Vrijblijvendheid troef als het om homo-relaties in de NGK gaat?

De Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) worstelen met hun visie op homoseksuele relaties. Onlangs kwam een commissie met konkrete voorstellen die op 8 maart a.s. op de landelijke synode besproken zullen worden. De voorstellen gaan veel verder dan het studierapport ‘Ruimte en richting’ en ook dan eerdere voorstellen die op de synode lagen. Voor CVandaag schreef ik hierover een opinie-artikel met als titel Synodecommissie walst als een roze olifant door de NGK-porseleinkast.

Een korte samenvatting hiervan geef ik hier:

  • De voorstellen laten zien dat we als NGK in deze kwestie geen kleur durven bekennen.
  • De voorstellen geven allerlei meningen over homoseksualiteit ten onrechte een legitieme plaats binnen het gereformeerd belijden.
  • De voorstellen stellen feitelijk homo-relaties in liefde en trouw gelijk aan het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw.
  • De voorstellen laten belangrijke bijbelse gegevens buiten beschouwing als het om toelating tot de ambten gaat.
  • De voorstellen gaan volledig voorbij aan kerkrechtelijke vragen bij de openstelling van het ambt van predikant voor broers en zussen die in een homoseksuele relatie leven.

Mijn slotconclusie in het opiniestuk op CVandaag is:

Als de NGK-synode deze verregaande voorstellen overneemt zonder eerst over de impact hiervan na te denken, zet ze de eenheid binnen de NGK kerken ongelooflijk onder druk. Dan is mijn NGK verworden tot een kleurloos kerkverband, waarin Gods oorspronkelijke goede schepping waarin homoseksualiteit niet voorkwam (Genesis 1 en 2) niet meer serieus genomen wordt,  waarin het huwelijk tussen man en vrouw zoals God dat bedoeld heeft niet meer in alle omstandigheden in ere gehouden wordt (Hebreeën 13:4) en waarin het ambt, dat aan gemeenteleden hogere eisen stelt dan aan iedere avondmaalsganger, niet meer hoog gehouden wordt (1 Timotëus 3:1-13) en Titus 1:5-9).

Mag een kerk zonder navraag grote giften aannemen?

Geld is een middel om te voorzien in ons onderhoud. Dat gold voor de tijd waarin Jezus leefde en voor de tijd waarin wij leven. Met geloof alleen koop en betaal je geen brood in de supermarkt.

Ook een kerk heeft geld en goederen nodig om alle taken te kunnen uitvoeren. In het Oude Testament brachten de gelovigen 10% van hun geld of van hun goederen naar de tempel in Jeruzalem en in elk derde jaar naar de oudsten in de stad (Deuteronomium 14:22-29).

Maar mag een kerk geld aannemen waarbij er vragen zijn over achtergrond van de gever of de gift? Of, meer in het algemeen gesteld, moet de kerk bij elke grote schenking onderzoek doen naar de herkomst van dat geldbedrag? Te denken valt aan erfenissen die na overlijden worden ontvangen, legaten die bij het leven worden gegeven, grote eenmalige bedragen uit bedrijfswinsten of een royale gift na het onverwacht winnen van veel prijzengeld (de lezer snapt de aanleiding voor dit artikel 😊).

Ik denk dat een kerk hier erg voorzichtig in moet zijn. In de Bijbel kom ik één duidelijke waarschuwing tegen om als kerk ‘verboden geld’ aan te nemen, namelijk in Deuteronomium 23 vers 19: U mag in het heiligdom van de HERE, uw God, geen hoerenloon of schandegeld gebruiken voor het inlossen van een gelofte, want de HERE, uw God, heeft van beide een afschuw. Het gaat hier om geld dat een vrouw als hoer of een man als schandknaap door prostitutie verdiend heeft.

Als je dat breder trekt, zou je vandaag kunnen zeggen: alle vormen van crimineel geld, of het nu om drugsgeld of witwasgeld gaat of met crypto-speculatie verdiend is, moet je als kerk niet willen aannemen. Maar moet je bij alle andere grote giften ook altijd checken waarom men opeens dit royale bedrag aan de kerk schenkt? Ik denk van niet.

Ik kwam in een oud boek (H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht – deel 1, 1934 / ongewijzigde herdruk 1985) een verwijzing tegen naar de nog oudere gereformeerd theoloog Voetius (rond 1650). Bouwman stelt op blz. 584de vraag “of de diakonie wel geld mag aannemen dat verdiend is met onrechtmatige daden?” Hij haalt dan Voetius aan. Die zegt, dat je verschil moet maken tussen de gever en de kerk die het geld ontvangt. Wat op onrechtmatige wijze verkregen is, moet iemand teruggeven en niet weggeven aan een ander. “Maar weet de diakonie er niets van, dan behoeft zij niet een onderzoek in te stellen naar de wijze, waarop de schenker het geld verkregen heeft.” Verder geeft Bouwman aan, dat ‘onrechtmatig verkregen geld’ iets anders is dan ‘bedenkingen over de herkomst’. Want het komt ‘veelvuldig’ voor dat iemand volgens de regels van de overheid op wettige manier zijn geld verdiend heeft, terwijl je vanuit christelijk standpunt bekeken best vragen kunt stellen over de welke manier waarop men dat bedrag bij elkaar vergaard heeft. Maar zonder konkrete aanleiding hoef je daar als kerk niet naar te vragen, aldus Bouwman. Een tekst als Deuteronomium 23 over ‘hoerenloon en schandegeld’  is geen oproep tot fact-checking door de ontvanger, maar een waarschuwing aan degene die op een zondige manier z’n geld verdiend heeft: dat kun je niet afkopen door het aan de kerk te geven.

Een ander voorbeeld dat nog wel eens wordt aangehaald om bij grote giften naar de herkomst te vragen is het verhaal van Ananias en Saffira in Handelingen 5. Zij verkochten een stuk land en brachten de hele opbrengst ervan naar de apostelen – maar niet heus. Ze hielden een deel voor zichzelf, maar wilden graag binnen de christelijke gemeente graag mooie sier maken door de indruk te wekken dat ze het hele bedrag van de verkoop aan de kerk schonken. Petrus deed daar navraag naar en ze bleven bij hun leugen. Met als gevolg dat ze allebei dood neervielen voor de voeten van de apostelen.

Maar is dit een reden om navraag te doen bij iedereen die de kerk een grote gift wil geven? Ik denk van niet. Hier is niet het geldbedrag de oorzaak van de navraag door Petrus, maar de oneerlijkheid. Zelfs de motivatie waarom Ananias en Saffira maar de helft als gift aan de kerk gaven wordt niet in twijfel getrokken. Als ze er maar eerlijk over geweest waren. Ze hebben gezondigd tegen Gods bepaling bij het brengen van de tienden, zoals dat in Deuteronomium 26:12-13 staat: 12 Als u in het derde jaar, het jaar van de tienden, het tiende deel van de opbrengst hebt afgestaan aan de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, zodat zij bij u in de stad voldoende te eten hebben, 13 dan moet u tegenover de HEER, uw God, verklaren: ‘Ik heb niets van de gaven die de HEER toekomen achtergehouden. Ik heb alles aan de Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen gegeven, geheel overeenkomstig de geboden die U mij hebt opgelegd.’

In de kerk vragen we in de regel niet naar de herkomst van giften. We spreken elkaar er wel op aan dat God ons oproept om ons vertrouwen niet te stellen op zoiets onzekers als rijkdom, maar om vrijgevig te zijn, rijk in goede daden, en onze rijkdom bij Jezus te zoeken, om het met de woorden van Paulus uit zijn eerste brief aan Timoteüs te zeggen (1 Tim. 6:17-19). Dan is de vraag niet: waar komt die grote schenking aan de kerk of de diakonie vandaan? De motivatie daarvoor ligt bij de gever en God ziet het hart aan. De vraag is veel meer: waar gaat het mis met een kerkelijke gemeente als geheel, als men jaar op jaar moeite heeft om de begroting rond te krijgen en af en toe een legaat nodig heeft om niet in de rode cijfers te belanden? Zijn we dan niet samen te veel in de greep van ‘dat ellendige geld’, zoals de Bijbel in Gewone Taal het woord ‘Mammon’ zo passend vertaalt? En zouden we elkaar dan niet vooral daar op moeten blijven aanspreken?

Ook christelijk Balkbrug blij met de Postcodeloterij?

Op 1 januari stond in Balkbrug plotseling de grote truck van de Postcodeloterij geparkeerd voor de pas geopende kringloopwinkel. Die was net stroopwafels aan het bakken en draaiden onverwacht een super omzet. De truck kwam aangereden omdat de PostcodeKanjer 2025 van 59,7 miljoen Euro op postcode 7707 was gevallen. Laat dat nou net heel ons dorp + omgeving zijn! Bijna 30 miljoen viel op de even nummers van één straat. De andere 30 miljoen mogen de overige gelukkigen met een winnend lot verdelen.

Verschillende mensen vroegen mij: ‘Zijn jullie nu ook miljonair?’ En: ‘Mag je als christen meedoen aan zoiets als de Postcodeloterij?’

Op die eerste vraag geef ik steevast als antwoord: ‘Nee, wij hebben nog nooit meegedaan. Maar dat geeft niet. Andermans voordeel is niet ons nadeel. We gunnen de mensen in onze straat het mooie bedrag dat ze binnenkort ontvangen.’

De tweede vraag vind ik lastiger te beantwoorden. Vanouds wordt in protestants-gereformeerde kring een loterij beschouwd als gokken. Het past niet bij een christelijke levensstijl om daaraan mee te doen. Het bevordert de hebzucht. Dat is volgens de Bijbel de wortel van alle kwaad. Jezus zei een: “Je kunt niet én God én de geldgod Mammon tegelijk dienen.”

Maar er zijn wel wat nuanceringen aan te brengen als het om zoiets als de Postcodeloterij gaat. Allereerst is het een goede-doelen-loterij. Minstens 40% van de inleg wordt uitgekeerd aan organisaties als Artsen zonder Grenzen, Natuurmonumenten, Vluchtelingenwerk Nederland en het Wereld Natuur Fonds. Veel mensen vinden dat een sympathieke gedachte en spelen daarom mee, want de kans om de PostcodeKanjer is minimaal. Verder is de Postcodeloterij een soort nationale bingo geworden. Er doen 3,5 miljoen Nederlanders aan mee. Bijna niemand rekent erop om ooit de hoofdprijs te winnen.

Nu zijn er altijd christenen geweest die om principiële redenen zelfs niet meedoen met de bingo op de camping of van de senioren, die nooit lootjes kopen als kinderen voor hun sport- of muziekvereniging aan de deur komen en die ook de decemberactie van de middenstand aan zich voorbij laten gaan. Toen ooit in een behoorlijk gereformeerd dorp op 31 december de vrouw van de vrijgemaakte dominee het winnende lot met als hoofdprijs een Fiat Panda bleek te hebben, vonden sommigen dat ze die prijs niet moest komen afhalen. Maar doorgaans zien veel christenen zulke kleinere kansspelen niet als bezwaarlijk.

Maar is zoiets groots als de Postcodeloterij wel te vergelijken met die gezellige bingo van de buurtvereniging? Ik twijfel. Er zijn 14 trekkingen per jaar en daarvoor moet je iedere keer een lot van € 15,50 kopen. Dat is € 217 per jaar. Doordat wij al ruim 34 jaar niet meespelen, hebben we als inwoner van Balkbrug toch het mooie bedrag van € 7.400 ‘gewonnen’.

Je kunt ook terecht de vraag stellen of men echt vanwege al die goede doelen aan de Postcodeloterij meedoen. Zit er bij de meeste deelnemers misschien toch niet een kiemetje van hebzucht achter, zo van: je weet maar nooit? Een aantal jaren geleden claimde een vrouw bij de rechter dat ze ‘psychische schade’ had opgelopen doordat de straatprijs op haar postcode was gevallen terwijl zij niet meespeelde. Doordat die grote truck ongevraagd haar straat binnenreed,  was ze tegen haar wil bij deze happening betrokken, vond ze. De rechter ging daar niet in mee, maar gaf toe dat hierdoor wel een tegenstelling gecreëerd kan worden binnen kleine gemeenschappen. De hebzucht zit namelijk ook bij de ‘verliezers’ die het maar slecht kunnen hebben dat zij een enorm geldbedrag zijn misgelopen.

‘Mag je als christen meedoen aan zoiets als de Postcodeloterij?’ was dus de vraag die ik in de eerste twee dagen van 2025 het meest te horen kreeg. Als kerkleden uit mijn gemeente me dat vragen, keer ik het om en vraag hun: ‘Doe je mee aan de Postcodeloterij? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?’

Zelf doe ik niet mee, want volgens mij wijzen Jezus en Paulus mij op iets anders. Jezus zei ooit: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.” En Paulus schreef in één van zijn brieven: “Stel je hoop niet op zoiets onzekers als rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet om ervan te genieten. En draag hen op om goed te doen, rijk te zijn aan goede daden, vrijgevig, en bereid om te delen.”  

Als ik die woorden op me laat inwerken, denk ik maar zo: als iemand in Balkbrug meedeed aan de Postcodeloterij om daarmee al die goede doelen te steunen, heeft hij nu de kans om dat echt heel royaal te doen!

Ook verschenen als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad

Oprechte verootmoediging geeft homo’s bijbelse ruimte in de kerk

De landelijke synode van de Nederlandse Gereformeerde Kerken heeft in het najaar van 2024 ‘woorden van verootmoediging’ gesproken over hoe er vaak gesproken is over homoseksuele broers en zussen en hoe er naar hen toe gehandeld is. De tekst daarvan vind je hier. De redactie van CVandaag vroeg mij om hierop te reageren.

In 1983 deed ik als eerstejaars student mee aan het AVRO-radio-programma ‘Waar geen wil is ben je weg’. Jongeren t/m 18 jaar spraken daar over allerlei aktuele thema’s en ze zochten een ‘strenge christen’ die mee wilde discussiëren over abortus. Zo geschiedde. Een week later belde de AVRO-redactie me met de vraag of ik over een maand ook mee wilde doen in de uitzending over ‘homoseksualiteit’.  Daar heb ik voor bedankt. Ik kende geen homo’s of lesbiennes en had me ook nog niet echt verdiept in wat ik daar als bijbelgetrouw christen van moest vinden.

In diezelfde tijd was ik de meest enthousiaste fan in het Noorden des lands van de vrijgemaakt-gereformeerde muziekgroep Wingerd. Ze traden binnen de GKV zowel omstreden omdat ze popmuziek maakten en hun optreden met licht- en rookeffecten opvrolijkten als ook razend populair onder veel gereformeerde jongeren. Minder bekend was, dat de leadzanger, Cees van Moolenbroek, en nog een aantal leden van de band, homoseksueel waren en een relatie aangingen. In het boek Gebonden aan een bandeloos bestaan van Johan Bakker uit 2023, dat je wel ‘de Wingerd-biografie’ mag noemen, wordt ook beschreven hoe in de jaren ’70 en ’80 hier kerkelijk mee omgegaan werd. Vaak volgde daarop kerkelijke tucht, in een enkel geval volgden er geen tuchtmaatregelen. Voor die tijd vond de schrijver dit “een opmerkelijk voorbeeld van de pragmatische omgang met verschil in opvattingen binnen de vrijgemaakte kerk.” Maar in de jaren ’80 was dit bij de fans van Wingerd niet echt bekend. Pas toen Cees van Moolenbroek ernstig ziek werd, werd er gefluisterd dat hij aids had. In 1992 is hij daar op 40-jarige leeftijd aan overleden.

In dat jaar werd ik dominee in de GKV. Jaarlijks hielden de predikanten een ééndagsconferentie in de Eudokiakerk te Kampen. Daar sprak ergens halverwege de jaren ’90 prof. J. Douma, hoogleraar ethiek aan de vrijgemaakte Theologische Universiteit, over het onderwerp ‘homofilie’. Die term is nu omstreden, maar werd die tijd, mede onder invloed van  Douma, in heel gereformeerd en evangelisch Nederland gebruikt om onderscheid te maken tussen de geaardheid (iemand is ‘homofiel’ net zoals een hetero die geen seks voor het huwelijk heeft ‘heterofiel’ is) en het praktiseren ervan (iemand die binnen of buiten een relatie seksuele omgang heeft met een ander is ‘homoseksueel’ of ‘heteroseksueel’) – een onderscheid dat volgens mij nog steeds goed te gebruiken is. Terug naar die predikantenconferentie: Douma vond dat bij het aangaan van een relatie tussen twee kerkleden van het gelijke geslacht er vermaand moest worden met gelijktijdig afhouding van het Avondmaal zolang men met elkaar in gesprek was. Ik vroeg hem: “En als ze daarna toch bij elkaar blijven terwijl het verder hele gelovige christenen zijn, moet ze dan levenslang onder tucht blijven staan?” Daarop gaf Douma als antwoord: “Nee, je kunt iemand niet levenslang de toegang tot het Avondmaal onthouden. Als je geen vrijmoedigheid hebt om de vervolgstap te zetten, namelijk die van excommunicatie, waarmee je een zondaar die zich niet wil bekeren buiten de kerk en daarmee buiten Gods Koninkrijk plaatst (Zondag 31 H.C.), moet je als kerkenraad de keus om wel te blijven samenwonen in een homoseksuele relatie bij de beide broeders of zusters laten en daarmee het oordeel over hun levensstijl aan God.”

Tenslotte nog een voorbeeld van een jaar of 10 geleden. Iemand zei toen tegen mij: “In mijn omgeving weet iedereen dat ik lesbisch ben. En ze weten ook dat ik er bewust voor kies om zonder partner, dus celibatair, door het leven te gaan. Want ik geloof oprecht op grond van heel de Bijbel dat volgens de HERE God de beleving van seksualiteit alleen thuis hoort in het huwelijk van één man en één vrouw. Maar ik merk ook dat toen ik rond 1990 uit de kast kwam met dit standpunt, de meeste christenen in mijn omgeving dat een duidelijk, bijbels standpunt vonden. Ik was een voorbeeld voor alle homo’s en lesbiennes. Maar nu, in 2015, vinden steeds meer christenen in mijn kerkelijke omgeving het vooral dapper van mij. Want, zeggen ze, je hoeft volgens God en Jezus toch niet je leven lang alleen te blijven? Als je verliefd wordt op een gelovige vriendin en het is wederzijds, dan is er toch niets op tegen om elkaar in geloof liefde en trouw voor het leven te beloven? Ik begin in mijn eigen omgeving een uitzondering te worden.”

Waarom deze lange aanloop als het gaat om een reactie op de verootmoediging van de NGK over de omgang met homoseksuele medechristenen in de afgelopen jaren? Nou, omdat die verootmoediging volgens mij zeer terecht is. Als gereformeerde kerken hebben we veel te lang broeders en zusters met een homoseksuele geaardheid in eenzaamheid daarmee laten worstelen. We hebben veel te lang niet naar hen persoonlijk geluisterd, maar hun situatie als ‘kerkelijke kwestie’ behandeld. We hebben hen veel te lang veroordeeld en buitengesloten. Dat deden we op grond van Gods Woord. En daar moet je het ook zeker over hebben. Maar we deden het ook vanuit onze biologische onderbuikgevoelens. Want voor een 100% hetero (en dat is nog steeds de overgrote meerderheid van de bevolking) staat seks tussen twee mannen of twee vrouwen gelijk aan ‘vies en smerig’. Maar dat durfden we zo niet hardop te benoemen, dus beriepen we ons op de voorbeelden in de Bijbel die zonder uitzondering homoseksuele uitspattingen als zondig veroordeelt.

Andere kerkleden die op het gebied van relaties zich ook niet aan de duidelijke bijbelse voorschriften hielden, pakten we niet zo stevig aan. Seks voor het huwelijk, gedwongen huwelijken vroeger en samenwonen vandaag, het toenemende aantal echtscheidingen en het relatieve gemak waarmee daarna nieuwe relaties worden begonnen, en steeds meer huwelijken tussen ‘zij gelooft – hij niet’, het zijn allemaal situaties die niet in overeenstemming zijn met wat God Zelf in de Bijbel over het huwelijk zegt. Als het goed is wordt dat bij een open Bijbel besproken, ook in onderwijzende en vermanende zin. Maar bijna altijd werd en wordt de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij het gelovige kerklid neergelegd als er verder geen sprake is van een onchristelijke manier van leven of denken. Behalve, in het verleden, bij het onderwerp ‘homoseksualiteit’. Dat zagen we vooral als een heel principieel onderwerp, waarbij we de personen om wie het ging, vaak uit het verloren.

Het is heel goed dat we ons als Nederlandse Gereformeerde Kerken daarover verootmoedigen. In onze tijd zijn we andere bijbelse lijnen en accenten gaan herwaarderen. Het geeft, hoop ik, gelvoige homo’s en lesbiennes ruimte om te kunnen ademen in Gods gemeente. Voor hen geen andere criteria om samen aan het Avondmaal te vieren dat we leven van de liefde van God en van genade die Jezus verdiend heeft, en dat de Heilige Geest van daaruit ons leven stempelt.

Geen kritiek op de verootmoediging dus? Nou … een paar accenten zou ik anders gelegd hebben. Het is wel een beetje ‘en-en’ als het gaat om hoe we zowel de homo’s die wel een relatie aangingen als de homo’s die bewust zonder partner verder wilden, tekort gedaan hebben. En als er gezegd wordt dat er vanuit de Bijbel verschillende perspectieven op homoseksualiteit zijn, volgt meteen de zin: “We willen absoluut niet de indruk wekken dat vooral zij die een ander perspectief hanteren dan wij zich zouden moeten verootmoedigen.” Dan vraag ik mij af: OK, voor welk perspectief gaan wij als NGK dan? Toch die van de gebrokenheid? En als we dat, zoals ik verwacht en hoop, vinden, mogen we daar dan ook nog bepaalde consequenties aan verbinden zonder onze homoseksuele medechristenen tekort te doen of weg te zetten? Het risiko van een verootmoediging is vaak dat er daarna niets meer gezegd mag worden als iemand toch gevaarlijk dicht bij de bijbelse grens komt of er zelfs over heen gaat. Dat open gesprek moeten we wel met elkaar blijven voeren. Maar dan in het grotere verband van hoe God relaties voor het leven bedoeld heeft en hoe we daar, in alle gebrokenheid, maximaal vorm aan willen geven.

Ruimte en richting – vier overwegingen m.b.t. homoseksuele relaties aan de NGK-synode

De NGK bespreekt dit najaar op de Generale Synode van Deventer het rapport van het studiedeputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. Die bespreking is een aantal maanden uitgesteld om de plaatselijke kerken en de regio’s de gelegenheid te geven om input te leveren. Die tijd is nog steeds te kort om als plaatselijke kerk of als regionale vergadering tot een definitieve beoordeling van de voorstellen te komen.

Toch zou het goed zijn om als kerken (plaatselijk of regionaal) een aantal overwegingen aan de synode mee te geven. Dat geldt zeker voor kerken die van mening zijn dat het deputatenrapport veel ruimte, maar weinig richting geeft (zoals hier verwoord). De kerkenraad van de Hooge Eschkerk van Oosterwolde (Fr.) heeft vier aandachtspunten opgesteld die begin oktober op de Regio Fryslân besproken zullen worden. Als de Regio Fryslân die overneemt, gaat het namens de regio naar de synode toe. Als de Regio Fryslân het niet overneemt, zal Oosterwolde het zelf aan de synode toesturen. Misschien is het een idee dan andere kerken of regio’s hetzelfde doen. Daarom volgt hieronder de tekst van het voorstel aan de synode.

Eén van mijn collega’s, die dit stuk van te voren heeft ingezien, maakte bij alle vier de aandachtspunten een aantal kritische opmerkingen. Die wil ik hier ook eerlijk noemen en van mijn eigen commentaar voorzien. Daardoor kan iedereen nog beter tot een eigen afgewogen mening komen.

Belangrijk om nog op te merken is, dat de vier overwegingen géén ingenomen standpunten zijn van de kerk van Oosterwolde (of welke kerk of regio ze ook maar inbrengt op de synode van Deventer). Het zijn vier punten waarop de synode geattendeerd wordt, omdat die in het deputatenrapport ‘Ruimte en richting’ geen of te weinig aandacht krijgen. Het zijn dus geen voorstellen tot besluit, maar argumenten om tot een zorgvuldig besluit te komen.

Vier overwegingen voor de synode m.b.t. het rapport ‘Ruimte en richting’

*1* We delen de mening van deputaten dat homoseksuele christenen die in een relatie van liefde en trouw samenleven, in principe welkom zijn aan de maaltijd van de Heer. We willen de synode in overweging geven om daaraan toe te voegen: ‘in liefde, trouw en geloof’, omdat een relatie met een ongelovige in de Bijbel dringend  afgeraden wordt en dat (het aangaan van) zo’n relatie niet per definitie betekent dat de gelovige partner automatisch aan het avondmaal deel mag nemen.

*2* Het huwelijk tussen man en vrouw wordt in het rapport principieel onderscheiden van homoseksuele relaties, maar het rapport stelt niet voor om uit te spreken dat het burgerlijke homohuwelijk niet gelijk staat aan het christelijke huwelijk. Het rapport stelt ook niet voor om uit te spreken dat een homorelatie daarom niet op dezelfde manier bevestigd kan worden als een christelijk huwelijk. We vinden dit een merkwaardige inconsequentie en geven de synode daarom in overweging om uit te spreken dat een homosekuele relatie in liefde en trouw niet gelijk staat aan het bijbelse huwelijk en daarom niet kerkelijk kan worden bevestigd / ingezegend. Aanvullend is van belang dat ook alle andere protestants-gereformeerde kerken, waaronder de PKN, dit ook niet toestaan.

*3* Een homoseksuele relatie in liefde en trouw is bijbels gezien geen variant op het huwelijk tussen man en vrouw, spreekt het rapport expliciet uit op blz. 104. Toch stellen deputaten zonder enige argumentatie voor om uit te spreken “dat plaatselijke gemeenten de mogelijkheid hebben om ook leden die in een homoseksuele verbintenis samenleven tot het ambt te roepen, zo daar binnen de plaatselijke gemeente voldoende draagvlak voor is” (blz. 134)? Er wordt op geen enkele manier verwezen naar één van de bijbelse criteria voor oudsten als voorbeeldfunctie voor de gemeente en naar de buitenwereld, zoals Paulus dat voorschrijft aan Titus: oudsten moeten “onberispelijke mannen [zijn], die maar één vrouw hebben” (Titus 1:6) en aan Timoteüs: “Een opziener moet onberispelijk zijn. Hij kan slechts de man van één vrouw zijn” (1 Tim. 3:2). We geven de synode in overweging om deputaten eerst een vervolgopdracht te geven waarbij niet alleen de praktische, maar juist ook de bijbelse afwegingen om homoseksuele belijdende leden die in een relatie van liefde en trouw samenleven al dan niet toe te laten tot het ambt van ouderling en predikant in kaart gebracht worden, en pas daarna een uitspraak te doen over de vraag of het ambt van ouderling of predikant voor leden die in een homoseksuele relatie leven open staat.

*4* Opvallend is dat de opstellers van het rapport op geen enkele manier ingaan op de vraag naar de kinderwens binnen homoseksuele relaties. We geven de synode in overweging om uit te spreken dat het recht van kinderen op biologische ouders belangrijker is dan de wens van homoparen (of alleenstaande moeders) op een ‘eigen’ kind dat niet afkomstig is van de partner (of waarbij de partner bewust afwezig is) en dat wie wel gebruik maakt van kunstmatige inseminatie zich schuldig maakt aan wat prof. dr. Jochem Douma indertijd al ‘kunstmatig overspel’ noemde. Mocht de synode op dit punt een eventuele vervolgopdracht geven, zowel de wenselijkheid tot het nemen van half-biologische kinderen of van adoptief-kinderen, dan hoort daar volgens ons ook de vraag bij hoe je moet denken over de doop van kinderen die geboren en/of geadopteerd worden in een vaste homoseksuele relatie.

Afsluiting

Onze afwegingen laten zich samenvatten als ‘milde tegemoetkomendheid’ en ‘royale acceptatie’: homoseksuele kerkleden die in een vaste relatie van geloof, liefde en trouw leven, doen net als ieder ander kerklid op alle fronten volop mee in de gemeente. Maar op het punt van huwelijksbevestiging, ambtsdrager-zijn en kinderwens zou het wijs en verstandig zijn dat we als Nederlandse Gereformeerde Kerken eerst nagaan of er op grond van Gods Woord al dan niet zwaarwegende belemmeringen zijn.

Kritiek op de vier aandachtspunten

Een collega leverde de volgende kritiek, die ik cursief  beantwoord

*1* De toevoeging ‘geloof’ bij het toelaten tot het avondmaal is overbodig, want het richt zich niet op de homoseksualiteit van de broeder of zuster maar op het geloof of ongeloof van de partner. Als we bij heteroseksuele broeders en zuster deze toevoeging niet doen, waarom hier dan wel? Onze kerken tellen heel veel trouwe leden met een niet-gelovige partner die wel aan het avondmaal worden toegelaten.

Mijn antwoord: het gaat er niet om dat er veel christenen met een niet-gelovige partner zijn die tot het avondmaal worden toegelaten. Het punt is: in een-relatie in liefde, trouw én geloof is dat automatisch zo, maar bij ‘liefde en trouw’ terwijl je bewust een relatie met een niet-gelovige partner aangaat, is dat geen automatisme. Dan moet je, als je een bepaalde groep broeders of zusters die in een homoseksuele relatie leven ook automatisch toe wilt laten tot het avondmaal, naast ‘liefde en trouw’ ook, ‘geloof’ erbij noemen.

*2* Als kerken zien we wel in dat het burgerlijk huwelijks tussen heteroseksuelen niet hetzelfde is als een christelijk huwelijk. Maar we hebben dat nergens officieel uitgesproken. Waarom wordt het ontbreken van zo’n uitspraak dan nu bekritiseerd?

Ook wordt het kerkelijk bevestigen en het inzegenen van een homorelatie in één adem genoemd. Maar deputaten geven zelf aan dat ze te weinig tijd gehad hebben om alle vragen rond het zegenen of bevestigen van een homoverbintenis goed te doordenken. Het gaat dan juist over de vraag of er een onderscheid gemaakt kan worden tussen bevestigen en inzegenen van een relatie waarbij het principiële verschil tussen een huwelijk van man en vrouw en een homoseksuele relatie gehandhaafd kan blijven.

Mijn antwoord: De eerste alinea berust op een misverstand. In overweging 2 gaat het niet om het onderscheid tussen het burgerlijk hetero-huwelijk en het christelijke huwelijk. Het gaat erom dat ook volgens deputaten een huwelijk van man en vrouw op grond van de Bijbel uniek is en niet als een variatie allerlei andere relatievormen, waaronder een homoseksuele relatie in liefde en trouw, beschouwd mag worden.

Verder maken deputaten, zoals mijn collega zelf aanhaalt,  een onderscheid tussen ‘zegenen’ en ‘bevestigen’. Daar wordt vervolgens van gemaakt: er is verschil tussen ‘inzegenen’ en ‘bevestigen’. Dat laatste klopt niet. We spreken, zowel binnen de NGK als binnen andere kerken als PKN en CGK, over ‘kerkelijke bevestiging of inzegening’. Dat zijn synonieme begrippen (ook al hebben ze een andere gevoelswaarde). De PKN staat geen ‘inzegening’ van een homohuwelijk toe, wel een ‘zegening’. Dus juist als je als deputaten zegt dat het bijbelse huwelijk tussen man en vrouw uniek is en niet gelijk staat met andere relatievormen, ook niet met een homo-relatie in liefde en trouw, lijkt het mij niet meer dan logisch om aan de synode te vragen, dat openlijk uit te spreken en dan ook iets te zeggen over wat dat betekent m.b.t. het al dan niet bevestigen/inzegenen van niet-huwelijkse relaties.

*3*  Een beroep op Titus 1:6 en 1 Timoteüs 3:2 (een oudste moet de man van één vrouw zijn) als het gaat om de vraag of een homoseksuele broeder of zuster die in liefde in trouw samenleeft, wel geschikt is om ambtsdrager te zijn is om meer dan één reden niet houdbaar. Allereerst wordt hier het telwoord  ‘één’ (1) gebruikt. Het gaat dus uitsluitend om polygamie. Een christen die gelijktijdig met meer dan één (1) vrouw leeft, kon geen oudste worden. De vraag of een homoseksuele christen die in liefde en trouw met één (1) partner samenleeft, is simpelweg niet in beeld. In de tweede plaats zou, als je deze bijbelteksten zo letterlijk neemt, ook als voorwaarde moeten gelden dat als een ouderling kinderen heeft, die per se allemaal gelovig moeten zijn. Hoeveel trouwe ambtsdragers in onze kerken kunnen dan uit hun ambt ontheven worden?

Mijn antwoord: hier is geen sprake van te letterlijk lezen van de Bijbel. Omgekeerd is het juist nogal biblicistisch om alle nadruk te leggen op het telwoord één bij één vrouw. Dat gold inderdaad in die tijd: een man met meerdere vrouwen was niet geschikt voor het ambt van oudste, omdat het tegen Gods bedoeling met het huwelijk in ging: het bijbelse huwelijk is de relatie van één man en één vrouw, zoals deputaten ook duidelijk aangeven in hun rapport. Maar dan moet je 2000 later niet zeggen: dit voorschrift is voor ons niet meer van toepassing, want we kennen in ons land en in onze kerken geen polygamie meer. Daarmee verklaar je de Bijbel in feite tijdgebonden, terwijl het in 2024 juist een heel aktuele tekst is als het om homorelaties in liefde en trouw gaat. Want nu gaat het erom, dat we het er samen éérst met elkaar erover hebben, of je van een ouderling mag eisen, dat hij of zij in zijn relatie nog steeds aan het bijbelse huwelijk voldoet, namelijk de man van één vrouw of de vrouw van één man te zijn. Die vraag bij de synode neerleggen is niet meer dan logisch.

Als je, zoals deputaten doen en de synode hopelijk ook, openlijk uitspreekt en belijdt dat het huwelijk volgens Gods bedoeling de unieke, levenslange, exclusieve, alomvattende levenseenheid van één man en één vrouw is, en dat er bijbels gezien dus een onderscheid blijft bestaan tussen het huwelijk en een homo-verbintenis, moet je als het om de keus van je ambtsdragers gaat, dat niet zonder enige argumentatie overlaten aan het draagvlak in de plaatselijke gemeente, maar daar éérst met elkaar goed over doorpraten en kwaliteitseisen aan stellen, net zoals de christelijke gemeenten in de tijd van Paulus dat ook deden.

De opmerking over niet-gelovige kinderen is wat flauw, want dat is in de afgelopen jaren nooit een argument geweest om ouderlingen niet te verkiezen of uit het ambt te ontheffen.

*4* De vragen over een eventuele kinderwens zijn terecht, maar behoorde niet tot de taak van het deputaatschap, dus dit zou moeten worden meegenomen in een nieuwe opdracht.

Mijn antwoord: hier zijn we het wel aardig met elkaar eens. Maar het punt van de kinderwens komt wel een paar keer terug in het rapport. Het hangt er ook zo zeer mee samen, dat het mij heel terecht lijkt om de synode hier op te attenderen. En op het moment dat dat gebeurt, of het nu door afgevaardigden is of door plaatselijke kerken of een Regio, kan ook de huidige synode hier al eventueel een besluit over nemen. En bij een vervolgopdracht zou het advies moeten zijn (net als bij wel of geen kerkelijk huwelijk en wel of niet in het ambt): zolang er geen goede onderbouwing is om het wél te doen, voorlopig geen stappen in die richting zetten, omdat bij wezenlijke onderwerpen het een hele christelijke houding is om niet alleen je eigen voorkeuren door te zetten, maar ook het belang van anderen en de eenheid in de plaatselijke gemeente en het landelijke kerkverband niet op het spel te zetten.

Ethische kwesties op de Olympische Spelen: pedofilie en intersekse

Op de Olympische Spelen van Parijs ontstond er in twee sporten een flinke discussie over de vraag of sommige deelnemers niet buitengesloten hadden moeten worden.

Mannelijke boksers in het vrouwentoernooi?

Bij het boksen wonnen Imane Khelif uit Algerije en Lin Yu-ting uit Taiwan goud in hun categorie. Maar volgens velen kwamen beide deelneemsters ten onrechte in de vrouwen-categorie uit, omdat ze teveel mannelijke hormomen hadden. Meteen was een rel geboren. De Telegraaf vroeg zich zelfs af: Is het terecht dat transvrouwen mogen meeboksen tijdens de Olympische Spelen? Al vrij snel haalde de Telegraaf het hele artikel weer van internet af, omdat juist om deze reden de diskussie helemaal uit de hand gelopen was. Imane Khelif en Lin Yu-ting zijn namelijk helemaal geen mannen die zich hebben laten ombouwen tot vrouw. Ze zijn allebei geboren als vrouw en opgegroeid als vrouw. Wat ze waarschijnlijk wel hebben is een intersekse-afwijking die bij 0,02% = 1 op de 4.500 van de mensen voorkomt. Deze afwijking word ‘intersekse’ of ‘DSD’ (Differences in Sex Development) genoemd. Hun lichaam vertoont inwendig en/of uitwendig zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Soms is dit bij de geboorte al duidelijk, maar vaak wordt het bij vrouwen pas in de pubertijd duidelijk als de menstruatie uitblijft. De kans bij zulke vrouwen is dan groot dat ze twee van de zes soorten intersekse/DSD.

 hebben, namelijk dat ze niet geboren zijn met twee vrouwelijke XX-chromosomen, maar met XY-chromosomen (vrouwelijk en mannelijk). Daardoor functioneren de baarmoeder en eierstokken niet. Ook kunnen zulke vrouwen extra mannelijk testosteron aanmaken. Dat zou hen een voordeel kunnen geven in krachtsporten zoals boksen.

Op de Olympische Spelen gaf de Italiaanse bokster Angela Carini na 46 seconden huilend op tegen Imane Khelif. Meteen daarop begon de discussie. “Atleten die genetisch mannelijke eigenschappen hebben, zouden niet mogen deelnemen aan de vrouwencompetitie,” riep de Italiaanse premier Giorgia Meloni meteen.  

Helaas werd de discussie daarna gekaapt door vooral extreem rechtse anti-woke lieden die uit aversie tegen de soms agressieve translobby niet beseften dat ‘transgender’ en ‘intersekse’ twee heel verschillende dingen zijn. Want de translobby vindt, dat ieder mens volledig vrij is om zichzelf als man of vrouw te indentificeren, ongeacht het biologische geslacht. En dus ook mag uitkomen in de sportcategorie die daarbij past. In dat geval is, ook na een volledige transitite, er wel sprake van ongelijkheid binnen krachtsporten: een transvrouw die als man geboren is heeft biologisch nog steeds een voorsprong wie gewoon als vrouw geboren is. Dat je in zulke situaties besluit om trans-vrouwen niet toe te laten tot vrouwenwedstrijden waarbij kracht een belangrijk onderdeel vormt, lijkt mij zeer terecht. Anders krijg je situaties zoals op 24 juli jl., waarbij in Amerika drie transvrouwen op het podium stonden bij een wielerkoers voor vrouwen.

Maar bij intersekse gaat het toch echt om iets anders: het gaat om vrouwen met een ‘voordeel’ op basis van hun fysieke hormonale afwijking. Dat hebben andere personen ook: extreem lange armen als voordeel bij het zwemmen en het roeien, hele dunne benen waardoor je harder kunt lopen, een lengte van meer dan 2 meter zodat je uitstekend kunt volleyballen of basketballen. Een hoog IQ zodat je wereldtop kunt schaken. Moet je daar ook beperkingen op aanbrengen om mee te mogen doen, omdat het voor de andere spelers dan oneerlijk wordt? Dat lijkt me erg ingewikkeld worden.  

Aan de andere kant: als er redelijkerwijs vragen over het geslacht zijn, mag dat ook gecontroleerd worden, lijkt mij. Wie dat niet wil met als argument dat iemands lichamelijke integriteit niet mag worden aangetast, heeft als topsporter wat te verbergen, lijkt mij.

Omdat maar 0,2% van de mensen in de categorie ‘intersekse/DSD’ valt, lijkt het mij niet logisch om hier een aparte sportcategorie voor te maken. Misschien zou je, als het om de testosteronwaarden gaat, een maximum kunnen vastleggen. Wie als intersekse-vrouw daar boven zit, kan dan met de mannen meedoen.

Een veroordeelde zedendelinquent als beachvolleyballer

Een ander ethisch dilemma is de vraag: was het wijs dat het Nederlands Olympisch Comité de beachvolleyballers Steven van der Velde (30 jaar) en Matthew Immers (23 jaar) naar Parijs afvaardigde. Steven van der Velde is namelijk in 2016 veroordeeld voor seks met een minderjarige. Hijzelf was toen 19 en het meisje was 12. Hij is er in Engeland voor opgepakt en heeft in Nederland zijn straf uitgezeten. Ook volgde hij een uitgebreid begeleidingstraject en wordt de kans op herhaling als nihil ingeschat. Over ‘de grootste fout van zijn leven’ is hij altijd open geweest, ook toen hij verder ging met beachvolleybal. Hij speelt al vanaf 2018 op wereldniveau vele internationale wedstrijden.  Maar op de Olympische Spelen rakelden vooral de Engelse verslaggevers zijn verleden weer op. ‘Hoe haalt Nederland het in z’n hoofd om een veroordeelde pedofiel aan de Spelen mee te laten doen?’ Het gevolg: veel boe-geroep vanaf te tribune. En in de Engelse roddelpers werd zelfs een foto van zijn vrouw gepubliceerd. Na de Spelen reageerde Steven van de Velde voor het eerst. Opnieuw erkende hij zijn fout van tien jaar geleden, maar, zei hij: ‘Laat mijn vrouw en mijn kind en de mensen om mij heen met rust.’ Of hij nog vier jaar door wil gaan tot de Spelen van Los Angeles 2028 weet hij niet. Zijn gezin vindt hij belangrijker dan zijn carrière.

Was het nu verstandig om Steven van der Velde naar Parijs te laten gaan? De samenleving van vandaag is behoorlijk intolerant geworden tegenover mensen die op bepaalde vlakken een flinke misstap hebben begaan. En seks met een 12-jarige is een flinke misstap. Maar als iemand meteen zijn schuld bekent en de gevolgen ervan, zoals een gevangenisstraf, accepteert en daarna in de reclassering laat zien dat hij zich erg bewust is van zijn grote fout – verdient iemand als Steven van der Velde dan geen tweede kans?

Als christen zou ik zeggen: juist wel. Onze maatschappij mag dan onbarmhartig genadeloos zijn, genade en barmhartigheid horen wel bij de kern van het christelijk geloof. Ik maak er wel een kanttekening bij: het gebied waarop iemand weer aan de slag wil, moet losstaan van het misdrijf dat hij of zij begaan heeft. Iemand die als accountant flink wat miljoenen verduisterd heeft, moet je niet snel penningmeester van de wijkvereniging willen maken. En als een predikant in het pastoraat een scheve schaats gereden heeft, ligt het zacht gezegd niet voor de hand hem elders snel weer een funktie als pastoraal werker te geven (zie mijn blog over gevallen christelijke voorgangers).

Dus vind ik het prima dat Steven van der Velde 10 jaar later en 10 jaar wijzer als beachvolleyballer Nederland mocht vertegenwoordigen op de Olympische Spelen. Het wordt wat anders als hij na zijn actieve carrière en functie krijgt als trainer van jonge talentjes. Dat lijkt me uitgesloten. Geen functie meer waarin gewerkt wordt met minderjarigen is namelijk de consequentie van de enorme misstap die hij zelf gemaakt heeft. Iemand die daar oprecht berouw van heeft, zal zich daarbij neerleggen. Juist dat is een teken dat men echt begrepen heeft dat sommige dingen nooit meer worden zoals vroeger.

Je kind bewust niet laten vaccineren is schuldige nalatigheid

Het is weer helemaal terug van eigenlijk nooit weggeweest: de discussie of de overheid mensen mag verplichten zichzelf of hun kinderen te laten vaccineren. Ging het een paar jaar geleden vooral over de inentingen tegen het corona-virus, nu gaat het over kinderziektes zoals mazelen en kinkhoest.

Gelukkig heeft het overgrote deel van de kinderen in Nederland de BKPT-prik (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) en de BMR-prik (bof, mazelen, rode hond) gekregen. Daardoor zijn tussen 1953 en 1992 rond de 10.000 sterfgevallen voorkomen. Om tot deze groepsbescherming te komen is een inentingsgraad van 95% nodig. Daardoor zijn ongevaccineerde baby’s en kwetsbare kinderen die om gezondheidsredenen niet kunnen worden ingeënt, bijvoorbeeld door leukemie, ook beschermd. Want kinkhoest kan voor baby’s tot één jaar zeer ernstige gevolgen hebben, en mazelen voor alle kinderen. Helaas kunnen ze pas na 11 (DKTP) of 14 maanden (BMR) volledig ingeënt zijn en dus beschermd zijn tegen de gevolgen van deze kinderziektes.

De beide vaccins tegen deze kinderziektes worden al meer dan een halve eeuw gebruikt. Ze zijn absoluut veilig. Ze voorkomen ziekenhuisopnames en sterfgevallen bij baby’s en kinderen. En heel veel ouders snapten dat heel goed. Tot 2015 lag de vaccinatiegraad boven de 95%. Maar vanaf die tijd daalt ‘ie langzaam maar zeker. In 2023 had nog maar 88% van alle kinderen de DKPT-prik gehad en 89,4% de BMR-prik. Dus slaan de zorginstanties alarm. Er dreigen meer uitbraken van met name mazelen en kinkhoest. De gevolgen van beiden kunnen dodelijk zijn, zoals de uitzending van Op1 op donderdag 21 maart liet zien. En sinds 1963 is het niet meer voorgekomen dat er in één jaar vier baby’s overleden zijn aan kinkhoest.

Vooral vanwege dat laatste bericht laaide de discussie over wel of niet verplicht vaccineren weer op. De VVD stelde voor om niet-gevaccineerde kinderen uit de kinderopvang te mogen weren. Meteen was Nederland te klein en een meerderheid in de politiek was niet voor dit plan, want vaccinatieplicht is uit den boze.

Ook de christelijke partijen waren tegen het VVD-voorstel. Ik begrijp daar echt niets van. Nu ben ik niet voor een vaccinatieplicht om deze kinderziektes te voorkomen, al is die gedachte zo gek nog niet als je weet dat 15 Europese landen hier wel voor gekozen hebben.  Het punt is: in het voorstel van de VVD gaat het helemaal niet over een vaccinatieplicht. Het gaat om de maximale bescherming van baby’s tot bijna een jaar die nog niet ingeënt kunnen worden. Die bescherming is voorhanden, want we hebben al meer dan 60 jaar een goed werkend vaccin zonder schadelijke bijwerkingen waardoor dit soort kinderziektes bijna niet meer voorkomen in Nederland. Wanneer er ouders zijn die op grond van hun geloofsovertuiging (die waren er al langer) of vanwege wazig antroposofisch gedachtengoed (dat komt steeds meer voor) of uit argwaan tegen de overheid (dat is sinds corona flink toegenomen) besluiten om hun eigen kind niet in te laten enten, verhogen ze daarmee bewust het risico voor alle baby’s in de kinderopvang om toch kinkhoest of mazelen te krijgen. En dat, terwijl er al 60 jaar lang geen enkel bewijs is dat deze kinderprikken schadelijk zijn voor de ontwikkeling van je kind.

Dat je voor je eigen kind de gok neemt dat het ernstig ziek kan worden of zelfs kan overlijden aan mazelen of kinkhoest is nog tot daar aan toe. Want, eerlijk is eerlijk, dat risico is relatief klein. En dat er nu toevallig vier baby’s in één jaar aan kinkhoest overleden zijn, lijkt mij eerder te verklaren als een logische schommeling dan de start van een strukturele toename. Dat laatste is pas zo als er twee of drie jaar achter elkaar meerdere kinderen aan kinkhoest overlijden. Maar dat ouders hun kind vier jaar lang (van 0 t/m 3) lang ongevaccineerd laten rondlopen in de kinderopvang, zodat het alle baby’s die daar ook zijn, aan besmetting bloot stelt, lijkt mij ethisch onverantwoord. Zeker voor christenouders.

Dus ik snap kinderdagverblijven wel die ongevaccineerde kinderen van boven de 1 jaar en baby’s van ongevaccineerde ouders willen weigeren. Want voorkomen is beter dan genezen. Dan is er geen sprake van vaccinatieplicht of vaccinatiedwang, maar worden ouders geconfronteerd met de consequentie van hun eigen principiële keuze. Als het goed is, heeft men het er dan voor over dat hun kind niet toegelaten wordt bij een kinderdagverblijf waar men kiest voor een vaccinatiegraad van 95%. En vindt men het niet erg om 10 kilometer verderop hun zoon of dochter naar een opvang te brengen waar 80% van de kinderen ongevaccineerd is. Een goed voorbeeld daarvan is kinderopvangorganisatie ‘Berend Botje’ in Noord-Holland. Daar worden geen ongevaccineerde kinderen die ouder zijn dan 14 maanden toegelaten op locaties waar ook baby’s tot 14 maanden opgevangen worden.

Dat beleid zou algemeen moeten worden ingevoerd. Want ook al geeft volgens het RIVM een vaccinatiegraad van 95% alleen maar groepsbescherming binnen grote mensenmassa’s en is het geen garantie voor kleinere groepen mensen zoals binnen de kinderopvang – iedereen begrijpt dat, wanneer er steeds meer ongevaccineerde ouders en kinderen rondlopen, de periodes van grotere uitbraken steeds korter zullen worden, ook binnen kleinere groepen kinderen.

Daarom lijkt het mij onjuist om te zeggen, zoals bv. het Nederlands Dagblad op 22 maart als mening van de hele krant poneerde, dat er sprake is van “een ramkoers vanuit de overheid” wanneer men, zoals de VVD voorstelt, “mensen de vrije vaccinatiekeuze wil ontnemen, als zij hun kind tenminste naar de opvang willen brengen.” Jammer dat ook de ChristenUnie en de SGP deze opvatting zijn toegedaan, waarbij Mirjam Bikker zelfs woorden als “liberale dwingelandij” gebruikte.

Wat je leest en hoort is, dat veel ouders hun kinderen de eerste 14 maanden thuishouden, omdat ze bang zijn dat er teveel niet-gevaccineerde kinderen naar de opvang gaan. Die laatste categorie (11% van de ouders) wordt nu in bescherming genomen tegen een grote meerderheid (89% van de ouders) die graag hun kinderen zo veilig mogelijk naar de opvang laten gaan. Dat is omgekeerde wereld. Jammer dat er zoveel begrip is voor ouders die op basis van een algemeen gevoel van onbehagen het bewezen effect van kindervaccinaties ontkennen en gedreven door een gevoel van egoïstische autonomie geen rekening willen houden met de zorgen die andere ouders zich maken.

Ik preek regelmatig op zondagmiddag uit de Heidelbergse Catechismus. Daar staat in Zondag 40: ‘Ik mag mijzelf (en anderen) geen letsel toebrengen en evenmin mijzelf (en anderen) moedwillig in gevaar begeven, maar ik zal mijn naaste liefhebben en zijn schade zoveel mogelijk voorkomen.’ Bewust je kind niet laat vaccineren is daarom schuldige nalatigheid.

Deze blog verscheen eerder als opiniestuk onder de titel “Onbegrijpelijk dat christenen zich verzetten tegen een vaccinatieplicht’ op CVandaag. Die kop gaf de redactie aan mijn artikel. Zelf ben ik er minder gelukkig mee, omdat er geen sprake is van een afgedwongen vaccinatieplicht als kinderdagverblijven (in mijn ogen terecht) alleen gevaccineerde kinderen willen toelaten.

Twee andere blogs over hoe christenen in het verre en in het recente verleden over vaccinatie dachten:

Christenen over vaccineren – drie posities en iemand die van ‘nee’ naar ‘ja’ging

Vaccinatie – een geloofskeus zonder (overheids)dwang

NPV laat echte transgenders pastoraal in de kou staan met eenzijdige brochure

Noem woorden met ‘gender’ erin, zoals ‘genderdysforie’ en ‘transgender’, en een grote groep orthodoxe christenen, vooral uit reformatorische en evangelische hoek, wijst ongenuanceerd elke vorm van transitie (in gewoon Nederlands: ‘ombouwen’) af. De twee telkens weerkerende argumenten daarbij zijn 1/ de hele genderdiscussie is een linkse, woke-achtige hype waardoor veel kinderen en tieners onzeker gemaakt worden over hun geslacht en identiteit; en 2/ God heeft mensen lichamelijk als man of vrouw geschapen, dus dat scheppingsgegeven moet je onder alle omstandigheden aanvaarden. En dus laat de Gereformeerde Bond in zijn brochure “Genderdysforie” van 2021 weten, “grote ethische bezwaren tegen medische transitie van transgenders’ te hebben en ben je als pastor “geroepen tegenwicht te bieden en het ‘zachte nee’ ter overweging te geven als de weg die God van ons kan vragen”, omdat er “van patiënten in de problematiek van genderdysforie deugden worden gevraagd als aanvaarding, vertrouwen (op Gods leiding en nabijheid), volharding, geduld, moed (om de situatie onder ogen te zien), hoop (op Gods genadige nabijheid en zijn heerlijke toekomst, waarbij er geen genderdysforie meer is.”

Begin 2023 bracht ook de Nederlandse Patienten-Vereniging een brochure uit over dit onderwerp, met als titel M-V-X-Y en als ondertitel Over geslacht en gender, identiteit en cultuur.

Op zich is het een heldere brochure. Vooral, omdat er duidelijk stelling genomen wordt tegen de genderideologie die de laatste jaren in de maatschappij enorm gestimuleerd wordt en heel veel kinderen en jongeren in verwarring brengt, terwijl het overduidelijk niet matcht met het biologische gegeven dat 99,8% van alle mensen biologisch als man of als vrouw geboren wordt (nog geen 0,2% wordt als ‘intersekse’ geboren – bron Wikipedia). Van die 99,8% heeft een heel klein gedeelte genderdysdorie: men voelt al vanaf heel jonge leeftijd, dat men in het verkeerde lichaam is geboren. Volgens de DSM-5, het handboek voor psychiatrie, is dat bij 10 op de 100.00 jongens en 3 op de 100.000 meisjes het geval. In de NPV-brochure wordt daarbij vermeld, dat hiervoor een biologische oorzaak is: de hormoonhuishouding is in een kritische fase van de foetus verstoord: het testosteron is ontoereikend of de foetus is hier ongevoelig voor.

Daarna wordt in de brochure vooral benadrukt hoe groot de druk van de trans-lobby is op onze samenleving, en dat daardoor onzekere jongens en meisje in hun (pre-)pubertijd wordt wijsgemaakt dat ze in het verkeerde lichaam zitten. “De genderideologie zorgt voor een nieuw type transgender” staat in één van de koppen van de brochure. Daar ben ik het helemaal mee eens.

Ook wordt er gewezen op de ingrijpende gevolgen van een geslachtstransitie, en dat daarmee lang niet alle psychische moeiten worden opgeheven. Ook dat deel ik met de NPV-schrijvers.

Maar als aan het eind van de brochure de Bijbel aan het woord komt, wordt vooral benadrukt, dat God ons geschapen heeft als man en vrouw: “onze lichamen zijn een uitdrukking van grote schoonheid waarbij God de architect is.” En dus vindt de NPV: “Het transformeren van een vrouwenlichaam naar een mannenlichaam (of andersom) is niet wat God beoogt met zijn schepping en is geen begaanbare weg.” Er wordt wel verwezen naar de gevolgen van de zondeval, maar die gebrokenheid mag je niet gebruiken om je lichaam, dat uniek geschapen is, via “medisch ingrijpen (…) naar eigen inzicht of verlangen te ‘herscheppen’.”

Als kerk en medechristen heb je daarbij de taak iemand met genderdysforie te helpen “ons lichaam niet af te wijzen of te veranderen, maar ons lichaam te aanvaarden als een geschenk van onze Schepper”. Zo kunnen we “van betekenis zijn door iemand met genderonzekerheid houvast te geven (…) om -met vallen en opstaan en soms in een levenslange strijd-  van zichzelf en van zijn of haar lichaam te (leren) houden. Er kan ontspanning uitgaan als je de biologische werkelijkheid durft te aanvaarden als van God gegeven. (…) Dat kan je helpen met spanning en gebrokenheid om te gaan.”

En na deze laatste woorden eindigt de brochure nog met de bijbeltekst uit Genesis 1 vers 27 en 31: En God schiep de mens naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zag al wat Hij gemaakt, en zie, het was zeer goed.

Ik word hier erg verdrietig van en ook echt boos om.

De NPV erkent dat er een kleine groep mensen is, die echt te maken hebben genderdysforie: ze zijn in het verkeerde lichaam geboren en hebben te maken met een geweldig diep conflict tussen lichaam en psyche. Ook dat is een gevolg van de zondeval. En dat kun je op twee manieren oplossen: door de psyche aan het lichaam aan te passen. Of andersom: door in transitie te gaan.

Het eerste heeft, denk ik, nog steeds de voorkeur. Maar het laatste is sinds een jaar of 40 ook mogelijk. En, als je het als christen bekijkt, ook een legitieme optie. Prof. dr. J. Douma wees daar in de jaren ’90 van de vorige eeuw al op in twee publicaties.

Maar blijkbaar vinden veel reformatorische en evangelische christenen, zoals uit de publicaties van de Gereformeerde Bond (een ‘zacht’ nee) en Bijbels Beraad en nu ook de NPV (beiden een ‘hard’ nee) blijkt, dat verontrustende maatschappelijke ontwikkelingen alleen maar tegengegaan kunnen worden door op bijbelse gronden elke vorm van transitie te verbieden met een beroep Gods schepping. Daarbij wordt niet meegenomen dat de verstoring na de zondeval op alle gebieden even desastreus is. En – heel opmerkelijk, vertrouwde een goede kennis uit de Gereformeerde Bond mij toe – wordt in kringen waar de lichamelijkheid altijd een hele lage waardering kreeg (want het gaat uiteindelijk om het behoud van de ziel) nu opeens het door God gegeven lichaam met stip boven de door God gegeven psyche gesteld. Dat zou wel eens kunnen zijn, omdat men ‘psyche’ interpreteert als ‘gevoel’. Daarmee komt het in de hoek van ‘subjectief’, tegenover het ‘objectieve’ en creatuurlijke van het lichaam. Maar zowel het lichaam als de psyche (geest / ziel) zijn door God geschapen. Ze horen allebei bij de creatuurlijke werkelijkheid. Zo denkt ook de christelijke filosofie van de Wijsbegeerte der Wetsidee daarover. Daarnaast heb je het gevoel. Dat is hoe je persoonlijk subjectief je lichaam en je psyche ervaart. Dat je heel voorzichtig moet zijn om op basis van je gevoel allerlei beslissingen te nemen als het om dit onderwerp gaat, is een meer dan terecht standpunt.

Maar wanneer je zegt dat het altijd tegen Gods bedoeling ingaat wanneer iemand ervoor kiest om in transitie te gaan om lichamelijk te worden wat hij/zij al jarenlang diep van binnen is (en dus niet alleen maar: hoe hij/zij zich voelt): dat vind ik onbarmhartig naar medemensen en medechristenen toe die er echt mee worstelen dat ze in het verkeerde lichaam geboren zijn. Eén van hen, geboren als Lidy, gaat al meer dan twintig jaar als Johan door het leven. Vlak na zijn transitie gaf hij een interview in het Dagblad van het Noorden. Daarin zei hij o.a.: “Dat het lichaam van een hogere orde is dan de psyche wil er bij mij niet in.” Zijn verhaal en nog veel meer informatie over dit onderwerp is te vinden op de site www.christengenderdysforie.nl, die net als de artikelen van prof. Douma door de NPV en Bijbels Beraad volstrekt genegeerd worden in de literatuurlijst.

Sterker nog: op het verzoek om de twee evenwichtige, informatieve publicaties van prof. J. Douma ook op de website van Bijbels Beraad te plaatsen, werd als volgt gereageerd: “Onze website is voor Bijbelgetrouwe toerusting voor kerken en christenen. Het is dus niet bedoeld als forum voor allerlei opvattingen. Uit onze artikelen heeft u terecht geconcludeerd dat wij de opvatting van professor Douma, zoals hij die in de jaren tachtig en negentig ventileerde, niet delen.” Geharnaste taal dus, die geen enkele ruimte laat voor genuanceerde meningen. Met een keihard ‘nee’ wordt de ziel volstrekt onderworpen aan het lichaam en is een christen die toch voor transitie kiest ontrouw aan de Bijbel, omdat hij zich laat leiden door allerlei wind van leer.

Wat dat betreft is de literatuurlijst in de brochure van de Gereformeerde Bond evenwichtiger: Douma mist weliswaar, maar de website ‘christengenderdysforie’ wordt wel genoemd, evenals de bijdrage van prof. dr. Martin den Heijer (lid van de CGK) in het gereformeerde tijdschrift Kontekstueel (jrg. 34, nr. 3, jan. 2000).

Een evenwichtige christelijke visie op genderdysforie, transgender en transitie (deel 2)

In deel 1 van dit drieluik over dit onderwerp schreef ik in de inleiding, hoe jammer het is dat in orthodox-christelijk Nederland de evenwichtige visie van prof. dr. J. Douma niet eens meer genoemd wordt. Zowel de Gereformeerde Bond in 2021 als de Nederlandse Patiënten Vereniging in 2023 wijzen elke vorm van transitie als onbijbels af. Daarmee stellen zij het lichaam van de mens boven de ziel van mens en doen zijn geen recht aan de desastreuze gevolgen van de zondeval.

In 1993 schreef Douma, binnen heel de gereformeerde alom gewaardeerd als zeer bijbelgetrouw ethicus, hier al veel genuanceerder over. Hij had het, zoals iedereen in die tijd, over ‘transseksuelen’, maar introduceerde binnen de gereformeerde wereld toen al de termen ‘genderdysforie’ en ‘genderidentiteit’. In zijn boek ‘Seksualiteit en huwelijk’ (deel 6 in de reeks ‘Ethische Bezinning) schreef hij uitvoeriger over dit onderwerp (blz. 12-19). En in 1997 legde hij in zijn ‘Medische ethiek’ nogmaals zijn op de Bijbel gebaseerde visie over dit onderwerp neer (lees hier)

Wat hieronder volgt is de paragraaf uit ‘Seksualiteit en huwelijk’, inclusief alle noten.

Transseksualiteit

De term transseksualiteit kan de indruk geven, dat er sprake is van een seksueel probleem. Maar het is een identiteitsprobleem. De transseksueel vertegenwoordigt een extreme vorm van wat wij gender-dysforie noemen, d.w.z. hij voelt zich diep ongelukkig omdat hij niet in staat is als lid van het geslacht (‘gender’) te leven waartoe hij biologisch lijkt te behoren. Wat een transseksueel lichamelijk lijkt te zijn, komt niet overeen met hoe hij zich psychisch voelt. Hij heeft een afkeer van het eigen lichaam, met name van zijn geslachtsorganen, die hij niet als z’n eigen organen kan aanvaarden. Een sterk verlangen drijft hem om lichamelijk anders te zijn. Evenals niet-transseksuelen ervaart de transseksueel zijn (psychische) gender-identiteit als iets authentieks, als onvervreemdbaar, iets waaraan niet te tornen valt. Het zou een ontkenning van zichzelf zijn als hij die eigen gender-identiteit opgaf.[2]

Misschien komt nergens duidelijk uit dan in het verschijnsel van de transseksualiteit, hoe een mens verlangt te zijn wie hij (zij) is: man of vrouw. Wat is er met de transseksueel aan de hand? Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Hij beleeft zichzelf als man of vrouw, maar leeft in een lichaam dat het omgekeerde veronderstelt. Volgens een recente schatting zou transseksualiteit voorkomen bij 1 op de 12.900 mannen en bij 1 op de 20.400 vrouwen.[1]

Er zijn pogingen gedaan transseksualiteit te verklaren. Een nieuwe theorie veronderstelt, dat de differentiatie van man of vrouw in de hersenstructuur anders kan zijn dan de uiterlijke geslachtskenmerken aanwijzen. Deze hersendifferentiatie zou pas afgesloten worden tussen het tweede en vierde levensjaar. Maar evenals voor homoseksualiteit is er (nog) geen overtuigend antwoord gegeven op de vraag naar de oorsprong van transseksualiteit.

Duidelijk is in elk geval dat de moeite buitengewoon groot is.[3] Gelet op wat ik hierboven over het ingrijpende onderscheid tussen man en vrouw reeds gezegd heb, is dat ook heel begrijpelijk, hoe onmogelijk het ons ook kan vallen de nood van een transseksueel na te voelen. Een mens wil zijn wat hij is, man of vrouw. Gender-identiteit is wezenlijk voor ons. En daarom ligt het voor de hand dat de ravage geweldig moet zijn. Sommige mensen hebben de vaste overtuiging dat ze man of vrouw zijn, terwijl ze in een lichaam wonen dat daar niet aan beantwoordt.

In transseksualiteit hebben we met een ander verschijnsel te maken dan homoseksualiteit is. Een homofiel heeft geen afkeer van zijn (haar) eigen lichaam, een transseksueel heeft dat wel. Evenmin is de transseksueel te vergelijken met een travestiet[4], die er behagen in schept zich in de kleren van het andere geslacht te steken. Want ook de travestiet kent niet de haat tegen het eigen lichaam.

Het probleem van de transseksueel reikt kennelijk heel diep. Het verschijnsel is waarschijnlijk van alle tijden[5]. Het is in verschillende culturen aanwezig.[6] Wie de nood van de transseksueel enigermate peilt, voelt aan hoe dwaas het zou zijn wanneer we tegen zo iemand gingen zeggen: “U bent toch mens; is het nu zo belangrijk als mens een uitgesproken man of vrouw te zijn?” Het man- of vrouw-zijn is immers niet van secundaire betekenis. Het ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ moeten we niet als een bijvoeglijk naamwoord opvatten dat gemist kan worden, terwijl dan het zelfstandig naamwoord ‘mens’ z’n zelfstandigheid best kan behouden. Zo’n veronderstelling past misschien in verhalen over androgyne wezens, maar loopt te pletter op de praktijk en zeker op de nood waarin transseksuelen ons laten delen.

Tot voor kort was men van mening dat transseksuelen psychisch zwaar gestoorde mensen waren, voor wie dan ook psychiatrische hulp nodig was. Maar dergelijke behandelingen brengen, naar het lijkt, geen baat. En daarom de vraag: als het gender-gevoel onwrikbaar blijkt, mag er dan nagedacht worden over de vraag of een lichamelijke reparatie – hoe gebrekkig die altijd ook zal zijn[7] – niet aan te bevelen is? Men heeft geprobeerd de psyche bij het lichaam aan te passen, zonder succes. Mag ook het om gekeerde: het lichaam bij de psyche aanpassen?

Veel transseksuelen hebben intussen via plastische chirurgie een geslachtsverandering ondergaan, nadat ze eerst geruime tijd met een hormonale therapie op hun nieuwe situatie zijn voorbereid. De uitwendige geslachtsorganen worden verwijderd, terwijl de lichamelijke kenmerken van het bij de persoon passende geslacht zo goed als dat mogelijk is, worden aangebracht[8].

Uiteraard is dit een diep ingrijpende operatie; zó ingrijpend, dat de vraag terecht gesteld wordt, of we geen legitieme grens gepasseerd zijn.

Duidelijk is dat men niet tot een dergelijke operatie kan over gaan, of het moet vaststaan, dat we te maken hebben met a) een grote nood, b) een psychiatrisch niet te verhelpen stoornis en c) een operatieve geslachtswisseling die baat brengt.

Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, hier met stelligheid te antwoorden. Ik kan alleen zeggen dat de literatuur over het onderwerp mij bevestigd heeft in mijn aanvankelijk reeds ingenomen standpunt[9].

Het lijkt mij evident dat de nood van de transseksueel groot is. De gedachte dat we te maken zouden hebben met een gril van deze tijd, waarin alles moet mogen, vind ik een voorbijgaan aan deze zeer diepe nood[10]. Het is ook niet billijk geslachtsverandering als een symptoom te zien van een maatschappij voor wie gezondheid tot een cultus geworden is[11]. Wat de mogelijkheden van psychiatrische hulp betreft: ik ga af op het oordeel van deskundigen dat psychiatrische behandeling niets oplevert. Tenslotte maak ik uit interviews en enquêtes op, dat veel transseksuelen voor hun operatie dankbaar zijn en niet meer terug zouden willen naar hun oude situatie[12].

Nu kan men tegenwerpen dat God ieder van ons geschapen heeft, en wel zé als we lichamelijk zijn. Deze tegenwerping snijdt echter geen hout. Wie zegt dat God ons zus of zo geschapen heeft en er stilzwijgend mee bedoelt, dat we dan ook zo in de wereld moeten blijven als we erin gekomen zijn, vergeet dat bij veel kinderen na (en tegenwoordig soms al voor) hun geboorte wordt ingegrepen om hun leven mogelijk of dragelijk te maken. Zo’n operatie kan ook met de geslachtsbepaling te maken hebben. In gevallen van hermafroditisme[13] maken we geen bezwaar tegen een corrigerende operatie.

Wij kunnen ingrijpen zonder dat we daarmee ontkennen dat God de mens op een onderscheiden manier als man of vrouw geschapen heeft. Dat is uit Genesis 1,27 helder als glas. God heeft de mens niet transseksueel geschapen, met een lichaam dat haaks staat op de ziel. Maar de mens is wel in zonde gevallen, waardoor een ravage werd veroorzaakt, die zelfs een zó basaal gegeven als de mens als man of vrouw, niet onaangetast heeft gelaten. De vraag is nu, of wij daarop mogen ingrijpen, zoals we ook proberen andere handicaps zoveel mogelijk te repareren.

Wij maken dus onderscheid tussen Gods goede schepping en deze door de zonde verstoorde wereld. Als God zelf ons de middelen aanreikt om ziekte en handicaps weg te nemen, of de moeite ervan te verzachten, mogen wij er gebruik van maken. De vraag blijft dan of dat ook voor transseksualiteit kan gelden.

Ik heb al opgemerkt dat we hier met een grenssituatie te maken hebben. Het is geen kleinigheid met een verzoek om geslachtsverandering in te stemmen. Maar het is evenmin een kleinigheid zo’n verzoek bij voorbaat met een simpel beroep op Genesis 1 af te wijzen. De vrijmoedigheid ontbreekt mij om met de bijbel in de hand transseksuelen en hun helpers te veroordelen, wanneer zij tot geslachtsverandering overgaan.

Dat men moet weten wat men doet, is ook de hulpverleners duidelijk. De voorbereidingstijd van een operatie is lang, om zekerheid te krijgen dat de transseksueel bij z’n voornemen blijft en zich bewust is wat er aan zo’n operatie vastzit. Ook moet hij niet de illusie koesteren dat hij in zijn verdere leven niet meer gehandicapt zou zijn.

Wie de operatieve ingreep principieel niet afwijst, neemt het standpunt in dat het man- of vrouw-zijn niet zonder meer bepaald is door lichamelijke kenmerken: heeft iemand mannelijke geslachtsorganen, dan is hij man; heeft iemand vrouwelijke geslachtsorganen, dan is zij vrouw. In veruit de meeste gevallen is dat zo. Maar er zijn helaas uitzonderingen. De mens is meer dan zijn lichaam en dat meerdere kan ons in deze gestoorde wereld soms zelfs tot de conclusie brengen dat hij een ander is dan zijn (haar) lichaam doet vermoeden. Er is in dat geval sprake van een incongruentie tussen lichaam en ik-besef[14]. De mens heeft een lichaam, maar hij is meer dan zijn lichaam. Zijn ‘ik’ valt er niet mee samen. Psychische verschijnselen moeten evenzeer in rekening gebracht worden als de fysieke om tot een volledig beeld te komen van wie de mens is.

Ook christenen kunnen met transseksualiteit problemen hebben, zelfs zo dat zij het leven nauwelijks meer aan kunnen en met zelfmoordplannen rondlopen. Er is tot nu toe weinig gedaan om hen in hun nood met een verantwoord christelijk advies te helpen. Zo’n advies is niet eenvoudig en waarschijnlijk ook moeilijk eenstemmig te geven[15]. Ook voor mij blijven er vragen, al kan ik operatieve geslachtsverandering op grond van Schriftgegevens niet zonder meer afwijzen. Aangenomen dat ik daarin juist oordeel, dan nog blijven er genoeg ethische moeiten over. Kan iemand die van geslacht veranderd is, ook aan een huwelijksrelatie denken? Wat voor ravage veroorzaakt het niet, wanneer transseksuelen die getrouwd geweest zijn en soms kinderen hebben, na een operatie weer een huwelijk aangaan? Het leed is niet alleen groot bij transseksuelen, maar zeker ook bij hun familieleden.

Het zal al winst zijn wanneer wij in christelijke kring het probleem eerlijk onder ogen zien en nadenken over de hulp die aan transseksuelen geboden kan worden. Zij zouden dan gericht hulp kunnen vragen bij hen van wie zij in hun nood allereerst hulp mogen verwachten: hun eigen broeders en zusters in Christus.


[1] L.G.J. Gooren in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1992, no. 39, 1895. Opvallend is dat dezelfde schrijver in Medisch handelen op bestelling, in L.G. Thijs e.a., Veranderende ethiek in de geneeskunden? Voordrachten ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. C. van der Meer, Amsterdam 1987, 14, nog veel lagere getallen noemde: 1:40.000 mannen en 1:100.000 vrouwen.

[2] Gooren, Medisch handelen op bestelling, 12

[3] Een goede indruk van de nood van transseksuelen en van hun familieleden geven R. van Leeuwen, I. Dakman, G. Nijsten in Hij, anders zij. Over transseksualiteit, Rijswijk 1992

[4] Tra(ns)vestitisme is de onweerstaanbare dragen zich geregeld (maar zelden permanent) te kleden en op te maken overeenkomstig de wijze van de andere sekse, aldus G.A. Ladee in Grote Winkler Prins8, dl. 22, Amsterdam 1983, s.v.

[5] In R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam II, Amsterdam 1967, 106vv, wordt van een vrouw verteld, dat zij als man dienst genomen had in het leger. Later trad zij zelfs in het huwelijk, maar werd na de huwelijksnacht als vrouw ontmaskerd. In tegenstelling tot wat Evenhuis vermoedt (een geval van homoseksualiteit), denk ik dat hier sprake is geweest van een transseksueel. Gooren wijst op meisje die vroeger als matroos gingen varen, op mannen die in een nonnenklooster trokken, terwijl in medische situaties, of na de dood bij het opbaren, bleek dat betreffende personen biologisch van het andere geslacht waren, a.w., 18.

[6] Gooren schrijft dat in het boeddhistische Birma de transseksueel beschouwd wordt als een bezetene (zonder daardoor een paria te worden). Een vrouwelijke geest heeft bezit genomen van een mannenlichaam, iets waaraan niets te veranderen valt. “Het is niet verkeer en het is niet goed, het is zoals het is”,  Medisch handelen op bestelling, 19.

[7] Gooren: “Het is onjuist te stellen dat transseksuelen aldus te genezen zijn. Veeleer dringt zich een parallel op met andere gebieden van geneeskundig handelen waar door de behandeling het basisprobleem niet fundamenteel wordt opgelost, maar wel een meer dragelijke vorm van leven wordt bereikt”, ar. Ned. Tijdschr. Voor Geneeskunde 1992, 1895. Zie ook L.G.J. Gooren (ed.) Transseksualiteit, Alphen a.d. Rijn 1986.

[8] Voor resultaten van de transformatie, zie A.J. Kuiper, Transseksualiteit. Evaluatie van de geslachtsaanpassende behandeling, Utrecht 1991, en J.J. Hage, From Penisplastica Totalis to Reassignment Surgery of the External Genitatlia in Female-to-Male Transsexuels, Amsterdam 1993.

[9] Reeds in mijn artikel Van lichaam veranderen, in Nederlands Dagblad (Variant) van 30 januari 1988. Kritiek daarop leidde ertoe dat ik het artikel terugnam, om mij eerst verder in de materie te verdiepen.

[10] Zie ook M. Valenkamp, De problematiek van transsexualiteit en operatieve veranderingen aan het menselijk lichaam vanuit wijsgerig-antropologisch en ethisch perspectief, in Koers. Bulletin vir christelike wetenskap, Potschefstroom, 56e jg. (1991), 395. Ik kan het niet eens zijn met Oliver O’Donnovan, die in zijn mij veelszins sympathieke boekje Begotten or made?, Oxford 1984, met kritische opmerkingen over het huidige sociale klimaat de nood van transseksuelen relativeert. Gender-dysforie beschouwt hij als “induced primarly by social influences”.  Zie a.w., 18vv. Mijn vraag: creëren dergelijk invloeden de transseksuele gevoelens, of versterken ze die alleen maar?

[11] G. Manenschijn in Mijn linkerhand is goed genoeg, Baarn 1993, 28vv. In feite bestrijdt hij zelf reeds deze visie, door geslachtsverandering bij transseksuelen toch niet te veroordelen: “Ik wil aanvaarden dat dit de enige mogelijkheid is om hen een beetje minder ongelukkig te maken.” Als dat zo is, kunnen we deze zaak beter buiten beschouwing laten in een betoog, waarin Maneschijn (terechte) kritiek uitoefent op het moderne spreken over gezondheid in religieuze termen.

[12] Gooren, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1992, 1895, schat het percentage spijtoptanten op 1,5%.

[13] Onder hemafroditisme verstaat men in de geneeskunde het uitzonderlijk verschijnsel dat menselijke individuen zowel eierstokweefsel als zaadbalweefsel bezitten. Het genetisch geslacht kan mannelijk of vrouwelijk of wellicht mozaïek zijn, Grote Winkler Prins8 dl 11, Amsterdam, s.v.

[14] Zie Valenkamp, a.w., 400v, gebruik makend van christelijk-wijsgerige gedachten van H. Dooyeweerd: de diepere identiteit, welke in de zelf-heid beleefd wordt, is een trans-functionele, het is het zich een-en-dezelfde-weten in en boven alle kosmisch-tijdelijke zinfuncties. Ook een genderdysfore mens bezit dit ‘zich een en dezelfde weten’, ondanks de lichamelijke incongruentie.

[15] Ethici van christelijke huize hebben zich nog weinig over het probleem uitgelaten. J.A. Heyns, Teologiese Etiek II/1, Pretoria 1986, 160v, schrijft er aarzelend over. Eerst schrijft hij dat de geslachtelijke identiteit toch niet door de aanwezigheid van geslachtsorganen bepaald wordt. Enkele regels verder lezen we dat de betrokken arts moet vaststellen welke geslachtseigenschappen dominerend zijn, om desnoods door operatief ingrijpen iemand meer man of meer vrouw te doen zijn.

Een evenwichtige christelijke visie op genderdysforie, transgender en transitie (deel 1)

Professor dr. Jochem Douma was zijn tijd ver vooruit. Als één van de eerste christelijke ethici schreef hij al in 1988 over de problematiek van transgenders, in die tijd nog ‘transseksuelen’ genoemd (lees hieronder). In 1993 schreef hij hier nogmaals over en introduceerde bij veel gereformeerden voor het eerst de termen ‘genderdysforie’ en genderidentiteit (lees hier). Weer vier jaar later, in 1997, schreef Douma uitgebreid over wat hij noemde transseksuele operaties in zijn lijvig boekwerk Medische ethiek. In alle publikaties was hij van mening, dat er bijbels gezien geen principiële bezwaren tegen geslachtsveranderende operaties zijn aan te dragen. Als de gevolgen van de zondeval zo ingrijpend zijn, dat sommige mensen een lichaam hebben dat haaks staat op hun ziel, is het legitiem om het lichaam aan te passen aan de psyche als daarmee een dragelijker vorm van leven wordt bereikt – aldus Douma. Want het lichaam is niet per definitie van hogere orde dan de psyche.

Helaas wijst 35 jaar na Douma’s eerste publikatie hierover een groot deel van orthodox-christelijk Nederland nog steeds geslachtsveranderende operaties af bij transgenders die vanaf hun jongste jeugd lijden aan genderdysforie en daarom na rijp beraad weloverwogen voor transitie kiezen. Zowel de Gereformeerde Bond binnen de PKN in hun brochure ‘Genderdysforie – Een pastorale handreiking voor kerkenraden over de omgang met transgenders’ uit 2021 als de Nederlandse Patiënten Vereniging (ook wel: NPV – Zorg voor het leven) in hun in 2023 verschenen brochure ‘M-V-X-Y – Over geslacht en gender, identiteit en cultuur’ vinden, dat de psyche zich altijd moet aanpassen aan het door God bij de schepping gegeven lichaam. “Het transformeren van een vrouwenlichaam naar een mannenlichaam (of andersom) is niet wat God beoogt met zijn schepping van man en vrouw en is geen begaanbare weg.” (NPV blz. 33). Als kerk is men “geroepen tegenwicht te bieden en het ‘zachte nee’ ter overweging te geven” (GB, blz. 54). Van christenen die persoonlijk te maken hebben met en lijden onder “worden in de problematiek van genderdysforie deugden gevraagd als aanvaarding, vertrouwen (op Gods leiding en nabijheid), volharding, geduld, moed (om de situatie onder ogen te zien), hoop (op Gods genadige nabijheid en zijn heerlijke toekomst, waar geen genderdysforie meer is).” (GB, blz.48). Wat hier gebeurt is een verabsolutering van het door God geschapen lichaam, terwijl de identiteit van de mens als beeld van God toch overduidelijk meer is dan zijn of haar lichaam.

In beide brochures wordt niet eens verwezen naar de visie van Douma, die in jaren ’80 en ’90 toch een van de meest geciteerde en gerespekteerde ethische deskundige was binnen heel de breedte van de gereformeerde gezindte. Daarom leek het mij goed om ze alledrie hier volledig te plaatsen. In 1988 was Douma nog aarzelend – hij trok zijn artikel in. In 1993 liet hij weten dat hij, na zich nog meer in de materie verdiept te hebben, nog steeds achter zijn aanvankelijke standpunt stond. En in 1997 geeft hij, als het ware afsluitend, nogmaals uitvoerig en bijbelse onderbouwd zijn visie op genderdysforie en geslachtsveranderende operaties weer.

Vanaf hier volgt het artikel van prof. dr. J. Douma uit 1988

VAN LICHAAM VERANDEREN

Interseksuelen en transseksuelen

Elke keer als er een kind geboren wordt, moet dat aangegeven worden bij de burgerlijke stand. Bij die aangifte moet ook de ‘kunne’ van het kind opgegeven worden. Is het een jongen of een meisje? In veruit de meeste gevallen geeft dat geen enkel probleem, want de uiterlijke geslachtskenmerken zijn immers duidelijk genoeg.

Maar bij een kleine minderheid van de geborenen is die duidelijkheid er niet Wij hebben dan te maken met kinderen die we interseksueel noemen. Ze bezitten geslachtelijke kenmerken van beide seksen. Het komt daardoor voor dat iemand als meisje of jongen wordt grootgebracht, terwijl het eigenlijk toch van het andere geslacht is. Zo kent bijvoorbeeld de sportgeschiedenis vrouwelijke atleten die in werkelijkheid gefeminiseerde mannen waren.

In het geval van interseksualiteit kan iemand later nog van geslacht veranderen. Artikel 29 van het Burgerlijk Wetboek laat toe dat een ‘misslag’ bij het opgeven van het mannelijk of vrouwelijk geslacht te zijner tijd gecorrigeerd wordt. Dat kon tot voor kort niet voor een andere groep mensen, voor wie ik in dit ‘Moreel Beraad’ aandacht vraag. Het gaat over een groep die we geen interseksuelen, maar transseksuelen noemen.

Probleem en oplossing

Ook de transseksuelen vormen een hele kleine groep. Maar ze zitten met een heel groot probleem. Voor de eigenaardigheid die zich hier voordoet, hebben we pas in de laatste vijftien jaar oog gekregen. Wat is namelijk aan de hand? Een transseksueel is iemand die de stellige overtuiging heeft dat hij in een verkeerd lichaam huist. Is het een man, dan staat hij vreemd tegenover zijn lichaam. Uiterlijk vertoont hij duidelijk de mannelijke kenmerken; maar psychisch voelt hij zich helemaal een vrouw. Of omgekeerd: is het een vrouw, dan staat zij vreemd tegenover haar lichaam, dat duidelijk vrouwelijk is. Ouders van transseksuelen hebben bij de geboorteaangifte dus geen enkele moeite gehad het geslacht van hun kind op te geven. Maar op later leeftijd blijkt dat er iets bijzonders aan de hand is. Lichamelijk lijkt alles gewoon, maar psychisch groeit er een afkeer van eigen lichaam, terwijl er tegelijk een sterk verlangen aan de dag treed om lichamelijk anders te worden Men wil lichamelijk worden wat men psychisch is.

Om misverstand te voorkomen: een transseksueel is geen homofiel. Een homofiel heeft geen afkeer van z’n eigen lichaam, een transseksueel heeft dat wel. Een transseksueel is ook geen travestiet, die er een behagen in schept zich in de kleren van het andere geslacht te steken. Ook de travestiet heeft geen hekel aan eigen lichaam.

Wij hebben in de transseksualiteit met een heel apart verschijnsel te maken. Het woord wekt de indruk alsof het over een bepaald soort seksualiteit gaat. In werkelijkheid hebben we echter niet met een seksueel, maar met een identiteits-probleem te maken. De transseksueel heeft een lichaam dat niet bij hem past. ‘Ik zit in een verkeerd lichaam’, kan hij zeggen.

Valt daar wat aan te toen? Tot voor kort was men van mening dat transseksuelen psychisch zwaar gestoorde mensen waren, die dan ook psychiatrisch behandeld moesten worden. Maar dergelijke behandelingen brachten geen baat. Bovendien rees er steeds grotere twijfel of deze mensen psychisch wel gestoord waren. Zouden ze in plaats van een psychische geen lichamelijke behandeling nodig hebben? Men ging het omgekeerde proberen: pas de psyche niet aan bij het lichaam, maar het lichaam bij de psyche! De psyche is niet te veranderen, het lichaam wel. Probeer met operaties de mannelijke transseksueel zo vrouwelijk mogelijk en de vrouwelijke transseksueel zo mannelijk mogelijk te maken.

Vele honderden transseksuelen in Nederland hebben intussen via plastische chirurgie een geslachtsverandering ondergaan, nadat ze eerst geruime tijd via een hormonale therapie in het andere geslacht geleefd hebben. Daarna worden de uitwendige geslachtsorganen verwijderd, en poogt men met de plastische chirurgie de kenmerken van het andere geslacht, zo goed en zo kwaad als dat kan, aan te brengen.

De wet aangepast

Het was in 1982 dat ik voor het eerst met het probleem te maken kreeg. Het GPV vroeg mij om advies over het wetsontwerp dat toen was ingediend ‘ten behoeve van transseksuelen omtrent het wijzigen van de vermeldingen van de kunne in de akte van geboorte’. Met deze wet wilde de regering voortaan ook voor transseksuelen de mogelijkheid openen om van geslacht te veranderen. Dat kon niet op grond van het bestaande art. 29, omdat immers bij de geboorte terecht het mannelijk of vrouwelijk geslacht was ingevuld op grond van wat toen te constateren viel. Dat moest met een aanvulling op dit artikel, die het mogelijk maakte op grond van de latere psycho-somatische ontwikkeling alsnog een geslachtsverandering in de akte van geboorte aan te brengen.

In die aanvulling staat nu ongeveer het volgende: iedere Nederlander die de overtuiging heeft tot de andere kunne te behoren dan is vermeld in de akte van geboorte, en die lichamelijk aan het verlangde geslacht is aangepast (voor zover dit uit medisch oogpunt mogelijk en verantwoord is), kan de rechtbank verzoeken de vermelding van zijn geslacht in de akte van geboorte te laten wijzigen. Daarbij geldt dat de persoon a) niet gehuwd is en b) dat de mannelijke verzoeker geen kinderen meer kan verwekken en de vrouwelijke verzoeker geen kinderen meer kan baren.

Uit deze laatste bepaling kan men al lezen dat de (nieuwe) wet het huwelijk tussen man en vrouw respecteert. Wie van men vrouw wordt, omdat ‘hij’ feitelijk een ‘zij’ was, kan vervolgens niet meer als gehuwde met een zij samen (blijven) leven. Bovendien is door de geslachtsveranderende operaties uitgesloten dat een man die vrouw geworden is, nog kinderen verwekt, of een vrouw die man geworden is, nog kinderen baart. Zonder lichamelijk transformatie geen geslachtsverandering.

Na bestudering van de stukken heb ik destijds de GPV-fractie geadviseerd niet tegen te stemmen. Herinner ik mij goed, dan heeft het GPV dit ook niet gedaan, in tegenstelling tot de RPF die wel tegenstemde. Ik begrijp de moeite die het GPV, evengoed als de RPF, met deze zaak had. Ik proef die moeite ook uit vragen die mij over deze materie nogal eens gesteld worden.

Schepping en verstoring  

Een verpleegkundige wijst op Genesis 1:27, waar staat dat God man en vrouw geschapen heeft. Zij vindt dit een argument tegen geslachtsveranderende operaties. Ik geloof niet dat dit een overtuigend beroep op de Schrift is. Zonder twijfel kunnen we zeggen dat God de mens niet transseksueel geschapen heeft Waren er geen lichamelijke en psychische stoornissen ten gevolge van de zondeval opgetreden, dan hoefden we over ons onderwerp niet te praten. God heeft geen lichaam geschapen dat haaks op de ziel staat (transseksualiteit). Hij heeft een mens ook niet zo geschapen dat het twijfelachtig is of hij tot het ene of het andere geslacht behoort (interseksualiteit). Hij heeft de mens, mannelijk en vrouwelijk, gaaf geschapen.

Maar daarmee is niet gezegd dat de mensen ook vandaag gaaf ter wereld komen. Dat kan van niemand meer gezegd worden; maar het is wel heel duidelijk bij zwaar gehandicapt leven, waarvan niemand zal zeggen: zo heeft God dat met zijn schepping gewild. Was dat wel zo, dan mochten we ook niet proberen allerlei handicaps te verzachten of zelfs weg te nemen. Maar omdat wij onderscheid maken tussen Gods goede schepping en deze door de zonde verstoorde wereld, durven wij middelen te gebruiken die God zelf ons in deze wereld aanreikt om handicaps te bestrijden.

De vraag is nu of wij daarmee zover mogen gaan, dat geslachtsveranderende operaties geoorloofd zijn, in geval iemand psychisch een man of vrouw is, terwijl hij dat lichamelijk niet is. Ik moet op grond van wat ik gelezen en gehoord heb, constateren dat de nood bij deze mensen heel groot is. Ze hebben een afkeer van hun eigen lichaam.

Ik kan dan ook niet bestrijden met een beroep op Paulus’ woord dat niemand z’n eigen vlees haat, maar het juist voedt en koestert (Ef. 5:29). Inderdaad, dat merken we bij onszelf en bij vrijwel alle mensen om ons heen, zodat Paulus er best een algemene regel uit kan destilleren. Maar ook op deze regel zijn in onze verscheurde wereld uitzonderingen. In het programma ‘Rondom Tien’ van Henk Mochel hoorde ik een ‘vrouw’ zeggen (die inmiddels als ‘man’ was ingeschreven) dat ze tijdens een periode van zwangerschap gedacht had: ‘ik ben het niet’. We weten ook dat veel transseksuelen zelfmoord gepleegd hebben, omdat zij de moeiten niet meer aankonden. Anderen daarentegen, die via operaties van geslacht veranderden, hebben dit als een grote bevrijding ervaren. En als men daar niet naar verlangde, zou men de zware prijs van deze operaties vragen, stellig niet betalen. Geslachtsverandering is geen zaak die een specialist op een achternamiddag wel even voor z’n rekening neemt.

Als ik dat nu allemaal weet, op grond van welke bijbelse gegevens kan ik dan een afwijzing van geslachtsveranderende operaties funderen? Als ze er zijn, zal ik het doen; maar ik ken ze niet. Ik weet dat er veel nood is die niet kan worden afgeschud, bijvoorbeeld die van de homofiel die op andere manier geholpen moet worden dan met homoseksuele contacten. Maar moet een transseksueel met zijn moeiten blijven leven, als er verlichting door geslachtsverandering mogelijk is? IK durf dat niet voor mijn rekening te nemen.

Prof. dr. J. Douma – Nederlands Dagblad 30 januari 1988

Naschrift (februari 1988)

Op mijn artikel in Moreel Beraad over transseksualiteit heb ik, behalve twee reacties in deze krant, nog een aantal brieven ontvangen. Daarin trekt men soms conclusies uit mijn standpunt die ik zeker niet voor mijn rekening neem en die naar mijn overtuiging ook niet uit mijn artikel voortvloeien. Toch gaf ik kennelijk voor het trekken van zulke conclusies aanleiding. Bovendien moet ik uit de kritische reacties opmaken, dat het verschijnsel transseksualiteit door mij op té small basis bestudeerd was. Ik heb intussen meer gegevens ontvangen, die ik moet verwerken om tot een juister oordeel over transseksualiteit te komen.

Voor zover bekend ben ik de eerste die over dit onderwerp in onze kring nu iets geschreven heb. Voor een zo complexe zaak als waarmee we hier te maken hebben, is meer overleg met anderen nodig. Ik zou het ook op prijs stellen, wanneer ik contact kon opnemen met mensen onder ons, die met transseksualiteit heel direct te maken hebben.

Om alle misverstanden uit te sluiten, neem ik mijn artikel van 30 januari terug, met dank aan allen die mij met hun artikel of brief tot verdere studie hebben aangezet. Op een enkele, meer persoonlijke brief zal ik nog reageren.

J. Douma, Kampen