de diakonie vandaan? De motivatie daarvoor ligt bij de gever en God ziet het hart aan. De vraag is veel meer: waar gaat het mis met een kerkelijke gemeente als geheel, als men jaar op jaar moeite heeft om de begroting rond te krijgen en af en toe een legaat nodig heeft om niet in de rode cijfers te belanden? Zijn we dan niet samen te veel in de greep van ‘dat ellendige geld’, zoals de Bijbel in Gewone Taal het woord ‘Mammon’ zo passend vertaalt? En zouden we elkaar dan niet vooral daar op moeten blijven aanspreken?

Wie horen er allemaal bij ‘het Israel van God’ uit Galaten 6:16?

Deze blog is ook als (lees)preek te downloaden incl. liturgie en PPP op deze site onder het tabblad preken/NT/Galaten 6:16

Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God. Dit woord van God uit Galaten 6: 16 is het uitgangspunt voor de preek die ik op 6 oktober 2024 gehouden heb in Balkbrug. In het ‘Onze Vader’ leert Jezus ons ook bidden: ‘Uw koninkrijk kome’. Volgens de Heidelbergse Catechismus wil dat zeggen: regeer ons zo door uw Woord en Geest, dat wij ons steeds meer aan U onderwerpen en daarmee de komst van Gods Koninkrijk bevorderen. En we vragen daarmee aan onze hemelse Vader: bewaar en vermeerder uw kerk. Maar, dacht ik toen, wat is de plaats van het joodse volk in dat plan van God om zijn Koninkrijk op aarde te stichten? Ja, hoe moet je tegen Israel aankijken?

Om te beginnen wil ik een vraag stellen. Waar denk jij aan bij het woord ‘Israel’? Daar kun je veel verschillende antwoorden op geven. Israel, dat is

  • De nieuwe naam voor Jakob. Jakob betekende ‘bedrieger’ of ‘hielenlikker’. Israel werd zijn nieuwe naam toen hij met een engel van God vocht bij Pniël. Zijn nieuwe naam Israel betekent: ‘Strijder met God’ of ‘God strijdt’.
  • De twaalf stammen. In Exodus worden de nakomelingen van Jakob ‘Israelieten’ of ‘het volk van de Israelieten’ genoemd, en daarna al vrij snel ‘het volk Israel’ of gewoon ‘Israel’. En als ze in het beloofde land zijn, heet het hele gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee, van Dan in het noorden bij Libanon tot aan Berseba in de woestijn van het zuiden gewoon ‘Israel’.
  • Het tienstammenrijk. Toch blijft er wel een onderscheid, want als David koning wordt, erkent alleen de stam Juda hem als koning. De andere stammen worden ‘Israel’ genoemd. Zelfs in de Gouden Eeuw onder de koningen David en Salomo wordt de ene keer gezegd dat ze regeren over ‘heel Israel’ en de andere keer over ‘Israel en Juda’. En als er na Salomo’s dood een burgeroorlog uitbreekt, noemt het tienstammenrijk zichzelf ‘Israel’ en het tweestammenrijk zichzelf ‘Juda’. En zo worden ze door God ook heel vaak aangesproken in de rest van het Oude Testament.
  • Het joodse volk. Tegelijk blijft de HERE Zich ook in de tweede helft van het Oude Testament de God van Israel noemen, en dan wordt het hele joodse volk bedoeld, ook al zijn het voor het grootste deel nakomelingen van Juda – vandaar ook de naam ‘Joden’ en ‘het joodse volk’.  In het Nieuwe Testament is ‘Israel’ meestal niet de aanduiding van het land (dan is het Galilea of Samaria of Judea), maar worden de joden wel vaak ‘Israel’ of ‘het volk van Israel’ genoemd.
  • Het geestelijke Israel. Een paar keer in het Nieuwe Testament wordt met ‘Israel’ dat deel van de joden bedoelt die in Jezus als hun Messias zijn gaan geloven. Bij dat geestelijke Israel horen ook de mensen uit de andere volken die tot geloof in Jezus zijn gekomen.
  • De staat Israel sinds 1948. In de geschiedenis vanaf 70 na Christus tot 1948 werd er weinig over ‘Israel’ gesproken. Pas toen het joodse volk na de verschrikkingen van de Holocaust een eigen staat kreeg, noemden ze het ‘Israel’.
  • En misschien kun je nog wel wat noemen als je aan het woord ‘Israel’ denkt.

Hoe dan ook: in Galaten heeft Paulus het over ‘het Israel van God’. Wat bedoelt hij daarmee? Want dat is toch wel de kern van de vraag als wij het vandaag over Israel hebben. Wie horen daar volgens God bij? Voordat we daar vanuit de Bijbel verder op ingaan, wil ik je eerst vragen om uit de Bijbel Hosea 1:1 – 2:3 te lezen.

HOSEA 1:1 – 2:3

Als je je afvraagt: wie horen er vandaag bij het Israel zoals God dat bedoeld heeft? Dan moet je jezelf eigenlijk eerst iets anders afvragen. Namelijk: Wie horen er vanaf Pinksteren bij Gods ene volk?

Want God heeft door de eeuwen door maar één volk. Namelijk de mensen die in Hem geloven. In de tijd van Adam en Eva was dat de groep mensen rondom Seth en Enos. Die groep werd steeds kleiner, totdat alleen Noach en zijn gezin overbleven. Daarna ging God verder met Abraham, Isaak en Jakob en het volk dat uit hen voortkwam: Israel. Maar er kwamen ook mensen van buitenaf bij – al was het maar mondjesmaat: Rachab bv. en Ruth. Maar dat je bij dat ene volk van God mocht horen, dat was geen automatisme. Want het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis. Het gaat om de besnijdenis van je hart, zei Mozes aan het begin van Israels geschiedenis al (1400 voor Christus) en zei Jeremia opnieuw vlak voordat de tempel verwoest en de bevolking van Judea en Jeruzalem gedeporteerd werd (600 voor Christus).

Ja, kun je lezen in Hosea: als Israel massaal ontrouw wordt aan God, kan God kan ook zijn volk verstoten. Dan gaan ze ‘Lo-Ammi’ heten (‘niet mijn volk’) in plaats van ‘Ammi’ (‘mijn volk’). Dan gaan ze ‘Lo-Ruchama’ heten (‘geen ontferming’) in plaats van ‘Ruchama’ (‘ontferming’). Maar iedereen die oprecht berouw krijgt en weer terugkomt bij God – dan neemt God je weer liefdevol aan en krijg je beide geboortenamen weer terug: ‘Ammi Ruchama’. Dan neemt God zijn volk weer in genade aan. Sterker nog, dan krijg je een nog veel mooiere positie, zegt Hosea, want dan worden jullie ‘kinderen van de levende God’ genoemd. Calvijn zei hierover: dat is nog vertrouwelijker, dat God je Vader wilt zijn. Dat heb je te danken aan die ene Leider die Gods volk weer bij elkaar brengt, onze Here Jezus Christus.

Maar wie mogen dan bij dat volk van God horen en de HERE hun Vader noemen? Ontstaat er na Pinksteren een tweede volk van God naast het joodse volk, namelijk de christelijke gemeente? En gaat de HERE vanaf  Pinksteren met beiden een eigen spoor?

Nou, dan moet je goed kijken hoe Paulus en Petrus hier over schrijven. Zij leggen beiden, geïnspireerd door de Heilige Geest, de woorden van Hosea uit. Eerst Paulus, in Rom. 9:

God heeft ons geroepen om in zijn majesteit (NBV21) / heerlijkheid (HSV) / glorie (GNB) te delen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, zoals ook bij Hosea staat geschreven: ‘Wat mijn volk niet was  [Lo-Ammi] , zal Ik mijn volk  [Ammi] noemen; wie mijn geliefde niet was  [Lo-Ruchama] , zal Ik mijn geliefde  [Ruchama]  noemen. En waar tegen hen gezegd is: “Jullie zijn mijn volk niet  [Lo-Ammi] ,” zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’

Ook Petrus verwijst naar Hosea in hoofdstuk 2 van zijn eerste brief. Hij schrijft die rondzendbrief aan de kleine christelijke kerken in wat nu Turkije is. Alle theologen zijn het erover eens dat hij christenen op het oog heeft die vroeger niet joods, maar grieks waren – aan heidenchristenen dus. Over hen schrijft hij:

Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, gekozen om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis geroepen heeft naar zijn wonderbaar licht. Vroeger was u Gods volk niet [Lo-Ammi] , nu bent u Gods volk  [Ammi] ; vroeger heeft God u zijn ontferming (NBV21) / barmhartigheid (GNB) / onthouden  [Lo-Ruchama] , nu heeft Hij u zijn ontferming / barmhartigheid  [Ruchama]  getoond.

Zie je wat Paulus en Petrus doen? Ze passen de vervulling van Hosea toe op de uitbreiding van Gods volk na Pinksteren! Gods ene volk, dat eerst voornamelijk uit Joden bestond die Jezus als Messias verwachtten, krijgt een geweldige toeloop van gelovigen uit allerlei volken die nu ook tot geloof komen. En die mogen er gewoon bij horen! Dat is niet iets nieuws. Jesaja profeteerde dat al in Jesaja 19:

Op die dag zal er een weg lopen van Egypte naar Assyrië. Dan zullen de Assyriërs naar Egypte komen en de Egyptenaren naar Assyrië, en samen zullen zij de HEER dienen. Op die dag zal Israël zich als derde bij Egypte en Assyrië voegen, tot zegen voor de hele wereld. Want de HEER van de hemelse machten zal hen zegenen met de woorden: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, werk van mijn handen, en Israël, mijn eigen bezit.’

En zei de Here Jezus dat ook al niet zelf, toen er een Romeinse centurio bij Hem kwam die onvoorwaardelijk in Hem geloofde? Dan kun je lezen in Matteüs 8:

Toen Jezus dit hoorde, verbaasde Hij zich en Hij zei tegen degenen die Hem volgden: ‘Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo’n groot geloof gevonden. Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen bij het feestmaal in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.’ Tegen de centurio zei Jezus: ‘Ga naar huis. Zoals u het geloofd hebt, zo zal het gebeuren.’ Op hetzelfde moment genas zijn knecht.

In Gods ogen is er maar één volk, en dat zijn de mensen die Hem liefhebben, Hem vereren. In het Oude Testament alle gelovigen die de Messias verwachtten. In het Nieuwe Testament alle mensen die Jezus als Messias herkennen en aannemen door zich te laten dopen in zijn Naam – de enige die mensen redden kan. Dan hoor je bij het volk van God!

Dat vonden trouwens alle Israelieten na Pinksteren die christen geworden waren. Misschien weet je, dat er een enorme diskussie ontstond toen Cornelius, de romeinse centurio, tot geloof in Jezus komt. En daarna heel veel andere niet-Joden. Dan ontstaat er een richtingenstrijd: de partij van christelijke Farizeeërs vonden dat alle nieuwe christenen uit de heidenen besneden moesten worden en zich aan de wet van Mozes moesten houden. Anderen vonden van niet, want de wet en de besnijdenis waren door Jezus vervuld. Maar beiden vonden ze: wij zijn samen het ene volk van God – het Israel zoals God dat bedoeld heeft! Maar waar moeten christenen, of ze nu een joodse of een heidense achtergrond hebben, aan voldoen? Ze leggen het aan de apostelen voor. En die zeggen klip en klaar, zowel Petrus (die wat ruimdenkender was) als Jakobus (die wat meer van de strakke kant was) in Handelingen 15:

“God, die de harten doorgrondt, heeft zich duidelijk vóór hen [de gelovigen uit de andere volken] uitgesproken door hun de heilige Geest te schenken, zoals Hij die ook aan ons geschonken heeft. Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd. Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij.”          

Jakobus valt daarna Petrus bij:

“Simeon heeft uiteengezet hoe God van-af het begin het voornemen had om uit alle volken een volk te vormen dat zijn naam vereert. Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: ‘Dan keer Ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen en wat neergehaald is weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle volken over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.'”

En dan wil ik ook nog Paulus noemen, want die had deze kwestie aan de apostelen in Jeruzalem voorgelegd. Hij schrijft later een brief aan de christenen in de grote stad Efeze, aan de westkust van Turkije. Die waren vroeger allemaal Grieks, dus hoorden niet bij het volk van God. Wat schrijft hij dan aan ze?

Bedenk dat u geen geboren Joden bent, maar eens tot de heidenen behoorde. U was toen niet verbonden met Christus, u was uitgesloten van het burgerschap van Israël en had geen deel had aan de verbonden die God met Israël gesloten had en de beloften die daarbij hoorden. U leefde zonder hoop en zonder God in deze wereld. Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door zijn bloed. Want Hij is onze vrede: Hij heeft met zijn dood Joden en niet-Joden verenigd om uit die twee in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht Hij vrede en verzoende Hij door het kruis beiden in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden. Vrede kwam Hij verkondigen aan u die ver weg was en vrede aan hen die dichtbij waren: dankzij Hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader. Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. In Hem vormt het bouwwerk één geheel en groeit het uit tot een tempel die gewijd is aan de Heer, in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest.

Besef je wat Paulus hier zegt? Niet-joden krijgen burgerrechten bij God! Ze worden gastvrij onthaald binnen het Israel van God! Geen vreemdelingen of gasten meer. Burgers! Niet maar in het algemeen ‘burgers van Gods koninkrijk’, maar ze krijgen ‘het burgerschap van Israel.’ Gods volk wordt uitgebreid! En waarom? Omdat na Pinksteren de Heilige Geest wereldwijd gaat. Omdat God de God van de verbinding is. En iedereen die zich verbonden voelt met Christus, alleen door het geloof, zonder enige prestatie, puur uit genade, als geschenk van God, zodat niemand zich beter of minder hoeft te voelen – dan heb je, of je nu vroeger Jood of heiden was, door één Geest toegang tot de Vader en hoor je bij de huisgenoten, de gezinsleden van Gods grote familie – het Israel van God. Ja, geloof in Gods plan en je hoort bij zijn volk!

Want, zegt Paulus in zijn brief aan de voornamelijk joodse christenen in Rome:

Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart. Het is het werk van de Geest.” (…) “Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël. Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar op grond van Gods belofte.

Omdat ‘Israel’ zoveel betekenissen heeft in de Bijbel, moet je verder kijken dan de eenvoudige conclusie: ‘Israel toen was Gods volk en bestond voor 99% uit joden als nakomelingen van Jakob. En dus is het joodse volk van vandaag en vooral dat deel dat nu in Israel woont, nog steeds Gods volk.’ Dan lees je, denk ik, de Bijbel te letterlijk. Terwijl Hosea, Mozes, Jesaja, Jeremia, Jezus, Petrus, Jakobus en Paulus voortdurend zeggen: het gaat niet om de buitenkant, het gaat om je hart. Iedereen die z’n vertrouwen op de God van Abraham, Isaak en Jakob zet doordat je Jezus als jouw Redder en Heer aanneemt, wordt van Lo-Ammi, omdat je bij Hem weggelopen was, weer Ammi, omdat God je weer aanneemt als zijn kind; en van Lo-Ruchama omdat je van God vervreemd was, weer Ruchama, omdat God zich toch weer over jou ontfermd heeft.

Maar wat is de plaats van het joodse volk in dat plan van God om zijn Koninkrijk op aarde te stichten? Dan neem ik jullie mee terug naar Galaten. Vóór Galaten 6 vers 16 staat in vers 15 namelijk dit:

Het doet er niet toe of iemand besneden is of niet, maar alleen of iemand een nieuwe schepping is. Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God.

De nieuwe maatstaf voor Gods volk is, schrijft Paulus aan de christenen in de provincie Galatië, dat je niet langer volgens de regels van de joodse wetten een plekje in de hemel probeert te verdienen, maar dat je vertrouwen volledig op Jezus Christus stelt en dat je weet dat je van Hem bent en dat Hij in je hart woont en dat je je laat leiden door zijn Heilige Geest. Dan heb je vrede met God en ervaar je van daaruit telkens hoe Hij zich liefdevol en barmhartig over jou ontfermt.

En joodse christenen? Die mogen zich bemoedigd weten door te geloven dat ze nog steeds deel uitmaken van dat ‘Israel van God’. Ze werden in de tijd van het Nieuwe Testament door hun volksgenoten uitgekotst. Stefanus werd gestenigd, joodse christenen werden tot in Damaskus door Saulus vervolgd, Jakobus werd vermoord, Paulus is talloze keren door joodse ophitsingen in de gevangenis beland. En nog steeds spugen orthodoxe Joden letterlijk op Messiasbelijdende joden en sluiten hen volledig buiten: ze worden niet meer als Jood beschouwd. Dat doet pijn. Juist als je beseft uit wat voor bevoorrechte positie je tot geloof in Jezus gekomen bent! Besef dan goed, zegt Paulus: als christen-jood ben en blijf je burger van het Israel van God!

En de joden die Jezus nog steeds afwijzen? En die nu voor een groot deel weer in rondom het aardse Israel wonen met het aardse Jeruzalem als hoofdstad? In het Nieuwe Testament hoor je daar niets over. Wel over het Joodse volk dat niet meer op de stam Israel geënt is, maar door Paulus nog steeds ‘het natuurlijke Israel’ / het ‘Israel naar het vlees’ genoemd wordt. Dat volk mag je liefhebben. Dat volk gun je ook dat ze hun eigen Jezus, geboren uit een gelovige Joodse vrouw, als Verlosser erkennen. Om dat volk -een hele besneden natie- mag je verdriet hebben, net als Paulus, omdat het zijn Redder verwerpt. Maar je mag net zoveel verdriet hebben om een hele gedoopte natie in Nederland, die ook Jezus als zijn Redder de rug toegekeerd heeft. Gods hartzeer is voor beiden even groot. En zijn hart ook. Vanaf Pinksteren gaan de deuren naar de wereld wagenwijd open: God “roept nu overal alle mensen op tot inkeer te komen” (Hand. 17:30). Of daar ook de afgehouwen takken bij horen die weer op de stam van het Israel van God worden teruggeënt? Zou best kunnen, zegt Paulus, wanneer ze niet volharden in hun ongeloof (Rom. 10:23). En of er nog veel gedoopte kerkverlaters terugkomen? Zou best kunnen, want er is regelmatig blijdschap in de hemel over een verloren zondaar terugkeert (Luk. 15:7+10). Daarvoor zond God immers Jezus? Omdat Hij niet alleen het joodse volk, maar heel de wereld lief had, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Iedereen! God heeft geen lievelingskinderen meer en ook geen lievelingsvolk. Zijn belofte is voor iedereen. Iedereen die in Hem gelooft, brengt Hij weer samen als Gods ene volk in het nieuwe Jeruzalem.

Is de Kerk het ware Israël?

De foto is afkomstig van de LinkedIn-pagina van dr. Steven Paas, waar deze lezing ook te vinden is.

Op 28 augustus 2024, voorafgaande aan de jaaropening van het  Hersteld Hervormde Seminarie aan de Vrije Universiteit, sprak ds. J. van Meggelen, predikant van de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert, de studenten van het HHS toe met de vraag: “Is de Kerk het ware Israël?” Zijn antwoord daarop is: ‘Ja. In Christus is de Kerk het ware Israël.’ Hier volgt, met zijn toestemming, de tekst van zijn lezing.

Hoe leest u de Bijbel?

Het antwoord dat u op deze vraag geeft, wordt bepaald door uw visie op de Schrift, en dan vooral door uw visie op de positie van het Oude Testament. Heeft het Oude Testament een zelfstandige plaats los van het Nieuwe?

Beantwoordt u deze vraag met Ja, dan zult u gruwen van de vraagstelling alleen al: is de Kerk het ware Israël? U zult er geen moment aan twijfelen, of het volk Israël heeft ook in het Nieuwe Testament een aparte status en de staat Israël zult u zien als vervulling van Oudtestamentische beloften.

Beantwoordt u deze vraag met Nee, dan is uw visie op ‘Israël’ fundamenteel anders. De vroege kerk, de kerk van  de middeleeuwen en de Reformatie hebben deze vraag met Nee beantwoord. Dat betekent concreet dat de eenheid van Oude Testament en Nieuwe Testament voorop staat, de Bijbel als eenheid gelezen en uitgelegd is, en dat thema’s die in het Nieuwe Testament niet benoemd worden, geen rol van betekenis hebben in de christelijke theologie.

Als voorbeeld van deze positie noem ik Johannes Calvijn. In zijn Institutie bespreekt hij in boek II de verhouding tussen het oude en nieuwe verbond. Bij hem staat de eenheid voorop, dus Abraham heeft hetzelfde geloof gehad als Paulus, het is uiteindelijk dezelfde kerk, iets wat ook onze Nederlandse Geloofsbelijdenis expliciet belijdt. De consequentie van dit standpunt is, dat de Oudtestamentische ‘ceremoniën’, niet tot de kern behoren van de kerk van alle tijden en plaatsen, maar een tijdgebonden schil is of een schaduwkarakter heeft[i]

Voordat we iets zeggen over Kerk en Israël moeten we ons dus grondig beraden op onze visie op de plaats van het Oude Testament. Als het over ons onderwerp gaat, zijn er twee uitersten: de zgn. vervangingstheologie, dat is een vies woord geworden. Volgens deze theologie (tenminste in zijn meest radicale vorm) heeft het Joodse volk geheel afgedaan. Alle beloften zijn voor de kerk, alle bedreigingen voor de Joden. Het problematische van deze theologie is, dat ze de Goddelijke trouw discutabel maakt. Als God kan breken met Israël, dan kan Hij ook breken met de kerk. Er hangt dus een fors prijskaartje aan deze manier van denken. We moeten er overigens wel voor waken, om niet te snel het etiket ‘vervangingstheologie’ ergens op te plakken. Het Doopformulier belijdt dat de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is. Onze catechismus zegt in vraag 74 hetzelfde. Het zijn uitdrukkingen waar ook in onze kringen verlegenheid over ontstaan is, allergisch als we geworden zijn voor alles wat naar ‘vervangingstheologie’ ruikt.

Anderzijds is er de bedelingenleer, afkomstig uit Amerika. Hierbij is de kerk slechts een intermezzo en gaat het uiteindelijk om het Joodse volk. Alle profetie wordt in de toekomst geprojecteerd. De staat Israël wordt ingelezen in de Bijbel. De toekomst zal verlopen volgens een bepaald schema en alle teksten worden in dat schema ingepast. Als we de Bijbel ernstig nemen, kunnen we met deze manier van denken niet uit de voeten.

Waarschijnlijk bevinden onze visies zich ergens tussen deze twee polen. Dan zijn er nog grote verschillen in Israëlvisie mogelijk. Hoe denkt u bijvoorbeeld over de landbelofte, ooit aan Abraham en zijn nakomelingen gedaan? Geldt die nog steeds, en meer toegespitst: mogen we die toekennen aan de huidige staat Israël? In het Nieuwe Testament is de landbelofte geen thema en Paulus verbreedt die tot de hele aarde (Efeze 6:3)[ii].

De visies binnen onze achterban zijn gestempeld door het puriteinse denken dat een toekomstige bekering van Israël verwacht. Of de puriteinen een evenwichtige visie op het Oude Testament hebben gehad, is de vraag. Ik waag mij aan de stelling dat de puriteinen aan het Oude Testament een te zelfstandige positie hebben toegekend, en dat hun hermeneutiek daarin afwijkt van de Reformatorische of Calvijnse.

Wie zijn Joden?

Aan de hand van de Schrift gaan we wat onderzoek doen naar de manier waarop het Nieuwe Testament over ‘Israël’ spreekt. Op vele plaatsen in het Nieuwe Testament is er een gespannen verhouding tussen christenen en niet-christelijke Joden. Let wel: De term ‘Israël’ wordt in dit verband nooit gebruikt. Enkele voorbeelden:

Paulus schrijft aan de gemeente in Thessalonica:

Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der gemeenten Gods die in Judéa zijn in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden; Welke ook gedood hebben den Heere Jezus en hun eigen profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen mensen tegen zijn, En verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde (1 Thess. 2:14-16).

Denkt u daarover na: de toorn is over hen gekomen tot het einde. Volgens de Kanttekening komt er na het einde nog wat, namelijk de bekering der Joden[iii]. We mogen ons wel afvragen of Paulus dat hier bedoeld heeft.

Lucas vertelt in het boek Handelingen over de situatie in Berea:

Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit de marktboeven, en maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen (Hand. 17:5, 13). Zie ook Handelingen 28.

Hier ziet u duidelijk hoe Lucas de Joden die ongehoorzaam zijn uittekent als de grote vijanden van het evangelie en van de bekering van de heidenen.

In het boek Openbaring spreekt Christus tot de gemeenten van Smyrna en Filadelfia:

Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans. | Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij zullen komen en aanbidden voor uw voeten, en bekennen dat Ik u liefheb. (Openbaring 2:9, 3:9).

Johannes schrijft hier over de Joden als over de synagoge des satans, ze zeggen wel dat ze Joden zijn maar ze zijn het niet. We kunnen ons er wel iets bij voorstellen, als mensen ook het Nieuwe Testament beschuldigen van antisemitisme. Deze beschuldiging is niet terecht, maar Johannes spreekt hier wel heel negatief over de synagoge. Voor ons is het belangrijk om op te merken, dat hij zegt dat het geen Joden zijn. Deze notie komt in het Nieuwe Testament vaker voor. Denk aan Rom. 2:25-29 en Galaten 4:

Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen. Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene die naar den Geest geboren was, alzo ook nu. Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije (Galaten 4:25vv).

Paulus schrijft hier het aardse Jeruzalem geheel af, dat is dienstbaar met zijn kinderen. De moeder van de kerk is het hemelse Jeruzalem. Zoals Ismaël destijds zijn broertje Izaäk bespotte, zo vervolgt nu het ongelovige Jodendom de kerk. Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon. Het niet in Christus gelovende Jodendom is geen erfgenaam.

Wat is de besnijdenis?

Niet alleen zijn de ongelovige Joden niet de echte Joden, ook de besnijdenis krijgt bij Paulus een nieuwe invulling. Hoor wat hij schrijft aan de Filippenzen:

Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen (Filippenzen 3:2v).

Wat zegt Paulus? Wij, christenen, zijn de echte besnijdenis! U ziet hier een betekenisverschuiving. En die ‘wij’ zijn dan de christenen, samengesteld uit Joodse én heidense gelovigen.

Dat feit, dat de gemeente is samengesteld uit Joodse en heidense gelovigen, heeft voor heel wat vragen gezorgd. Moet een christelijke heiden Jood worden of niet? Die vraag is in beginsel beantwoord op het zgn. Apostelconvent van Hand. 15. Toch blijven er dan nog steeds vragen open staan. Hoe moeilijk dit vraagstuk is geweest, klinkt door in het boek Handelingen en in de brieven aan de Galaten, de Efeziërs en de Filippenzen. Dit thema komt in de Romeinenbrief op systematische manier aan de orde.

Paulus begint zijn brief aan de gemeente in Rome met deze inzet:

Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.

Het evangelie is dus krachtig werkzaam onder zowel Joden als Grieken oftewel heidenen. Maar dan wel op die manier, dat de heidenen geen Jood hoeven te worden om zalig te worden. Het geloof in Christus is het alles beslissende! De brief is opgebouwd volgens het schema ellende, verlossing, dankbaarheid. Paulus stelt in hoofdstuk 1 de heidenen schuldig, in hoofdstuk 2 en 3 de Joden. Daarbij relativeert hij de waarde van de lichamelijke besnijdenis, in lijn met wat hij aan de Filippenzen geschreven heeft:

Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God (2:28v). Wat is deze ‘identity-marker’ dan nog eigenlijk waard? Alleen als het hart ook besneden is, anders niet. De betekenis van de besnijdenis wordt hier op zijn zachtst gezegd gerelativeerd.

Vergelijk hiermee andere teksten uit het Nieuwe Testament:

De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods. (1 Cor. 7:9)

Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. (Gal. 5:6, zie ook 6:15)

En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht; In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus. Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen.  (Col. 2:10v, 3:11).

Het geloof is beslissend

Joodse en heidense gelovigen zijn samengesmolten tot een eenheid, ze zijn één lichaam geworden, schrijft Paulus aan de gemeente in Efeze:

Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, En opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende.(Efeze 2:15-16).

Namelijk dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie.(Efeze 3:6)

Joden en heidenen worden namelijk gerechtvaardigd door het geloof alleen, en niet door enige wetsbetrachting. Niet het onderhouden van de wetten van Mozes, maar het geloof in Christus is het alles beslissende. Dan zijn we weer terug in de Romeinenbrief, hoofdstuk 3:

Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Is God een God der Joden alleen? En is Hij het niet ook der heidenen? Ja, ook der heidenen; Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof (3:22, 29v).

In Romeinen 4 heeft Paulus dat verder uitgewerkt, want daar breidt hij het zaad Abrahams uit met de gelovigen die uit de heidenen zijn. Want ook Abraham is uit genade zalig geworden, zonder de werken:

En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was (4:11-12)

Wie zijn nu de eigenlijke kinderen van Abraham? Dat zijn dus niet de lichamelijke afstammelingen, maar de gelovigen, of ze nu Jood of heiden zijn maakt hier niet uit. Dit is van wezenlijk belang. In de Galatenbrief klinkt hetzelfde geluid:

Zo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham. Opdat de zegening Abrahams tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus (Galaten 3:7, 9, 14, 16).

Lichamelijke afstamming van Abraham is van ondergeschikt belang. Het gaat om de band met Christus, Die het eigenlijke Zaad van Abraham is. Die onder de wet zijn, zijn onder de vloek. Die delen niet in de zegen van Abraham! Alleen wie in Christus is, deelt in de zegen die God aan het Zaad beloofd heeft.

“Niet allen Israël”

Merk dus op hoe Paulus in de eerste hoofdstukken van de Romeinenbrief al voorbereidt wat hij in de hoofdstukken 9 tot en met 11 zal gaan zeggen. Hij heeft dus al gezegd wie de echte Joden zijn, wat de echte besnijdenis is, en wie de echte kinderen van Abraham zijn. Na deze herdefiniëring gaat hij in de hoofdstukken 9-11 diep in op de relatie tussen ‘Kerk en Israël’. Alleen in deze drie hoofdstukken wordt trouwens over ‘Israël’ gesproken. De vraagstelling is (en dat was ook de persoonlijke worsteling van Paulus zelf): Hoe is het mogelijk dat Israël zijn Messias verworpen heeft? We kunnen ons er iets bij voorstellen wat voor ontzaglijk moeilijke vraag dat voor de gelovige Joden van die tijd geweest is en als we eerlijk zijn, is het voor ons ook een moeilijke vraag.

Paulus zet in met een fundamenteel uitgangspunt: die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn (9:6). Met andere woorden: de herdefiniëring wordt hier voortgezet. Paulus gaat onderscheid maken tussen Israël en Israël, tussen Israël als lichamelijke afstamming van Abraham, Izaäk en Jakob aan de ene kant, en Israël als de in Christus gelovenden aan de andere kant:

Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. (Rom. 9:8). Wat Paulus hier zegt, is van fundamenteel belang voor het zelfverstaan van de christelijke kerk. De christenen zijn de kinderen der belofte, en naar de belofte erfgenamen. Paulus zegt dus: het komt níet aan op lichamelijke afstamming, want Ismaël en Ezau waren ook kinderen van Abraham. God is de Pottenbakker en Hij heeft macht over het leem. God roept die Hij wil: Joden en heidenen.

Paulus introduceert in dit verband de gedachte van het ‘overblijfsel’[iv]. Dat is in de profetieën van Jesaja een belangrijk concept. Alleen het overblijfsel zal behouden worden. Paulus citeert Jesaja: En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden (Rom. 9:27). Israël heeft de rechtvaardigheid wel gezocht, maar niet uit het geloof, en daarom heeft het zich gestoten aan de steen des aanstoots. Een iegelijk die in Hem gelooft, zal zalig worden (Rom. 10). God is gevonden van de heidenen die Hem niet zochten, maar Hij heeft Zijn handen uitgestrekt tot Israël, een ongehoorzaam en tegensprekend volk (10:21).

Heeft het volk Israël als nationale entiteit hiermee afgedaan? Dat zegt Paulus dus beslist niet! Want God heeft Zijn volk niet verstoten (11:1), Paulus is zelf immers ook een Israëliet. Er zijn er nog 7.000 die de knie voor Baäl niet gebogen hebben. Ook nu is het nog een overblijfsel (11:5). De uitverkorenen hebben het verkregen, de anderen zijn verhard (7). Door hun val is de zaligheid den heidenen geworden. Wat moet hun bekering dan wel niet gaan betekenen! Daarom verlangt Paulus ook zo naar de bekering der Joden, niet in de toekomst maar nu. Maar heidenen ziet toe! Wees niet hooggevoelende, maar vrees!

En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden, (Rom. 11:17). Als de Joden in het ongeloof niet blijven, zullen zij ook weer ingeënt worden (23), God is daar machtig toe. Paulus denkt hierbij niet aan een toekomstige massale bekering in de eindtijd, maar aan de bekering van Joden zoals die in zijn tijd, en in de loop der geschiedenis heeft plaatsgevonden en nog plaatsvindt. En dan komt het:

Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn (11:25).

Een ‘verborgenheid’ in het Nieuwe Testament is altijd een geopenbaarde verborgenheid[v] (vgl. Rom. 16:25). In de Efezebrief vindt u dezelfde verborgenheid:

Dat Hij mij door openbaring heeft bekendgemaakt deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden tevoren geschreven heb, Waaraan gij dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus), Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest; Namelijk dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie (Efeze 3:3-6). Heiden en Joden vormen dus samen hetzelfde lichaam.

De verharding is voor een deel over Israël gekomen, namelijk het deel dat niet tot het overblijfsel behoort. De eindterm is het ingaan van de volheid der heidenen. Wil Paulus zeggen dat de gedeeltelijke verharding wordt opgeheven nadat de volheid der heidenen is ingegaan? Dat zegt hij niet, al lezen veel mensen het daar wel in. De verharding is slechts tijdelijk, lijkt Paulus te zeggen, want nadat de volheid der heidenen is ingegaan, zal geheel Israël zalig worden[vi]. Maar dat staat er niet. Er staat dat de gedeeltelijke verharding een gegeven zal zijn tot de eindtijd toe, totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan.

In de Thessalonicenzenbrief schrijft hij immers dat het oordeel over hen gekomen is tot het einde. In vers 12 heeft Paulus al gesproken van een volheid der Joden. En hier over de volheid der heidenen. Wat bedoelt hij hiermee? In beide gevallen gaat het niet om alle heidenen of alle Joden. Het gaat om het getal van de uitverkorenen dat vol moet worden. ‘Ingegaan’ wil zeggen: toegevoegd aan de gemeente, ingeënt in de olijfboom, ingegaan in het Koninkrijk dat voor hen is weggelegd van de grondlegging der wereld. De verharding van Israël heeft een positieve bijdrage aan de bekering der heidenen (Rom. 11:11b). Het einde van de heidenzending valt samen met de wederkomst.

“Geheel Israël”

De volheid der heidenen zal eenmaal ingaan, de verharding van Israël is en blijft gedeeltelijk, en dan komt de beroemde zin:

En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen. (Rom. 11:26-27).

Wat staat hier? Om te beginnen: Paulus zegt hier ‘alzo’, en niet ‘alsdan’. De hoofdbetekenis van het woord οὕτως is ‘alzo’, en we mogen pas van de hoofdbetekenis afwijken als die onzin zou opleveren, maar dat is hier niet het geval, temeer omdat dit ‘alzo’ gevolgd wordt door ‘gelijk’ καθὼς. Alzo zal geheel Israël zalig worden, gelijk geschreven is[vii].

Maar wat is ‘geheel Israël’[viii]? Lezen we vers 25-27 oppervlakkig, dan lijkt Paulus te zeggen, dat ná het ingaan van de volheid der heidenen, er bij de wederkomst van Christus een massale bekering van Joden zal plaatsvinden. Dat het hier om de eindtijd gaat, wordt duidelijk uit vers 15, waar de aanneming der Joden verbonden wordt met de opstanding uit de doden[ix]. Dus dat zou dan de verborgenheid zijn: Romeinen, bij de wederkomst van Christus zullen de Joden zich massaal bekeren[x].

Als dat gebeurt, heb ik daar geen enkel bezwaar tegen. Maar het is de vraag of deze interpretatie klopt met de context van de Romeinenbrief en strookt met de rest van het Nieuwe Testament. Paulus is de hele brief al bezig geweest met een herdefiniëring van wat Joden zijn, wat de besnijdenis is, wie de kinderen van Abraham zijn, en uiteindelijk wat Israël is[xi]. Het overblijfsel zal zalig worden, dat blijft staan. De volheid der heidenen zal ingaan. En de verborgenheid is, dat op die manier geheel Israël, maar dat is dan een opnieuw gedefinieerd Israël[xii], zalig zal worden[xiii].

Dat sluit aan op het beeld van de olijfboom, die Paulus in de verzen ervoor heeft uitgewerkt. De boom is het Abraham-verbond, de Joden zijn de natuurlijke takken. Vele natuurlijke takken zijn afgebroken, en heidense takken zijn ingeënt in plaats van de natuurlijke. Paulus hoopt en verwacht dat vele afgebroken takken weer ingeënt zullen worden en dat is ook gebeurd, dat kunt u terugvinden in de kerkgeschiedenis vooral van de 19e eeuw. Waar het om gaat is, dat die boom compleet is, die boom is ‘geheel Israël’, maar dan wel een opnieuw gedefinieerd Israël. Dat is dan de verborgenheid, dat de Joden en heidenen samen het eschatologische volk van God zullen uitmaken.

En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen.

Zo heeft Johannes Calvijn deze tekst ook geïnterpreteerd: Maar onder de naam Israëls, versta ik dat ganse volk Gods, opdat de zin dusdanig zij, als de heidenen zullen ingekomen wezen, zo zullen ook de Joden zich uit de afwijking tot de gehoorzaamheid des geloofs wedergeven, en alzo zal de zaligheid van het ganse Israël Gods volbracht worden, die uit beide volken moet verzameld worden, doch alzo, dat de Joden eerste plaats behouden als de eerstgeborenen in het huisgezin Gods. Deze uitlegging acht ik daarom bekwamer te zijn, omdat Paulus hier heeft willen de vervullling van het rijk van Christus beduiden, dewelke geenszins in de Joden eindigt, maar de ganse wereld vervat. Naar dezelfde wijze heeft hij ook Galaten 6:16 de gemeente Gods die uit den Joden en heidenen verzameld was, Israël genoemd, en heeft alzo dat volk hetwelk uit de verwoesting verzameld was, gesteld tegen de vleselijke Abrahamskinderen, die van zijn geloof afgeweken waren.[xiv]

We gaan terug naar Romeinen 11. Paulus citeert hier Jesaja 59:20-21a LXX en een stukje van Jesaja 27:9 LXX[xv], waar in de Hebreeuwse Bijbel staat: En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE. En in Jesaja 27:9: Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij deszelfs zonde zal wegdoen. Ondertussen heeft Paulus door de teksten uit Jesaja ook andere teksten gevlochten, namelijk Psalm 14 en Jeremia 31. Wat wil Paulus met dit Schriftcitaat nu eigenlijk zeggen? De komende Verlosser is Christus. Bedoeld is Zijn eerste komst, niet de wederkomst[xvi]. Jakob is gelijk te stellen met Israël[xvii]. Hij komt ‘uit’ Sion, zegt Paulus in onderscheid met Jesaja maar overeenkomstig Psalm 14, en Hij zal de goddeloosheden afwenden van Jacob. Jesaja 59:20 MT brengt een beperking aan, want de Verlosser is alleen voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jacob. Het kan niet anders, of Paulus heeft met dit mengcitaat het beloofde heil voor Israël tot uitdrukking willen brengen, zoals dat door de profeten was aangekondigd. Jesaja heeft in zijn profetieën heil verkondigd voor Israëls overblijfsel, maar dat heil staat wel in een universele context[xviii]. Erfgenaam van deze belofte is het echatologische Israël, de gemeente van Christus, de olijfboom, bestaande uit Joden en heidenen.

Israël uitgebreid

Deze interpretatie komt overeen met de rest van het Nieuwe Testament. De gelovige heidenen zijn in Israël geïncorporeerd, alle verschillen zijn weggevallen. De gemeente als geheel (van Joden én heidenen) wordt benoemd als het oude Bondsvolk. Petrus schrijft aan de christelijke gemeente in zijn eerste brief:

Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden (1 Petr. 2:9-10)

Dus Petrus benoemt de gemeente met termen die Mozes in Exodus 19:6 gebruikte voor het volk Israël[xix]. Dat Petrus hier (ook) aan bekeerde heidenen schrijft, wordt duidelijk uit andere plaatsen in deze brief[xx]:

Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u van de vaderen overgeleverd is (1:18).

Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen (4:3).

Paulus benoemt in de Galatenbrief de gemeente aldaar als het Israël Gods:

En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods (Gal. 6:16).

Volgens de Kanttekening zijn dat alle ware gelovigen, die rechte Israëlieten zijn, en van God daarvoor gekend worden; hetwelk hij daarbij doet om dezelve van de Israëlieten naar het vlees te onderscheiden[xxi].

Hetzelfde vinden we terug in de Openbaring van Johannes.

En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls (Openb. 7:4). Alle stammen worden genoemd, behalve Dan. Efraïm en Jozef worden genoemd, er is dus een overlap. Dat is een signaal dat we de ‘twaalf stammen’ niet letterlijk moeten verstaan[xxii]. Maar hoe dan? Wie zijn die ‘kinderen Israëls’? Uit vergelijking met andere delen van de Openbaring blijkt dat dit de gekochten zijn uit alle geslacht en taal en volk en natie[xxiii]. In 3:12 krijgt de gemeente al een nieuwe naam, namelijk de naam van het nieuwe Jeruzalem:

Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam (3:12)

Het gezicht van hoofdstuk 7 correspondeert met wat Johannes te zien krijgt in hoofdstuk 14[xxiv]:

En ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. En zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren.  (14:1, 3). Wie dat zijn, staat in 5:9:

En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie;

De heidenen die gelovig zijn geworden, vormen het herstel van het ware Israël zoals de profeten dat voorzegd hebben. Dat vernemen we uit de mond van Jacobus de broeder des Heeren[xxv]. Deze spreekt op het zgn. Apostelconvent, waar hij een tekst uit Amos 9 aanhaalt[xxvi]:

Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: Na dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen den tabernakel Davids, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven wederoprichten (Hand. 15:14-16)[xxvii]. De herstelde tabernakel is de christelijke gemeente[xxviii]. In deze zin hebben we dus ook Romeinen 11 te interpreteren.

Conclusie

De door de profeten beloofde herstelling van het volk wordt volgens het Nieuwe Testament realiteit in de gemeente van Christus. Uiteindelijk is die gemeente (bestaande uit gelovigen uit Joden en heidenen) het ware Israël en de erfgenaam der belofte. Daarmee heeft het Joodse volk als zodanig niet afgedaan, er zal altijd een overblijfsel uit dat volk zijn, naar de verkiezing der genade[xxix].


Noten

[i] Institutie, boek II hoofdstuk X en XI. Calvijn schrijft: ‘het verschil is alleen in de manier van bediening’ (X.2).

[ii] De enige ‘hint’ in de richting van de landbelofte is Lucas 21:24.

[iii] Zo ook Ben Witherington III, Jesus, Paul and the End of the World, Downers Grove 1992, pag. 99-104.

[iv] Keith A. Mathison, From Age to Age, Phillipsburg 2009, pag. 569: Paul demonstrates that God has not rejected Israel by distinguishing between the “remnant” and the “hardened”.

[v] Stephen Motyer, Come, Lord Jesus, Londen 2016, pag. 201: A ‘mystery’ is not a new revelation that adds some new insight previously unknown … but is something about the ways and purposes of God which transcend our current capacity either to experience, or to understand.

[vi] Zo o.a. Ben Witherington III, a.w., pag. 121vv, en Frank Thielman, Romans (Zondervan Exegetical Commentary on the NT), Grand Rapids 2018, pag. 546. Terecht zegt Eckhard J. Schabel, Die Brief des Paulus an die Römer (HTA), dl. 2, 2016, pag. 498: Diese Interpretation ist nicht so selbstverständlich, wie oft (durch den Verzicht auf Argumente) suggeriert wird. Verhärtung führt bei fehlender Umkehr zu Gott ins Gericht (s. V. 25c). Das heiβt, das Ende der Zeit der Verhartung hat einen zweifachen Ausgang: Teilhabe am Heil der Gnade Gottes oder Gericht des Zornes Gottes.

[vii] Dezelfde constructie vinden we in Lucas 24:24 en Fil. 3:17. Zie ook Schnabel, a.w., pag. 499v.

[viii] Een overzicht van verschillende interpretaties is te vinden bij Schnabel, a.w., pag. 500-507. Hij concludeert: Es gibt keinzen Konsens, wie die Wendung “ganz Israel wird gerettet werden” in V. 26a auszulegen ist.

[ix] Keith A. Mathison, a.w. pag. 582: Since Paul appears to connect the final restoration of the nation of Israel to the general resurrection (v. 15), it appears that this restoration will occur not long before the second coming of Christ.

[x] Ben Witherington III, a.w., pag. 123: The salvation of Israel will transpire as it is written in Isaiah 59:20-21, and thus will involve an eschatological miracle, a direct response to the coming of the Deliverer Christ. Zie ook zijn Paul’s Letter tot he Romans: A Socio-Rhetorical Commentary, Grand Rapids en Cambridge 2004, pag. 276: Thus, when Christ comes again he will turn back unbelief among his Jewish kin. Then indeed he will come fort he lost sheep of Israel, and they wil finally hear. But … only the Deliverer will accomplish this, not some present plan to evangelize Jews.

[xi] Werner de Boor, Die Brief des Paulus an die Römer (Wuppertaler StudienBibel), Wuppertal, Zürich, Giessen 1989, pag. 270 noot 214: Es ist wichtig, nicht zu vergessen, was 9, 6; 9.27; 11.7 von der “Auswahl” und vom “Rest” gesagt ist. Diese ernsten und gründlichen Ausführungen mit viel “Schriftbeweis” hat Paulus doch nicht umsonst gemacht. Sie werden durch den Einblick in das Geheimnis nicht einfach ausgelöst. Dann hätte Paulus sich die Mühe sparen können, diese Kapitel überhaupt zu schreiben und hätte nach 9, 1-5 sofort mit 11, 25 einsetzen dürfen.

[xii] Zo ook N.T. Wright in zijn studie Paul and the Faithfulness of God, Londen 2013, pag. 1241-1244. 

[xiii] Zo ook Schabel, a.w., pag. 508: Wahrscheinlicher ist die Interpretation, dass Paulus zusammenfassend die Art und Weise des Zustandekommens und des Wachtums der von Gott geschaffenen einen messianischen Heilsgemeinde beschreibt, die aus Israel herausgewachsen ist und jetzt und in der Zukunft aus Jesusbekennern besteht, die aus den Völkern und aus Israel kommen. “Ganz Israel” ist das messianischen Heilsvolk, das an den “Retter aus Sion” glaubt. “Ganz Israel” sind die Geretteten – Juden und Heidenen –, die Gottes Heil erfahren haben und erfahren werden (V. 25c). … wobei Paulus betont, dass die “Fülle Israels” als Folge des heilsgeschichtlich-historischen Prozesses erreicht wird, dan Gott in Gang gesetzt hat (V. 11-24.25d).

[xiv] Wtlegginghe op alle de Sendtbrieven Pauli des Apostels, Amsterdam 1617, fol. 67 verso, 68 recto. Spelling is aangepast.

[xv] Stephen Motyer, a.w., pag. 194: Isaiah 59 was clearly a favourite passage of Paul’s. He quotes from it earlier in Romans, … in Romans 3:10-18. There, verses 15-17 quote Isaiah 59:7-8.

[xvi] Zie voor uitvoerige argumentatie Schnabel, pag. 511-514. De verwijzing naar het nieuwe verbond van Jeremia 31 wijst ook op de eerste komt van Christus.

[xvii] Paulus heeft het ook in hoofdstuk 9:13 over Jacob, waar hij Maleachi 1:2 aanhaalt.

[xviii] Mark A. Seifrid, in: G.K. Beale en D.A. Carson (eds), Commentary on the NT use of the OT, Grand Rapids en Nottingham 2007, pag. 677: In the Isaianic context the emphasis lies on the universal horizon of the Servant’s redemptive work. Yet the first and foremost task of the Servant is to “raise up the tribes of Jacob” and to “establish the survivors of Israel”.

[xix] Ben Witherington III, Letters and Homilies for Hellenized Christians, dl. 2, Downers Grove en Nottingham 2007, pag. 119 noot 177: Thus, Peter is thinking of true Israel as Jew and Gentile united in Christ the living stone.

[xx] D.A. Carson, Douglas J. Moo en Leon Morris, An Introduction to the New Testament, Grand Rapids 1992, pag. 425: that Gentiles are addressed is clear from 1:18 … the adressees are described as ‘elect sojourners of the dispersion’ (1:1) probably words characteristically used of the Jews as the people of God are transferred to Christians. … while his letter was originally addressed to Christians in specific places, it is so worded that it is useful for believers everywhere. Zo ook Frank Thielman, Theology of the New Testament, Grand Rapids 2005, pag. 569 noot 4: Like Paul, he considers these Gentiles to be heirs to the traditions of Israel.

[xxi] Zo ook Thomas R. Schreiner, Galatians (Zondervan Exegetical Commentary on the NT), Grand Rapids 2010, pag. 383: Paul confirms one of the major themes of the letter. All believers in Christ are part of the true Israel, part of God’s Israel. This fits with what Paul says elsewhere when he says believers are the true circumcision (Phil 3:3). Since believers in Christ are the true family of Abraham and the true circumcision, they are also part of the true Israel. … In any case, the decisive argument for seeing the church as the Israel of God is the argument of Galatians as a whole.

[xxii] Eckhard Schnabel, 40 Questions About the End Times, Grand Rapids 2011, pag. 85-91. Op pag. 88 merkt hij op: the unique sequence of the names, particularly the fact that the sons of the slave girl Zilpah are moved up in the list, may, perhaps, point tot he inclusion of the Gentiles.

[xxiii] Eckhard Schnabel, 40 Questions About the End Times, Grand Rapids 2011, pag. 89: In sum, the identification of the 144,000 with the wordwide congregation of the followers of the Lamb is most plausible.

[xxiv] G.K. Beale, The Book of Revelation (NIGTC), Grand Rapids, Cambridge, Carlisle, 1999/2013, pag. 413v, 416-420.

[xxv] Craig S. Keener, Acts: An Exegetical Commentary, dl. 3, Grand Rapids 2014, pag. 2241: this is a conservative Jewish Christian leader affirming the Gentile mission; thus he  provides another link of continuity for the Gentile churches with the heritage of Israel.

[xxvi] Jacobus citeert de LXX. F.F. Bruce, The Acts of the Apostles, Grand Rapids 1990, pag. 341: Thus LXX depoliticizes and spiritualizes the tekst, making it refer tot he turning of the Gentiles (“the remnant of mankind”) to seek the God of Israel. This version lends itself admirably to James’ argument.

[xxvii] I. Howard Marshall in: G.K. Beale en D.A. Carson (eds), Commentary on de Nieuwe Testament Use of the OT, pag. 592: all this makes it clear that the restored temple is in fact the Christian community. Pag. 593: The use of the citation establishes that ‘the Gentiles do not have to become Jews in order to join the eschatological people of God and to have access to God in the Temple of the messianic age’. (Bauckham)

[xxviii] Vgl. Sam Storms, Kingdom Come, Fearn 2013, pag. 301: the grafting in of Gentile believers is the prophesied regathering of the true Israel.

[xxix] Ben Witherington III, .a.w., pag. 141: In the end both Paul and Jesus agreed on the most fundamental things. First, God had not abandoned his first chosen people, nor would they all be excluded from the final blessedness in the Dominion of God. Second, Gentiles could and would be included, though only with Jews in this final blessedness. Third, God never had more than one people at any point in human history.

Samenwonende homo’s als ambtsdrager: op z’n minst een slechte timing

De Nederlandse Christelijke Gereformeerde Kerk van Hilversum heeft besloten het ambt van ouderling en diaken ook open te stellen voor homoseksuele broers en zussen met een relatie.

Sommigen noemen het een moedig besluit, dat integer en met pastorale wijsheid genomen is. Anderen vinden het een zorgelijke ontwikkeling die christenen steeds verder laat afdwalen van de Bijbel en het volgen van  Jezus onder druk van de maatschappelijke ontwikkelingen.

Ik ben geneigd de laatsten gelijk te geven. In het boek ‘Tim Keller – zijn geestelijke en intellectuele vorming’ schrijft Collin Hansen, dat Keller zelf ervaren heeft dat hij in 2017 juist op dit punt als voorheen gerespecteerd eigentijds gereformeerd theoloog gecanceld werd,  terwijl een aantal jaren eerder zijn kerk, de Redeemer Presbyterian Church, nog geroemd werd omdat in hun orthodoxe kerk iedereen welkom was en geholpen werd, of je nou man of vrouw, blank of zwart, homo of hetero was. Maar in 2017 werd de prestigieuze Kuyper Prize die al aan Keller was toegekend, na protest weer ingetrokken, omdat “Kellers opvattingen over de vrouw in het ambt en over homoseksualiteit indruisten de heersende normen (…) van de cultuur.” Kellers biograafkwam met een scherpe analyse: “In minder dan tien jaar was de [westerse] cultuur (…) verschoven van tolerantie van homoseksualiteit naar intolerantie van iedereen die homeseksualiteit niet bevestigde.” (beide citaten blz. 237). Volgens Tim Keller zelf ziet het seculiere Westen zichzelf als een tolerant toevluchtsoord tegen het beperkende christelijke verleden, maar gebruikt ze haar macht om precies hetzelfde te doen door bijbelgetrouwe christenen op allerlei terreinen uit te sluiten. Mede daardoor is er sprake van toenemende vijandigheid en polarisatie in de samenleving, zowel cultureel als politiek. (blz. 241).

Wat heeft dit met het besluit van de NCGK Hilversum te maken? Zonder de plaatselijke kerkenraad hiervan te beschuldigen, zie ik het besluit op zich als een te grote knieval richting de seculiere samenleving. Volgens Keller is het geen optie om je gelovig terug te trekken uit de samenleving of om je stevig tegenover de samenleving te profileren of om je open en relevant naar de samenleving op te stellen, maar moet je ‘gelovig present’ willen zijn door je eigen bijbelse uitgangspunten voluit serieus te nemen en je tegelijk met de hedendaagse cultuur te verbinden. Keller verwijst daarbij naar 1 Petrus 2:12.

In mijn optiek betekent dit, dat we de heiligheid van het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw hooghouden, terwijl we mild tegemoetkomend zijn tegenover andere relatievormen die zich vanuit de samenleving aan ons opdringen en die dus ook onder christenen steeds meer normaal gevonden worden. Want als het regent in de wereld, druppelt het in de kerk. En elke generatie christenen ademt vooral de lucht in van de eigen cultuur, en dus word je daardoor beïnvloed en ga je daarin mee, of je het wilt of niet. Maar niet tegen elke prijs, want dan wordt de kerk een club van bleke christenen. Anderen zullen dat ‘veelkleurig’ noemen, maar ik denk eerder dat het een onherkenbare potpourri van kleuren wordt – een verwaterd christendom.

Op het punt van homo-relaties betekent dat, dat ik het eens ben met het rapport dat op de huidige synode nog besproken moet worden, dat we homoseksuele broers en lesbische zusters die in een monogame relatie van liefde, trouw en gedeeld geloof leven, voluit accepteren als mede-christen, en dat als het onderdeel ‘geloof’ mist, ze daar op dezelfde wijze over worden aangesproken als elke christen die een relatie met een niet-gelovige aangaat.

Maar het is volgens mij bijbels gezien een brug te ver om te stellen, zoals men in Hilversum doet, dat “het hebben van een homoseksuele relatie geen belemmering vormt voor het vervullen van een ambt” (citaat in RD), omdat er alleen gekeken wordt naar “geschiktheid en gerichtheid op Christus” (citaat in ND). Het bekleden van een ambt vraagt ook een bepaalde levenswijze en voorbeeld in geloof en levenswandel. Paulus somt in 1 Timoteüs 3:1-7 en in Titus 1:5-9 een aantal vereisten op waar ouderlingen aan moeten voldoen. In beide gevallen wordt het hebben van één vrouw als eerste voorwaarde gesteld. In die tijd was zo’n bepaling nodig omdat sommige christen-mannen meerdere vrouwen hadden. Ze waren volwaardig lid van de gemeente, bekleedden verschillende funkties, werden toegelaten tot het avondmaal, maar waren als ambtsdrager niet geschikt, omdat het huwelijk volgens Gods eigen instelling een relatie tussen één man en één vrouw is.

Ook in onze tijd vinden we als gereformeerde kerken nog steeds, dat het huwelijk volgens Gods bedoeling een relatie voor het leven is tussen één man en één vrouw. Het rapport dat nu op de synode dienst, geeft ook nadrukkelijk aan dat het bijbelse huwelijk uniek is en niet één van de vele relatievormen die naast elkaar mogen bestaan, zoals onze seculiere maatschappij doet geloven.

Het onbegrijpelijk van het synoderapport is dan ook, dat ze zonder ook één zin te wijden aan 1 Timoteüs 2 en Titus 1 en zonder er verder ook maar een woord aan te wijden, vindt dat iedere plaatselijke kerk zelf moet afwegen of er plaatselijk genoeg draagvlak is om samenlevende homoseksuele broers en zussen tot ouderling of diaken te benoemen. Als je met de mond belijdt dat het huwelijk volgens Gods bedoeling de unieke, levenslange, exclusieve, alomvattende levenseenheid van één man en één vrouw is, en dat er bijbels gezien dus een onderscheid blijft bestaan tussen het huwelijk en een homo-verbintenis, moet je dat principe als kerk ook hoog houden in de keus van je ambtsdragers, net zoals de christelijke gemeenten in de tijd van Paulus dat ook deden.

Daarom is in mijn ogen het besluit van Hilversum een stap in de verkeerde richting. Het houdt te weinig rekening met de hogere normen en waarden die de Heilige Geest in Gods Woord voorhoudt aan volgelingen van Jezus die geroepen worden om met woord én daad een voorbeeld te zijn voor de gemeente en de wereld.

Het besluit van Hilversum getuigt ook van onwijs ongeduld. Binnen de CGK liggen er duidelijke uitspraken over homo-relaties in het algemeen: daar moet na vele gesprekken tucht op toegepast worden. Die harde lijn deel ik niet, maar met zo’n uitspraak moet je als samenwerkingsgemeente wel rekening houden. Vandaar dat deze zaak nu opnieuw op de landelijke synode van de CGK ligt. Binnen de oude NGK heeft men hier in 2016 een landelijke uitspraak over gedaan, namelijk: homoseksuele relaties in liefde en trouw worden geaccepteerd, maar men kan dan geen ambt bekleden. En binnen de oude GKV is in 2017 het studiedeputaatschap aangesteld dat nu, zeven jaar later, met een eindrapport komt.

Het klopt dus niet wat de huidige synodevoorzitter in het RD zegt, dat er voor de NCGK er geen kerkrechtelijke belemmeringen waren om dit besluit te nemen. Want, zei hij, de oud-NGK-uitspraken van vóór de fusie zijn niet overgenomen en de oude GKV had nog niets uitgesproken. Dat is wat flauw, want ten eerste liggen er wel CGK-uitspraken waaraan Hilversum gebonden is en ten tweede geven zowel de uitspraken van 2016 en het rapport dat nu op de synode ligt aan, dat het om een gevoelig onderwerp gaat, waar je graag samen tot een afgewogen oordeel wilt komen. Dan is het onwijs ongeduld om een half jaar voordat dat oordeel er komt, voor de muziek uit te gaan lopen. Vergelijk het met de vrouw in het ambt binnen de GKV: ook al was een meerderheid al jaren vóór de vrouw in het ambt en stond nergens in de kerkorde of de belijdenis dat het niet mocht, toch hebben nagenoeg alle GKV-kerken gewacht tot in 2017 de landelijke synode groen licht gaf om vrouwen in het ambt te bevestigen. Dat is de koninklijke weg. En die had, m.i. ook Hilversum moeten volgen, in plaats van licht provocerend een eigen koers uit te zetten waarmee men het ene kerkverband tegen de schenen schopt en het andere kerkverband in verlegenheid brengt.

Tenslotte: ik hoop en bid van harte dat dit najaar de landelijk synode ruimte geeft voor homo-relaties in liefde en trouw en tegelijk richting geeft door ook aan te geven waar bijbels gezien de grenzen liggen. Eén daarvan is volgens mij, op grond van Genesis 2 en 1 Timoteüs 2 + Titus 1, dat er geen ruimte is voor samenlevende homo’s om het ambt te bekleden. Daarin zijn zij niet anders dan gemeenteleden na een ongeoorloofde scheiding of gemeenteleden in een relatie met een niet-gelovige of leden (of, om iets anders te noemen: die bewust hun kinderen niet willen laten dopen). Ook die zijn en blijven doorgaans volwaardig lid, vervullen allerlei functies en taken, maar komen uit en in principe niet in aanmerking voor het ambt.

Zie verder voor informatie en beoordeling van het synoderapport: Een zee van ruimte zonder veel richting

Ruimte en richting – vier gespreksvragen bij het NGK-rapport over homoseksualiteit

In de NGK is het rapport ‘Ruimte en richting’ over homosekualiteit in de kerk op dit moment in bespreking. De landelijke synode wil graag input vanuit de plaatselijke kerken en de regio’s, zodat er in het najaar van 2024 breed gedragen besluiten genomen kunnen worden onder de zegen van de HERE.

In deze blog staan vier gespreksvragen die volgens mij de kern van het onderwerp raken. Ik hoop dar regio’s en kerkenraden er hun winst mee kunnen doen.

Een korte samenvatting van het rapport ‘Ruimte en richting’ vind je hier

Mijn kritische evaluatie van het rapport ‘Ruimte en richting’ vind je hier.

Uit dit synoderapport zijn vier gespreksvragen te halen.

Gespreksvraag 1

Het rapport maakt onderscheid tussen * homoseksuele oriëntatie en * gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag.

Bij homoseksuele oriëntatie gaat het om de emotionele, romantische en/of seksuele aantrekkingskracht tot personen van hetzelfde geslacht. Deze oriëntatie is geen ziekte of inbeelding (zoals vroeger wel gedacht werd), maar heeft alles te maken met iemands identiteit en wie iemands te diepste is.

Bij gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag gaat het om de beleving van de seksualiteit tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

In de Bijbel tref je alleen passages aan die gelijkgeslachtelijke seks afkeuren.

In de Bijbel gaat het nergens over aantrekkingskracht, verliefdheid, intimiteit of zielsverwantschap tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

Vraag 1: Hoe denk jij over dit onderscheid?

Gespreksvraag 2

Volgens het rapport is het gezag van de Bijbel niet in het geding bij dit onderwerp. Maar je kunt wel van mening verschillen over de vraag of de Heilige Geest de bijbelschrijvers boven hun eigen tijd en cultuur uittilde, zodat het verbod op homoseksuele relaties voor alle latere tijden en culturen geldt, of dat de Heilige Geest door de eeuwen heen in nieuwe omstandigheden Gods kinderen ook nieuwe inzichten geeft die in overeenstemming zijn met de grote lijn van de Bijbel. Dan kun je de Bijbel op twee manieren lezen en toepassen:

*1* de concrete teksten in de Bijbel (‘een man zal geen seks hebben met een man en een vrouw zal geen seks hebben met een vrouw’)

*2* de grote lijn van de Bijbel (‘het is niet goed dat de mens alleen blijft’)

Vraag 2: Welke van deze twee lijnen heeft jouw voorkeur?

Gespreksvraag 3

Het rapport maakt duidelijk dat er door christenen verschillend gedacht wordt over het wel of niet aangaan van homoseksuele relaties. Dit wordt duidelijk gemaakt met het beeld van de drie lenzen.

1/ De lens van de scheppingsorde

God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk en stelde het huwelijk tussen man en vrouw in. Heel de Bijbel wijst op morele gronden elke vorm van seksuele omgang tussen mensen van hetzelfde geslacht af.  Elke vorm van homoseksueel verkeer is zonde, ook als het plaatsvindt binnen een relatie van liefde en trouw.

2/ De lens van gebrokenheid

Als gevolg van de zondeval is veel van Gods oorspronkelijk bedoeling verstoord geraakt. Ook op het gebied van seksualiteit en relaties. In de Bijbel zie je dat God ook rekening houdt met die gebrokenheid. Daarom is er ruimte voor homorelaties als ‘blijk van milde tegemoetkomendheid’, maar je kunt dit  ‘noodverband’ niet gelijk stellen aan het huwelijk.

3/ De lens van variatie

God heeft in zijn schepping een veelkleurige variatie aangebracht, en dus zijn er naast mensen met een heteroseksuele oriëntatie ook mensen met een homoseksuele  oriëntatie. Deze verrijkende minderheidsvariant is geen verarming of degradatie van Gods goede schepping en ook geen gevolg van de zondeval of een teken van gebrokenheid. Dit vraagt van een kerkelijke gemeente dat zij een ’inclusieve’ gemeenschap is waarin iedereen even welkom is ongeacht zijn seksuele oriëntatie en de aard van zijn levensverbintenis.

Vraag 3: Welke van de drie ‘lenzen’ vind jij het meest overtuigend?

Gespreksvraag 4

Het rapport zegt: de Bijbel kent niet het verschijnsel van een homoseksuele oriëntatie, maar wel het herkenbare en diep-menselijke verlangen naar een partner voor het leven. Omdat HERE een barmhartig God is, legt Hij mensen geen ondraaglijke lasten op. In de gebrokenheid van dit bestaan kunnen homoseksuele relaties in liefde en trouwe geaccepteerd worden. Dat betekent dat iedere homoseksuele christen die zich door God geroepen voelt om ongetrouwd door het leven te gaan, respect en ondersteuning verdient. Het betekent ook dat iedere homoseksuele christen die het voor God kan verantwoorden om in liefde en trouw een relatie aan te gaan met een partner voor het leven, een volwaardige plek in de gemeente Christus mag hebben.

Vraag 4: wat betekent dit volgens jou, als er sprake is van een homo-relatie, voor

  • Het toelaten tot het Avondmaal
  • Het (in)zegenen van die relatie
  • Het toelaten tot het ambt
  • Een eventuele kinderwens